33 628 Forensische zorg

Nr. 63 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2019

Tijdens het algemeen overleg over forensisch onderzoek op 15 november 2018 (Kamerstuk 33 628, nr. 41) heb ik enkele toezeggingen gedaan waarover ik uw Kamer met de onderhavige brief nader informeer. Het betreft enkele aspecten rondom de uitwerking en implementatie van mijn visie op forensisch onderzoek en de resultaten van de eerste van in totaal drie visitaties die bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft plaatsgevonden in het kader van het cultuurveranderingstraject. Ik maak van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de tweede editie van de zogenaamde driejaarlijkse signalering forensisch onderzoek, die in navolging van het advies van de commissie-Winsemius (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 28) is uitgevoerd, over de evaluatie van enkele uitbestedingen van NFI-werk die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden en over een maatregel die ik in gang heb gezet om het risico op manipulatie met bloed-alcoholonderzoeken in het kader van de Wegenverkeerswet te verkleinen.

Visie forensisch onderzoek

Op 6 november 2018 stuurde ik uw Kamer mijn visie op forensisch onderzoek (Kamerstuk 29 628, nr. 819). De essentie van die visie is dat het aanbod en de snelheid van forensisch onderzoek vergroot moeten worden onder meer door beter gebruik te gaan maken van private en politielabs en door intensieve, ketenbrede samenwerking. Moderne opsporing vraagt immers dat specialistische, i.c. forensische expertise aan de voorkant van het proces al beschikbaar komt.

Capaciteit politielabs en (semi-)private labs

Tijdens het voornoemde algemeen overleg hebben leden van uw Kamer met name gevraagd om nader geïnformeerd te worden over de wijze waarop de politielabs zullen worden gefinancierd en over de betrokkenheid van het NFI bij het opzetten en laten draaien van deze labs. Deze vragen kan ik pas gedetailleerd beantwoorden als duidelijk is welke (delen van) onderzoeken worden uitgevoerd in toekomstige of reeds bestaande politielabs. De visie zet de voorwaarden daarvoor uiteen. Om te bepalen welke (delen van) onderzoeken uit het NFI-aanbod aan deze voorwaarden voldoen zal systematisch de hele product-dienstencatalogus van het NFI worden doorgelopen. Daarbij wordt tevens bezien welke (delen van) onderzoeken voldoen aan de in de visie uiteengezette criteria voor uitvoering door (semi-)private labs, een ander kernelement uit mijn visie. Doel is te komen tot een betere sturing van het opsporingsonderzoek door sneller gebruik te kunnen maken van onder meer de (eerste) resultaten van forensisch onderzoek.

De hiervoor beschreven operatie zal de «sourcing» (wie levert wat?) van het forensisch aanbod fundamenteel herijken. Het is een omvangrijke klus, waarbij een eerste professionele inschatting welke (delen van) onderzoeken er potentieel voor in aanmerking komen om door andere partijen dan het NFI te worden uitgevoerd nog relatief eenvoudig te maken is. Deze eerste inschatting moet vervolgens echter worden geverifieerd door het uitvoeren van marktverkenningen voor zover het de inzet van (semi-)private labs betreft en door een grondige bestudering van de mogelijkheden binnen de politie voor zover het uitvoering in politielabs betreft. Daarbij moet worden aangetekend dat de producten- en dienstencatalogus van het NFI geen statisch gegeven is en dat er doorlopend producten en diensten bij komen, verdwijnen en veranderen. Voor zover dergelijke ontwikkelingen voorspelbaar zijn moet daar bij de sourcingsvraag al rekening mee worden gehouden, zeker als er aanzienlijke investeringen gemoeid kunnen zijn met het opbouwen van nieuwe productiecapaciteit.

Deze sourcingsoperatie zal meerdere jaren in beslag nemen en zal met name van de politieorganisatie veel vragen. Lopende de operatie zullen al wel (delen van) onderzoeken door andere aanbieders aangeboden gaan worden, zodra duidelijk is dat aan de voorwaarden is voldaan. Voor zover het de opbouw van capaciteit bij politielabs betreft is een belangrijk onderdeel van die voorwaarden of er zowel binnen de politie als organisatie als binnen de keten als geheel sprake is van een positieve business case. Daar hangt de financiering van de politielabs direct mee samen. De sourcingsoperatie dient namelijk plaats te vinden binnen de huidige budgettaire kaders.

Voor zover het productie bij (semi-)private labs betreft is het nodig om niet alleen te vertrekken vanuit het huidige aanbod van het NFI, maar ook te kijken naar het aanbod dat in de markt is of wordt ontwikkeld en dat het NFI (nog) niet aanbiedt. Ook daar kunnen nu of in de toekomst diensten of producten bij zitten die voorzien in een behoefte van de strafrechtketen. Nadat de sourcingsoperatie is afgerond zal een mechanisme moeten worden ontwikkeld waardoor periodiek opnieuw wordt bezien of bijvoorbeeld door technologische ontwikkelingen of veranderende wensen van ketenpartners het nodig is om aanpassingen te doen in de werkverdeling tussen NFI, politielabs en (semi)private labs.

Wat betreft de rol van het NFI bij het opzetten en laten draaien van de politielabs heb ik tijdens het voornoemde algemeen overleg over forensisch onderzoek aangegeven dat het NFI zal helpen om de politielabs op poten te zetten. Het is daarbij overigens goed denkbaar dat er in de toekomst sprake zal zijn van hybride labs, waar op één locatie zowel forensisch rechercheurs als NFI-medewerkers en/of medewerkers van private labs werkzaam zijn. In de ons omringende landen bestaan dergelijke hybride labs al en wij zullen hun ervaringen gebruiken. Hoe een en ander er precies uit gaat zien hangt, net als bij de financiering, in de eerste plaats af van de vraag welke (delen van) onderzoeken aan de voorwaarden voldoen om in politielabs uitgevoerd te worden.

Ik zal uw Kamer halfjaarlijks over de voortgang van de implementatie van de visie informeren, gelijktijdig met de bestaande rapportagecyclus over de cultuurverandering bij het NFI. Over de doorontwikkeling in de opsporing wordt u via het halfjaarlijkse politiebericht geïnformeerd.

Betere samenwerking in de keten

Om tot betere en efficiëntere samenwerking in de keten te komen is een goede informatievoorziening cruciaal. Er wordt op dit moment een analyse uitgevoerd naar hoe de keteninformatie nu loopt en op welke wijze daarin verbeteringen zouden kunnen worden doorgevoerd. Het doel is om deze te vereenvoudigen en sneller te maken. Een van de ambities daarbij is om gegevens zoveel mogelijk eenmalig in te voeren, wat de snelheid vergroot, de administratieve lasten terugdringt en de kansen op fouten verkleint. De eerste resultaten verwacht ik deze zomer.

Een andere ontwikkeling in de keten die het aanbod en de snelheid van forensisch onderzoek zal helpen vergroten is het onderzoek naar de mogelijkheden om een onderscheid te maken tussen indicatief en bewijswaardig onderzoek. Het onderzoek aan sommige sporen dient er vooral voor om richting te geven aan het opsporingsonderzoek en ter ondersteuning van de keuzes die daarbij gemaakt moeten worden. Indicatief onderzoek kan veelal sneller en goedkoper, vooral doordat eenvoudigere verslaglegging volstaat dan bij het volwaardige onderzoek zoals dat nu steeds plaatsvindt. Dergelijk volwaardig onderzoek met bijbehorende rapportages zullen uiteraard ook gevraagd blijven worden, omdat voldaan moet worden aan de hoge eisen die de bewijsvoering ter terechtzitting met zich meebrengt. Een goede triage bij de keuze voor het ene of andere type onderzoek is van belang, alsmede transparantie en vastlegging van de keuze. Deze aanpak zal in de komende tijd door OM, politie en NFI verder uitgewerkt worden.

Tweede driejaarlijkse signalering

Eerder deze maand ontving ik de tweede driejaarlijkse signalering forensisch onderzoek1. Deze editie is uitgevoerd onder leiding van prof. Amade M’charek, hoogleraar antropologie van de wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Op mijn verzoek heeft zij de door de commissie-Winsemius in 2013 geschetste basis-onderzoeksvragen zodanig toegespitst dat deze goed aansluiten op de voornaamste uitdaging die anno 2019 aan de orde is, namelijk de uitwerking en implementatie van mijn visie op forensisch onderzoek.

In haar rapport beschrijft prof. M’charek de ontwikkelingen in enkele omringende landen (het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Polen) bij de sourcing van forensisch onderzoek en de bewaking van de kwaliteit. Zij betrekt die inzichten vervolgens op de Nederlandse situatie en de ambities zoals uiteengezet in de visie. Haar rapport laat zien dat de route die de visie schetst, namelijk om naast het NFI als topinstituut ook forensische onderzoekscapaciteit in politielabs en (semi-)private labs in te zetten, ook in de onderzochte landen wordt gevolgd, al wisselt de precieze mix van land tot land.

Daarbij heb ik goed nota genomen van het gevaar dat prof. M’charek schetst dat het drukken op prijzen en snelheden ook kan doorschieten en dat men dit in het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland al ondervonden heeft in de vorm van een faillissement van een belangrijke aanbieder en risico’s voor kwaliteit. In reactie daarop wordt in het VK het instrumentarium van de Forensic Science Regulator nu uitgebreid met handhavende bevoegdheden. In Nederland is het aandeel van de private en politielabs in het totale forensische aanbod nu nog veel kleiner dan in het Verenigd Koninkrijk waardoor zo’n toezichthouder hier nog niet aan de orde is, maar naarmate de werkverdeling in de komende jaren verschuift kan dit veranderen.

Evaluatie uitbestedingen

Met het oog op de ambitie uit de visie om de sourcing van forensisch onderzoek in de komende jaren te herijken voeren NFI, OM en Politie een evaluatie uit van enkele uitbestedingen die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Doel hiervan is in beeld te brengen of er naast de verwachte voor- en nadelen van uitbesteding ook sprake is van onvoorziene (neven)effecten. De scope ligt daarbij op de hele keten, dus van de handelingen die op de plaats delict nodig zijn tot het gebruik van het forensisch bewijs in de rechtszaal. Ter illustratie: het voordeel van een lagere inkoopprijs van een bepaald forensisch product op de markt in vergelijking met de prijs bij het NFI kan in theorie geheel teniet worden gedaan als politie en OM er meer werk aan blijken te hebben om de sporen en andere relevante zaakinformatie naar (semi-)private lab te versturen en de resultaten te interpreteren. Het is van belang potentiële positieve en negatieve effecten te kennen zodat daar in het kader van de hiervoor beschreven sourcingsoperatie goed op gelet kan worden wanneer impactanalyses en business cases worden gemaakt.

Voor de evaluatie zijn drie uitbestedingen geselecteerd die elk typerend zijn voor een bepaalde modaliteit van uitbesteden, namelijk:

  • (1) een overdracht van tweedelijnsonderzoek van NFI aan Politie. Concreet: overdracht van een deel van het drugsonderzoek door middel van NFiDENT

  • (2) een uitbesteding via de One Stop Shop, het door het NFI beheerde budget voor de inzet van private labs op verzoek van OM en politie. Concreet: het DNA-product HBS007

  • (3) een uitbesteding vanuit het NFI zelf aan een privaat laboratorium. Concreet: het toxicologisch onderzoek in het kader van de Wegenverkeerswet.

Mijn verwachting was dat deze evaluatie ten tijde van het schrijven van deze brief afgerond zou zijn, maar helaas is er wat vertraging opgetreden. Het veldonderzoek binnen NFI, OM en politie is inmiddels afgerond, maar de resultaten moeten nog geduid worden. Het rapport verwacht ik na de zomer en zal tijdig beschikbaar zijn om te worden betrokken bij de sourcingsoperatie.

Eerste visitatie cultuurveranderingstraject

Tijdens het Kamerdebat op 30 mei 2017 (Handelingen II 2016/17, nr. 80, item 15) over het onderzoek naar de organisatie- en managementcultuur bij het NFI is door de leden Van Dam (CDA) en Kuiken (PvdA) de suggestie gedaan om een visitatiecommissie in te stellen die meekijkt met de beoogde cultuurverandering bij het NFI. Met mijn brief van 23 november 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 746) heb ik bevestigd dat de bedoelde visitatie er komt en dat naar verwachting de eerste visitatie eind 2018 of begin 2019 zou plaatsvinden.

Hierbij bied ik uw Kamer het rapport «De eerste visitatieronde» van de onafhankelijke visitatiecommissie NFI onder leiding van mr. Sorgdrager aan2. De visitatiecommissie is ingesteld met als taak om driemaal op onafhankelijke wijze de voortgang van het meerjarig verbetertraject van het NFI te toetsen. Daarbij beoordeelt de commissie of het beoogde verandertraject, waaronder strategie, organisatie en cultuur, doelmatig en doeltreffend wordt uitgevoerd door het NFI.

De commissie concludeert dat het NFI de beweging ten goede in gang heeft gezet. De effecten van de veranderingen zijn vooral merkbaar binnen het NFI. De commissie heeft acht aanbevelingen geformuleerd. Ik onderscheid daarin aanbevelingen voor verbetering van de interne organisatie van het NFI en aanbevelingen die betrekking hebben op NFI als onderdeel van de strafrechtketen. De aanbevelingen over de interne organisatie van het NFI hebben betrekking op zaken als de kernwaarden van het NFI, de herpositionering van het verandertraject ten opzichte van de lijnverantwoordelijkheid, de doorontwikkeling van de professionaliteit bij het NFI, het concretiseren van het verandertraject in meerjarenplannen en de omgangsvormen tussen de directie van het NFI en de Ondernemingsraad. De directie van het NFI heeft in haar reactie aangegeven dankbaar gebruik te maken van de observaties, de voorstellen en aanbevelingen van de commissie en verwerkt deze in haar verandertraject NFI Next. Het NFI heeft een aantal van deze aanbevelingen reeds ter hand genomen waardoor focus wordt gebracht in het verandertraject NFI Next. De aanbevelingen die betrekking hebben op het NFI als onderdeel van de strafrechtketen zullen in de keten als geheel opgepakt worden. De commissie zal in 2020 haar tweede visitatie uitvoeren. Ook dit rapport zal ik met uw Kamer delen.

Anonimiseren bloed-alcoholonderzoeken

Nadat enkele kwetsbaarheden in het bloed-alcoholonderzoeksproces van het NFI aan het licht waren gekomen informeerde ik uw Kamer met mijn brief van 19 juni 2018 (Kamerstuk 29 628, nr. 785) over mijn inzet om dit proces bij het NFI te anonimiseren, zodat manipulatie van onderzoeken nagenoeg onmogelijk wordt. Het is gelukt om een oplossing langs deze lijnen te vinden. In de kern komt de werkwijze erop neer dat waar in de huidige situatie bloedmonsters het sporenidentificatie-nummer (SIN) en de naam van de verdachte bevatten deze in de toekomst het SIN en het zaaknummer uit de Basisvoorziening Handhaving (BVH) zullen bevatten. Op deze wijze bevat ieder bloedmonster nog steeds twee unieke identificerende gegevens. In het geval van tegenonderzoek, waar niet de politie maar de verdachte de opdrachtgever is van het onderzoek, is het onvermijdelijk dat de naam van de verdachte wel bekend is bij het NFI, maar deze wordt ontoegankelijk gemaakt voor de onderzoekers.

De implementatie van deze werkwijze kan tegen relatief geringe kosten worden doorgevoerd. Hierover vindt afstemming plaats tussen betrokken partijen, waarbij ook afspraken worden gemaakt over een zorgvuldige uitvoering van de nieuwe werkwijze. De nieuwe werkwijze vereist verder een aanpassing van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen, waarin thans dwingend is voorgeschreven welke gegevens van de verdachte het laboratorium in zijn systemen moet vastleggen en in het onderzoeksverslag moet opnemen (namelijk: naam, geslacht, geboortedatum en Burgerservicenummer). Het aanpassen van het besluit is inmiddels in gang gezet en zal ongeveer een jaar duren.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven