Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 januari 2016
Afgelopen dinsdag, 19 januari jl., nam de heer Haan, journalist bij Nieuwsuur, contact
op met mijn ministerie omdat hij over informatie beschikt die vragen oproept die niet
in het rapport van de Erfgoedinspectie en in het rapport van de Onderzoekscommissie
Ontnemingsschikking aan de orde zijn gekomen. Dit heeft geleid tot een gesprek op
vrijdag 22 januari op mijn Ministerie van de heer Haan met de secretaris-generaal
in aanwezigheid van een medewerker van de Directie Voorlichting. De heer Haan heeft
daarbij enkele geanonimiseerde e-mails van begin juni 2014 overhandigd. Diezelfde
dag nog is nagegaan of deze e-mails voorkomen op servers van het Rijk. Dat is het
geval. In deze mails wordt gesproken over back-ups van financiële systemen. De geanonimiseerde
e-mailwisseling treft u als bijlage bij deze brief aan1. Ik heb ervoor gekozen deze mee te zenden vanwege het bijzondere karakter van de
zaak.
De heer Haan heeft op 19 januari jl. over dezelfde kwestie contact gezocht met voormalig
voorzitter Oosting van de inmiddels opgeheven Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking.
Op 20 januari jl. heeft hij de geanonimiseerde e-mailwisseling gezonden aan de heer
Oosting. De heer Oosting heeft een afschrift van zijn brief waarin hij de door de
heer Haan gestelde vragen beantwoordt, op vrijdag 22 januari aan mij gezonden. U treft
hierbij een afschrift van de brief aan2.
De heer Oosting stelt in deze brief onder meer dat indien de Onderzoekscommissie in
de loop van haar onderzoek ook inzage zou hebben gekregen in de e-mailwisseling die
nu is voorgelegd, dat haar aanleiding zou hebben gegeven tot nader onderzoek (met
bijbehorend wederhoor) van dat spoor.
Op basis hiervan constateer ik dat de Onderzoekscommissie tijdens haar onderzoek de
emailwisseling niet tot haar beschikking heeft gehad en het spreekt voor zich dat
ik nader onderzoek in deze kwestie van belang acht.
In het belang van de continuïteit in dezen heb ik afgelopen vrijdag met de heer Oosting
gesproken en hem de vraag gesteld of hij en de andere leden van de voormalige Onderzoekscommissie
bereid zouden zijn dit nadere onderzoek te verrichten. De heren Oosting, Bauduin en
Van den Berge zijn daartoe bereid. De heer Borgers is niet beschikbaar in verband
met andere verplichtingen. Alle bevoegdheden en taken van de Onderzoekscommissie «herleven»
ten behoeve van dit nieuwe onderzoek.
De commissie zal haar onderzoek zo snel mogelijk aanvangen en afronden. In overleg
met de commissie wordt bezien welke tijd zij nodig heeft om het onderzoek op verantwoorde
wijze te doen. Ik ben bereid met uw Kamer te overleggen over de precieze inhoud van
de opdracht.
Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer onverwijld informeren.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur