Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2016
In uw brief van 3 juni jl. heeft u mij het verzoek van de commissie overgebracht voor
een brief met de laatste stand van zaken van het beleid i.v.m. ANBI’s en SBBI’s. Dit
met het oog op een algemeen overleg dat de commissie met mij wil voeren over ANBI’s
en SBBI’s dat gepland staat voor woensdag 7 september a.s.
De informatie waar de commissie naar vraagt en verzocht heeft om tijdig voor het algemeen
overleg over te kunnen beschikken, heeft een samenhang met de evaluatie die is gestart
van de giftenaftrek, aspecten van de Geefwet, uitvoeringsaspecten van de giftenaftrek
en de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s. Het streven is dat deze evaluatie in december
2016 wordt afgerond en januari 2017 naar de Kamer wordt gestuurd.
De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft tijdens de plenaire behandeling
van de wijziging van de Successiewet 1956 in de Eerste Kamer toegezegd de regeling
ten aanzien van ANBI’s en SBBI’s na enkele jaren te evalueren.1 De belangrijkste wijziging betrof de invoering van de voorwaarde dat een ANBI uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut dient. Daarna hebben nog enkele andere wijzigingen
in het ANBI-regime plaatsgevonden, zoals per 2014 de integriteittoets en de publicatieplicht
op internet.
De evaluatie van de giftenaftrek stond gepland voor 2014, maar is uitgesteld naar
2016, zoals vorig jaar ook is aangegeven in de Miljoenennota 2016.2 De reden voor dit uitstel is dat in 2014 nog onvoldoende gegevens beschikbaar waren
om de evaluatie zinvol uit te voeren. In dit verband kan gewezen worden op de invoering
van de Geefwet in 2012. Onderdeel daarvan is de multiplier voor giften aan culturele
instellingen.
Gelet op het voorgaande is de planning van beide evaluaties zodanig aangepast, dat
de evaluatie tijdig, maar wel met zoveel mogelijk gegevens uit de aangiften kan worden
uitgevoerd. De antwoorden op de vragen die de commissie via u aan mij heeft gesteld,
zullen uit de evaluatie moeten komen. Dat betekent dat het voor mij niet mogelijk
is om de antwoorden op deze vragen voor 7 september aan de commissie te verstrekken.
Om die reden zou ik de commissie in overweging willen geven het voorgenomen algemeen
overleg van 7 september te houden zodra de evaluatie is afgerond, dan wel om dit overleg
te koppelen aan de behandeling van de evaluatie door de Kamer. Het beantwoorden van
de door de commissie in uw brief van 3 juni gestelde vragen zal in de evaluatie expliciet
worden meegenomen.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes