33 750 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2014

Nr. 116 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 februari 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken naar aanleiding van een rondetafelgesprek dat de commissie heeft gehouden op 14 november jl. over Inkoopmacht.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 februari 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De griffier van de commissie, Franke

1.

Wat is uw reactie op de schriftelijke inbreng van (SOMO) die de Vaste Kamercommissie voor Economische Zaken ontving t.b.v. RTG inkoopmacht?

Antwoord

In deze schriftelijke inbreng staat dat de (Europese) brancheorganisaties van de fabrikanten en retailers in de agrofoodsectortor een vrijwillige «Supply Chain Initiative» hebben opgericht waarvan de afdwingbaarheid zwak is en waarvan de boerenorganisaties (COPA/COGECA) onvoldoende vertrouwen hebben dat het een afdoende oplossing biedt.

Op dit moment worden in Nederland de vrijwillige Europese gedragscode en kaderregeling die het Supply Chain Initiative heeft opgericht, bij wijze van pilot toegepast. Ik heb vertrouwen in de opzet van de pilot. De pilot is opgezet door LTO Nederland, FNLI en CBL. Voor de voortgangscontrole van de pilot is de stuurgroep verantwoordelijk, waarin de betrokken ondernemersorganisaties zijn vertegenwoordigd. In de gedragscodes van de pilot wordt concreet omschreven welke handelspraktijken eerlijk of oneerlijk zijn. De pilot voorziet in een laagdrempelige vorm van geschilbeslechting, de mogelijkheid van anoniem klagen in geval van gebundelde klachten en de mogelijkheid van sancties in geval van het niet naleven van de beginselen en van de procedurele regels van de gedragscode. In het voorjaar van 2014 zal ik de Kamer informeren over mijn eerste bevindingen, evenals van de pilot die nu loopt in de sector mode, textiel en schoeisel. Eind 2014 zal ik de Kamer informeren over de resultaten van beide pilots.

2.

Sluit in uw ogen het Europese kader over oneerlijke handelspraktijken goed aan op de Nederlandse pilots? Ziet u ruimte voor verbetering?

Antwoord

Voor de agrofoodsector in Nederland worden de Europese gedragscode en kaderregeling voor de handhaving daarvan als pilot toegepast. Voor de sector mode, textiel en schoeisel kan dat niet, omdat de Europese gedragscode en kaderregeling alleen voor de agrofoodsector gelden. Daarom wordt in de pilot voor de sector mode, textiel en schoeisel een eigen gedragscode met kaderregeling toegepast. De beide gedragscodes komen met elkaar overeen. De kaderregelingen verschillen op enkele punten met elkaar. Volgens de Europese kaderregeling kan een onderneming een geschil met een wederpartij over oneerlijke handelspraktijken proberen op te lossen via overleg, maar zij kan het geschil ook – in overleg met haar wederpartij – meteen voorleggen aan een derde voor bindend advies of arbitrage. Ook kan zij meteen naar de rechter gaan. Gebundelde klachten kan een brancheorganisatie voorleggen aan de Nederlandse stuurgroep, die probeert de onderneming waartegen die klachten zijn gericht ertoe te bewegen haar gedrag aan te passen. Lukt dat niet, dan kan de stuurgroep de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging. Ingeval een onderneming zich niet houdt aan procedurele verplichtingen van de Europese kaderregeling, kan een brancheorganisatie dat voorleggen aan de Europese stuurgroep die een sanctie kan bepalen. Volgens de kaderregeling voor de sector mode, textiel en schoeisel moet een onderneming een geschil met een wederpartij eerst via overleg proberen op te lossen. Lukt dat niet, dan kan zij het geschil voorleggen aan het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) voor bindend advies. In geval van gebundelde klachten kan een brancheorganisatie die klachten namens klagers voorleggen aan het NAI voor bindend advies. Indien een onderneming zich niet houdt aan procedurele verplichtingen, bepaalt de nationale stuurgroep voor de sector mode, textiel en schoeisel wat de gepaste sanctie is. Doordat de kaderregelingen in beide pilots op het punt van geschilbeslechting van elkaar verschillen, kunnen deze met elkaar worden vergeleken om te zien welke methode het beste werkt.

3.

Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van landen waar een gedragscode al dan niet in combinatie met regelgeving is of wordt ingevoerd?

Antwoord

De implementatie van de Europese gedragscode en kaderregeling van het Supply Chain Initiative, die op 16 september 2013 is gelanceerd, verschilt tussen de lidstaten. Sommige lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, Slovenië en België, hadden al een gedragscode voor de lancering van het Supply Chain Initiative. De Engelse code ziet toe op de levensmiddelensector en is bindend voor grote supermarkten. In Slovenië is een vrijwillige gedragscode, die is gericht op het verbeteren van zakelijke relaties en het voorkomen van misbruik tussen leveranciers en retailers. In België zijn verschillende partijen een vrijwillige code overeengekomen die zich specifiek op de agrofoodsector richt. In Spanje is in 2011 in Catalonië een code voor eerlijke handelspraktijken in de voedselketen ingevoerd.

Andere gebieden in Spanje bekijken momenteel de mogelijkheid van een code. In Portugal hebben de ministeries van Economische Zaken en Landbouw eind 2011 het platform Plataforma de Acompanhamento das Relações na Cadeia Alimentar (PARCA) ingesteld met als taak een nieuwe code op te stellen, maar deze is nog niet gepubliceerd. Op dit moment is er een stuurgroep (vergelijkbaar met de Nederlandse stuurgroep voor de agrofoodsector) ingesteld in Duitsland (sinds mei 2013). Ook worden er stuurgroepen ingesteld in Finland, Estland, Letland en Litouwen en wordt hierover onderhandeld in Slowakije en Tsjechië. Hiernaast wordt er nog gediscussieerd over de implementatie in Zweden en Bulgarije.

4.

Wat is uw reactie op de visie van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) dat het eenzijdig wijzigen van reeds contractueel vastgelegde afspraken mogelijk moet zijn en behoort tot de dagelijkse praktijk in deze sector?

Antwoord

Het eenzijdig wijzigen van reeds contractueel vastgelegde afspraken, is een van de handelspraktijken die de gedragscode beoogt tegen te gaan. Het is daarbij niet de bedoeling dat eenmaal gesloten overeenkomsten niet meer kunnen worden gewijzigd, maar wel dat wordt voorkomen dat een ondernemer daartoe wordt gedwongen door zijn wederpartij. Een belangrijk beginsel uit de gedragscode luidt daarom: «Voorspelbaarheid: eenzijdige wijziging van de contractvoorwaarden is alleen toegestaan als die mogelijkheid en de bijbehorende omstandigheden van tevoren zijn overeengekomen. In de overeenkomst moet worden aangegeven hoe de partijen mogelijke wijzigingen bespreken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst of die het gevolg zijn van onvoorziene omstandigheden, zoals bepaald in de overeenkomst.»

5.

Wat is uw reactie op de uitspraak van het CBL dat het bedrijfsleven komend jaar de kans heeft om te bewijzen dat een gedragscode werkt en dat wanneer uit de evaluatie blijkt dat de resultaten tegenvallen het aan de regering is om met passende wet- en regelgeving te komen?

Antwoord

Gedurende het jaar 2014 wordt ervaring opgedaan met de beide pilots. Zoals ik aan uw Kamer heb geschreven in mijn brief van 11 september 2013 (Kamerstuk 22 112, nr. 1687) zal ik de Kamer in het voorjaar van 2014 informeren over mijn eerste bevindingen met de twee pilots. Voorts zal ik beide stuurgroepen verzoeken aan het eind van 2014 een eindverslag uit te brengen over de toepassing van de gedragscodes met kaderregeling en uw Kamer aan het eind van 2014 informeren over de resultaten van de pilots. Afhankelijk van de beoordeling van die resultaten verwacht ik dat kan worden beslist of een gedragscode met procedurele kaderregeling, als aanvulling op bestaande wetgeving, voldoende is als oplossing voor het probleem van oneerlijke handelspraktijken.

6.

Kunt u een reactie geven op de schriftelijke inbreng van de heer Raaijmakers (boomkweker)?

Antwoord

De heer Raaijmakers geeft in zijn schriftelijke inbreng een aantal voorbeelden van voorwaarden die hij onevenwichtig vindt. Daarnaast geeft hij aan dat door de eigen leveringsvoorwaarden van LTO er een gesprek met de afnemer op gang komt en er bewustwording ontstaat bij de leverancier. Ik vind dit een goede methode om in dialoog te komen, zodat tot een evenwichtige set voorwaarden kan worden gekomen.

7.

Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal, en wie van de Nederlandse ondernemingen, zich tot op heden heeft aangemeld voor de gedragscode?

Antwoord

Het overzicht van geregistreerde bedrijven verandert dagelijks. Op de website http://www.supplychaininitiative.eu/registry is precies terug te vinden welke bedrijven het voornemen hebben zich te registeren en welke bedrijven zich geregistreerd hebben.

8.

Heeft u informatie over hoe toezichthouders in andere landen optreden tegen misbruik van inkoopmacht?

Antwoord

In het rapport van SEO van januari 2013 (Kamerstuk 31 531, nr. 22) is een overzicht te vinden van de wijze waarop in andere lidstaten wordt opgetreden tegen misbruik van inkoopmacht. Dit overzicht laat zien dat wetgeving op dit punt in de verschillende landen nogal wat verschillen vertoont, zowel wat betreft inhoud en werkingssfeer als handhaving. Wat de ons omringende landen betreft is in Frankrijk en Duitsland een extra artikel in de Mededingingswet opgenomen met een verbod op misbruik van economische afhankelijkheid. Het rapport van SEO concludeert mede op basis van de ervaringen in het buitenland dat de toevoeging van een artikel voor misbruik van economische afhankelijkheid aan de Mededingingswet in de praktijk niet tot een oplossing van oneerlijke handelspraktijken zal leiden. De doorlooptijden zullen doorgaans te lang zijn om effectief te zijn voor een leverancier en er is geen mogelijkheid om anoniem een klacht in te dienen.

In het Verenigd Koninkrijk is de Levensmiddelen Markt Onderzoekswet van kracht. Het Britse Office of Fair Trading (OFT), dat ook toezicht houdt op het mededingingsrecht en het consumentenrecht, houdt toezicht op deze wet. De wet is van toepassing op elke supermarkt met een omzet van meer dan 1 miljard pond. De wet bevat een aantal verplichtingen waaronder de eis om een door de overheid vastgestelde gedragscode in haar leveringsvoorwaarden op te nemen. Het OFT kan ingrijpen als een supermarkt niet aan die verplichtingen voldoet.

De Adjudicator (een soort ombudsman) doet onderzoek naar vermeende inbreuken op de gedragscode, treedt op als arbiter in conflicten tussen supermarkt en leverancier, doet aanbevelingen aan supermarkten om hun naleving te verbeteren, geeft sturing over hoe de code werkt en brengt een jaarverslag uit. Uit de ervaring van het Verenigd Koninkrijk blijkt volgens SEO dat het bij een gedragscode belangrijk is dat een onafhankelijke instantie wordt ingesteld om een rol te spelen bij geschillen over de toepassing van de gedragscode. De Adjudicator in het Verenigd Koninkrijk is in juni 2013 van start gegaan. Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn er nog geen klachten ontvankelijk verklaard. De Adjudicator zal in juni 2014 met een voortgangsrapportage komen.

Naar boven