Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2015
Op 19 maart jongstleden heeft het lid Omtzigt (CDA) een motie ingediend en vervolgens
aangehouden waarin het kabinet wordt verzocht de correspondentie tussen Nederland
en de Europese Unie over de naheffing in 2014 openbaar te maken en voorts de Europese
Commissie mee te delen dat het kabinet de bezwaren tegen openbaarmaking intrekt (Kamerstuk
34 023, nr. 7).
Het kabinet heeft zich gebogen over de vraag hoe om te gaan met verzoeken van de Kamer
tot openbaarmaking van stukken die onderdeel uitmaken van het diplomatieke verkeer
en over correspondentie met de Europese Commissie in het bijzonder. Wij schetsen u
het algemene kader en de concrete afweging die hierbij wordt gemaakt. Dit mede onder
verwijzing naar eerdere antwoorden van de Minister van Financiën van 13 november 2014.1
De informatievoorziening tussen het kabinet en parlement wordt beheerst door de passieve
inlichtingenplicht van artikel 68 van de Grondwet en de ongeschreven actieve inlichtingenplicht,
en voorts door de vertrouwensregel. Mondelinge of schriftelijke inlichtingen worden
verschaft tenzij de verstrekking in strijd is met het belang van de staat. Als een
bewindspersoon de gevraagde inlichtingen niet kan of mag verstrekken – of alleen op
een andere manier of een ander tijdstip dan was verzocht – zal deze dat motiveren.
Niet-verstrekking kan aan de orde zijn in het geval de bescherming van bijvoorbeeld
belangen als de betrekkingen van Nederland met andere staten en internationale organisaties,
de economische of financiële belangen van de Staat, het belang van opsporing en vervolging,
of de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen in interne stukken, in het concrete
geval zwaarder dient te wegen. Voorop blijft staan dat het parlement inzicht dient
te krijgen in de relevante feiten en argumenten die ten grondslag liggen aan het beleid.
Veel documenten in het diplomatieke verkeer bevatten informatie die vertrouwelijk
is gewisseld met andere landen of internationale instellingen, bijvoorbeeld in besloten
overleg. Het zou de Nederlandse positie schaden wanneer er vanuit gegaan moet worden
dat deze informatie in Nederland openbaar gemaakt zal worden. Openbaarmaking daarvan
zou de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces
en (de informatie-uitwisseling in) het diplomatieke verkeer ondermijnen. Het is voorts
van negatieve invloed op de wijze waarop Nederlandse diplomaten zich vrij voelen om
intern te rapporteren over hetgeen zij vernemen en waarnemen in internationaal overleg
en daarover hun weergaven, percepties en inschattingen noteren. Het verstrekken van
dergelijke interne rapportages zal zich in het algemeen niet verdragen met een goed
functioneren van de diplomatieke dienst en kan het interne besluitvormingsproces op
de departementen ernstig verstoren.
In het verkeer tussen kabinet en uw Kamer over diplomatiek contact is het gebruikelijk
dat de strekking in Kamerbrieven en in antwoorden op Kamervragen wordt weergegeven.
De inzet van het kabinet bij onderhandelingen en de uitkomst van onderhandelingen
in Europees verband worden steeds vooraf, waar mogelijk tijdens het proces, en achteraf
met uw Kamer gedeeld en verantwoord. Brieven aan de Europese Commissie over de uitvoering
van EU-regelgeving maakt het kabinet in voorkomende gevallen openbaar binnen de beperkingen
die gelden bij openbaarmaking zoals de regels van de Wet openbaarheid van bestuur
en de Eurowob.2 Letterlijke verstrekking van dagelijkse ambtelijke instructies en verslagen is geen
onderdeel van het normale verkeer tussen het kabinet en de Kamer. Reguliere correspondentie
van de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland met de departementen
in Den Haag en tussen Nederlandse ambtenaren en instellingen als de Europese Commissie
wordt derhalve niet openbaar gemaakt.
Over de totstandkoming van de EU-naheffing zijn alle relevante feiten en argumenten
aan de Kamer overgelegd en heeft de Minister van Financiën verantwoording afgelegd.
Verdergaande openbaarmaking van correspondentie met de Europese Commissie dan is gebeurd
op grond van de Eurowob acht het kabinet om bovenstaande redenen onwenselijk. Daarom
ontraadt het kabinet de motie.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk