33 942 Rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2013 en bij de Nationale verklaring 2014

Nr. 23 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 juni 2014

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 21 mei 2014 bij de Nationale Verklaring 2014 (Kamerstuk 33 942, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Harbers

De griffier van de commissie, Groen

Vraag 1

De Algemene Rekenkamer beveelt aan om, bij de inrichting van de beheers- en controlesystemen in Nederland, zich maximaal in te zetten voor een doelmatige en doeltreffende besteding en verantwoording van de Europese gelden. Hoe gaat het kabinet dit doen? Welke maatregelen gaat het kabinet nemen?

Antwoord

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer. De maatregelen die het kabinet zal nemen zullen de Europese regelgeving op dit gebied met betrekking tot resultaatgerichte programma’s, partnerschapsovereenkomsten en doelmatigheid- en doeltreffendheidcriteria voor de Management Autoriteiten (MA’s) volgen. Dit is een ontwikkelingstraject voor de Europese Commissie.

Voor de periode 2014–2020 dienen de uitgaven meer resultaatgericht te zijn. Deze doelstelling van resultaatgerichtheid wordt behaald doordat programma’s zullen moeten voldoen aan vereisten van de Europese Commissie, die nog ontwikkeld moeten worden. Zo dienen er voor een programma algemene en (programma) specifieke indicatoren te worden opgesteld, en moeten programma’s aan ex ante voorwaarden, en een prestatiekader voldoen. Ten slotte dient het beleid geëvalueerd te worden, en te worden gerapporteerd aan de Europese Commissie.

Wat betreft de partnerschapsovereenkomst die de lidstaat sluit met de Commissie: deze bevat informatie over hoe de beschikbare middelen worden ingezet in de periode 2014–2020. Op basis van de partnerschapsovereenkomst en de onderliggende Operationele Programma’s (OP’s) kent de Commissie budgetten toe aan de lidstaten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een «prestatiereserve». Daarbij krijgen lidstaten een deel van het budget voor hun programma’s (6%) pas als is gebleken dat de vooraf afgesproken prestaties zijn behaald. Deze prestaties, verbonden aan indicatoren, moeten op 31 december 2018 zijn behaald. In 2019 beoordeelt de Commissie de scores en wordt besloten of de prestatiereserve wordt toegekend.

Ten slotte gebruiken de MA’s van EFRO doelmatigheids- en doeltreffendheidscriteria bij het selecteren van projecten. In de Operationele Programma’s en de beschrijving van de Administratieve Organisaties is de manier waarop projectaanvragen moeten worden beoordeeld en geselecteerd toegevoegd. Voorbeelden van deze criteria, of indicatoren zijn: de kwaliteit van het businessplan of de businesscase, de mate van innovativiteit, de kwaliteit van het project, duurzaamheid, en de bijdrage aan het OP. Daarnaast voorziet de nieuwe beoordelingssystematiek, die door de MA’s van EFRO gehanteerd wordt, in een plan om meer met tenders te werken. Een onafhankelijke adviescommissie bestaande uit experts zal ten slotte worden ingesteld om advies te geven op basis van hoe er op de bovengenoemde beoordelingscriteria is gescoord.

Vraag 2

Op welke terreinen loopt Nederland het risico van ondoeltreffende en ondoelmatige besteding van Europees geld?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat er in Nederland geen andere risico’s op ondoeltreffende en ondoelmatige besteding van Europees geld aanwezig zijn, dan in vorige periodes. Bij de programmering van Europese subsidies is het gebruikelijk dat de hoeveelheid beschikbare middelen vooraf bekend is. Parallel hieraan loopt het traject waarbij lidstaten dienen aan te geven welke kaders en doelen worden gesteld die met deze middelen gerealiseerd dienen te worden. Op deze manier wordt aan de voorkant aandacht besteed aan hoe het geld wordt uitgegeven.

Vraag 3

Er zijn tekortkomingen geconstateerd in het functioneren van de beheers- en controlesystemen voor EFRO, EVF en de migratiefondsen. Hoe gaat het kabinet dit voor de toekomst structureel oplossen? Wanneer is dit gereed?

Antwoord

Management Autoriteit West heeft verbetermaatregelen in de managementverificaties (de eerstelijnscontrole) toegezegd, zoals ook valt te lezen in de Nationale verklaring (NV). Voorbeelden van deze maatregelen zijn het tijdig en adequaat corrigeren van eigen bevindingen en het zo veel mogelijk alleen bij de Europese Commissie declareren van met eindbegunstigden afgerekende en afgeronde projecten. De Europese Commissie heeft begin juni per brief laten weten dat er voor MA West een betaalonderbreking komt. Binnen twee maanden moet er een verbeterplan bij de Commissie worden ingediend met een oordeel van de Auditautoriteit. In aanvulling op dit verbeterplan wordt door het ministerie van Economische Zaken het toezicht op de Management Autoriteiten geïntensiveerd. Voor de inrichting van de beheer- en controlesystemen ten behoeve van de periode 2014–2020 wordt vanuit EFRO, waar sprake is van decentrale programma uitvoering, ingezet op uniformiteit, uniforme procedures en een gemeenschappelijk ICT-systeem. In algemene zin wordt ter zake ingezet op eenvoudige nationale subsidieregelgeving door optimaal gebruik te maken van de vereenvoudigingsmogelijkheden die de Europese Commissie heeft geboden.

Voor de periode 2014–2020 waarin het EVF het «Europees Fonds Maritieme Zaken en Visserij» heet, wordt ook ingezet op de vereenvoudiging van subsidieregelgeving en minder projecten. Daarnaast verscherpt de Management Autoriteit de controles op de regelmatigheid van subsidieaanvragen, en monitort het ministerie van Economische Zaken de aangekondigde verbeteracties. De verbetermaatregelen dienen uiterlijk 30 juni te zijn ingediend bij de Europese Commissie.

Voor de migratiefondsen heeft de Auditautoriteit geconstateerd dat het beheers- en controlesysteem in het kader van de jaartranche 2010 niet geheel heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen. Voor de jaartranches 2011, 2012 en 2013 zijn inmiddels de nodige aanpassingen doorgevoerd. De maatregelen hebben betrekking op het verbeteren van het gehele systeem. Zo zijn er op basis van de aanbevelingen van de Auditautoriteit maatregelen genomen op o.a. het gebied van dossiervorming, de audittrail, de vaststellingsprocedure, en is er een planningstool in gebruik genomen. Ten slotte is er extra personeel (op structurele basis) aangetrokken om alle maatregelen te kunnen doorvoeren. Op 30 juni 2014 wordt de auditverklaring (systemen en rechtmatigheidbeoordeling) voor de jaartranche 2011 ingediend bij de Europese Commissie. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft er vertrouwen in dat uit deze audit zal blijken dat de tekortkomingen verholpen zijn. Hij blijft zich inzetten voor het doorontwikkelen van de systemen teneinde deze verder te optimaliseren.

Vraag 4

Het kabinet wil de afdrachten aan de EU niet meenemen in de lidstaatverklaring omdat het hier gaat om gedeeld beheer en het een eigen verantwoordelijkheid van de lidstaat is. Over de invoerrechten en landbouwheffingen vindt nationale controle plaats via de jaarverslagen van de betrokken ministers. Wat zijn de nadelen van het opnemen van de afdrachten in de lidstaatverklaring? En als er toch al een nationale controle plaatsvindt, hoeveel werk is het dan om het in de nationale verklaring voor de EU op te nemen?

Antwoord

Het kabinet heeft het niet opnemen van de afdrachten (ook wel de Eigen Middelen) in de Nationale Verklaring (NV) uitvoerig beschreven in de brief die aan uw Kamer is gestuurd naar aanleiding van de aangehouden motie van lid van Hijum (Kamerstuk 33 523 nr. 12). Deel van deze brief beschrijft de nadelen van het opnemen van de afdrachten in de NV. Hieronder worden deze nog eens kort benoemd.

De opname van de afdrachten in de NV betekent dat de onafhankelijke positie van het CBS wordt aangetast. Deze onafhankelijke positie van het CBS is geregeld bij wet. Deze onafhankelijkheid is noodzakelijk om politieke beïnvloeding te voorkomen, waardoor er een objectieve bepaling van onder meer de cijfers die als basis dienen voor de berekening van de BNI-afdracht kan plaatsvinden. Wanneer de afdrachten in de Nationale Verklaring worden opgenomen zou het kabinet een oordeel geven over de juistheid en betrouwbaarheid van de systemen en de statistiekuitkomsten van het CBS ten behoeve van de berekening van het BNI. Daarnaast weet u dat het draagvlak voor een Nationale Verklaring bij andere lidstaten erg klein is. Het opnemen van de afdrachten in de NV maakt de drempel voor andere lidstaten om ook een NV af te geven hoger.

Door de nationale verantwoordingslijn via het jaarverslag van de Belastingdienst, het Rijksjaarverslag IXb: Financiën en Nationale Schuld (BTW en invoerrechten) en het Rijksjaarverslag XIII: EZ (landbouwheffingen) vindt er al controle door de Auditdienst Rijk (ADR) plaats op de landbouwheffingen en invoerrechten. De Algemene Rekenkamer geeft hier indirect een oordeel over in haar Staat van Rijksverantwoording (SRV). Hieruit vloeien geen grote verbeterpunten. Uw Kamer wordt daarmee volledig geïnformeerd over het financieel beheer van de invoerrechten en landbouwheffingen. Het opnemen van deze invoerrechten en landbouwheffingen in de Nationale Verklaring heeft geen inhoudelijke toegevoegde waarde ten opzichte van wat er nu al gebeurd aan verantwoording. De extra verantwoordingslijn kan daarnaast zoals eerder genoemd andere lidstaten afschrikken om een NV in te voeren.

Vraag 5

Hoe groot is de declaratie-opgave bij de programma's EFRO Noord en Oost?

Antwoord

De declaratieopgave voor Management Autoriteit (MA) Oost bedraagt in 2014 € 26.530.192. Volgens de planning zal in 2014 in totaal ruim € 31.000.000 worden gedeclareerd.

De declaratieopgave voor Management Autoriteit Noord bedraagt in 2014 € 17.569.269. Volgens de planning zal in 2014 € 32.277.377 worden gedeclareerd.

Eén van de voorwaarden van de Europese Commissie is tijdige declaratie van gecommitteerde subsidies binnen 2 jaar («n+2-eis»). De Management Autoriteiten Oost en Noord verwachten op grond van het bovenstaande dat de n+2-eis ook in 2014 ruim zal worden gehaald.

Vraag 6

De aandacht voor fraudepreventie wordt in de nieuwe programmaperiode 2014–2020 vergroot. De Management Autoriteiten van de lidstaten moeten ook een anti-fraudestrategie opstellen. Hoe gaat Nederland hier invulling aan geven? En wanneer is de anti-fraudestrategie gereed? Wat is de rol van anti-fraudeorganisatie OLAF hierin?

Antwoord

De Management Autoriteiten van het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij dienen in de nieuwe programmaperiode binnen het beheer- en controlesysteem ook procedures te hebben voor het nemen van doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen (Verordening 1303/2013 art. 125 (4c)). De procedures zijn bedoeld om te zorgen dat regelmatig wordt beoordeeld wat in het programma de frauderisico’s zijn, hoe groot die risico’s zijn, of er mitigerende maatregelen en/of factoren zijn en welke aanvullende maatregelen ter zake getroffen dienen te worden. In het kader hiervan zijn door de Europese Commissie, in nauwe samenwerking met de anti-fraudeorganisatie OLAF, voor de betrokken autoriteiten richtinggevende en ondersteunende documenten opgesteld en systemen ontwikkeld. Deze worden op dit moment door de MA’s nationaal ontwikkeld conform Europese criteria. Vervolgens worden deze conform Europese vereisten als onderdeel van de beheer- en controlesystemen door de Auditautoriteit (onderdeel van de ADR) beoordeeld en goedgekeurd. De Europese Commissie heeft hiervoor geen vaste datum bepaald. Er geldt dat de systemen uiterlijk moeten zijn opgezet voor de eerste betaalaanvraag aan de Europese Commissie over de programmaperiode 2014–2020. De ADR rapporteert hierover aan de instantie die de diverse Autoriteiten benoemt in haar functie.

OLAF heeft naast het ontwikkelen van ondersteunende documenten geen specifieke rol in dit traject.

Vraag 7

Er wordt gesproken over een onderzoek voor kleinere fondsen naar de verhouding tussen de administratieve lasten van beheerssystemen en de subsidies die Nederland ontvangt. Zijn hiervoor volgens het kabinet op dit moment voldoende mogelijkheden vanuit de Europese regelgeving en kaders? Wanneer is dit onderzoek gereed?

Antwoord

De Europese regelgeving geeft het kader waarbinnen de inrichting van beheerssystemen dient plaats te vinden. Dit staat los van een onderzoek naar de administratieve lasten van dit systeem ten opzichte van de ontvangen EU subsidies bij de kleine fondsen. Het kabinet bekijkt de mogelijkheden voor een dergelijk onderzoek, en hoe dit onderzoek kan worden vormgegeven. Uw Kamer zal over het vervolg van een mogelijk onderzoek geïnformeerd worden. Overigens zijn voor de periode 2014 – 2020 de migratiefondsen al anders vormgegeven. Zo zijn er geen vier kleine migratiefondsen meer, maar komen er twee grotere fondsen die gezamenlijk voor Nederland een bedrag van ca. € 157 miljoen voor de periode 2014–2020 te besteden hebben.

Naar boven