De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk
is vastgelegd in de taakopdracht van alle onderwijsinstellingen;
van mening dat de vrijheid van onderwijs, de academische vrijheid en de vrijheid van
meningsuiting nooit misbruikt mogen worden om misstanden te tolereren;
van mening dat, gezien de uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit
Rotterdam (IUR), onrust veroorzaakt is in de maatschappij en het bestuur geen afstand
heeft genomen van de uitspraken;
van mening dat wat de rector in het openbaar zegt niet los gezien kan worden van zijn
functie, en dat dit tot gerede twijfel leidt over de waarborging door het bestuur
van de onderwijskwaliteit, waaronder onder andere de borging van het maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef valt;
constaterende dat de Minister op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW), hoofdstuk 5a, na advies van het accreditatieorgaan NVAO een besluit
tot het verlenen van accreditatie kan intrekken;
verzoekt de regering, gebruik te maken van haar bevoegdheid conform WHW 5a en de NVAO
te vragen een onderzoek in te stellen ter voorbereiding van intrekking van de accreditatie
van de opleidingen aan de IUR en de Kamer hierover voor het herfstreces te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Duisenberg
Jasper van Dijk