Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2018
Op 9 april 2015 vroeg uw voorgangster mij om een advies met betrekking tot de stand
van de wetenschap omtrent Myalgische Encephalomyelitis (ME) (Kamerstuk 34 170, nr. 1). Vervolgens stelde ik u op 2 juni 2016 op de hoogte van de samenstelling van de
commissie die ik installeerde om het gevraagde advies op te stellen, en van de verkenning
die aan die installatie vooraf ging (Kamerstuk 34 170, nr. 2). Bij deze kan ik u berichten dat de commissie haar werk voltooid heeft. Haar advies
bied ik u, gehoord de Beraadsgroep Gezondheidszorg, hierbij aan1.
De commissie constateert dat over ME/CVS – de naam die zij in meerderheid, om redenen die zij toelicht in het advies, prefereert boven ME – nog weinig
met zekerheid bekend is. De diagnostische criteria zijn onvoldoende wetenschappelijk
onderbouwd, het ontstaan is onduidelijk, een oorzakelijke behandeling is niet beschikbaar.
Voor de patiënten is dat onbevredigend. Zij moeten leven met aanzienlijke beperkingen
en ontmoeten daarvoor bij hun omgeving en ook bij zorgverleners en keuringsartsen soms weinig begrip. De mogelijkheden om hun klachten te
behandelen zijn beperkt.
De commissie acht het van groot belang dat de komende jaren geïnvesteerd wordt in
het onderzoek naar ME/CVS. Zij vindt dat in de scholing van zorgverleners aan de ziekte
meer aandacht moet worden besteed. Aan enkele universitair medische centra zouden
volgens haar ME/CVS-poliklinieken moeten worden ingericht, met daaraan gekoppelde zorg- en onderzoeksnetwerken.
Tot slot beveelt zij medische beoordelaars aan om te erkennen dat ME/CVS een ernstige
ziekte is die gepaard gaat met substantiële functionele beperkingen.
Ik onderschrijf de conclusies en aanbevelingen van de commissie.
Met vriendelijke groet,
prof. dr. W.A. van Gool, voorzitter