Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2014
Op 12 en 16 december 2013 heeft de rechtbank in twee beroepszaken over de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag (Wml) uitspraak gedaan. Met deze brief informeer ik u over
deze twee zaken.
Verrekeningen
De uitspraak van 16 december 2013 (SGR 13/6793 BESLU V257) betrof het toepassen van
verrekeningen van kosten, waaronder huisvestingskosten waardoor het uitbetaalde loon
minder bedroeg dan het wettelijk minimum.
Enige tijd na inwerkingtreding van de bestuursrechtelijke handhaving van de Wml in
mei 2007 kwamen vanuit de handhavingspraktijk signalen naar voren van (soms zeer forse)
verrekeningen die er toe leidden dat werknemers minder dan het wettelijk minimumloon
uitbetaald kregen. SZW heeft naar aanleiding hiervan het standpunt ingenomen dat verrekeningen
die ertoe leiden dat betrokkene minder dan het wettelijk minimumloon krijgt uitbetaald
strijdig zijn met de wet.
In de handhaving maakt de Inspectie SZW een uitzondering als het gaat om de verrekening
van kosten voor huisvesting (tot 20% minimumloon) en ziektekostenverzekering (tot
10% minimumloon). De Inspectie SZW legt geen boete op als een verrekening binnen deze
normen blijft.
De Rechtbank volgt deze uitleg van de wet niet en heeft anders geoordeeld. De Rechtbank
stelt dat de wet niets vermeldt over verrekeningen en dat er geen publiekrechtelijk
verbod bestaat om door verrekening de loonschuld te niet te laten gaan. De Rechtbank
valt voor het begrip verrekeningen terug op het BW. Op grond van het BW zijn verrekeningen
toegestaan tot aan de beslagvrije voet. Dit bedrag is afhankelijk van de leefsituatie
van betrokkene en dus individueel bepaald.
Het is onwenselijk dat (forse) bedragen worden verrekend waardoor minder dan het wettelijke
minimumloon wordt betaald. Dit zorgt voor oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt.
In het kader van het Actieplan schijnconstructies hebben de aanpak van ontduiking
van de Wml en de verbetering van de handhaving daarom ook hoge prioriteit. U bent
hierover geïnformeerd op 26 november 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 447).
Ik kan mij niet vinden in het oordeel van de rechtbank en sta op het standpunt dat
verrekening met het minimumloon niet is toegestaan (met uitzondering van de gelimiteerde
bedragen voor huisvesting en ziektekostenverzekering). Ik zal dan ook hoger beroep
instellen.
Voorts is het van belang om deze zaak zo snel mogelijk nader te analyseren. Ik zal
u voor 1 maart 2014 informeren over onze conclusies hieromtrent en welke maatregelen
eventueel genomen zullen worden ter verduidelijking van de wetgeving en ter verbetering
van de handhaving.
Wml is niet van toepassing/vrijwilligerswerk
De andere zaak ging in de kern om het al dan niet van toepassing zijn van de Wml (AWB
12/2425 d.d. 12 december 2014). De Wml is alleen van toepassing als er sprake is van
een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De kenmerken van een arbeidsovereenkomst
zijn de verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten, onder gezag en tegen loon.
De situatie was dat een stichting opdrachten aannam om hiermee geld in te zamelen
voornamelijk voor het genootschap waarmee zij verbonden was. Deze opdrachten werden
vrijwillig uitgevoerd door leden van het genootschap. Zij ontvingen geen beloning
voor hun arbeid en wilden ook geen beloning. De stichting stelde dat er geen sprake
was van een arbeidsovereenkomst en betwistte alle elementen van de arbeidsovereenkomst.
Tegelijkertijd met het onderzoek van SZW had ook de Belastingdienst onderzoek ingesteld.
De belastingrechter oordeelde in hoger beroep dat de leden hadden afgezien van een
aanspraak op loon. In dat geval is er geen bedongen loon en derhalve geen arbeidsovereenkomst.
Ook de bestuursrechter deelt dit oordeel en stelt vast dat geen sprake was van een
arbeidsovereenkomst en dat de Wml niet van toepassing is.
Het feit hier is dat een genootschap concurreerde in de commerciële sfeer met bedrijven
waar werknemers door het verrichten van deze arbeid in hun inkomsten konden voorzien.
Ik acht dit een onwenselijke situatie vanwege mogelijke verdringing van de arbeidsmarkt
en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden.
Ook in deze zaak zal ik hoger beroep instellen en u voor 1 maart 2014 informeren over
eventueel te nemen maatregelen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher