Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2014
Hierbij geef ik u mijn reactie op initiatiefnota van het lid Thieme over sluiting
van de jacht (Kamerstuk 33 827, nr. 2). Bij brief van 13 maart 2014 had uw vaste commissie voor Economische Zaken mij om
een inhoudelijke reactie verzocht. In deze reactie betrek ik de nota van wijziging
van het wetsvoorstel natuurbescherming, die ik op 18 juni 2014 bij uw Kamer heb ingediend
(Kamerstuk 33 348, nr. 5).
In haar initiatiefnota stelt het lid Thieme dat het doden van dieren zonder maatschappelijk
nut of maatschappelijke noodzaak niet meer van deze tijd is en dat er geen maatschappelijk
draagvlak is voor de jacht, alleen voor het genoegen van de jager. Daarom stelt zij
voor om het doden van dieren in Nederland zonder noodzaak te beëindigen, door het
schrappen van de jacht in het wetsvoorstel natuurbescherming en – vooruitlopend daarop
– de sluiting van de jacht op grond van de Flora- en faunawet. Ter onderbouwing van
haar voorstel stelt het lid Thieme dat jacht op gespannen voet staat met de intrinsieke
waarde van dieren, dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor de jacht, dat jacht
een negatief effect heeft op natuurwaarden en dat jacht leidt tot ernstig leed voor
dieren.
De jacht is een maatschappelijk gevoelig onderwerp. De opvattingen over de wenselijkheid
van de jacht en de uitvoering ervan lopen uiteen. Er zijn mensen die de jacht in al
zijn facetten afwijzen en er zijn mensen die de jacht als vanzelfsprekend onderdeel
zien van het beheren en oogsten van de natuur. Anderen zien de jacht als een onontkoombaar
onderdeel van populatiebeheer.
Met het lid Thieme ben ik het eens dat het doden van dieren louter voor het genoegen
van een jager, zonder maatschappelijke noodzaak niet acceptabel is.
Ik vind dat de jacht, mede vanwege de intrinsieke waarde van het dier, een maatschappelijk
doel moet dienen. In het gewijzigde wetsvoorstel natuurbescherming regel ik daarom
dat de jacht – alleen op eend, fazant, houtduif, haas en konijn – moet plaatsvinden
overeenkomstig een van te voren opgesteld afschotplan dat onderdeel uitmaakt van het
faunabeheerplan (voorgesteld artikel 3.18, vijfde lid). Deze voorgestelde verplichting
heeft tot doel te borgen dat alle inspanningen in het kader van de jacht ten dienste
staan van het gebied waarin die inspanningen worden verricht, en dat recht wordt gedaan
aan de specifieke omstandigheden in het betrokken gebied en aan de gevoelens en verwachtingen
van de bewoners van de streek, vanuit hun betrokkenheid bij en beleefde verantwoordelijkheid
voor hun directe leefomgeving en het beheer daarvan. Voor de uitoefening van de jacht
betekent deze voorgestelde verplichting dat het afschot moet worden gepland, gestructureerd,
geobjectiveerd en gemaximeerd, met inachtneming van de schadehistorie en de draagkracht
van de populaties. Dat versterkt de waarborg dat de jacht bijdraagt aan het beperken
van schade en overlast, dat jachthouders voor een redelijke wildstand kunnen zorgen
in hun veld, zodat er geen negatief effect op natuurwaarden is, en dat jacht duurzaam
is.
Verder voorziet het wetsvoorstel in regels die waarborgen dat ernstig leed bij dieren
als gevolg van de jacht worden voorkomen: er is voorzien in een algemene verplichting
om onnodig lijden van dieren te voorkomen (voorgesteld artikel 3.22), in regels over
het gebruik van het geweer en in een basis om hierover nadere regels te stellen (voorgesteld
artikel 3.24), en in een verbod op drijfjacht (voorgesteld artikel 3.31).
Tegen deze achtergrond ben ik van oordeel dat het voorstel van het lid Thieme om de
jacht te verbieden niet nodig is.
Overigens niet alleen het afschot in het kader van de jacht, maar ook afschot in het
kader van de bestrijding van dieren die schade veroorzaken voor grondgebruikers (voorgesteld
artikel 3.14) en in het kader van het beheer van populaties (voorgesteld artikel 3.15),
mag op grond van het wetsvoorstel alleen plaatsvinden als er sprake is van een in
de genoemde bepalingen opgenomen maatschappelijk belang. Ook dient daarbij op grond
van de voornoemde voorgestelde bepalingen te worden gehandeld volgens een afschotplan.
Tot slot wil ik de belangrijke rol benadrukken die jachthouders ook buiten de jacht
vervullen, bij de bestrijding van schade door dieren en het beheren van populaties.
Zonder hun inzet, hun kennis en hun kundigheid bij het uitvoeren van noodzakelijk
afschot zouden bestrijding en beheer niet, althans niet effectief en efficiënt, kunnen
plaatsvinden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma