33 826 Mensenrechten in Nederland

Nr. 23 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 januari 2018

Aanleiding

Op 17 mei jl. heeft het College voor de Rechten van de Mens (hierna ook wel: College) zijn vijfde jaarrapportage Mensenrechten in Nederland uitgebracht. Dit jaar gaat de rapportage specifiek over het thema armoede. Op verzoek van uw Kamer is er per brief van 15 juni jl. reeds een eerste reactie gegeven op de jaarrapportage en een kabinetsreactie na de zomer aangekondigd.1 De toenmalige Minister van BZK gaf naar aanleiding van vragen van Kamerleden over de jaarrapportage tijdens het Algemeen Overleg over diverse woononderwerpen van 7 juni jl. eveneens aan dat een schriftelijke kabinetsreactie zou volgen.2 Hierbij stuur ik u mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Voortgezet Onderwijs en Media en de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nadere reactie op de afzonderlijke aanbevelingen en het gevoerde beleid.

Inleiding

Nederland erkent dat mensen recht hebben op onder meer huisvesting, onderwijs, gezondheid, werk en sociale bescherming. Deze rechten zijn ook vervat in de Grondwet en verschillende mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is. Nederland kent een uitgebreid sociaal zekerheidsstelsel waarin deze rechten zijn gewaarborgd. Een groot goed, want deze rechten zijn essentieel voor het welzijn van mensen en daarmee ook de maatschappij. Een samenleving waarin iedereen mee kan doen en aan bijdraagt vereist dat mensen kunnen terugvallen op de overheid wanneer zij, al dan niet tijdelijk, hier ondersteuning bij nodig hebben. Mensenrechten vormen de basis hiervan. Nederland is een welvarend en ontwikkeld land waar we trots op mogen zijn. In internationaal vergelijkend perspectief scoort Nederland goed op vele terreinen (werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid en gelijkheid) en volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn Nederlanders zelfs de gelukkigste mensen in de wereld. Dat neemt niet weg dat het ook in Nederland beter kan. Verschillende onderzoeken en data, zo ook deze rapportage van het College, laten zien dat wanneer er sprake is van een laag inkomen er ook vaak sprake is van een slechtere gezondheid, een lagere opleiding, een lagere kwaliteit van wonen en een lagere participatie in de samenleving.3

Wat het rapport van het College ook laat zien, is dat armoede niet enkel een macro-economische aangelegenheid is waar, vooral sinds de crisis, vrijwel alle welvarende landen een stijging in zagen, maar dat het vooral een menselijke aangelegenheid is. Het College laat zien wat het doet met mensen wanneer er sprake is van armoede en bovenal hoe de rechten van mensen in het geding kunnen komen wanneer er sprake is van armoede en hoe armoede kan leiden tot onvoldoende bescherming van mensenrechten. Hier dreigt een vicieuze cirkel. Maar gelukkig ook een die te doorbreken is. Het College doet hiertoe een aantal aanbevelingen om mensenrechten binnen de integrale aanpak van armoede te verankeren. Hieronder gaan we daar graag op in.

Reactie op de aanbevelingen

1. Ontwikkel een beleidsvisie op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting waarin mensenrechten centraal staan. Betrek daarbij belangenorganisaties van mensen die in armoede leven.

Werk is de beste weg uit armoede. Maar indien werken (nog) niet mogelijk is, zorgt de overheid voor een basis om op terug te vallen. Een ander belangrijk onderdeel van de beleidsvisie is dat sociaal beleid veel effectiever dichtbij de mensen kan worden vormgegeven. Met de decentralisaties in het sociaal domein in 2015, is de verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van de kwetsbaarste groep mensen, meer dan in het verleden, bij de gemeenten komen te liggen. Gemeenten hebben het beste zicht op wat individuele burgers nodig hebben om te kunnen participeren. Het is van belang dat zij hierbij een integrale aanpak hanteren en maatwerk verlenen indien nodig. Dit betekent dat iedere situatie vanuit een breed perspectief moet worden bekeken: van een gebrek aan inkomen tot sociale uitsluiting. Het betekent ook dat over domeinen heen gekeken moet worden naar de rol van en impact op werk, zorg, huisvesting en onderwijs en dat er constructief moet worden samengewerkt met alle betrokken partijen, zowel publiek als privaat. De gemeenten ontvangen hiervoor ongeoormerkte middelen die zij binnen de kaders van wet- en regelgeving kunnen inzetten waar zij het meeste effect sorteren. Het doel van de decentralisaties is dat gemeenten integraal en met maatwerk burgers die dat nodig hebben kunnen ondersteunen.

Het programma sociaal domein wil door middel van de interdepartementale en interbestuurlijke aanpak dit proces verbeteren en versnellen en richt zich daarbij op het opsporen en wegnemen van barrières die concrete oplossingen in de weg staan bij complexe situaties van burgers. Daarnaast spelen aanpalende terreinen als veiligheid, wonen en schuldhulpverlening ook een belangrijke rol. Zo kan bij kwetsbare personen door vroegsignalering en een gezamenlijke aanpak, veel leed voor de mensen die het betreft en hoge maatschappelijke kosten (criminaliteit, overlast) worden voorkomen. De rijksoverheid ondersteunt gemeenten bij de vormgeving en uitvoering van hun nieuwe taken. In het programma sociaal domein pakken gemeenten, Rijk (de ministeries van J&V, BZK, VWS, SZW en OCW) en andere partijen samen uitdagingen naar aanleiding van de decentralisaties op.4

Het College laat zien dat het centraal stellen van de behoefte van mensen niet hetzelfde is als het identificeren en concretiseren van mensenrechten binnen de lokale integrale aanpak. Om te waarborgen dat de rechten van mensen bij de vormgeving van beleid voldoende worden ingebed, wordt bij de voorbereiding van nieuwe regelgeving en beleidsmaatregelen standaard gebruik gemaakt van het Integraal Afwegingskader beleid en regelgeving en de Aanwijzingen voor de regelgeving. Hierdoor wordt de kwaliteit van wetsvoorstellen en de verenigbaarheid daarvan met de Grondwet en relevante bepalingen van internationaal recht geborgd – dus ook mensenrechten. Deze instrumenten zorgen ervoor dat alle relevante beslisinformatie is betrokken en beschikbare hulpbronnen zijn geraadpleegd. Eén van de hulpbronnen is de in 2016 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontwikkelde handreiking Economische, Sociale en Culturele (ESC-)grondrechten. Deze Handreiking bevat specifieke richtlijnen met betrekking tot ESC-rechten. Deze biedt juristen en beleidsmakers handvatten om bij het maken en toetsen van beleid/wetgeving te kunnen nagaan of en in hoeverre deze grondrechten (kunnen) meewegen. Dankzij deze instrumenten zijn mensenrechten in essentie altijd geborgd in nationale wet- en regelgeving.

Gemeenten zijn evenals de rijksoverheid gebonden aan mensenrechtenverplichtingen en daarom is het van belang dat gemeenten goed op de hoogte zijn van deze verplichtingen. Het College voor de Rechten van de Mens heeft hiertoe het zogenaamde BAAT-kader voor mensenrechten ontwikkeld.5 BAAT staat voor: Beschikbaarheid, Aanvaardbaarheid, Aanpasbaarheid en Toegankelijkheid van mensenrechten. Dit kader kunnen gemeenten gebruiken om bij de vormgeving van beleid na te gaan of aan alle mensenrechten is gedacht. Dit BAAT kader is in 2014, voor de decentralisaties, ontwikkeld. Het College werkt momenteel aan een geactualiseerd kader waarbij meer aandacht komt voor kwaliteit. Volgens het College hebben gemeenten meer behoefte aan duiding. Daartoe voert het College reeds gesprekken met de VNG en Divosa. Het hernieuwde kader zal gemeenten helpen de implementatie en bescherming van mensenrechten nog beter vorm te geven binnen het lokale beleid.

Het College beveelt aan om mensen in armoede te betrekken bij de beleidsvisie op armoede. En terecht. Mensen die zelf weten hoe het is geweest om in armoede te leven, weten dus ook als geen ander wat wel en wat niet werkt om hen uit deze situatie te helpen. Om gemeenten te ondersteunen bij het betrekken van ervaringsdeskundigen, heeft het European Anti-Poverty Netwerk een handreiking opgesteld over hoe gemeenten ervaringsdeskundigen kunnen inzetten.6 Het kabinet vindt het erg belangrijk dat er met de kinderen zelf wordt gesproken over het beleid om armoede tegen te gaan en is zich er van bewust dat er nog veel stappen kunnen worden gezet. Door kinderen en jongeren te laten meepraten, meedenken en meebeslissen, kan beter rekening met hen worden gehouden. Ook bekijken kinderen en jongeren een onderwerp op een andere, vaak verrassende manier. Beleidsparticipatie is daarom verankerd in de Jeugdwet. Veel gemeenten hebben een kinderburgemeester en een jongerenraad, die de wethouders Jeugd adviseren. Zoals ook de Kinderombudsman terecht stelt, is er nog winst te behalen als het gaat om het betrekken van kinderen – ook bij het armoedebeleid. In samenwerking met Consulting Kids, de kinderrechtenorganisaties Save the Children en Defence for Children en de Missing Chapter Foundation worden hier stappen in gezet.7

2. Ontwikkel op basis van deze beleidsvisie een nationaal programma voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Werk daarbij samen met gemeenten, belangenorganisaties en mensen in armoede. Besteed in het programma aandacht aan de verschillende mensenrechten en beginselen.

Zoals reeds aangegeven is een integrale aanpak de sleutel voor het tegengaan van armoedeproblematiek. Dit wordt dichtbij de mensen, op lokaal niveau vormgegeven. Naast de lokale aanpak is armoede een aandachtspunt binnen het stelsel van de sociale zekerheid, het onderwijs, de arbeidsmarkt en huisvesting. Hieronder zal per domein worden ingezoomd.

Behoorlijke levensstandaard

  • I Garandeer het recht op een behoorlijke levensstandaard door inkomensondersteunende maatregelen.

  • II Zorg dat de procedure voor inkomensondersteuning eenvoudig is en dat informatie goed toegankelijk is voor mensen in armoede.

Het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel waarborgt het recht op adequate inkomensondersteuning voor een behoorlijke levensstandaard. Het wettelijk minimum loon, de algemene bijstand en verschillende (inkomensafhankelijke) uitkeringen en toeslagen zorgen tezamen voor een uitgebreide basis waar zowel werkenden als mensen die (tijdelijk) niet kunnen werken of niet meer hoeven te werken op kunnen rekenen. Het kabinet investeert in de kinderopvangtoeslag (250 miljoen euro) en de kinderbijslag (250 miljoen euro), om ouders met kinderen tegemoet te komen in de kosten die het opvoeden van kinderen met zich meebrengt en het combineren van werk en opvoeding.

Ondanks het bestaan van dit vangnet kan het voorkomen dat het besteedbaar inkomen van sommige mensen, al dan niet tijdelijk, te laag is om rond te komen, bijvoorbeeld door schulden. De Participatiewet voorziet daarom in een omvangrijk instrumentarium waarmee door de gemeenten aanvullende inkomensondersteuning kan worden geboden, mochten mensen onvermijdelijke kosten hebben waar zij niet zelfstandig in kunnen voorzien. Zo kunnen mensen een beroep doen op bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Gemeenten kunnen ook een collectieve zorgverzekering aanbieden, een kortingspas of een zogenaamd Kindpakket verstrekken. Het beleid inzake de aanvullende inkomensondersteuning is primair een gemeentelijke bevoegd- en verantwoordelijkheid. Individueel maatwerk geldt bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning als belangrijkste uitgangspunt. De hoogte van de voorzieningen of duur van de ondersteuning kunnen gemeenten afstemmen op de leef- en woonsituatie van de betrokkene. Gemeenten hebben zodoende de ruimte om het armoedebeleid conform de problematiek en mogelijkheden van de belanghebbende integraal vorm te geven. Zo wordt beoogd om naast het bieden van geldelijke ondersteuning voor een specifieke of acute situatie ook de persoonlijke situatie van belanghebbende duurzaam te verbeteren. Gemeenten werken daartoe nauw samen met andere relevante stakeholders, bijvoorbeeld via wijkteams bestaande uit professionals van verschillende organisaties en specialismen. Zij kunnen ondersteunen bij het vinden van (meer) werk, kunnen helpen bij het oplossen van schulden en kunnen doorverwijzen naar andere partijen die kunnen bijdragen aan vergroten van de (financiële) zelfredzaamheid en participatie van belanghebbende. Ik vind het belangrijk dat ondersteuning via gemeenten niet leidt tot een armoedeval wanneer personen gaan werken. Het kabinet gaat dan ook afspraken met gemeenten maken over het lokaal beleid om de armoedeval te verkleinen.

Er zijn verschillende kaders gesteld om enerzijds een universele basis te bieden en anderzijds integraal maatwerk mogelijk te maken, met als doel om armoede te voorkomen en bestrijden. Dat laat onverlet dat het een uitdaging blijft om mensen die armoede ervaren of sociaal zijn uitgesloten tijdig en effectief te ondersteunen. Zoals de rapportage van het College laat zien, is armoede een complex fenomeen met een multi-dimensionaal karakter. Het hangt nauw samen met andere levensdomeinen zoals gezondheid, huisvesting, arbeid en onderwijs en is onderhevig aan elkaar versterkende en externe factoren. Mensen in armoede die verschillende vormen van ondersteuning nodig hebben, hebben vaak te maken met meerdere loketten van gemeenten en zijn vaak ook afhankelijk van andere organisaties. Elke (afdeling van) publieke- of private organisatie kent weer eigen regelgeving, werkprocessen en routines. Voor een groot deel zijn deze consistent en complementair maar de coördinatie tussen de verschillende partijen gaat niet altijd goed. De optelsom van partijen en regelingen sluit ook niet altijd aan op de complexe situatie van huishoudens met meervoudige problematiek. Het realiseren van integraal maatwerk is voor gemeenten daarom vaak nog een uitdaging. Hier wordt onder andere aan gewerkt via de «City Deal inclusieve stad». In City Deals worden concrete samenwerkingsafspraken tussen steden, Rijk, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties verankerd. Die deals moeten leiden tot innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en/of maatregelen bevatten om het economisch ecosysteem van de stedelijke regio(»s) te versterken.

Gezondheid

  • I Zet meer in op preventieve gezondheidszorg, en tref maatregelen die specifiek zijn toegesneden op de situatie van mensen in armoede.

  • II Benader mensen in armoede proactief en geef hen een actieve rol in het vinden van oplossingen bij financiële en gezondheidsproblemen.

  • III Garandeer dat een tekort aan financiële middelen geen belemmering vormt voor toegang tot een adequaat niveau van zorg.

  • IV Garandeer de toegankelijkheid van informatie over zorg en gezondheid.

Een van de hoofddoelen van het Nationaal Programma Preventie is om de verschillen in levensverwachting tussen hoog en laag opgeleide inwoners in 2030 te verminderen dan wel te stabiliseren. Dit kan mede worden bezien in het licht van artikel 1, 20 en 22 van de Grondwet. De problematiek van gezondheidsachterstanden is echter complex en hardnekkig. Omdat er vaak sprake is van complexe problematiek is een brede, intersectorale aanpak nodig binnen de gemeente. Een betere gezondheid kan soms worden bereikt door een integrale aanpak van armoede, schulden, laaggeletterdheid, schooluitval en eenzaamheid. Toeleiding naar werk kan ook tot een betere gezondheid leiden.

In 2010 is gestart met het programma Gezond In De Stad (GIDS), waarbij de gemeenten met wijken waarin de grootste gezondheidsachterstanden voorkomen, tijdelijk financieel ondersteund worden bij hun lokale aanpak. 164 gemeenten zijn hierbij aangesloten en worden bij hun aanpak ondersteund door Pharos – het expertise centrum dat, zoals ook genoemd door het College, «streeft naar gelijke kansen op gezondheid voor iedereen». Dit programma loopt tot en met 2021.8 Hiervoor wordt aan de gemeenten jaarlijks 20 miljoen euro beschikbaar gesteld.

Naast GIDS zijn er andere programma’s die zich met name richten op het verkleinen van gezondheidsachterstanden. Bijvoorbeeld het programma Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG). Deze aanpak wordt inmiddels in meer dan 125 gemeenten uitgevoerd, vaak samen met de inzet vanuit het hiervoor genoemde GIDS-programma. Immers de wijken waarin zich veel jongeren met obesitas bevinden zijn de wijken met gezondheidsproblemen in algemene zin en waar sociaaleconomische gezondheidsverschillen het grootst zijn. Het doel van JOGG is om het aantal kinderen op een gezond gewicht te doen stijgen en er voor te zorgen dat kinderen en jongeren leven in een omgeving waarin een gezonde leefstijl en gezonde keuzes de normaalste zaak van de wereld zijn. Samenwerking met scholen, ouders, sportverenigingen, bedrijven, overheden en zorgverleners staat in JOGG centraal.

Nog een voorbeeld van een programma voor gemeenten met meer achterstandsproblematiek is «Healthy Pregnancy 4 All». Vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen lopen een groter risico op ziekte rond en kort na de geboorte, met gevolgen op latere leeftijd en in volgende generaties. «Healthy Pregnancy 4 All» richt zich specifiek op deze doelgroep.

Het zorgstelsel in Nederland wordt geregeld met vijf stelselwetten: de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Wet publieke gezondheid. De Zvw en de Wlz bieden verzekeringen voor respectievelijk de curatieve zorg en de langdurige zorg (care). In beginsel is iedereen die in Nederland woont of aan Nederlandse loonbelasting onderhevig is, verzekerd voor de Wlz en verzekeringsplichtig voor de Zvw. De Wmo, de Jeugdwet en de Wet publieke gezondheid worden uit de algemene middelen gefinancierd en worden door de gemeenten uitgevoerd. Ingezetenen kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op ondersteuning en zorg vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet. De Wet publieke gezondheid richt zich op preventie, inclusief gezondheidsbevordering (infectieziekte bestrijding), jeugdgezondheidszorg en ouderengezondheidszorg. Het Nederlandse zorgstelsel kent een sterk sociaal karakter. Waar het gaat om de curatieve zorg is sprake van een privaat systeem met publieke randvoorwaarden die de toegankelijkheid en de solidariteit waarborgen. De Zvw wordt daardoor gekenmerkt door een basisdekking die voor iedereen gelijk is. Mede door de verzekeringsplicht zijn gezonde mensen solidair met zieken. Tegelijk zijn zorgverzekeraars ook verplicht iedereen te accepteren voor de verzekering van dat basispakket. Tevens is er een verbod op premiedifferentiatie: de nominale premie is daardoor niet afhankelijk van de gezondheidstoestand van de verzekerde. De Wlz is ook een verzekering, maar is, anders dan de Zvw, een volksverzekering en geheel publiekrechtelijk vormgegeven. De Wlz biedt een verzekerd pakket voor mensen die langdurig/ blijvend op intensieve zorg zijn aangewezen. Deze zorg kan zowel thuis als in een instelling (bijv. een verpleeghuis) worden ontvangen. Het CIZ verricht de onafhankelijke indicatiestelling, zodat de toegang tot Wlz-zorg voor iedereen gelijk is en onafhankelijk van de risicodragers (de Wlz-uitvoerders). Als volksverzekering kenmerkt ook de Wlz zich als solidaire verzekering: alle Wlz-verzekerden betalen via de inkomstenbelasting een (inkomensafhankelijke) premie voor Wlz-zorg.

De lasten van de zorgverzekeringen worden voor een zeer groot deel verdeeld over iedereen in Nederland. De solidariteit in de lastenverdeling van de zorg wordt verder versterkt doordat verzekerden met een laag inkomen recht hebben op een zorgtoeslag als tegemoetkoming voor de nominale Zvw-premie en het eigen risico. De zorgtoeslag is de afgelopen periode verhoogd. Het eigen risico is een bedrag aan zorgkosten dat voor rekening komt van de verzekerde, voordat de vergoeding vanuit de basisverzekering plaatsvindt. Dit draagt bij aan het kostenbewustzijn van verzekerden en zorgt voor een element van medefinanciering door zorggebruikers. De hoogte van het eigen risico zal tot en met 2021 op het niveau van 2017 gehandhaafd blijven. Het eigen risico geldt echter niet voor bepaalde zorgvormen die altijd direct toegankelijk moeten zijn, zoals huisartsenzorg en wijkverpleging. Als er wel eigen risico betaald moet worden dan geven zorgverzekeraars de mogelijkheid om deze gespreid te betalen. In het kader van het armoedebeleid bieden veel gemeenten cliënten de mogelijkheid om tegen gereduceerde kosten een aanvullende ziektekostenverzekering te sluiten. Daarbij hebben gemeenten de mogelijkheid om door middel van deze collectiviteiten (via de aanvullende verzekering) een herverzekering van het eigen risico aan te bieden. Voor schuldenaren waarbij beslag is gelegd, geldt een beslagvrije voet waarin rekening wordt gehouden met de te betalen zorgpremie. Voor onverzekerde verzekeringsplichtigen en onverzekerbare vreemdelingen bestaan speciale regelingen op basis waarvan zorgaanbieders onder voorwaarden zorgkosten (gedeeltelijk) vergoed kunnen krijgen.

Voor zorg en ondersteuning vanuit de Wlz en de Wmo 2015 bestaan eigen bijdragen. Deze eigen bijdragen zijn afhankelijk van het inkomen en vermogen van de zorggebruiker en kennen minimumbedragen die waarborgen dat de zorg en ondersteuning voor iedereen beschikbaar blijft. Gemeenten kunnen de eigen bijdragen voor ondersteuning binnen de kaders van wet- en regelgeving desgewenst verlagen. Voor algemene voorzieningen op basis van de Wmo 2015 geldt dat de eigen bijdrage voor de betreffende cliënt financieel haalbaar moet zijn. Ook kunnen gemeenten aan personen met een beperking en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken. De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van uitgebreid onderzoek naar de kenmerken van de persoon en zijn situatie, waaronder zijn financiële mogelijkheden. Daar waar de gemeente bijdraagt aan zorg en ondersteuning van een cliënt moet deze passend zijn, ook in financiële zin. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om financieel maatwerk te leveren. Ondersteuning op basis van de Jeugdwet is in principe gratis. Met ingang van 2019 zal een aantal wijzigingen worden aangebracht in de eigen bijdragen die cliënten verschuldigd zijn. Voor huishoudens die gebruik maken van de Wmo 2015 zal een abonnementstarief van 17,50 euro per vier weken gelden. Ook voor de Wlz-zorg en beschermd wonen (Wmo) zal met ingang van 2018 en 2019 een aantal maatregelen worden genomen waarmee de eigen bijdrage wordt verlaagd.

Het College schrijft in haar rapport het volgende: «De overheid gebruikt vaak het beeld van de vrij, zelfbeschikkende en mondige patiënt, die zoveel mogelijk zijn eigen kracht moet benutten». Om de zorg en ondersteuning nog beter aan te laten sluiten bij wat mensen weten en kunnen, besteedt het kabinet aandacht aan «gezondheidsvaardigheden». De ministeries van VWS, SZW en OCW werken bijvoorbeeld nauw samen in het programma «Tel mee met taal». Ook wordt gekeken naar de benodigde kennis, competenties en vaardigheden waarover zorgverleners dienen te beschikken, zodat zij kunnen aansluiten bij wat mensen weten en kunnen. De reeds bestaande initiatieven in Nederland op het terrein van gezondheidsvaardigheden worden concreet in kaart gebracht en geplaatst op www.gezondheidsvaardigheden.nl.

Mensen die in een positie verkeren waarin volwaardig meedoen aan de samenleving niet (meer) vanzelf gaat, worden niet alleen geconfronteerd met deze beperking, maar ook met regelgeving en/of meerdere organisaties die zorg en ondersteuning (kunnen) bieden. Hoe goed we de zorg en ondersteuning ook organiseren, er zullen altijd mensen zijn die hierbij drempels ervaren. Dat geldt ook voor naasten, zoals mantelzorgers of ouders van kinderen met een beperking. Wat dan helpt, is een cliëntondersteuner die los van de opdrachtgever en los van het zorg- en ondersteuningsaanbod aan de kant van de cliënt – of degenen die voor de cliënt zorgen – staat en deze helpt met vraagverheldering, informatie en advies, bemiddeling en toeleiding naar passende zorg en ondersteuning.

Onafhankelijke cliëntondersteuning is een wettelijk recht zowel in de Wmo als de Wlz. Een cliëntondersteuner helpt om de zorg- en ondersteuningsvragen van mensen helder te krijgen, te bepalen welke zorg en of ondersteuning nodig is en helpt die zorg en of ondersteuning uiteindelijk ook te organiseren. Vanwege de lokale beleidsvrijheid bestaat er in de praktijk een breed palet aan cliëntondersteuning. Bovendien zijn er tal van andere cliëntondersteunende functies in de vorm van vertrouwenspersonen, bewindsvoerders en casemanagers. Het kabinet werkt er aan om de bekendheid, de samenwerking, de professionaliteit en aansluiting met concrete zorgbehoeften van mensen van deze cliëntondersteunde functies te verbeteren.

Onderwijs

  • I Zorg dat leerlingen met lager opgeleide ouders of ouders in armoede dezelfde kansen hebben in het onderwijs als leerlingen met hoger opgeleide of rijkere ouders.

  • II Zorg dat financiële overwegingen de keuzevrijheid in het onderwijs niet beperken.

  • III Bestrijd laaggeletterdheid onder volwassenen.

Het kabinet trekt 170 miljoen euro uit voor versterking van de vroeg- en voorschoolse educatie. Daarmee wordt een aanbod van 16 uur per week gerealiseerd voor achterstandsleerlingen. Het Ministerie van OCW heeft op 31 oktober 2016 het Actieplan Gelijke Kansen in het onderwijs gelanceerd waarbij een van de speerpunten is te voorkomen dat het opleidingsniveau van ouders belemmerend werkt voor de kansen en keuzes van leerlingen in het onderwijs. Hiertoe wordt geïnvesteerd in doorstroomprogramma’s voor een betere aansluiting tussen de onderwijssectoren. Ook wordt ingezet op werkdrukvermindering van leraren op achterstandsscholen en verbetering van ouderbetrokkenheid.

Gelijktijdig met het Actieplan is bovendien de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) gestart. De GKA is een open netwerk van en voor professionals van binnen en buiten het onderwijsveld. De GKA brengt deze mensen samen om elkaar te inspireren, kennis op te halen en bewezen successen op te schalen. De maatschappelijke initiatieven zijn terug te vinden op de website van de Gelijke Kansen: www.gelijke-kansen.nl. Op de website is ook een overzicht te vinden van bewezen effectieve interventies.

In het regeerakkoord is voorts aangekondigd dat het budget voor het onderwijsachterstandenbeleid met 15 miljoen euro per jaar wordt verhoogd en de verdeling van de middelen wordt geactualiseerd. Verder is in het regeerakkoord aangekondigd dat in het mbo de cascadebekostiging zal worden herzien. Hierdoor krijgen mbo-instellingen meer tijd om studenten naar een diploma te begeleiden. Zo krijgen mbo-studenten meer kansen om binnen het mbo op te stromen naar de opleidingen en niveaus die de beste arbeidsmarktkansen bieden.

Tot slot is in het regeerakkoord ook benadrukt dat alle leerlingen in het voortgezet onderwijs die hier baat bij hebben gebruik moeten kunnen maken van brede brugklassen. Zo kunnen leerlingen van verschillende achtergronden van elkaar leren en wordt opstroming in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs vergemakkelijkt.

De ambitie is ook het hoger onderwijs toegankelijk te houden en ervoor te zorgen dat elke student op de juiste plek terechtkomt. Dat betekent dat iedere student die dat wil en die over de juiste capaciteiten beschikt door moet kunnen stromen naar het hoger onderwijs. Alle studenten – ongeacht hun afkomst – hebben toelatingsrecht tot het hoger onderwijs, mits zij over de juiste vooropleidingseisen beschikken. Doel is inclusief hoger onderwijs waarbij hogescholen en universiteiten oog hebben voor (het studiesucces van) de individuele student. Dat vraagt om goede voorbereiding in het toeleverend onderwijs – scholen die goede loopbaanoriëntatie en begeleiding aanbieden en leerlingen die zich goed oriënteren op hun vervolgstappen – en goede begeleiding in het eerste jaar in het hoger onderwijs. Om de drempel voor doorstroming te verlagen wordt met ingang van het collegejaar 2018–2019 het collegegeld voor het eerste jaar van het hoger onderwijs (HBO/WO) gehalveerd.

Scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs ontvangen voor het overgrote deel van de schoolkosten leerlinggebonden financiering. Een klein deel van de overige schoolkosten wordt betaald door ouders. Denk aan een sinterklaasfeest of een schoolreisje. De school moet voor een kosteloos alternatief zorgen als ouders de vrijwillige bijdrage niet willen of kunnen betalen. Op deze wijze wordt voorkomen dat er financiële belemmeringen voor de toegang en keuzevrijheid in het primair- en voortgezet onderwijs ontstaan. De schoolkosten voor ouders worden scherp gevolgd, iedere twee jaar wordt hier onderzoek naar gedaan via de schoolkostenmonitor. In het mbo wordt extra geïnvesteerd in de tegemoetkoming voor de schoolkosten.

Minderjarige mbo-studenten hebben sinds 1 januari 2017 recht op een studentenreisproduct. Daarnaast is er voor studiejaar 2017/2018 door OCW 10 miljoen euro beschikbaar gesteld, verdeeld over de instellingen, voor het treffen van een voorziening om schoolkosten voor minderjarige bol (beroepsopleidende leerweg) studenten uit gezinnen met een laag inkomen te beperken.9 De voorziening kan er bijvoorbeeld uit bestaan dat de instelling het betreffende leermiddel zelf aanschaft en gratis dan wel tegen een zeer geringe vergoeding in bruikleen geeft aan de desbetreffende deelnemer. Bij het beoordelen of een student in aanmerking komt voor de voorziening leermiddelen, kunnen instellingen gebruikmaken van de expertise en de ondersteuning die de lokale Stichtingen Leergeld bieden. Het bedrag van 10 miljoen euro is tevens structureel beschikbaar voor de komende jaren, om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. (In de brief aan de Kamer van OCW van 23 augustus jl. zijn opties hiervoor benoemd).10

Kinderen mogen nooit de dupe zijn van de financiële situatie thuis. De extra middelen die structureel beschikbaar worden gesteld voor Kansen voor Alle Kinderen is er dan ook op gericht dat alle kinderen mee kunnen doen, ook op school. De inzet van deze middelen door gemeenten wordt geëvalueerd. De eerste

evaluatie vindt plaats begin 2018. Het Rijk en de VNG zullen aan de hand van de tussenresultaten met elkaar en met relevante samenwerkingspartners in overleg treden en wanneer nodig afspraken maken over eventuele bijstelling van de afspraken of nadere ondersteuning (zoals kennisdeling).

Naast de ondersteuning via gemeenten wordt ook direct ingezet op het verstrekken van schoolbenodigdheden voor kinderen, bijvoorbeeld via subsidie aan Stichting Leergeld en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het studiefinancieringsstelsel in Nederland zorgt ervoor dat de financiële toegankelijkheid van het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs is geborgd. Met dit stelsel worden studerenden in staat gesteld te studeren en krijgen zij een gelijke kans om het onderwijs te volgen dat bij hen past. Zo komen studerenden van wie de ouders niet voldoende verdienen om bij te dragen aan de studie van hun kind, in aanmerking voor een aanvullende beurs. Met de invoering van het studievoorschot is de aanvullende beurs verhoogd. In het MBO is de basisbeurs gehandhaafd. Door middel van de mogelijkheid te lenen tegen sociale voorwaarden wordt iedereen in staat gesteld om in de kosten van levensonderhoud te voorzien tijdens de studie. Bij terugbetaling wordt gekeken naar wat de oud-student verdient, zodat hij nooit meer hoeft te betalen dan gezien zijn inkomen mogelijk is. Met de introductie van het levenlang-leren krediet wordt het ook voor nieuwe doelgroepen mogelijk in aanmerking te komen voor het aanvragen van een lening voor de betaling van het lesgeld of het collegegeld.

De aanpak van laaggeletterdheid blijft een speerpunt van het Kabinet. Sinds 2015 werken de ministeries van OCW, SZW en VWS intensief samen. In het regeerakkoord is het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid met 5 miljoen euro per jaar vergroot. Met het eerder genoemde actieprogramma «Tel mee met Taal» worden gemeenten, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties actief ondersteund om laaggeletterdheid te voorkomen en te bestrijden. Gemeenten ontvangen daarnaast geoormerkt budget om taal-, reken-, en digitale vaardighedencursussen aan te bieden om de basisvaardigheden van inwoners te verhogen en zo te voorkomen dat laaggeletterdheid een belemmering vormt op andere terreinen, zoals gezondheid of werk.11 De eerste resultaten van deze aanpak zijn in november 2017 aan de Tweede Kamer gestuurd.12

Voor het bestrijden van laaggeletterdheid onder ouders van schoolgaande kinderen is als onderdeel van het Actieplan Gelijke Kansen extra geld vrijgemaakt. Zo kunnen ouders beter met de school van hun kinderen communiceren, hun kinderen beter helpen bij hun schoolwerk, meer voorlezen en een meer stimulerende educatieve thuisomgeving bieden. Dit helpt voorkomen dat laaggeletterdheid van generatie op generatie wordt doorgegeven.

Arbeid

  • I Versterk en bescherm de arbeidsmarktpositie van laagopgeleide en/of flexibele werknemers.

  • II Stimuleer uitzendbureaus en werkgevers om te investeren in bijscholing of praktijkleren.

  • III Pak discriminatie bij de toegang tot de arbeidsmarkt aan.

  • IV Bied adequate bescherming tegen uitbuiting in arbeid met bijzondere aandacht voor mensen in kwetsbare positie op de arbeidsmarkt.

Werk is de beste weg uit de armoede. De afgelopen jaren zijn er verschillende maatregelen getroffen om samen met relevante partijen, waaronder werkgevers en uitzendbureaus, discriminatie tegen te gaan, uitbuiting te voorkomen, duurzame inzetbaarheid te stimuleren en de arbeidsmarktpositie van laagopgeleide en flexibele werknemers te verbeteren. Er zijn bijvoorbeeld maatregelen genomen om schijnconstructies tegen te gaan en om het in dienst nemen van mensen met een laag inkomen gericht goedkoper te maken (Lage inkomensvoordeel – LIV).

Daarnaast is er ingezet op extra bewustwording bij werkgevers en werkenden over het belang van investeringen in duurzame inzetbaarheid en bijscholing. Met het programma duurzame inzetbaarheid van het Ministerie van SZW zijn goede praktijkervaringen en (wetenschappelijke) kennis gedeeld en is het gevoel van urgentie bij werkgevers en werkenden vergroot. Ook is er binnen dit programma onderzoek gedaan naar de condities in de praktijk die investeringen in duurzame inzetbaarheid faciliteren. Uit onderzoek blijkt de noodzaak van het stimuleren van leren en ontwikkelen bij lager opgeleide werkenden. 13 De groep werknemers die hooguit een opleiding op mbo-2-niveau heeft, in totaal 1,5 miljoen werknemers, maakt zeer beperkt gebruik van de mogelijkheden om zich bij te scholen, terwijl deze groep juist meer risico loopt bij werkloosheid. Om werkgevers en O&O-fondsen te ondersteunen bij het stimuleren van lager opgeleide werkenden om te gaan leren en ontwikkelen, zijn goede voorbeelden in kaart gebracht. Daarbij is met name gekeken onder welke voorwaarden werkenden gemotiveerd worden om zich te ontwikkelen op het werk. Met de brief van 5 juni 2016 over het onderzoek van Panteia naar de duurzame inzetbaarheid van kwetsbare werknemers en het project Werkend Leren is uw Kamer hier nader over geïnformeerd.14

Ook zijn er maatregelen getroffen om rechtvaardige en gunstige arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen voor alle werknemers en voor kwetsbare groepen, zoals migrerende werknemers. Een voorbeeld daarvan is de Wet Aanpak Schijnconstructies. Deze wet strekt ertoe alle vormen van uitbuiting, onderbetaling en illegaal werk door werknemers tegen te gaan.

Het kabinet benadrukt dat het discriminatie ongeacht de vorm nooit zal accepteren. Iedereen verdient een eerlijke kans om deel te nemen aan de maatschappij en beoordeeld te worden op zijn of haar eigen persoonlijke kwaliteiten. Door een sollicitant te beoordelen op diens leeftijd, afkomst of geslacht wordt hem of haar een eerlijke kans ontnomen op een baan én loopt de werkgever het risico om talent te missen. Dat is niet in het voordeel van de sollicitant, noch in het voordeel van de werkgever. Daarmee is arbeidsmarktdiscriminatie niet alleen een persoonlijk, maar ook een maatschappelijk probleem. Er wordt en is dan ook sterk ingezet op de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie en discriminatie in brede zin. Deze aanpak is neergelegd in het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie, de Aanpak Jeugdwerkloosheid, het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie en het Actieplan zwangerschapsdiscriminatie. Ook de komende jaren blijft een stevige aanpak van arbeidsdiscriminatie vereist. Het actieplan arbeidsdiscriminatie krijgt daarom een vervolg, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan het bestrijden van discriminatie in sollicitatieprocedures, bij zwangerschap en een stevige handhavende rol voor de Inspectie SZW. Met de Voortgangsrapportage Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2017 bent u reeds geïnformeerd over de maatregelen die in de afgelopen vierenhalf jaar zijn genomen om arbeidsmarktdiscriminatie te bestrijden.15 In het voorjaar 2018 wordt u via een nieuwe voortgangsrapportage hier opnieuw over geïnformeerd.

Huisvesting

  • I. Garandeer de beschikbaarheid van voldoende huurwoningen, ook voor mensen met specifieke behoeften en benodigdheden.

  • II. Garandeer de financiële toegankelijkheid van huurwoningen.

  • III. Onderzoek de oorzaken van dakloosheid en neem maatregelen om die weg te nemen.

  • IV. Garandeer dat iedereen in noodsituaties toegang heeft tot opvang.

Op verschillende terreinen wordt er ingezet op het waarborgen van het recht op huisvesting. In Nederland is in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet neergelegd dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg van de overheid is. Vrijheid van vestiging is het uitgangspunt op de Nederlandse woningmarkt. Toch komen er op de Nederlandse woningmarkt verschillende maatschappelijke problemen voor waar woonruimteverdeling en sturing op de woonruimtevoorraad een positieve invloed op kunnen hebben. Zo kunnen gemeenten via de Huisvestingswet – in geval van schaarste aan goedkope woonruimte – in een huisvestingsverordening vaststellen dat ten aanzien van bepaalde categorieën woningen voorrang wordt gegeven aan huisvesting van kwetsbare woningzoekenden. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld mensen die technisch dakloos zijn, woningzoekenden na een echtscheiding of personen met een medische indicatie.

Om de beschikbaarheid en financiële toegankelijkheid (betaalbaarheid) van woningen te verbeteren is er de afgelopen jaren een groot aantal maatregelen genomen waaronder de herziening van de Woningwet, de invoering van de Wet Doorstroming Huurmarkt en de invoering van het passend toewijzen. Dit heeft er mede toe geleid dat een steeds groter deel van de corporatiewoningen in de kernvoorraad wordt bewoond door de doelgroep van de corporaties.16. Daarnaast is er de huurtoeslag om de betaalbaarheid van het wonen voor lage inkomens te verbeteren. Middels deze toeslag kunnen zij een deel van de huur vergoed krijgen.

Betaalbare en geschikte woningen komen op lokaal of regionaal niveau tot stand door goede afspraken tussen gemeenten, huurders en woningcorporaties. Op basis van de Woningwet hebben gemeenten hierin meer dan voorheen een bepalende rol. Als een gemeente een woonvisie opstelt, zijn de desbetreffende woningcorporaties verplicht daaraan naar redelijkheid bij te dragen. Door in de woonvisie concrete aantallen en eisen op te nemen en goede prestatieafspraken te maken, kan een gemeente sturing geven aan het aantal woningen. Deze afspraken tussen de gemeente, huurders en woningcorporaties kunnen ook gaan over woningen voor specifieke doelgroepen zoals onder meer ouderen, mensen met een fysieke beperking, mensen die uit de daklozenopvang of beschermd wonen uitstromen. Het Rijk verwacht van gemeenten, woningcorporaties en huurders dat zij afspraken maken over voldoende betaalbare en beschikbare woningen voor de doelgroep en het realiseren van woningen met zorg en ouderenhuisvesting, deze thema’s zijn benoemd als volkshuisvestelijke prioriteiten voor de periode 2016–2019.17 De voortgang ervan wordt gevolgd in een jaarlijkse monitor en de conclusies staan in de Staat van de Volkshuisvesting die aan de Kamer wordt verzonden.

Het College adviseert de oorzaken van dakloosheid te onderzoeken en maatregelen te nemen om die weg te nemen. Op 3 juli jl. is de Tweede Kamer met de brief «voortgangsrapportage maatschappelijke opvang en beschermd wonen, voorjaar 2017» geïnformeerd over de wijze waarop wordt gewerkt aan een verbeterde aanpak van deze doelgroep. Gemeenten werken op dit moment in regionaal verband aan de doorontwikkeling van beschermd wonen en maatschappelijke opvang, naar aanleiding van een advies van de commissie «Toekomst beschermd wonen». Kern van de visie is de sociale inclusie van de doelgroep van beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Dit houdt in dat deze mensen zoveel mogelijk in «gewone» woningen en wijken, in hun eigen sociale omgeving, begeleid en ondersteund moeten worden, gericht op herstel en zelfredzaamheid. Gemeenten werken op dit moment in hun regio samen een plan uit over hoe zij de ondersteuning aan de cliënten van beschermd wonen en de opvang vorm gaan geven. Een integrale aanpak op alle probleemgebieden van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten geven in de plannen aan hoe zij invulling geven aan een aantal inhoudelijke uitgangspunten, zoals het garanderen van langdurige begeleiding met flexibele intensiteit, maar ook hoe zij zorgen voor het beperken van de instroom, het bestrijden van wachtlijsten en het bevorderen van de uitstroom naar een passende woonomgeving. In de plannen wordt rekening gehouden met de specifieke problematiek in die betreffende regio. De plannen ontwikkelen gemeenten zoveel mogelijk samen met de partijen die nodig zijn om de implementatie te kunnen laten slagen. Denk bijvoorbeeld aan regionale/lokale cliëntorganisaties, aanbieders, zorgverzekeraars en woningcorporaties.

Het College vraagt verder te garanderen dat iedereen in noodsituaties toegang heeft tot opvang. In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is in artikel 1.2.1 geregeld dat het college van de gemeente opvang verstrekt indien een ingezetene van Nederland zich tot de betreffende gemeente wendt. Het gaat dan om mensen die de thuissituatie hebben verlaten en die niet in staat zijn zich op eigen kracht en met hun sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Hier geldt het principe van «landelijke toegankelijkheid». Het moet voor mensen in nood niet uitmaken bij welke gemeenten zij aankloppen; in alle gevallen moet veilige opvang worden geborgd. De aangesproken gemeente regelt waar nodig een opvangplaats (in de eigen gemeente of bij een andere gemeente). In maart 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VWS de betrokken wethouders gevraagd op welke wijze de landelijke toegankelijkheid in hun centrumgemeente is georganiseerd. Alle centrumgemeenten hebben aangegeven dat landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang het uitgangspunt is van hun toegangsbeleid. Hierover is de Tweede Kamer per brief van 21 december 2016 geïnformeerd.18 Op dit moment voert het Trimbos-instituut onderzoek uit naar de landelijke toegang in de maatschappelijke opvang met behulp van zogenaamde mystery guests. Dit onderzoek zal nog dit jaar worden afgerond. Indien uit dit onderzoek blijkt dat gemeenten hun wettelijke plicht om landelijk toegang te garanderen op structurele basis niet nakomen en de gemeenteraad haar horizontale verantwoordelijkheid in deze niet neemt, zal de Staatssecretaris van VWS gemeenten daarop aanspreken door inzet van het instrumentarium dat hem ter beschikking staat in het kader van het interbestuurlijk toezicht.

Caribisch Nederland

  • I Stel de bijstandsnorm (onderstand) vast op basis van de kosten van levensonderhoud ter plaatse.

  • II Pak de gevolgen van armoede voor de jeugd integraal aan en zorg dat de betrokken partijen beter samenwerken.

  • III Neem structurele, preventieve maatregelen om de negatieve spiraal van armoede en een slechte gezondheid te doorbreken.

  • IV Investeer in goede en betaalbare huisvesting.

De zorgen van het College ten aanzien van de armoedeproblematiek in Caribisch Nederland deel ik. Het kabinet heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op de eilanden ligt de prioriteit bij het verbeteren van het economisch perspectief, onder meer door het terugdringen van de armoede. Het kabinet is bereid hierin extra te investeren, onder de voorwaarde dat goed bestuur en financiële verantwoording op een afdoende niveau is geborgd. De afgelopen jaren is onder andere de kinderbijslag ingevoerd op Caribisch Nederland, de bijzondere onderstand meermaals uitgebreid en zijn de uitkeringen en WML op Saba en Sint Eustatius aanzienlijk verhoogd. Op dit moment loopt er een onderzoek naar de kosten van levensonderhoud om op basis daarvan een sociaal minimum vast te kunnen stellen en wordt er samen met de eilanden gewerkt aan een Sociaaleconomische agenda, waarin vraagstukken rond thema’s als sociaal minimum, het verhogen van het wettelijk minimumloon, het beperken van de kosten van levensonderhoud – waaronder betaalbare huisvesting, flankerend beleid, arbeidsverhoudingen en uitvoering aan de orde komen. De Tweede Kamer is over de onderzoeksopzet geïnformeerd.19 De onderzoeksopdracht is na aanbesteding gegund aan bureau Regioplan, die in de week van 11 september 2017 is gestart. De planning is gericht op oplevering per maart/april 2018.20

Specifiek voor kinderen in armoede stelt het kabinet sinds 2017 jaarlijks 1 miljoen euro voor Caribisch Nederland. Deze middelen zijn bedoeld voor voorzieningen in natura, zodat alle kinderen, ook wanneer er thuis weinig geld is, mee kunnen doen met sport, cultuur, in hun vrije tijd en op school. Door structureel te investeren in een gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van kinderen wil het kabinet de negatieve gevolgen van armoede voor kinderen doorbreken. Via een subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen Caribisch Nederland» zijn 38 projecten van organisaties zoals kinderopvang, scholen, sportclubs en scouting goedgekeurd. Daarmee wordt het hele subsidiebedrag van 1 miljoen euro voor dit jaar gebruikt. De extra middelen voor kinderen in armoede zijn structureel en komen bovenop de 6 ton per jaar die SZW reeds beschikbaar stelt via het integrale budget voor Caribisch Nederland.

Ook in Europees Nederland worden via de subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen» middelen beschikbaar gesteld gericht op het verstrekken van voorzieningen in natura voor kinderen in armoede, bijvoorbeeld via subsidie aan Stichting Leergeld en het Nationaal Fonds Kinderhulp en via een aantal van de 21 goedgekeurde projecten (van o.a. het Jeugdeducatiefonds, Stichting Armoedefonds en Stichting Bijlesbeurs).21

Het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de in Caribisch Nederland uitgevoerde jeugdzorg. Samen met de andere departementen, de Openbare Lichamen en de uitvoeringsorganisaties op de eilanden wordt ingezet op het versterken van preventie, verbetering van de ketensamenwerking en professionalisering. Gezamenlijk wordt ook gewerkt aan de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. In juni 2017 zijn hiertoe bestuursakkoorden afgesloten met de Openbare Lichamen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Deze afspraken zijn inmiddels uitgewerkt in werkplannen die voortbouwen op hetgeen reeds op de eilanden in gang is gezet.

De Interlandelijke Task Force Kinderrechten stimuleert bewustwording en kennisdeling tussen de (ei-)landen van het Koninkrijk. Hiertoe heeft op 7 en 8 maart 2017 te Bonaire de conferentie «Opvoeden als basis voor kinderrechten» plaatsgevonden. Tijdens de conferentie hebben zo’n 80 jeugdprofessionals van de zes (ei-)landen hun kennis en ervaring gedeeld rond «positief» opvoeden en het tegengaan van geweld in de opvoeding.

3. Uitvoering en monitoring programma aanpak armoede

  • I Zorg dat de belangenorganisaties en de mensen in armoede zelf ook zijn betrokken bij de uitvoering van het beleid en het monitoren daarvan. Besteed daarbij in het bijzonder aandacht aan de betrokkenheid van laaggeletterden. Zorg ervoor dat zij de voor hen relevante informatie ontvangen in een vorm die voor hen toegankelijk is.

  • II Zorg voor de verzameling van voldoende uitgesplitste data om evaluatie van beleid mogelijk te maken, in het bijzonder wat de gevolgen zijn voor kwetsbare groepen.

Zoals hierboven toegelicht, zijn met de decentralisaties in het sociaal domein gemeenten verantwoordelijk geworden voor een groot takenpakket op het gebied van jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning (zorg), en participatie/werk en sociale bescherming (bijstand) – een omvangrijke, complexe en vooral belangrijke taak. In de woorden van het College is er «de noodzaak van een centrale plaats voor mensenrechten bij armoedebestrijding». De rijksoverheid heeft gemeenten voorafgaand, tijdens en na de overdracht op vele wijzen ondersteund om hen zo goed mogelijk – in het belang van de mensen om wie het gaat – hun nieuwe taken te laten uitvoeren. Zo is de Transitiecommissie Sociaal Domein in september 2014 opgericht voor een periode van twee jaar om een vinger aan de pols te houden en worden gemeenten via het programma Gemeenten van de Toekomst zo goed mogelijk gefaciliteerd om een geïntegreerde aanpak in het sociaal domein te realiseren.22 Met het hierboven genoemde Programma Sociaal Domein dat de betrokken departementen samen met gemeenten hebben opgericht wordt bekeken hoe gemeenten de komende jaren kunnen worden ondersteund. Daar zullen de inzichten en ervaringen vanuit het veld, waaronder die van mensen in armoede zelf, ook in worden meegenomen.

De inspraak van mensen die zelf te maken hebben (gehad) met armoede en sociale uitsluiting is enorm waardevol voor de uitvoering en voor de evaluatie van beleid. Het toenmalige kabinet heeft dan ook steun verleend aan verschillende organisaties en initiatieven die de visie en ervaring van de doelgroep weten te integreren, zoals de Landelijke Stuurgroep Ervaringsdeskundigen in Armoede en Sociale Uitsluiting (EDASU) en de Sociale Alliantie.

De ontwikkeling van het risico op armoede in Nederland wordt periodiek in kaart gebracht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Het kabinet volgt deze ontwikkelingen nauwgezet.23

Daarnaast laat de overheid regelmatig onderzoek doen of evaluaties uitvoeren met als doel meer inzicht te krijgen in de situatie van specifieke kwetsbare groepen en het eigen beleid of dat van gemeenten of andere relevante partijen te optimaliseren. Op het terrein van armoede en sociale uitsluiting zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd of in gang gezet bijvoorbeeld naar werkende armen, kinderen in armoede, huishoudens met (problematische) schulden, de toegang van de schuldhulpverlening of gemeenten met een Kindpakket.24

Ook in internationaal vergelijkend perspectief volgt het kabinet de ontwikkelingen en trends rondom armoede en sociale uitsluiting. Met name in EU-verband worden veel van de uitdagingen rondom armoede gedeeld. Om die reden hebben alle EU-lidstaten zich gecommitteerd aan de armoededoelstelling van de EU-2020 strategie om gezamenlijk armoede en sociale uitsluiting te bestrijden en van elkaar te leren. In het Nationaal Hervormingsprogramma rapporteert Nederland, net als de andere EU-lidstaten, jaarlijks over de voortgang. Bij de opstelling van deze rapportage worden ook sociale partners, decentrale overheden en non-gouvernementele organisaties geconsulteerd – zij spelen immers een belangrijke rol, zowel in de vormgeving als de uitvoering van beleid.25

Afsluiting

Om mensen in armoede te kunnen helpen, is samenwerking op nationaal en lokaal niveau van belang. Niet één partij kan deze problematiek alleen oplossen. De rapportage van het College voor de Rechten van de Mens onderstreept het belang van een integrale aanpak. Samenwerking tussen gemeenten, rijksoverheid, maatschappelijke organisaties, sportverenigingen, scholen, et cetera is onontbeerlijk. De verwachtingen voor de toekomst zijn positief. Volgens de laatste cijfers van het SCP blijkt dat na jaren van stijging de daling van armoede vanaf 2014 in gang is gezet. Volgens het SCP zal mede dankzij de maatregelen van het kabinet de armoede de komende jaren verder dalen. Dat laat onverlet dat blijvende inzet voor een verdere daling noodzakelijk is. Dit stellen ook de Sociaal Economische Raad en de Kinderombudsman in twee recente rapporten.26 Eerste kwartaal 2018 zal ik u een reactie op deze rapporten sturen. Het kabinet heeft het bestrijden van armoede- en schuldenproblematiek dan ook hoog op de agenda staan. De komende drie jaar zal in totaal 80 miljoen extra worden uitgetrokken voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder gezinnen met kinderen. Over de invulling zal ik u voorjaar 2018 informeren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nr. 389

X Noot
2

Kamerstuk 32 847, nr. 302

X Noot
3

CBS Armoede en Sociale Uitsluiting (2015)

X Noot
4

Kamerstuk, 34 477, nr. 17

X Noot
6

Verzamelbrief aan gemeente d.d. 29 december 2016

X Noot
7

Kamerstuk 31 839, nr. 578

X Noot
8

Kamerstuk 32 793, nr. 267

X Noot
9

«Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen», Staatscourant 2017, no. 29313

X Noot
10

Kamerstuk 34 511, nr. 19

X Noot
11

Kamerstuk 28 760, nr. 39

X Noot
12

Kamerstuk 28 760, nr. 69

X Noot
13

Panteia, 2016, Investeren in duurzame inzetbaarheid. Rol van werkgevers en werknemers met een lage sociaal economische status en ROA, 2016, Sustaining the employability of the low skilled worker: Development, mobility and work redesign

X Noot
14

Kamerstuk 25 883, nr. 274

X Noot
15

Kamerstuk 30 950, nr. 107

X Noot
16

Kamerstuk 32 847, nr. 298

X Noot
17

Kamerstuk 32 847, nr. 180

X Noot
18

Kamerstuk 29 325, nr. 87

X Noot
19

Kamerstuk 34 550 IV, nr. 39

X Noot
20

Kamerstuk 34 550 IV, nr. 44

X Noot
21

Een overzicht van alle goedgekeurde aanvragen in het kader van de subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen» is te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/armoede-en-schulden/documenten/publicaties/2017/11/30/beschrijving-projecten-kansen-voor-alle-kinderen-2017

X Noot
23

Kamerstuk 24 515, nr. 326

X Noot
24

Kamerstuk 24 515, nr. 381

X Noot
25

Bijlage bij Kamerstuk CXXI, E

X Noot
26

SER (2017) «Opgroeien zonder armoede»

Kinderombudsman (2017) «Alle kinderen kansrijk, het verbeteren van de ontwikkelkansen van kinderen in armoede»

Naar boven