Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2018
Kennis van de Nederlandse taal is van groot belang om mee te kunnen doen op de Nederlandse
arbeidsmarkt. Om de kans op werk voor bijstandsgerechtigden te vergroten is daarom
op 1 januari 2016 de Wet Taaleis in de Participatiewet (Kamerstuk 33 975) van kracht geworden. In die wet is opgenomen dat de wet binnen vier jaar geëvalueerd
dient te worden. Om reeds voorafgaand aan die evaluatie een beeld te krijgen van de
uitvoering, is het CBS gevraagd enkele aspecten van de taaleis uit te vragen bij gemeenten.
Het rapport stuur ik u bij deze brief toe1.
Het doel van de Participatiewet is om een tijdelijk vangnet te bieden en mensen zo
snel mogelijk naar betaald werk te begeleiden. Op de Nederlandse arbeidsmarkt is het
goed beheersen van de taal van zeer groot belang om de kansen op werk te vergroten.
Een groot deel van de bijstandsontvangers is de taal onvoldoende machtig. Daarom heeft
het vorige kabinet een expliciete taaleis in de Participatiewet opgenomen. Iedereen
die bijstand ontvangt moet de taal beheersen of – als hij dat niet doet – zich inspannen
om de taal te leren. Bij onvoldoende inspanning verlaagt de gemeente de uitkering.
Op het moment van onderzoek (medio 2017) was de taaleis voor nieuwe aanvragers anderhalf
jaar van kracht en voor het zittend bestand slechts één jaar. Deze periode is te kort
voor een evaluatie, maar het rapport geeft wel een beeld van hoe de gemeenten de uitvoering
ter hand hebben genomen.
Hoofdconclusies
Het onderzoek wijst uit dat de administratie van de taaleis bij gemeenten nog zeer
gebrekkig is. Gegevens over de Wet Taaleis worden vaak uitsluitend vastgelegd in rapportages
en re-integratiedossiers. Het is daarom vrijwel onmogelijk om landelijke uitspraken
te doen.
Uit interviews blijkt echter dat veel gemeenten de taaleis niet volgens de letter
van de wet uitvoeren. Zo is vaak het zittend bestand nog niet volledig gecontroleerd
op taalniveau. Ook kiezen gemeenten ervoor om bij mensen die evident de taal niet
of juist evident wel spreken, geen taaltoets af te nemen. Het is van belang dat gemeenten
dit wel doen. Dit biedt helderheid voor de bijstandsgerechtigde en geeft de gemeente
de mogelijkheid om een verlaging op te leggen indien blijkt dat er verwijtbaar geen
voortgang wordt geboekt. Ook wordt de voortgang van taalverwerving vaak maar beperkt
gemonitord en wordt niet het handhavingsregime van de taaleis benut. Het aantal mensen
dat een verlaging opgelegd heeft gekregen is dan ook zeer beperkt.
Kennis van de Nederlandse taal is belangrijk voor mensen om uit hun isolement te komen,
mee te doen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. De taaleis is daarom een belangrijk
instrument voor gemeenten om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan
het werk te krijgen. Ik ga dan ook aan de hand van deze uitkomsten in gesprek met
de VNG om afspraken te maken over een betere uitvoering van de wet. Waar de wet onduidelijk
is, wil ik met gemeenten afspraken maken over een heldere uitleg van de wet. Ook zal
ik in mijn verzamelbrief aan gemeenten aandacht besteden aan de juiste uitvoering.
Daarbij breng ik de reeds bestaande handreiking opnieuw onder de aandacht van gemeenten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark