Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2022
Graag bied ik u aan het rapport «De hackbevoegdheid in de praktijk, een empirisch
onderzoek naar de uitvoering van de bevoegdheid tot het heimelijk en op afstand binnendringen
in geautomatiseerd werk (artikelen 126nba, 126uba, 126zpa Sv» van het WODC aan dat
op 26 augustus 2022 aan mij werd aangeboden.
De Wet computercriminaliteit III wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.
Naar aanleiding van het Regeerakkoord van het vorige kabinet (Bijlage bij Kamerstuk
34 700, nr. 34) is deze evaluatie in twee delen gesplitst. In het eerste deel is het proces rond
de uitvoering van de bevoegdheid gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding
van de wet geëvalueerd. In bijgevoegd rapport vindt u de bevindingen uit deze eerste
evaluatie. Daarin is, conform de toezegging aan de leden Sent (Pvda) en Strik (GroenLinks),
onder meer bezien hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid
heeft gewerkt.1
In dit rapport komt een aantal knelpunten naar voren die de uitvoering van de bevoegdheid
bemoeilijken. Het betreft de manier waarop kan worden binnengedrongen, de inzet van
commerciële middelen, de meldplicht voor onbekende kwetsbaarheden, het toezicht door
de Inspectie Justitie en Veiligheid en de keuring van technische hulpmiddelen. Ik
verwijs u verder naar het rapport zelf.
In het komend najaar verwacht ik dat de Procureur-Generaal bij de Hoge raad in het
kader van het hem toekomende toezicht op het Openbaar Ministerie een rapport uitbrengt
over de toepassing van de bevoegdheid, gericht op het handelen van het Openbaar Ministerie.
In 2020, 2021 en in 2022 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid rapporten uitgebracht
over het toezicht dat zij uitoefent op de bevoegdheid politie.
Gelet op het voorgaande verwacht ik voor mijn inhoudelijke reactie op de rapporten
geruime tijd nodig te hebben. Ik verwacht u deze in het voorjaar van 2023 te kunnen
toesturen.
In 2024 is het tweede deel van de evaluatie voorzien, waarin de overige delen van
de wet worden behandeld.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius