Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2016
Op dinsdag 27 september jl. is de motie Van Vliet met algemene stemmen aangenomen.1 In de motie heeft de Tweede Kamer het kabinet verzocht om dubbele verliesneming bij
de afwaardering van een vordering buiten fiscale eenheid maar binnen concern onmogelijk
te maken. In deze brief zet het kabinet uiteen hoe het aan deze motie uitvoering wil
geven, dit in reactie op het door de heer Van Vliet gedane verzoek tijdens het ordedebat
op diezelfde dag.2
De motie is ingediend tegen de achtergrond dat het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale
eenheid (Kamerstuk 34 323) een bepaling bevat die zich richt tegen dubbele verliesneming bij schuldvorderingen
van een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij op een tussenmaatschappij, een
topmaatschappij of een buitenlandse belastingplichtige maatschappij van dezelfde fiscale
eenheid.3 In die bepaling wordt geregeld dat, kort gezegd, de verliezen op een dergelijke vordering
bij de fiscale eenheid niet in aftrek kunnen worden gebracht indien deze verband houden
met verliezen die bij een andere maatschappij binnen die fiscale eenheid worden of
zijn geleden. Hiermee wordt voorkomen dat hetzelfde verlies in feite twee keer tot
uitdrukking zou kunnen komen bij dezelfde belastingplichtige (de moedermaatschappij
van de fiscale eenheid).
Volgens de motie zit er in de bestaande situatie al een lek bij schuldvorderingen
buiten de fiscale eenheid maar binnen concern. Tijdens de plenaire behandeling van
het wetsvoorstel heb ik aangegeven dat de mogelijkheid van dubbele verliesneming bij
dezelfde belastingplichtige met name theoretisch van aard lijkt.4 Hoewel de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 thans voor reguliere fiscale eenheden
geen bepaling bevat met dezelfde strekking als de in het wetsvoorstel opgenomen bepaling,
is de stellige indruk dat hierop in de huidige praktijk thans niet wordt gestructureerd.
Uw Kamer heeft het kabinet evenwel verzocht om de wet te wijzigen met als uitgangspunt
dat afwaardering van vorderingen ten laste van de fiscale winst in algemene zin mogelijk
blijft, maar zonder dat dubbele verliesneming optreedt. Ik interpreteer de motie daarom
zo dat uw Kamer mij vraagt om de reikwijdte van de in het wetsvoorstel opgenomen bepaling
uit te breiden naar schuldvorderingen van een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij
op alle – binnen of buiten Nederland gevestigde – maatschappijen die tot hetzelfde
concern behoren als de moedermaatschappij van de fiscale eenheid. Dit kan bijvoorbeeld
worden bereikt door de voorgestelde bepaling in artikel 15ac, achtste lid, van de
Wet Vpb 1969 uit te breiden naar schuldvorderingen op alle verbonden lichamen.5 Bij een dergelijke aanpassing kunnen verliezen op schuldvorderingen van een tot de
fiscale eenheid behorende maatschappij op een verbonden lichaam niet (meer) in aftrek
worden gebracht indien deze verband houden met verliezen die bij een andere maatschappij
binnen die fiscale eenheid worden of zijn geleden.
De gevolgen van de hiervoor beschreven aanpassing zullen verder in kaart moeten worden
gebracht. Tevens zal moeten worden bezien of er nog flankerende maatregelen in de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 nodig zijn. Daarnaast betekent deze aanpassing
een forse toename van het toepassingsbereik van de in het wetsvoorstel opgenomen bepaling.
Bij alle fiscale eenheden met een schuldvordering op een verbonden lichaam zal immers
moeten worden beoordeeld of die bepaling van toepassing is bij afwaardering van de
vordering, en niet langer alleen bij – het relatief beperkte aantal – fiscale eenheden
waarbij sprake is van een schuldvordering op een tussenmaatschappij, een topmaatschappij
of een buitenlands belastingplichtige maatschappij van dezelfde fiscale eenheid. Om
hiervan de consequenties voor de Belastingdienst in kaart te brengen, is een uitvoeringstoets
opgestart.
Met betrekking tot de uitvoering van de motie stel ik voor om bovenstaande richting
verder uit te werken en uw Kamer hierover nader te informeren in de moties- en toezeggingenbrief
in het voorjaar van 2017.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes