Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2014
Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor VWS op 4 september jl. (Kamerstuk
32 793, nr. 155) heb ik toegezegd u nader te informeren over de positie van direct nabestaanden bij
suïcide in relatie tot het medisch beroepsgeheim. Met deze brief kom ik daaraan tegemoet.
Bovendien wil ik u informeren over mijn voornemen om samen met de KNMG te komen tot
een breder overzicht van de belangen, rechten en plichten die spelen in relatie tot
het medisch beroepsgeheim.
Positie van nabestaanden bij suïcide
Tijdens het AO hebben enkele leden van uw kamer mijn aandacht gevraagd voor de positie
van nabestaanden bij suïcide. Deze leden hebben aangegeven dat veel nabestaanden na
het overlijden van hun kind of echtgenoot blijven zitten met vragen. Deze nabestaanden
vermoeden dat het medisch dossier op die vragen – gedeeltelijk – antwoord zal kunnen
geven of ten minste kan die inzage helpen bij de verwerking van het verlies van kind
of echtgenoot. Behandelend artsen en psychiaters weigeren in veel gevallen inzage
in het dossier te verlenen, waarbij zij zich beroepen op hun beroepsgeheim. Het Kamerlid
Voordewind van de ChristenUnie overhandigde mij bij die gelegenheid ter illustratie
het boek van Ernst Vader, «Leven na Bloem», waarvoor ik de heer Voordewind nogmaals
wil bedanken.
De wettelijke hoofdregel die hier van toepassing is, is helder: het beroepsgeheim
van de hulpverlener eindigt niet bij het overlijden van de patiënt. Die hoofdregel
bevestigt ook het wezen van het medisch beroepsgeheim: patiënten moeten er – zelfs
na hun overlijden – op kunnen vertrouwen dat alles wat zij gedeeld hebben met hun
hulpverlener tussen de patiënt en de hulpverlener blijft. Het vertrouwen van een ieder
dat deze regel wordt toegepast, is van groot belang voor de toegankelijkheid van de
zorg. Het beroepsgeheim dient hier dus het maatschappelijke belang. Het gaat er dus
om dat de patiënt de zekerheid heeft dat zijn gegevens en medische informatie te allen
tijde veilig zijn en niet om eventuele medische fouten te bedekken.
Toch zijn er binnen het wettelijke kader wel mogelijkheden voor hulpverleners om nabestaanden
inzage te geven in het medisch dossier. Dat is bijvoorbeeld het geval als de patiënt
bij leven toestemming heeft gegeven informatie uit het dossier te delen met nabestaande(n).
In sommige gevallen kan de toestemming verondersteld worden als de nabestaande daarnaast
een rechtmatig belang heeft bij inzage of als er sprake is van een zwaarwegend belang
van de nabestaande1. Bovendien is het op grond van de jurisprudentie ook mogelijk dat een nabestaande
inzage kan verkrijgen uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor de inmiddels overledene.
Op dit moment wordt gewerkt aan de wettelijke vastlegging van de regels rond het inzagerecht
van nabestaanden. Deze moeten een plaats krijgen in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst
(WGBO). Ik zal voorafgaand hieraan een breder overzicht geven dat VWS in samenwerking
met de KNMG gaat opstellen. Later bespreken wij dan de aanpassingen van de WGBO. Over
de details van het samen met de KNMG op te stellen overzicht informeerde ik de vaste
commissie van VWS al in mijn brief met Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 94.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers