De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties opdrachtgevers
bij het werken conform een door de Belastingdienst beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst
vrijwaring krijgen van de plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen;
constaterende dat er op grond van deze wet geen enkele verplichting bestaat voor het
gebruik van een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst;
constaterende dat er sinds de indiening van deze wet en reeds voor inwerkingtreding
van deze wet al cao-afspraken worden gemaakt waarin het gebruik van één bepaalde beoordeelde
overeenkomst verplicht wordt gesteld;
constaterende dat het Europese Hof van Justitie op 4 december 2014 heeft bepaald dat
cao-afspraken voor zelfstandigen alleen gemaakt kunnen worden als het om «schijnzelfstandigen»
gaat, dat wil zeggen dienstverleners die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar
is met die van werknemers;
overwegende dat wanneer de Belastingdienst tot het oordeel komt dat er geen loonheffingen
hoeven te worden afgedragen, er juist geen sprake is van schijnzelfstandigheid;
overwegende dat het de contractvrijheid tussen opdrachtgevers en zzp'ers ernstig beperkt
wanneer zij op grond van een cao wel verplicht worden tot het gebruik van één bepaalde
beoordeelde overeenkomst;
overwegende dat een dergelijke afspraak strijdig is met de genoemde uitspraak van
het Europese Hof van Justitie;
verzoekt de regering om, in overleg met sociale partners te bewerkstelligen dat in
cao's geen afspraken worden gemaakt over het gebruik van bepaalde (voorbeeld)overeenkomsten;
verzoekt de regering voorts om, indien deze afspraken toch gemaakt worden, deze niet
algemeen verbindend te verklaren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Weyenberg