De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) slechts
bereid is om de senior-raadsheren, dus niet alle raadsheren, van het College van Beroep
voor het bedrijfsleven (CBb) over te nemen en dat dit uitgangspunt in de nota naar
aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel is vastgelegd;
overwegende dat het totaal aantal (senior-)raadsheren van het CBb gering is en deze
allen thans de specialistische hoogste bestuursrechters zijn op de rechtsgebieden
van het CBb;
overwegende dat dit niet strookt met het uitgangspunt «mens volgt werk» en het vanuit
rechtsstatelijk oogpunt onjuist is dat niet is gewaarborgd dat alle voor het leven
benoemde (senior-)raadsheren van het CBb hun zaken volgen;
overwegende dat het CBb heeft aangegeven dat met de overgang van de juridische ondersteuning
de overgang van deskundigheid onvoldoende is gewaarborgd, aangezien de deskundigheid
vooral bij de werkzame raadsheren aanwezig is, waardoor het bovendien de vraag is
of de huidige kwaliteit van de door het CBb geleverde rechterlijke uitspraken gewaarborgd
is;
overwegende dat ook de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak,
meerdere bestuursorganen, ondernemingen, advocaten, wetenschappers en verschillende
bij het CBb procederende partijen de zorg hebben uitgesproken dat de zeer gespecialiseerde
kennis van het CBb niet behouden blijft;
verzoekt de regering om, ervoor te zorgen dat in de wet dan wel in de invoeringswet
wordt geregeld dat alle huidige bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven
werkzame (senior-)raadsheren hun werk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State volgen conform het uitgangspunt «mens volgt werk», én volgens het beginsel
dat rechters door de wetgever niet van hun zaken mogen worden gehaald,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Nispen
Swinkels
Van Tongeren