Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2016
Hierbij informeer ik u nader over de uitvoering van de motie van het lid De Graaf
c.s. van 14 april 2015, waarin de regering is verzocht om beide Kamers binnen een
jaar een beschouwing te zenden omtrent het doorberekenen aan burgers en bedrijven
van kosten van handelingen en diensten in het kader van de uitvoering van een overheidstaak
met daarin opgenomen een aanzet van een afwegingskader.1 Deze motie is ingediend tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarin een grondslag is opgenomen
voor het doorberekenen van kosten van veiligheidsonderzoeken. Deze wet is in werking
getreden op 1 september 2015.
Bij brief van 13 april 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat door de Afdeling advisering
van de Raad van State een verzoek van de Tweede Kamer om voorlichting in behandeling
is genomen over de doorberekening van kosten door het Ministerie van Economische Zaken
aan het bedrijfsleven, in het bijzonder ten aanzien van de huidige doorberekening
van handhavings-, toezichts- en keuringskosten door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Ik heb aangegeven dat de voorlichting relevant is voor de uitvoering van de motie
De Graaf c.s. en deze daarom te zullen afwachten, alvorens met de in de motie gevraagde
beschouwing over het doorberekenen van kosten door de overheid te komen. Op 5 september
2016 heeft de Afdeling advisering de gevraagde voorlichting uitgebracht.2 De Afdeling advisering heeft zich in deze voorlichting onder meer gebogen over de
vraag of de uitgangspunten in het rapport Maat houden 2014, waarin het rijksbrede
kader voor de doorberekening van toezichts- en handhavingskosten door de overheid
is neergelegd, adequaat zijn.
Naar aanleiding van de voorlichting van de Afdeling advisering zijn door de Tweede
Kamer schriftelijke vragen gesteld bij de begroting voor het jaar 2017 van het Ministerie
van Economische Zaken. Bij brief van 13 oktober 2016 heeft de Minister van Economische
Zaken de Tweede Kamer geïnformeerd dat naar aanleiding van de voorlichting een interdepartementale
werkgroep is ingesteld die zal bezien wat deze voorlichting betekent voor het kabinetsbeleid
over doorberekening van toezicht- en handhavingskosten zoals neergelegd in het rapport
Maat houden 2014. In deze brief is tevens gemeld dat nadat deze interdepartementale
werkgroep haar bevindingen heeft gepresenteerd, het kabinet hierover een besluit zal
nemen. Tot die tijd blijft het huidige kabinetsbeleid de basis voor doorberekening
van tarieven door toezichthouders aan het bedrijfsleven.
Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer op 29 november 2016 van het wetsvoorstel
doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen heeft het lid Backer
verzocht om meer informatie over de uitvoering van de motie De Graaf c.s. In reactie
daarop heeft de Minister van Veiligheid en Justitie Uw Kamer eveneens geïnformeerd
over de instelling van de interdepartementale werkgroep. Daarbij heeft de Minister
ook gemeld dat deze werkgroep in de eerste maanden van 2017 met haar bevindingen komt.3
Zoals uit het voorgaande blijkt is er een nauwe samenhang tussen de in de motie De
Graaf c.s. gevraagde beschouwing over de doorberekening van kosten door de overheid
en het regeringsbeleid zoals dat is vastgelegd in het rapport Maat houden 2014. De
uitvoering van de motie De Graaf c.s. kan daarom niet los worden gezien van de bevindingen
van de ingestelde interdepartementale werkgroep.
Om die reden is het helaas niet mogelijk om nog dit jaar de gevraagde beschouwing
aan de beide Kamers toe te zenden. Zodra de bevindingen van de interdepartementale
werkgroep beschikbaar zijn, zal het kabinet een standpunt innemen en de beide Kamers
daarover informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk