Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33579 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33579 nr. 3 |
ALGEMEEN
Het kabinet staat voor een samenleving die mensen de kans biedt zich te ontwikkelen en eigen initiatief beloont. Hierbij past een sociaal stelsel dat mensen stimuleert en waar nodig een adequaat vangnet biedt. Maar ook een slagvaardige overheid die corrigeert wanneer mensen misbruik maken van de solidariteit van de samenleving.
De sociale zekerheid is één van de pijlers van de maatschappij en draagt in belangrijke mate bij aan de welvaart van Nederland. Voor iedereen die tijdelijk of langdurig niet in staat is om de financiële lasten van het eigen bestaan te dragen, is er een vangnet. De kosten van de sociale zekerheid dragen alle Nederlanders gezamenlijk.
Uitgangspunt is dat wanneer burgers een beroep doen op de sociale zekerheid, zij wet- en regelgeving in acht nemen. Daarbij hoort een juiste opgave van de gegevens die nodig zijn om het uitkeringsrecht (en de uitkeringshoogte) blijvend te kunnen vaststellen. Als burgers niet voldoen aan hun informatieplicht, ontvangen zij onterecht een (te hoge) uitkering. Voor een rechtmatige uitvoering van de sociale zekerheid is het noodzakelijk dat er een adequate controle plaatsvindt op de juistheid en volledigheid van die gegevens. Een belangrijke manier om dit te bereiken – als burgers niet voldoen aan hun informatieplicht – is door gebruik te maken van gegevens die de overheid of andere organisaties met een publieke taak al beschikbaar hebben. De mogelijkheden van gegevensuitwisseling die kunnen bijdragen aan een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de sociale zekerheid moeten daarom optimaal worden benut. Dit draagt bij aan het draagvlak in de sociale zekerheid en een adequate fraudebestrijding. In 2011 is er voor € 153 miljoen aan sociale zekerheidsfraude geconstateerd1. Dit is diefstal van gemeenschapsgeld en een aanslag op de solidariteit van het sociale stelsel. Fraudebestrijding in de sociale zekerheid is cruciaal om het draagvlak in de sociale zekerheid te behouden.
Daarnaast streeft het kabinet naar een éénmalige uitvraag van gegevens in de SUWI-keten. Gegevens die door de ene partij zijn uitgevraagd aan de burger of werkgever, mogen niet door een andere partij opnieuw worden gevraagd. Dit past in een bredere context waarin de overheid streeft naar het verbeteren van de dienstverlening aan burgers en werkgevers en op die wijze komt tot administratieve lastenvermindering. Hierbij is het principe van het éénmalig uitvragen van gegevens omarmd en wordt een stelsel van basisregistraties gerealiseerd waarin gegevens zijn opgenomen die overheidsorganisaties verplicht moeten gebruiken en niet nogmaals bij werkgevers en burgers mogen uitvragen. Op die wijze worden gegevens verder verwerkt. Dat kan in individuele gevallen met toestemming van de betrokken burger, maar dit is niet in alle gevallen mogelijk. In die gevallen dient het gebruik van de gegevens een wettelijke grondslag te hebben, zodat kenbaar is dat de gegevens verder worden gebruikt. Dit wetsvoorstel bevat de wettelijke regeling van gegevensuitwisselingen voor het verder verwerken van gegevens waarbij die expliciete toestemming niet voor de hand ligt.
Met dit wetsvoorstel worden nieuwe mogelijkheden voor gegevensuitwisseling gerealiseerd die bijdragen aan een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de sociale zekerheid en de preventie en bestrijding van fraude. Deze voorstellen zijn merendeels aangedragen door gemeenten, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en andere publieke partijen op basis van door hen ervaren knelpunten. Voorts wordt, uit het oogpunt van meer doelmatig gebruik van bij de overheid voor overheidstaken beschikbare informatie en de daarmee samenhangende vermindering van uitvoeringslasten bij werkgevers en pensioenuitvoerders, geregeld dat het UWV een aantal gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders mag verstrekken, ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen. Daarnaast wordt door aanpassing van een aantal wetten geregeld dat het UWV een uitkering kan opschorten als iemands adres niet in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat. Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen betrekking hebbend op gegevensverkeer in de Wet SUWI, in de Wet werk en bijstand (WWB), in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) aan te brengen.
In paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting worden de verschillende voorstellen in algemene zin toegelicht. In paragraaf 3 volgt een afweging ten opzichte van het belang van bescherming van persoonsgegevens. In paragraaf 4 wordt commentaar gegeven op de ontvangen adviezen en commentaren. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de financiële gevolgen en de administratieve lasten.
Het in deze paragraaf beschreven instrument SyRI (Systeem Risico Indicatie) gaat uit van het uitgangspunt dat gegevens die bij overheidsinstanties bekend zijn, worden aangewend voor uitvoering, preventie, toezicht en opsporing op het terrein van sociale zekerheid, inkomensafhankelijke regelingen, belastingen, premies en arbeidswetten.
Voorgeschiedenis
De Belastingdienst, de Inspectie SZW, het UWV, de gemeenten, het Openbaar Ministerie, de SVB, de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de politie, vertegenwoordigd door de Raad van hoofdcommissarissen, werken gezamenlijk aan interventieprojecten aan het voorkomen en terugdringen van fraude. Het gaat daarbij om belasting- en premiefraude, uitkeringsfraude, illegale tewerkstelling en de daarmee samenhangende misstanden. Deze partijen hebben hiertoe in 2003 een convenant gesloten (de politie is later toegetreden). De interventiestructuur heeft een substantieel aandeel in de fraudebestrijding; in 2010 was de geraamde opbrengst van de afgeronde interventieprojecten ruim € 23 miljoen2.
In deze interventiestructuur werken de convenantpartners niet alleen samen op strategisch, tactisch en operationeel niveau, maar delen ze ook (persoons)gegevens met elkaar. Het betreft niet alleen incidentele gegevensuitwisselingen, die casusgebonden en over het algemeen onomstreden zijn, maar ook gestructureerde bestandskoppelingen met de inzet van het instrument Systeem Risico Indicatie (SyRI). Deze bestandskoppelingen worden verricht om samenhangende misstanden te kunnen onderkennen en om de pakkans te verhogen. SyRI omvat de technische infrastructuur en de bijbehorende procedures waarmee in een beveiligde omgeving op een zorgvuldige manier anoniem data kunnen worden gekoppeld en vervolgens geanalyseerd, zodat risicomeldingen kunnen worden gegenereerd. Een risicomelding betekent dat een rechtspersoon of natuurlijke persoon onderzoekswaardig wordt geacht in verband met mogelijke fraude, onrechtmatig gebruik en niet-naleving van wetgeving. Deze werkwijze leidt tot een meer effectieve en efficiënte inzet van het controle apparaat.
De gestructureerde gegevensverwerking met de inzet van SyRI is in overleg met het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) destijds zo ingericht dat privacy van betrokkenen zoveel mogelijk is gewaarborgd. In de voorliggende wetswijziging wordt de in de interventiepraktijk beproefde manier van gegevensverwerkingen wettelijk geregeld en aan inzichten van het CBP aangepast. Het CBP heeft in september 2006 een nieuw – op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gebaseerd – toetsingskader voor bestandskoppelingen bij fraudebestrijding vastgesteld. Dit toetsingskader stelt dat gestructureerde koppeling van bestanden alleen mag plaatsvinden indien subjecten zijn geselecteerd op basis van risico-indicatoren.
Systeem risico indicatie (SyRI)
In de Wet SUWI wordt een nieuw artikel 65 ingevoegd dat de wettelijke verankering van het instrument SyRI regelt. De voorgestelde wettelijke regeling voorziet erin dat het instrument kan worden ingezet ten behoeve van een integraal overheidsoptreden ten aanzien van de voorkoming en bestrijding van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en de inkomensafhankelijke regelingen, de voorkoming en bestrijding van belasting- en premiefraude en het niet naleven van de arbeidswetten. Het wettelijk kader wordt breder gelegd dan het kader van het convenant van de interventiestructuur. Hierdoor kunnen ook het onderdeel Belastingdienst/Toeslagen en de onderdelen van de Inspectie SZW die zien op naleving van de arbeidswetten, aan het instrument bijdragen en ervan gebruik maken. Het voornemen tot een wettelijke verankering van het instrument is door het kabinet toegezegd in de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag bij het wetsvoorstel voor een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek3.
SyRI wordt op verzoek van de in artikel 64, eerste lid, bedoelde instanties toegepast door de Minister van SZW. De bedoelde instanties zijn in elk geval zijn de gemeenten, het UWV, de SVB, de rijksbelastingdienst en de Inspectie van het Ministerie van SZW (voorheen de Arbeidsinspectie). Deze partijen werken samen in een samenwerkingsverband. Bij de samenwerkingsverbanden moet gedacht worden aan structurele samenwerkingsverbanden, waarbij de kern is dat de activiteiten waarop wordt samengewerkt nalevingstoezicht en opsporing van strafbare feiten zijn, alsmede het voorkomen van nadeel ten aanzien van bestuursorganen, die uitkeringen en voorzieningen verstrekken of in geval er nadeel ontstaat bij het heffen van premies en bijdragen. De samenwerking kan blijken uit een convenant, zoals bij de interventieteams. Het wetsvoorstel laat de mogelijkheid open dat ook andere publiekrechtelijke instanties door de ministers van SZW en Financiën worden aangewezen om bij te dragen aan het voorkomen en bestrijden van fraude middels SyRI en risicomeldingen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan DUO, de instantie die de studiefinanciering uitvoert.
Per samenwerkingsverband wordt voorafgaand aan de bestandskoppeling door de betrokken instanties bepaald wat het beoogde doel is van het project, welke gegevens daarvoor moeten worden samengebracht en welke instanties deel zullen nemen. Die doelstelling moet in elk geval passen binnen de doelbinding van SyRI als bepaald in het eerste lid van artikel 64. Elke instantie heeft recht op deelname aan het samenwerkingsverband, maar geen deelnameplicht. Elke instantie maakt steeds in overleg met de collega-instanties waarmee zij het instrument door de minister van SZW wil laten toepassen, die afweging als verantwoordelijke in de zin van de Wbp. Daarbij moet elke instantie haar keuze toetsen aan het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel.
De deelnemende bestuursorganen of personen4 dienen voorts een verzoek in bij de minister van SZW tot toepassing van SyRI voor het desbetreffende project. De minister bepaalt, alles wegende, of het verzoek wordt gehonoreerd. De desbetreffende bestuursorganen of personen zijn vervolgens verplicht kosteloos de bestanden met persoons- en andere gegevens aan de minister van SZW te verstrekken. Bestuursorganen of personen die niet deelnemen aan een project kunnen niet verplicht worden gegevens aan te leveren.
Werkwijze risicoselectie
Zoals hierboven beschreven leveren deelnemende bestuursorganen of personen de bestanden met persoons- en andere gegevens aan de minister van SZW. In de zin van de Wbp treedt de minister van SZW daarna op als verantwoordelijke. De verstrekte gegevens kunnen uitsluitend worden gebruikt voor het doen van een risicomelding. De risicoselectie, die moet leiden tot de risicomeldingen, bestaat uit twee fasen.
De eerste fase van de risicoselectie is een anonieme gegevensverwerking die wordt uitgevoerd door een bewerker. In de praktijk zullen de deelnemende bestuursorganen of personen de bestanden met persoons- en andere gegevens bij de bewerker aanleveren. De bewerker brengt vervolgens de geleverde gegevens samen en anonimiseert die gegevens met een sleutel, die hij als «trusted third party» te allen tijde onder zich houdt. Hiermee wordt de privacybescherming maximaal bevorderd. De gegevens in SyRI zijn niet meer herleidbaar tot natuurlijke personen en rechtspersonen en degene die de gegevens vervolgens zal analyseren, bezit zelf de sleutel om dat te kunnen doen ook niet. In het onderliggende wetsvoorstel biedt artikel 65 de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur deze bewerker aan te wijzen. Het voornemen is om het Inlichtingenbureau met deze taak te belasten. In de huidige praktijk van de interventiestructuur is die taak ook al bij het Inlichtingenbureau neergelegd. In de zin van de Wbp treedt de minister van SZW dan op als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking en het Inlichtingenbureau als bewerker.
Hierna wordt door de bewerker de eerste stap in de risicoselectie toegepast op de geanonimiseerde gegevens. Bij deze stap worden met behulp van vooraf bepaalde risico-indicatoren de potentiële treffers bepaald die moeten duiden op een verhoogd risico in relatie tot het doel van de samenwerking. De samenwerkende instanties, die dus ook de gegevens hebben aangeleverd, hebben voorafgaand aan de risicoselectie met een analyse-eenheid van de Inspectie van het ministerie van SZW5 bepaald welke de risico-indicatoren zijn.
Er zijn verschillende indicatoren die kunnen duiden op een verhoogd risico en die leiden tot een potentiële treffer. Zo kan er sprake zijn van samenleeffraude als personen met een uitkering en/of toeslag volgens de GBA op verschillende adressen ingeschreven staan terwijl zij feitelijk op één adres woonachtig zijn. Bij verzwegen vermogen moet bijvoorbeeld worden gedacht aan iemand bij wie het banktegoed in een jaar explosief stijgt. Andere voorbeelden zijn een persoon die in een andere wijk meerdere garageboxen heeft en in korte tijd meerdere voertuigen op naam heeft gehad of een WWB-er die bij de Belastingdienst een rekeningnummer op heeft gegeven met een vermogen, maar dat bij de Gemeentelijke sociale dienst onbekend is.
Elk model met vooraf bepaalde risico-indicatoren kan leiden tot verklaarbare toevalstreffers die niet op fraude duiden. Deze dienen terzijde te worden gelegd. Daarom is een vervolgstap nodig.
In de tweede fase van de risicoselectie worden de potentiële treffers door de bewerker ontsleuteld voor een nadere analyse op naam die wordt uitgevoerd door de analyse-eenheid van de Inspectie SZW. Daarnaast worden relationele verbanden tussen de potentiële treffers en de grotendeels geanonimiseerde context in de tweede fase geanalyseerd op ongebruikelijke, opmerkelijke verbanden die kunnen duiden op collusie. Als zo’n verband significant kan worden geacht, wordt die in die tweede stap weloverwogen aan de risicoselectie toegevoegd. De bewerker ontsleutelt die dan ook. De uiteindelijke risicoselectie omvat de definitieve selectie van treffers. Die gegevens betreffen onderzoekswaardige rechtspersonen en natuurlijke personen waarover risicomeldingen kunnen worden gedaan. De gegevens die niet tot de definitieve selectie behoren, zullen worden vernietigd.
Risicomeldingen
Op basis van de definitieve risicoselectie doet de minister van SZW risicomeldingen. In de praktijk zal de analyse-eenheid van de Inspectie SZW dit uitvoeren. De risicomeldingen kunnen bestemd zijn voor de betrokken instanties, bedoeld in artikel 65, derde lid, alsmede voor het Openbaar ministerie en de politie voor hun taken, op hun verzoek en voor zoverre dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun wettelijke taak. De risicomeldingen kunnen persoonsgegevens bevatten en zijn niet meer geanonimiseerd.
Van een risicomelding wordt twee jaar aantekening gehouden in SyRI. Dat is ook de termijn waarbinnen de risicomelding op grond van artikel 65 gebruikt kan worden, bijvoorbeeld door een controle uit te voeren bij de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon. Na verloop van tijd verliest een risicomelding namelijk haar praktische relevantie, omdat de achterliggende gegevens niet meer actueel zijn. In de interventiepraktijk lag dit moment niet verder dan twee jaar na de uitgevoerde risicoanalyse. Artikel 65 bepaalt daarom ook dat de risicomeldingen en de achterliggende en nog grotendeels geanonimiseerde gegevens na twee jaar uit SyRI dienen te zijn verwijderd. Deze wettelijke termijnen van twee jaar zijn ook overeenkomstig de Wet controle op rechtspersonen, die eveneens ziet op risicomeldingen op basis van risicoanalyses.
Er komt daarnaast een wettelijke geheimhoudingsplicht te rusten op degene die de risicomeldingen ontvangt of er kennis van neemt. Hiermee wordt de privacy van betrokkenen gewaarborgd. Immers, een risicomelding ontstaat in de beveiligde omgeving van SyRI maar komt terecht buiten SyRI. De voorgestelde geheimhoudingsplicht ziet op die situatie.
Om de effectiviteit van SyRI te optimaliseren, zal de ontvangende instantie de minister terugkoppelen over de bruikbaarheid van de risicomeldingen. Aan de hand van deze terugkoppeling kunnen het risicomodel dat wordt toegepast op de anonieme bestandskoppeling en de analysefase daarna zonodig worden aangepast, aangescherpt of gevalideerd. De wijze van terugkoppelen zal in een algemene maatregel van bestuur nader worden uitgewerkt.
Het voorgestelde artikel 65 regelt geen bewaar- of vernietigingstermijn van de risicomelding bij de ontvangende instantie. Dit is ondoenlijk gebleken. Ten eerste omdat elke instantie zijn eigen administratie met bewaar- en vernietigingstermijnen heeft ingericht op grond van de wetten die voor die specifieke publiekrechtelijke taken relevant zijn. Zo hanteert de belastingdienst bijvoorbeeld de gebruikelijke fiscale termijn (zeven jaar) in het relevante deel van zijn administratie. In de sociale zekerheid zijn relevante administraties ingericht om met een herleving van een uitkering of de verzekering van eventuele nabestaanden rekening te kunnen houden. Ten tweede is het zo dat indien een risicomelding de aanleiding is geworden van een sanctie, die risicomelding zelf een rol kan spelen in bezwaar- en beroepzaken, en om die reden nog niet vernietigd kan worden.
In de sociale zekerheidswetten is vastgelegd dat gedetineerden geen recht hebben op een uitkering. Bij detentie wordt de uitkering na een maand beëindigd. Voor de WWB (inclusief de IOAW en IOAZ) en de Werkloosheidswet (WW) wordt de uitkering vanaf de eerste dag van detentie beëindigd. Om de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering te kunnen vaststellen is het noodzakelijk dat de uitvoeringsorganen kunnen beschikken over informatie van personen die in Nederland gedetineerd zijn. Deze gegevensuitwisseling met de Minister van Veiligheid en Justitie is in de Wet SUWI en de WWB geregeld.
Uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid hebben thans geen beschikking over informatie over personen die in het buitenland gedetineerd zijn. Deze informatie over Nederlandse onderdanen (waaronder personen met een vreemdelingenstatus of verblijfsvergunning voor Nederland) wordt wel op beperkte schaal vastgelegd bij het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa). Indien een Nederlands onderdaan respectievelijk een buitenlander met een Nederlandse verblijfsvergunning in het buitenland gedetineerd raakt, zoekt betrokkene veelal consulaire bijstand bij de vertegenwoordiging van de Nederlandse Staat in het buitenland. Op deze wijze is een door het CBP goedgekeurd gegevensbestand opgebouwd, dat BuZa beheert. Vooralsnog zijn er geen andere (centrale) registraties bekend van Nederlandse onderdanen die in het buitenland zijn gedetineerd. Op dit moment wijst BuZa Nederlanders die in het buitenland in detentie verblijven erop dat zij de uitkerende instantie in Nederland zelf zo snel mogelijk moeten inlichten over het feit dat zij gedetineerd zijn. Het ministerie wijst er tevens op dat als dat niet wordt gedaan, de ten onrechte verkregen uitkering moet worden terugbetaald.
Om de rechtmatigheid van de uitkering van personen die in het buitenland gedetineerd zijn, is het noodzakelijk dat gemeenten, het UWV en SVB kennis hebben over dit gegeven. Dit verschilt niet van de noodzaak om te beschikken over gegevens over gedetineerden in Nederland. Omdat bovengenoemde uitvoeringsorganen hier zelf niet over beschikken zijn zij aangewezen op de gegevens die alleen bij het Ministerie van BuZa bekend zijn. Om die reden wordt in dit wetsvoorstel een wettelijke grondslag gecreëerd op basis waarvan de uitvoeringsorganen in de sociale zekerheid over dit gegeven kunnen beschikken. Hierbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de werkwijze die thans voor binnenlandse gedetineerden geldt. Bij buitenlandse gedetineerden toetsen bovengenoemde uitvoeringsorganen aan de hand van een door BuZa verstrekt bestand of er sprake is van samenloop tussen buitenlandse detentie en een uitkering. Door middel van een pilot zal worden bekeken op welke wijze de gegevenslevering het minst belastend kan worden ingericht. Het uitvoeringsorgaan zal alleen beoordelen of de uitkeringsgerechtigde rechtens zijn vrijheid is ontnomen; de reden van detentie is geen beoordelingscriterium voor het uitvoeringsorgaan. Bij samenloop tussen buitenlandse detentie en een Nederlands uitkeringsrecht, zal de uitkering worden beëindigd. Dit wetsvoorstel wijzigt derhalve niets aan de wettelijke voorschriften die dit bepalen, maar bevordert alleen de rechtmatige uitvoering van die bepalingen.
Het handhaven van de uitsluiting bij buitenlandse detentie wordt met deze wetswijziging weliswaar verbeterd, maar is daarmee nog niet sluitend. Daartoe zal verder worden gezocht naar nieuwe gegevensbronnen. Vooralsnog zijn alleen de gegevens bekend van deze BuZa-lijst, met circa 2 600 Nederlandse onderdanen die in het buitenland gedetineerd zijn.
De hoogte van het eigen inkomen en bezit van vermogen, ook als zich dat in het buitenland bevindt, is van invloed op het recht op bijstand. Voor het vaststellen van het recht op een uitkering is het gegeven of een uitkeringsgerechtigde of diens partner, inkomen uit arbeid of bedrijf geniet, van belang. De Belastingdienst verwerkt voor de belastingheffing gegevens over het inkomen en vermogen. De gegevens over inkomsten worden dan ook op verzoek structureel verstrekt aan de colleges van B&W en SVB (voor de uitvoering van de WWB 65+). Voor de gegevens over vermogen (in casu het saldo van box 3 van de vastgestelde belastingaanslag inkomstenbelasting) wordt dit voor de uitvoering van de WWB op korte termijn geregeld. Hiertoe bestaat reeds een wettelijke basis. Het merendeel van de signalen over inkomsten of vermogen van uitvoeringsgerechtigden wordt via deze weg verkregen.
Het komt echter voor, dat de Belastingdienst bij het uitvoeren van controles voor de heffing en invordering van belastingen gegevens tegenkomt die duiden op een samenloop van een uitkering met inkomen uit arbeid en bedrijf of vermogen (ook vermogen dat zich in het buitenland bevindt). Deze gegevens met betrekking tot bovengenoemde samenloop kunnen ook van belang zijn voor de uitvoering van de WWB, IOAW en IOAZ door de colleges van B&W en voor de uitvoering van taken door het UWV en de SVB. Voor het uit eigen beweging verstrekken van dergelijke gegevens door de Belastingdienst bestaat geen wettelijke basis. Dit wetsvoorstel voorziet daarin. Zo kunnen voor de rechtmatige verstrekking van uitkeringen relevante bevindingen van de Belastingdienst worden aangewend voor taken in de sociale zekerheid.
Het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) is het coördinatiepunt voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie op het terrein van de sociale zekerheid. Het IBF voert deze taak sinds 2004 ook uit voor de colleges van B&W bij onderzoek naar inkomen of vermogen in het buitenland in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ en verifieert op verzoek van gemeenten bij een vermoeden van buitenlands inkomen van bijstandscliënten, zoals pensioeninkomsten of in het buitenland aanwezig vermogen. De taak van het IBF bij het UWV is geregeld in de Wet SUWI. Het uit eigen beweging kunnen leveren van de gegevens over samenloop van een uitkering met inkomen uit sparen en beleggen door de Belastingdienst aan het UWV en de SVB (die een vergelijkbare taak heeft) is dan ook alleen noodzakelijk voor deze taken ten behoeve van de colleges van B&W, waarbij gegevens van verschillende bronnen uit het buitenland bij elkaar worden gebracht.
In de projecten Waterproof6 is aangetoond dat gegevens van nutsbedrijven een effectieve en doelgerichte indicator voor adres- en leefvormfraude kunnen zijn voor gemeenten en SVB. Deze fraudegevallen zouden zonder nutsgegevens niet zijn ontdekt. Met het project zijn adressen waarop uitkeringen zijn geregistreerd, vergeleken met de waterverbruikgegevens op die adressen. De aanname is dat bij een zeer laag waterverbruik op een adres (minder dan 5 m3 per jaar) sprake is van een feitelijk niet-bewoond adres en daardoor mogelijk van verzwegen samenwoning elders, met uitkeringsfraude en huurtoeslagfraude als gevolg. Aangezien een volwassen persoon gemiddeld 45 m3 water per jaar verbruikt is het aannemelijk dat er bij een zeer hoog verbruik (meer dan 70 m3) meerdere personen op het adres wonen.
Daarnaast kunnen ook de gegevens van woningbouwcorporaties over de tenaamstelling van huurcontracten en betalingsgegevens een effectieve indicator zijn voor samenwoonfraude. Zo kan iemand aan een uitvoerder opgeven dat hij of zij alleenstaand is op een adres met als doel een hogere uitkering te ontvangen, terwijl uit betalingsgegevens of een huurcontract blijkt dat er sprake is van samenwonen.
Voor de handhaving van de WWB bestaat voor de colleges van burgemeester en wethouders (B&W) reeds de mogelijkheid om gegevens van nutsbedrijven en woningverhuurders op te vragen om de leefvorm te controleren. Nog niet is geregeld, dat deze instanties de SVB7 en het UWV gegevens verstrekken voor de uitvoering van hun sociale zekerheidswetten. Daarmee kunnen het UWV en de SVB nu dus geen gebruik maken van deze reeds elders bij de overheid (gemeenten) wel aanwezige gegevens, terwijl deze gegevens ook voor de SVB en het UWV van belang kunnen zijn om de leefvorm en daarmee de rechtmatigheid van de uitkering vast te stellen. Om die reden wordt met dit wetsvoorstel eenzelfde wettelijke grondslag als voor de colleges van B&W gecreëerd voor het UWV en de SVB.
De huidige werkwijze van de colleges van B&W met betrekking tot Waterproof is dat zij nutsbedrijven vragen om voor een bepaald gebied de adressen met een laag waterverbruik door te geven. Deze adressen worden vervolgens vergeleken met het bestand van mensen die een uitkering op grond van de WWB ontvangen, al dan niet in SYRI (zie paragraaf 2.1). Het UWV en de SVB kunnen zich hier straks bij aansluiten zodat zij de risicoanalyses (bijvoorbeeld in SyRI), waarbij gebruik is gemaakt van verbruiksgegevens, kunnen benutten. Hiermee kan de capaciteit van het UWV en de SVB doelgerichter worden ingezet bij de opsporing van het verzwijgen van samenwonen. Huisbezoeken kunnen dan worden beperkt tot die gevallen waarin gegronde vermoedens van fraude bestaan.
Als een burger een uitkering ontvangt en daarnaast actief is als gastouder, houder is van een kindercentrum danwel als zelfstandige zonder personeel inkomsten uit kinderopvang ontvangt, dan zijn de inkomsten uit bovengenoemde bronnen van invloed op het recht op en de hoogte van de uitkering.
In de Registers Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk staan de gegevens van alle gastouderbureaus, gastouders, kinderdagverblijven, organisaties voor buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen die aan de wettelijke eisen voldoen. Ouders die gebruik maken van gastouderopvang kunnen alleen aanspraak maken op een kinderopvangtoeslag als de voorziening voor gastouderopvang geregistreerd staat in het Register Kinderopvang. In het register zijn opgenomen de voorziening voor gastouderopvang, het adres en telefoonnummer van de vestiging, of het adres waar de opvang door de gastouder plaatsvindt en het woonadres en telefoonnummer van de gastouder. Deze gegevens, met uitzondering van burgerservicenummers en het woonadres, kunnen door een ieder worden geraadpleegd, voor zover op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang gevestigd is. Zowel de openbare als de niet-openbare gegevens zijn echter wel van belang voor uitvoerders binnen de sociale zekerheid. Zij kunnen dan bij de aanvraag van een uitkering of bij een lopende uitkering vaststellen of iemand actief is als gastouder, houder is van een kindercentrum danwel als zelfstandige zonder personeel werkzaam is in de kinderopvang. Op basis daarvan kunnen zij dan de inkomsten opvragen. Aanvragers kunnen er zelf belang bij hebben om inkomsten niet op te geven, ook al bestaat er een inlichtingenplicht bij de aanvraag van een uitkering. Dit alles zorgt ervoor dat uitvoerders minder vaak de uitkering moeten verrekenen of een relatief dure terugvorderingsprocedure moeten starten. Om deze reden en vanwege de aard van de gegevens, die worden verstrekt, is het noodzakelijk dat een wettelijke grondslag wordt gecreëerd op basis waarvan, met behulp van de burgerservicenummers van uitkeringsontvangers, nagegaan kan worden of zij in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen staan geregistreerd. Indien een uitkeringsontvanger daarin geregistreerd staat, kan dit een indicatie van inkomsten. Deze indicatie kan op basis van de wettelijke grondslag worden geleverd aan gemeenten, het UWV en de SVB.
Het gegeven van inschrijving in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspealzalen draagt op deze manier bij aan het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering en het tegengaan van fraude, en daarmee aan een goede uitvoering en handhaving van het sociale zekerheidsstelsel.
De gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is één van de wettelijk aangewezen basisregistraties in Nederland. Elke ingezetene in Nederland is verplicht om zich in de GBA te laten inschrijven. De gegevens uit de GBA worden door afnemers gebruikt voor de uitvoering van hun taken. In gevallen waarin de burger geen aangifte heeft gedaan van vertrek uit Nederland en waarin het college van burgemeester en wethouders na onderzoek geen informatie over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, noch van het verblijf buiten Nederland kan herleiden en concludeert dat de betreffende persoon niet meer in Nederland woont, registreert de gemeente de burger ambtshalve als geëmigreerd naar een onbekend buitenland, ook wel bekend als «vertrokken onbekend waarheen». Het college neemt dan in de GBA ambtshalve gegevens op over het vertrek, het land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land (zie art. 48, tweede lid, Wet GBA), wat in dit geval «onbekend land» is. Daarmee wordt de bijhouding van de gegevens over deze persoon opgeschort.
Op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (Anw), WWB en IOAW/IOAZ kunnen de SVB en de colleges van B&W nu de uitkering opschorten als zij twijfelen over de juistheid van het in de GBA geregistreerde adres van een persoon, doordat zij beschikken over informatie over een ander (feitelijk) adres. Dat geldt zeker als iemand in de GBA bekend staat als «vertrokken onbekend waarheen». De opschortingsmogelijkheid is geregeld omdat het adresgegeven voor de AOW, Anw, WWB en IOAW van belang is voor het vaststellen van het recht, de duur en de hoogte van deze uitkeringen. Daarvoor is het van belang dat de feitelijke woonsituatie in overeenstemming is met de gegevens in de GBA.
Anders ligt dit bij werknemersverzekeringen en voorzieningen die het UWV verstrekt. Omdat het adresgegeven in beginsel niet van belang is voor de vaststelling van het recht op werknemersverzekeringen en voorzieningen, ontbreekt zo’n bepaling in de daarop betrekking hebbende wetten (WW, IOW, ZW, WIA, WAO, WAZ, Wajong, oude Wajong, WAZO, TW). Het UWV mag daarom ook nooit de betaling van een uitkering opschorten om de enkele reden dat iemand niet juist staat ingeschreven in de GBA.
In het voorjaar van 2011 werd door een bestandsvergelijking van alle lopende uitkeringen met de polisadministratie vastgesteld dat circa 5000 UWV-cliënten in de GBA geregistreerd staan als «vertrokken onbekend waarheen», terwijl het UWV wel beschikt over verblijfadressen van deze personen in Nederland. Uit deze bestandsvergelijking bleek dat circa tweederde van deze groep bij het UWV geregistreerd staat met een verblijfadres in Nederland en circa een derde met een adres in het buitenland.
De regering vindt dat het niet nakomen van de verplichte inschrijving in de GBA consequenties moet hebben voor de verstrekking van uitkeringen door het UWV. Het is namelijk onwenselijk dat een burger onvindbaar is voor de ene overheidsorganisatie, terwijl hij tegelijkertijd een uitkering ontvangt van de andere overheidsorganisatie. Daarom heeft de Minister van SZW de Tweede Kamer toegezegd dat in de regelingen voor de werknemersverzekeringen een nadere bepaling wordt opgenomen. Aan deze toezegging wordt uitvoering gegeven door de betaling van de uitkering op te schorten indien de burger in de GBA ambtshalve is geregistreerd als «vertrokken onbekend waarheen», terwijl het UWV over een verblijfadres van die burger in Nederland beschikt. Het UWV zal deze personen verzoeken de inschrijving in de GBA binnen een redelijke termijn in orde te (laten) maken. Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd, noch uit de basisadministratie blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek hebben genomen, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering op.
De werkwijze van het UWV wordt als volgt. Bij de uitkeringsaanvraag van een persoon van wie bij het UWV een verblijfadres in Nederland bekend is, gaat het UWV na of de burger in de GBA is geregistreerd als «vertrokken onbekend waarheen». Indien het UWV vaststelt dat de burger ambtshalve is geregistreerd als «vertrokken onbekend waarheen», verzoekt het UWV de burger de afwijkende registratie in de GBA binnen een redelijke termijn ongedaan te (laten) maken. Als redelijke termijn wordt hiervoor een termijn van zes weken gehanteerd. Het UWV stelt de gemeente tevens in kennis van het bij het UWV bekende verblijfadres.
Is na deze termijn de afwijkende registratie niet beëindigd en blijkt uit de basisadministratie niet dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, dan besluit het UWV tot opschorting van de betaling van de uitkering. In geval van onderzoek maakt de gemeente van een adresonderzoek melding in de GBA (in de zin van artikel 54 Wet GBA) en geeft daarbij aan welke termijn het onderzoek zal beslaan. Het adresonderzoek kent geen minimale of maximale termijn, maar in het algemeen wordt aangenomen dat dit onderzoek in veruit de meeste gevallen niet langer dan 11 weken duurt. Als de gemeente na dit onderzoek de ambtshalve toegekende status «vertrokken onbekend waarheen» handhaaft, omdat geen gegevens kunnen worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland of het verblijf buiten Nederland, meldt de gemeente dit aan het UWV, waarna het UWV de uitkering alsnog opschort.
De opschorting leidt ertoe dat de uitkering tijdelijk niet tot uitbetaling komt, totdat wel aan de verplichting op grond van de wet- en regelgeving rondom de basisadministratie is voldaan. Het besluit tot opschorting van betaling geldt alleen indien een uitkering is toegekend.
Zodra het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders blijkens de basisadministratie is afgerond, is, ongeacht de uitkomst van het onderzoek, de GBA op orde.
Burgers die in de GBA geregistreerd blijven staan als «vertrokken onbekend waarheen» en daadwerkelijk in het buitenland wonen (verblijven) kunnen op grond van de Wet GBA deze registratie niet wijzigen in een registratie met een bekend adres in het buitenland, en kunnen de status «vertrokken onbekend waarheen» niet ongedaan laten maken. In dit geval wordt aangenomen dat de burger daadwerkelijk in het buitenland woont. De burger krijgt dan geen verzoek van het UWV om de afwijking ongedaan te maken en de gemeente hoeft geen adresonderzoek te verrichten. Overigens wordt het adres in het buitenland wel geregistreerd, zodra de Wet basisregistratie personen van kracht wordt. De burger kan dan het adres wel laten aanpassen.
Deze groep kan bij het UWV wel geregistreerd staan met een adres in het buitenland. Indien dat adres niet bekend is bij het UWV kan het UWV verzoeken dit adres door te geven en kan het UWV de uitkering opschorten tot een adres in het buitenland bekend is, waarmee het verblijf in het buitenland wordt vastgesteld. De opschorting wordt dan beëindigd, als het UWV vaststelt dat de persoon daadwerkelijk in het buitenland verblijft of alsnog een adres in Nederland in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is opgenomen.
Ook voor de lopende uitkeringen gaat het UWV periodiek het in de GBA geregistreerde adres na. Indien na verificatie in de GBA vaststaat dat de burger is geregistreerd als «vertrokken onbekend waarheen» dan geldt de hierboven beschreven procedure.
De voorgestelde opschorting van de uitkering biedt een passend middel om fraude aan te pakken en spoort UWV-cliënten aan tot naleving van deze algemeen geldende verplichting tot juiste inschrijving in de GBA.
Dit onderdeel betreft een wijziging van artikel 33 van de Wet SUWI, waarin de polisadministratie is geregeld. In dit artikel is in het tweede lid bepaald met welk doel gegevens in de polisadministratie worden verwerkt ten behoeve van de uitvoering van werknemersverzekeringen. Voorts worden gegevens verwerkt door de Belastingdienst voor haar taken (artikel 33, tweede lid, onderdeel d) en door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor statistische doeleinden op het gebied van arbeid en lonen (artikel 33, tweede lid, onderdeel e). In Bijlage I bij het Besluit SUWI is nader bepaald welke gegevens met welk doel worden verwerkt: ten behoeve van de premieheffing werknemersverzekeringen, het verzekerd zijn voor die wetten en de uitkeringsverstrekking, ten behoeve van de Belastingdienst of ten behoeve van het CBS. Als gegevens alleen verwerkt mogen worden ten behoeve van de statistiek, kunnen ze niet verstrekt worden aan bestuursorganen of derden voor andere dan statistische doeleinden. Artikel 33 van de Wet SUWI staat dit nu niet toe.
Gegevenslevering aan pensioenuitvoerders
Uit het oogpunt van meer doelmatig gebruik van bij de overheid voor overheidstaken beschikbare informatie en de daarmee samenhangende vermindering van uitvoeringslasten bij werkgevers en pensioenuitvoerders, wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat het UWV een aantal gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders mag verstrekken, ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen.
De gegevens die worden verstrekt op grond van het Besluit SUWI zijn gegevens die het UWV in de administratie heeft en die verwerkt mogen worden voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Daaronder zijn ook gegevens afkomstig van de Belastingdienst die worden aangeleverd via de loonaangifte. Artikel 124a van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) staat doorlevering toe van deze via de loonaangifte verkregen gegevens. Op verzoek van pensioenpartijen is onderzocht in hoeverre het mogelijk is het gebruik van de voor overheidstaken verkregen gegevens via de loonaangifte uit te breiden8.
Het wordt, om tegemoet te komen aan in de praktijk levende wensen, voor pensioenuitvoerders wenselijk geacht dat het UWV een aantal gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders mag verstrekken ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen. Deze gegevens mogen thans niet verstrekt worden, omdat ze worden aangeleverd voor de statistiek voor het CBS. Het gaat hierbij om aan het loon gerelateerde gegevens als «loon in geld», «waarde niet in geld uitgekeerd loon», «extra periode salaris» en «loon uit overwerk». Dit zijn gegevens die worden verwerkt in de polisadministratie, maar die alleen bestemd zijn voor het CBS. Het wetsvoorstel voorziet erin dat deze gegevens verder verwerkt mogen worden ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen. Als pensioenuitvoerders met deze wijziging ook deze gegevens kunnen verkrijgen uit de polisadministratie, is uitvraag daarvan bij werkgevers niet meer nodig. Pensioenuitvoerders vragen nu vaak bruto loongegevens uit bij werkgevers die zij nodig hebben om de pensioenregelingen te kunnen uitvoeren (of zij moeten deze afleiden uit de loongerelateerde gegevens waarover zij nu al mogen beschikken). De uitvraag bij werkgevers en het afleiden van het bruto loon, is niet meer nodig als pensioenuitvoerders mogen beschikken over het gegeven loon in geld. Dit vereenvoudigt de uitvoering van bedoelde regelingen, onder meer door eenvoudiger vaststelling van het pensioengevend loon en de pensioengrondslag en de vaststelling of een deelnemer in aanmerking komt voor een excedentregeling. Dat beperkt vervolgens de uitvoeringskosten van deze regelingen.
Gegevenslevering aan de SVB en gemeenten
Het draagt daarnaast bij aan het beperken van de gegevensuitvraag bij uitkeringsgerechtigden als de van hen bij het UWV in de polisadministratie bekende gegevens breder gebruikt mogen worden. Immers, gegevens die bij de uitkeringsaanvraag beschikbaar zijn bij de uitvoerder, hoeven niet meer bij de burger te worden uitgevraagd. Het is voor de SVB en de colleges van B&W daarom wenselijk over de gegevens «loon in geld» en «waarde niet in geld uitgekeerd» uit de polisadministratie te kunnen beschikken, die alleen verwerkt worden ten behoeve van het CBS. De SVB kan deze gegevens gebruiken bij het vaststellen van het relevante inkomen in het kader van het Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen om vervolgens de hoogte vast te stellen van inkomensafhankelijke uitkeringen in het kader van de Anw, de toeslagen in het kader van de AOW, en de kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet. Gemeenten kunnen deze gegevens gebruiken bij het vaststellen van het relevante inkomen in het kader van de uitvoering van de WWB en de IAOW/IOAZ.
Bovenstaande gegevens dragen op deze manier bij aan het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering en het tegengaan van fraude, en daarmee aan een goede uitvoering en handhaving van het sociale zekerheidsstelsel. Tevens geldt dat als de SVB en gemeenten deze gegevens uit de polisadministratie verkrijgen, deze niet meer te hoeven worden uitgevraagd bij degenen die een uitkering of voorziening ontvangen op grond van de zojuist genoemde regelgeving.
Naast de wijziging van artikel 33 van de Wet SUWI, zullen het Besluit SUWI en de bijlage I bij dat Besluit worden aangepast. Die aanpassing betreft de concrete gegevens die verwerkt worden ten behoeve van het CBS waarvan verwerking voor pensioenuitvoerders, de SVB en gemeenten toegestaan wordt.
Artikel 73 van de Wet SUWI regelt op wetsniveau de gegevensverstrekking door het UWV en de SVB aan private instanties, niet bestuursorganen. Nu is op grond van de Pensioenwet verstrekking door het UWV van arbeidsongeschiktheidsmeldingen alleen aan pensioenuitvoerders (pensioenfondsen of verzekeraars) toegestaan. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat verstrekking van gegevens over uitkeringen eveneens mag geschieden aan schadeverzekeraars, voor zover die aanspraken op uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid verzekeren die tussen werkgever en werknemer zijn overeengekomen. Het gaat dan om verzekeringen, die vergelijkbaar zijn met arbeidsongeschiktheidspensioenen in de zin van de Pensioenwet, maar ze kwalificeren niet als arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van de Pensioenwet. Ook is geen sprake van een regeling op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst. De verzekeraar heeft dan niet de hoedanigheid van pensioenuitvoerder.
Het draagt bij aan het beperken van de gegevensuitvraag bij werkgevers, als arbeidsongeschiktheidsgegevens die reeds in de uitkeringsadministratie van het UWV bekend zijn en die reeds aan pensioenuitvoerders mogen worden verstrekt, ook onder bepaalde voorwaarden aan schadeverzekeraars mogen worden aangeleverd voor de uitvoering van verzekeringen van het risico van betaling van uitkeringen of loon bij ziekte of arbeidsongeschiktheid. Voor de uitvoering van op de wettelijke sociale zekerheid aanvullende particuliere verzekeringen (zoals aanvullingen op ziekengeld, en aanvullingen op uitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de werkhervattingsuitkering gedeeltelijke arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)) of voor het premievrij maken van een verzekeringspolis, hebben verzekeraars behoefte aan deze gegevens. Als deze verzekering onderdeel is van CAO-afspraken is gegevensverstrekking door het UWV nu wel in de Wet SUWI toegestaan. In geval de werkgever deze aanvullingen op basis van individuele arbeidsovereenkomst verzekert, is deze grondslag er niet. Dit is geen gerechtvaardigd onderscheid in de huidige regelgeving.
Dit voorstel creëert de wettelijke grondslag voor het UWV om gegevens over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en andere uitkeringen te mogen verstrekken aan verzekeraars voor de uitvoering van dergelijke verzekeringen van uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid. Uitvraag van deze gegevens bij werkgevers is hierdoor niet meer nodig. Door aanpassing van het Besluit SUWI zal de wijze waarop deze gegevensverstrekking kan plaatsvinden en om welke gegevens het gaat, nader worden geregeld. Daarbij kan aangesloten worden op de wijze waarop de arbeidsongeschiktheidsmeldingen aan pensioenuitvoerders plaatsvinden.
Met dit wetsvoorstel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de Wet SUWI, de WWB, de IOAW en de IOAZ een begripsbepaling op te nemen om te verduidelijken dat waar in deze wetten wordt gesproken van «gegevens» daaronder mede worden verstaan persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. De nieuwe begripsbepaling verandert niets aan de bestaande uitvoeringspraktijk. Persoonsgegevens mochten al uitgewisseld worden en dat is thans nog steeds het geval.
Gekozen is voor een begripsbepaling in de Wet SUWI die verwijst naar persoonsgegevens, maar in sommige artikelen kan het ook gaan om de uitwisseling van bijzondere gegevens, onder meer gegevens betreffende de gezondheid. Op grond van artikel 16 van de Wbp is de verstrekking van bijzondere persoonsgegevens verboden behoudens het bepaalde in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van die wet. Tot die bijzondere gegevens behoren de gegevens betreffende de gezondheid. Artikel 21, eerste lid, onderdeel f, van de Wbp staat verwerking van gegevens betreffende de gezondheid toe door bestuursorganen en instellingen, die ten behoeve van die bestuursorganen en instellingen werken voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften of voor de re-integratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dit is thans al mogelijk, maar met dit voorstel wordt op wetsniveau verduidelijkt dat deze persoonsgegevens kunnen worden verstrekt.
In dit geval worden de gegevens verwerkt door personen, voor wie het medisch beroepsgeheim geldt dan wel personen voor wie een gelijkwaardig beroepsgeheim geldt. Deze gelijkwaardige geheimhoudingsplicht betreft de geheimhoudingsplicht van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel schept een algemene geheimhoudingsplicht voor een ieder die als bestuursorgaan of als daarvoor werkzame persoon in aanraking komt met vertrouwelijke gegevens tot geheimhouding daarvan. Artikel 2:5 van de Awb is niet van toepassing indien een bijzonder geheimhoudingsregiem uit hoofde van een ambt of beroep of een wettelijke voorschrift geldt. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval in artikel 74 Wet SUWI.
In de uitwerking op het niveau van het Besluit SUWI wordt geëxpliciteerd in welke gevallen bijzondere persoonsgegevens worden verstrekt. In dat Besluit worden het doel van de gegevensverstrekking en de soort gegevens nader uitgewerkt voor zover het gaat om gegevensverwerking voor publiekrechtelijke taken.
De vraag rijst hoe de gegevensuitwisseling en bestandskoppelingen zich verhouden tot het recht op bescherming van persoonsgegevens. Dit recht vormt een onderdeel van het meer omvattende recht op eerbiediging van het privéleven, neergelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet (GW). In het onderstaande wordt achtereenvolgens ingegaan op de verhouding van de gegevensuitwisseling en bestandskoppelingen in verband met de eenmalige gegevensuitvraag, een betere samenwerking binnen het SUWI-domein, een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de sociale zekerheid en het gebruik van SyRI tot artikel 8 EVRM, artikel 10, eerste lid, van de GW en ten slotte de Wbp.
Artikel 8 EVRM
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM beschermt het recht op respect voor het privéleven. Dit recht is evenwel niet absoluut. Ingevolge het tweede lid van artikel 8 EVRM is een inmenging in de uitoefening van dit recht slechts gerechtvaardigd, wanneer de inmenging bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het economische welzijn van een land wordt gediend door een gezond functionerende arbeidsmarkt en sociaal zekerheidstelsel. Het voorkomen van strafbare feiten is noodzakelijk voor het behoud van het draagvlak van het sociaal zekerheidsstelsel. Aan dat gezonde functioneren wordt afbreuk gedaan wanneer verschillende overheidsinstanties niet over de juiste informatie van de betrokkene kunnen beschikken. Bewerkstelligd moet worden dat slechts de personen die daar recht op hebben, in aanmerking komen voor toegang tot het stelsel van de sociale zekerheid. Dit doel wordt aangemerkt als het behartigen van het economisch welzijn van Nederland, aangezien daaronder mede begrepen moet worden het tegengaan en bestrijden van fraude van sociale uitkeringen9. Daarnaast is het voor het gezond functioneren van het sociale zekerheidsstelsel van belang dat misstanden op het terrein van de sociale zekerheid, belasting- en premiefraude en illegale tewerkstelling wordt voorkomen en bestreden. Verstrekking aan derden, zoals pensioenverzekeraars, dient het economisch welzijn als het gaat om verstrekkingen die van grote betekenis zijn voor het functioneren van de Nederlandse samenleving en is van noodzakelijk belang. Een doelmatige inzet van gegevens voor het pensioensysteem wordt aangemerkt als het behartigen van het economisch welzijn van Nederland. Om te bewerkstelligen dat de overheid beter kan samenwerken en taken op een effectieve wijze kan uitoefenen waarbij de betrokken burger zo min mogelijk wordt overvraagd, is het kunnen delen van de juiste informatie van belang.
Bij de afweging van de betrokken belangen komt aan het belang van de bescherming van het economisch welzijn en aan het belang van het voorkomen van strafbare feiten een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van de betrokken burger bij de bescherming van zijn persoonsgegevens. Bij de eis dat inmenging noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving, geldt voorts een eigen beoordelingsruimte voor de lidstaten.
Daarnaast streeft het kabinet naar een éénmalige uitvraag van gegevens in de SUWI-keten10. Gegevens die door de ene partij zijn uitgevraagd de burger of werkgever, mogen niet door een andere partij opnieuw worden gevraagd. Dit past in een bredere context waarin de overheid streeft naar het verbeteren van de dienstverlening aan burgers en werkgevers en op die wijze komt tot administratieve lastenvermindering. Het gebruik van deze gegevens dient een wettelijke grondslag te hebben, zodat kenbaar is dat de gegevens verder worden gebruikt. De in paragraaf 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 beschreven maatregelen dragen bij aan dit doel. Immers, gegevens die bij de uitkeringsaanvraag beschikbaar zijn bij de uitvoerders hoeven niet meer bij de burger te worden uitgevraagd.
Deze eis houdt in dat er sprake is van een wettelijke basis die voor de burger voldoende toegankelijk en voorzienbaar is. Met de voorgestelde wettelijke regeling is voldaan aan het uit artikel 8 EVRM voortvloeiende vereiste van een specifieke wettelijke regeling. In de voorgestelde artikelen van de Wet SUWI, de WWB, de IOAW en de IOAZ is onder meer geregeld voor welk doel persoonsgegevens mogen worden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene en aan wie. De Wet SUWI voorziet, net als de WWB, reeds in de mogelijkheid om bij amvb nadere regels te stellen over onder meer bewaartermijnen. Voor SyRI voorziet ook het voorgestelde artikel 64, tiende lid, in de mogelijkheid om bij amvb nadere regels te kunnen stellen.
Het onderhavige wetsvoorstel en de daarbij van belang zijnde afwegingen die zijn gemaakt, worden behoorlijk bekend gemaakt zodat daarmee aan de eis van toegankelijkheid wordt voldaan. Ook aan de eis van voorzienbaarheid is voldaan doordat dit wetsvoorstel de betrokkene een voldoende duidelijk beeld geeft van de soorten gegevens die uitgewisseld, geregistreerd en doorgeleverd kunnen worden en de omstandigheden waaronder dat gebeurt.
Deze eis wordt in de jurisprudentie van het EVRM nader ingevuld met het vereiste van een dringende maatschappelijke behoefte. Of hiervan sprake is, wordt bepaald aan de hand van een aantal criteria. Zo moet een maatregel om noodzakelijk te zijn, relevant zijn om het beoogde doel te bereiken en verder moet voldaan zijn aan het proportionaliteits- en het subsidiariteitsvereiste.
Noodzakelijk in een democratische samenleving
Om inperking van het recht op privacy te rechtvaardigen, dient sprake te zijn van een dringende maatschappelijke behoefte, ook wel pressing social need genoemd. Hieronder wordt ingegaan op de pressing social need van de verschillende maatregelen uit dit wetsvoorstel.
In 2011 is er voor € 153 miljoen sociale zekerheidsfraude geconstateerd11. Uitgangspunt is dat wanneer burgers een beroep doen op de sociale zekerheid, zij een juiste opgave door van de gegevens die nodig zijn om het uitkeringsrecht (en de uitkeringshoogte) blijvend te kunnen vaststellen. Als burgers niet voldoen aan hun informatieplicht, ontvangen zij onterecht een (te hoge) uitkering. Burgers zullen niet altijd voldoen aan hun wettelijke inlichtingenplicht. De (overige) inkomsten blijven zo verborgen voor de uitkeringsinstantie. Het is daarom noodzakelijk dat er een adequate controle plaats kan vinden op de juistheid en volledigheid van die gegevens, door gebruik te maken van gegevens die de overheid of andere organisaties met een publieke taak al beschikbaar hebben. Fraudebestrijding is cruciaal om het draagvlak in de sociale zekerheid te behouden.
Het in paragraaf 2.1 beschreven instrument SyRI gaat uit van het uitgangspunt dat gegevens die bij overheidsinstanties bekend zijn, worden aangewend voor uitvoering, toezicht en opsporing op het terrein van sociale zekerheid en illegale tewerkstelling.
Het instrument SyRI heeft een substantieel aandeel in de fraudebestrijding; in 2010 was de geraamde opbrengst van de afgeronde interventieprojecten ruim € 23 miljoen12. De maatregelen «gegevensuitwisseling gedetineerden buitenland» (2.2), «gegevensverstrekking door de Belastingdienst» (2.3), «gegevenslevering nutsbedrijven en woningverhuurders» (2.4) en «gegevenswisseling Registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk» (2.5) dragen hieraan bij. Het is een pressing social need om een wettelijke basis te creëren voor de in bovengenoemde maatregelen beschreven uitwisseling van gegevens die de overheid of andere organisaties met een publieke taak al beschikbaar hebben. Zo kan het uitvoeringsorgaan de door de burger verstrekte informatie toetsen aan reeds bekende informatie. De ervaring leert voorts dat bestandskoppeling een adequaat middel is om vorderingen (en daarmee de schuldenlast) niet te hoog op te laten lopen. Een relatief beperkt maandelijks bedrag loopt snel op tot een schuld die niet of moeilijk terug te vorderen is.
De gegevenslevering aan privaatrechtelijke rechtspersonen (paragraaf 2.7 en 2.8) vraagt een extra afweging. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die samenhangen met een overheidstaak die het verstrekken van voorzieningen behelst. De regering heeft vastgesteld dat het leveren van gegevens aan pensioenuitvoerders bijdraagt aan het beperken van hun uitvoeringskosten. Op dit moment kan het UWV al een aantal gegevens uit de polisadministratie verstrekken aan pensioenuitvoerders op grond van artikel 73, eerste lid, van de Wet SUWI. Met de totstandkoming van de Wet SUWI in 2001 is onder voorwaarden de levering van bepaalde voor het publieke domein verzamelde gegevens gefaciliteerd aan (onder meer) de uitvoerders van pensioen- en VUT-regelingen en van collectieve voorzieningen voor werknemers. Zo zijn leveringen aan privaatrechtelijke rechtspersonen onder de toegestane verstrekkingen gebracht13. Het gaat hierbij om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de desbetreffende regelingen en voorzieningen. Een efficiënt ingericht pensioensysteem heeft een belangrijke functie binnen de Nederlandse samenleving en kan worden beschouwd als een pressing social need om een wettelijke basis te creëren voor bovengenoemde gegevenslevering.
Voor wat betreft het beschrevene in paragraaf 2.6 (opschorting uitkering bij VOW) is geen sprake van het leveren van (persoons) gegevens. Hier gaat het alleen om het verifiëren van gegevens die reeds mogen worden geleverd. Deze maatregel wordt dus niet gewogen in deze paragraaf.
Proportionaliteit
Het proportionaliteitsvereiste houdt in dat de inperking van de belangen van de personen op wie de verwerking van persoonsgegevens betrekking heeft, niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel dat met de verwerking gediend wordt.
De inzet is om fraude zo veel mogelijk te reduceren. De totale omvang van fraude binnen de sociale zekerheid is onbekend. Fraude moet immers eerst opgespoord worden voordat het zichtbaar is. In 2011 werd in de sociale zekerheid ongeveer € 153 miljoen aan fraude opgespoord: € 64 miljoen door UWV, € 22 miljoen door de SVB en € 67 miljoen door gemeenten. Geconstateerde fraude leidt vervolgens tot terugvordering van het gefraudeerde bedrag, waarna een maatregel – bijvoorbeeld het verlagen of stoppen van de uitkering- of een boete volgt. Het UWV heeft in 2011 voor circa € 5,8 miljoen aan boetes en maatregelen opgelegd, de SVB voor zo’n € 2 miljoen. Er gaat ook een preventieve werking uit van handhavingsactiviteiten. Mensen zijn daardoor minder geneigd te frauderen. Ook worden in het reguliere proces onterechte aanvragen ontdekt, waardoor wordt voorkomen dat mensen een uitkering krijgen. Tot slot leidt het vaststellen van fraude ertoe dat mensen eerder uit de uitkering stromen. Dit levert een besparing op toekomstige uitkeringslasten op.
Het kunnen delen van gegevens binnen de overheid en het via SyRI (2.1) doen van een risicomelding aan een selecte groep van handhavers, heeft een duidelijke meerwaarde. Dit uit zich onder meer door het uitwisselen van gegevens binnen de overheid toe te staan, waardoor burgers niet onnodig belast en overvraagd worden.
De unieke combinatie en de veelheid van openbare en gesloten bronnen waaruit geput kan worden met behulp van SyRI, de expertise die wordt opgebouwd met betrekking tot risicoprofielen en -analyses en de gepresenteerde samenhang van gegevens in de risicomelding, maken dat SyRI toegevoegde waarde heeft. De proportionaliteit van de maatregel wordt gewaarborgd doordat deelnemende partijen voorafgaand aan elk project aan de Wbp toetsen welke gegevens noodzakelijk zijn voor het specifieke opsporingsdoel. Hierdoor wordt de inperking van het recht op privacy zo klein mogelijk gehouden. Het is niet mogelijk de lijst met gegevens vast te leggen in regelgeving, omdat deze verschilt per opsporingsdoel.
De maatregelen in dit wetsvoorstel zijn zo vormgegeven dat enkel die gegevens worden verstrekt die van belang zijn voor de genoemde doelen. Zo worden bij de maatregel «gegevenslevering detentie buitenland» (2.2) alleen de voor identificatie noodzakelijke persoonsgegevens verstrekt (BSN en geboortedatum). Door middel van een pilot zal worden bekeken op welke wijze de gegevenslevering het minst belastend kan worden ingericht. Bij de maatregel «gegevensverstrekking door de belastingdienst» (2.3) worden alleen gegevens verstrekt als er bij de belastingdienst een vermoeden van fraude is. Bij de maatregel «gegevenslevering Registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk» (2.4) wordt gekeken naar de samenloop tussen een inschrijving in het gastouderregister en het hebben van een uitkering. Bij de maatregel «gegevenslevering nutsbedrijven en woningverhuurders» (2.5) wordt alleen gekeken of extreem hoog of laag waterverbruik een aanwijzing vormt dat er meer of minder personen op een adres verblijven dan was opgegeven bij de uitkeringsinstantie. De resultaten van de acht interventieteam- projecten bij gemeenten, waarbij de primaire gegevens van nutsbedrijven werden gebruikt om fraude op te sporen, geven een indicatief beeld van de effectiviteit van het gebruik van nutsgegevens voor gemeenten. Van vier projecten is een fraudebedrag opgegeven, wat neerkomt op een totaalbedrag van € 4,2 miljoen. Bij vier andere projecten is een terugvorderingsbedrag opgegeven, het totale bedrag daarbij komt op € 2,7 miljoen. Het constateren van fraude heeft geleid tot het stopzetten van uitkeringen. Het daarmee gemoeide besparingsbedrag wordt geschat op totaal € 12 miljoen.
Met de maatregelen in paragraaf 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 kunnen meer fraudegevallen worden opgespoord. Het is op voorhand niet aan te geven hoeveel fraudegevallen kunnen worden opgespoord omdat het kenmerk van fraude nu juist is dat het zich buiten het zicht van de overheid afspeelt, totdat de fraude is opgespoord. De inperking van het recht op privacy zal echter beperkt zijn omdat alleen de noodzakelijke gegevens worden verwerkt.
Het doel van de in paragraaf 2.7 en 2.8 beschreven maatregelen is doelmatige inzet van bij de overheid voor overheidstaken beschikbare informatie en de daarmee samenhangende vermindering van uitvoeringslasten bij werkgevers en pensioenuitvoerders. Pensioenuitvoerders vragen nu de bruto loongegevens die zij nodig hebben om de pensioenregelingen te kunnen uitvoeren vaak uit bij werkgevers, of zij leiden deze af. Deze uitvraag is niet meer nodig als pensioenuitvoerders mogen beschikken over het gegeven «loon in geld», dat nu al door werkgevers aan de overheid wordt geleverd. Dit vereenvoudigt de uitvoering van bedoelde regelingen, onder meer door eenvoudiger vaststelling van het pensioengevend loon en de pensioengrondslag en de vaststelling of een deelnemer in aanmerking komt voor een excedentregeling. Dat beperkt vervolgens de uitvoeringskosten van deze regelingen. In totaal geldt dat een maximale besparing mogelijk is van indicatief (structureel) 85 miljoen euro per jaar (zie ook hoofdstuk 5).
De in paragraaf 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 beschreven maatregelen worden op vergelijkbare wijze vormgegeven als de huidige gegevensleveringen binnen het sociale zekerheidsdomein. In de toelichting bij de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (Wet Weu)14 staat beschreven hoe deze gegevensleveringen zijn vormgegeven. Zo is hierin geregeld dat bij de ketensamenwerking en het gebruik en de inrichting van ICT-voorzieningen, privacy een belangrijk aandachtspunt is. Het wettelijk kader dient te voorzien in noodzakelijke waarborgen hiervoor. Informatie over burgers wordt alleen dan verstrekt c.q. uitgewisseld, als daarvoor een wettelijke grondslag is. Er worden niet meer gegevens verwerkt dan noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken door de ketenpartners. De verwerking van gegevens (ook van organisaties buiten de SUWI-keten) gebeurt op grond van (in het algemeen al bestaande) wettelijke bepalingen die de bevoegdheid en verplichting tot het inwinnen resp. verstrekken van persoonsinformatie regelen. Bij de totstandkoming van die bepalingen zijn de afwegingen gemaakt over de noodzaak van de gegevensverstrekking en gegevensverwerking.
De Wet Weu verplicht de ketenorganisaties om gezamenlijk zorg te dragen voor de instandhouding van elektronische voorzieningen waarmee zij elkaar gegevens verstrekken of inzage bieden. Dit betekent:
– onderscheiden verantwoordelijkheden van de partijen voor gebruik en beheer van het klantdossier. Dit betreft onder andere de invulling van het inzage- en correctierecht met het oog op borgen van kwaliteit van gegevens, en de samenwerking van de organisaties bij het beheer van voorzieningen, afspraken en standaarden.
– informatiebeveiliging. Dit betreft uitgangspunten en voorschriften voor de fysieke en organisatorische beveiliging van persoonsgegevens en het waarborgen van een exclusieve, integere, beschikbare en controleerbare gegevensverwerking. Hierbij wordt aangesloten op algemeen geldende normen binnen de overheid. Bij alle gebruikers van het digitaal dossier dient eenzelfde niveau van beveiliging te worden nagestreefd.
Gezien de verhouding tussen inperking op het recht op privacy en de opbrengt in termen van fraudebestrijding en een efficiëntere overheid worden de maatregelen proportioneel geacht.
Subsidiariteit
Het subsidiariteitsvereiste houdt in dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze kan worden bereikt.
Het is niet mogelijk om met minder verstrekkende maatregelen en op even adequate wijze het uitvoeren van overheidstaken op een effectieve manier mogelijk te maken, de samenwerking binnen het SUWI-domein te verbeteren en strafbare feiten als eerder genoemd te voorkomen en aan te pakken. Bij de in paragraaf 2.1, 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 beschreven maatregelen is de wettelijk voorschreven inlichtingenplicht van uitkeringsgerechtigden onvoldoende. Burgers zullen immers niet voldoen aan deze plicht als zij ten onrechte aanspraak willen maken op een uitkering. De (overige) inkomsten blijven zo verborgen voor de uitkeringsinstantie. Het is ondoenlijk voor de uitkeringsinstantie om bij iedere uitkeringsgerechtigde (bijvoorbeeld middels een huisbezoek) de persoonlijke situatie na te gaan. Burgers die onterecht aanspraak maken op een uitkering zullen geen toestemming voor gegevensuitwisseling verlenen om te voorkomen dat gepleegde fraude aan het licht komt. Bij de in paragraaf 2.7 en 2.8 beschreven maatregelen geldt dat het beoogde doel -een efficiënter pensioenstelsel- en het onderliggende doel -een besparing op de uitvoeringskosten- alleen kan worden bereikt, door de het op geautomatiseerde wijze van het uitwisselen van gegevens op bestandsniveau. Een minder verstrekkende vorm, is het uitvragen van salarisgegevens bij werkgevers -hetgeen thans gebeurt.
Met de voorgestelde gegevensuitwisselingen en de bestandskoppelingen wordt voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste. De voorgestelde maatregelen om gegevensuitwisselingen en bestandskoppelingen mogelijk te maken, zijn gelet op het vorenstaande in overeenstemming met artikel 8 EVRM.
Artikel 10, eerste lid, van de GW en de Wet bescherming persoonsgegevens
De omstandigheid dat gegevens van natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen worden verstrekt aan verschillende (overheids)instanties en aan een selecte groep van handhavers, kan worden aangemerkt als een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de GW is een beperking van dat recht slechts mogelijk bij of krachtens de wet. Veel van hetgeen hiervoor is gesteld ten aanzien van de verhouding van de gegevensuitwisselingen en de bestandskoppelingen tot artikel 8 EVRM, is toepasbaar op artikel 10, eerste lid, van de GW.
WBP
Het verwerken van persoonsgegevens moet plaatsvinden in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens.
Op grond van artikel 8, onder c, Wbp alsmede op grond van artikel 8, onder e, Wbp, mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt als de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is, of als de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede invulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan of het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt.
Op grond van artikel 16 van de Wbp is de verstrekking van bijzondere persoonsgegevens verboden behoudens het bepaalde in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van die wet. Tot die bijzondere gegevens behoren de gegevens betreffende de gezondheid. Artikel 21, eerste lid, onderdeel f, van de Wbp staat verwerking van gegevens betreffende de gezondheid toe door bestuursorganen en instellingen, die ten behoeve van die bestuursorganen en instellingen werken voor zover de verwerking noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften of voor de re-integratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid.
De gegevensverwerking moet in de eerste plaats noodzakelijk zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting. De wettelijke verplichting hoeft geen expliciete opdracht tot gegevensverwerking te bevatten, hoewel dit na inwerkingtreding van het wetsvoorstel wel het geval zal zijn. Zonder verwerking van de persoonsgegevens is het uitvoeren van de wettelijke taak ten aanzien van het domein van werk en inkomen en ten aanzien van het houden van toezicht op natuurlijke personen en rechtspersonen niet mogelijk. Verder moet de gegevensverwerking noodzakelijk zijn voor de goede invulling van een publiekrechtelijke taak. De verwerking van persoonsgegevens via SyRI is nodig voor een goede invulling van de publiekrechtelijke taak en verplicht de samenwerkende bestuursorganen en personen in dienst van een overheidsorgaan om gegevens te leveren. Er worden niet meer gegevens verwerkt dan noodzakelijk is om de doelen te bereiken. Minder verstrekkende maatregelen zijn met een vergelijkbaar of bijna vergelijkbaar resultaat niet mogelijk.
Gelet op de aard van de beperking van de persoonlijke levenssfeer is in dit wetsvoorstel de belangenafweging aan de regeling in dit wetsvoorstel ten grondslag gelegd. Bij het vergelijken en registreren van gegevens om tot een betere samenwerking binnen het SUWI-domein te komen en om misbruik van natuurlijke personen en rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden, is een zwaarwegend algemeen belang van de verantwoordelijke in het geding. Er is sprake van een evident zwaarwegend belang bij de doorgifte van persoonsgegevens ten behoeve van samenwerking in de vorm van een risicomelding om het economisch welzijn te bevorderen. De uitvoerders en de handhavers hebben een zwaarwegend belang bij het verkrijgen van gegevens of het verkrijgen van een risicomelding waarin de gegevens in samenhang gepresenteerd zijn, zodat zij efficiënter en beter kunnen samenwerken en misstanden kunnen aanpakken en voorkomen. Daar tegenover staan de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, waaronder in de eerste plaats het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hierop wordt een inperking gemaakt bij de doorlevering van persoonsgegevens. De afweging die artikel 8, onder c en d van de Wbp vergt, zal er onder deze omstandigheden toe leiden dat er een zwaarwegend algemeen belang aanwezig is om tot gegevensuitwisseling of een risicomelding over te gaan.
Bij gegevensverstrekking op grond van de Wet SUWI gaat het om het verwerken van gegevens waarop het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Op grond van artikel 16 van de Wbp is de verstrekking van bijzondere persoonsgegevens verboden behoudens het bepaalde in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van die wet. De voorgestelde artikelen 64 en 65 bieden geen grondslag voor het gebruik van bijzondere gegevens in de SyRI. Artikel 22, eerste lid, bepaalt dat het verbod om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet Politiegegevens (Wpg) of de Wet justitiële en strafvordelijke gegevens (Wsjg). De artikelen 64en 65 bieden dan ook geen grondslag voor het gebruik van politiegegevens en justitiële gegeven in de zin van respectievelijk de Wpg en Wsjg. Immers, politiegegevens en justitiële gegevens kunnen alleen worden verwerkt als de desbetreffende wetten dit toestaan en vallen bij de bewerking binnen de SyRI onder de desbetreffende wetten. Persoonsgegevens, voor zover het openbaar ministerie of de politie daarover beschikt met het oog op hun wettelijke taken na de verstrekking van een risicomelding, hebben het karakter van justitiële persoonsgegevens respectievelijk politiegegevens. Artikel 22, tweede lid, onderdeel a, van de Wbp staat verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens toe door bestuursorganen als dit is ter beoordeling van een verzoek van betrokkene om een beslissing over hem te nemen of aan hem een prestatie te leveren. In de sociale zekerheidswetten is vastgelegd dat gedetineerden geen recht hebben op een uitkering. De in paragraaf 2.2 beschreven gegevenslevering stelt bestuursorganen in beter in staat dit recht voor in het buitenlands gedetineerden vast te stellen.
Passende waarborgen
Binnen de Wet Weu is vastgelegd dat, omdat activiteiten en beslissingen van de ketenorganisaties vaak belangrijke (rechts-)gevolgen voor de burger hebben, de betrokkene inzicht dient te hebben in gegevens die daarvoor de basis vormen. Wanneer de organisaties gegevens gebruiken die niet rechtstreeks van de klant komen, worden deze aan de klant getoond (vooringevuld formulier), waarop de klant de mogelijkheid heeft de juistheid en volledigheid te verifiëren. Waar nodig kan de klant zijn recht tot correctie uitoefenen jegens de registratiehouder van het betreffende gegeven. Door het ondertekenen van het formulier verklaart de klant tenslotte dat de (vooringevulde) gegevens juist zijn en dat er geen verdere relevante zaken zijn te melden. Bij het bekendmaken van het uiteindelijke besluit van de organisatie dient ook inzichtelijk te zijn op basis van welke gegevens, feiten en omstandigheden dit tot stand is gekomen.
Voor SyRI geldt dat natuurlijke personen die zich tot de overheid wenden voor bijvoorbeeld een uitkering, door de desbetreffende instantie worden geïnformeerd over de eenmalige gegevensuitvraag binnen het domein werk en inkomen, alsmede over het instrument SyRI en de mogelijkheid om ooit onderwerp te worden van bestandskoppeling. Daarbij zullen zij er tevens van op de hoogte worden gesteld dat gegevens van derden, zoals de belastingdienst, kunnen worden gebruikt. Aangezien de vastlegging of de verstrekking van gegevens in dit geval bij wet is voorgeschreven, zal de verantwoordelijke verder op verzoek de betrokkene nader informeren over het wettelijk voorschrift dat tot vastlegging of verstrekking van de betreffende gegevens heeft geleid. Hiermee wordt voldaan aan de informatieplicht op grond van artikel 34 van de Wbp. Over de werking van SyRI zal bovendien algemene informatie worden gegeven door het ministerie van SZW.
Bewaartermijnen
Artikel 10, eerste lid, van de Wbp schrijft voor dat persoonsgegevens niet langer in identificeerbare vorm mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of worden verwerkt. Voor de gegevensuitwisseling in SyRI zijn bijzondere bewaartermijnen nodig, die hiervoor in paragraaf 2.1 zijn toegelicht.
Rechten van betrokkene (informeren en inzage)
De artikelen 33 en 34 van de Wbp schrijven voor dat de verantwoordelijke aan de betrokkene kenbaar maakt dat zijn persoonsgegevens verwerkt worden. In algemene zin wordt aan voorlichting over de gegevensverwerking in SyRI gedaan. Naast de algemene kenbaarheid van de wet zelf, worden burgers en bedrijven via de gebruikelijke voorlichtingsactiviteiten (brochures, websites, e.d.) van de desbetreffende bestuursorganen erop gewezen dat hun persoonsgegevens kunnen worden uitgewisseld en kunnen worden gekoppeld. De individuele burger waarvan diens persoonsgegevens in SyRI worden verwerkt of in een risicomelding wordt opgenomen, wordt echter niet persoonlijk geïnformeerd over die gegevensverwerking. Niet alleen zou dit een onevenredige inspanning vergen van de overheid, maar het zou ook de modus operandi vrijgeven waaraan calculerende burgers hun gedragingen zouden kunnen aanpassen.
Handhavers zijn vrij om na ontvangst van een risicomelding al dan niet een vervolgactie te ondernemen. Een risicomelding heeft echter als zodanig geen rechtsgevolgen voor burgers of bedrijven. In het geval van een risicomelding waarop een vervolgactie van handhavers volgt, zal het belang van het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften (artikel 43, onder d, van de Wbp) al snel in de weg staan om openheid van zaken aan de betrokkene te geven. De betrokkene zal doorgaans op de hoogte worden gesteld op het moment dat een formeel onderzoek tegen hem wordt gestart. Ook als er geen vervolgactie van de handhavers volgt, weegt het feit dat het hier gaat om informatie van strategische betekenis (modus operandi), zwaarder dan de noodzaak om openheid van zaken te geven.
Ingevolge de artikelen 35 en 36 van de Wbp kan een betrokkene om inzage en correctie van de verwerkte gegevens verzoeken. Of een verzoek om inzage wordt gehonoreerd zal afhangen van de vraag of het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften hieraan in de weg zal staan. In dat kader zal steeds een concrete belangenafweging plaatsvinden.
Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het UWV, de SVB, de VNG, het Uitvoeringspanel, DUO en de Belastingdienst. De Inspectie SZW heeft een toezichtbaarheidstoets ontvangen. Ten slotte is het wetsvoorstel aan het CBP, de Pensioenfederatie en het Verbond van verzekeraars ter consultatie voorgelegd.
Omdat het hier om verwerking van persoonsgegevens gaat is op grond van artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens het, CBP bij brief van 16 maart 2012 om advies gevraagd. Het CBP heeft bezwaar tegen het voorstel en adviseert het voorstel niet aldus in te dienen. Het CBP heeft een mondelinge toelichting gegeven op zijn advies. De opmerkingen van het CBP zijn nauwlettend bestudeerd en indachtig de mondelinge toelichting verwerkt.
Het advies van het CBP heeft vooral betrekking op het voorstel gegevens te verwerken in het instrument SyRI. Het CBP maakt opmerkingen over de gegevens die worden verwerkt en de grondslag, de bewaartermijnen en informatieplicht aan de persoon, waarop de risicomeldingen betrekking hebben. Aanvullend aan de adviezen over SyRI mist het CBP bij de overige voorgestelde maatregelen een specifieke onderbouwing met een belangenafweging waarbij de gevolgen van het wetsvoorstel voor de persoonlijke levenssfeer van de burger in vergelijking tot de huidige situatie worden afgewogen. Naar aanleiding hiervan is in de memorie van toelichting bij de afzonderlijke maatregelen beschreven in welke mate deze voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit- en subsidiariteit, in die zin dat aangegeven wordt waarom de voorgestelde wijze van gegevensverstrekking noodzakelijk is voor het doel en waarom de gegevens niet op een andere wijze kunnen worden verkregen veelal met toestemming van de betrokkene.
Gegevensverwerking en grondslag
Het CBP geeft aan dat artikel 8 van het EVRM vereist dat wetgeving bepalingen bevat die regelen welke soorten van regels mogen worden verwerkt, de categorieën van personen die het betreft en de omstandigheden waaronder dit gebeurt. Het CBP adviseert om dit per algemene maatregel van bestuur te regelen. Het advies is als volgt verwerkt. In de memorie van toelichting is beschreven dat binnen SyRI alleen gegevens worden verwerkt als daar een wettelijke grondslag voor is. De proportionaliteit van de maatregel wordt gewaarborgd doordat deelnemende partijen voorafgaand aan elk interventieproject toetsen welke gegevens noodzakelijk zijn voor het specifieke opsporingsdoel. Dit proces zal nader worden uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur. Tenslotte is de doelstelling van SyRI aangescherpt. In de Memorie van Toelichting is nu aangegeven ten behoeve van welke wetten SyRI kan worden ingezet en is in de wet de zinsnede «en daarmee samenhangende misstanden» verwijderd. Hierdoor kan SyRI op basis van de voorliggende wet alleen worden ingezet voor preventie en handhaving binnen het domein van het ministerie van SZW en het ministerie van Financiën en kunnen alleen die gegevens in SyRI verwerkt worden die voor de doelstellingen binnen die domeinen noodzakelijk zijn.
Verder merkt het CBP op dat, om te kunnen voldoen aan de wettelijke vereisten van doelbinding, de taken en verantwoordelijkheden van een nieuwe deelnemer dienen aan te sluiten bij het doel van de gegevensverwerkingen via SyRI. Hierop is de tekst van artikel 64, eerste lid, ten aanzien van de doelbinding aangepast en is in het tweede lid opgenomen dat de gegevens, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gebruikt voor het doen van een risicomelding over een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten behoeve van de bestrijding van belasting- en sociale zekerheidsfraude en de niet-naleving van arbeidswetten.
Dataminimalisatie
Het CBP adviseert om het wetsvoorstel aan te passen op het punt van dataminimalisatie zodat recht wordt gedaan aan het principe van «select before you collect», waarbij rekening moet worden gehouden met de eis van vooraf vastgestelde en geobjectiveerde selectiecriteria. De memorie van toelichting is als volgt aan gepast. Voorafgaand aan een samenwerkingsverband wordt afgewogen welke gegevens en welke indicatoren noodzakelijk zijn voor de bestandskoppeling. De deelnemende bestuursorganen en personen (dat wil zeggen personen in dienst van een overheidsorgaan) geven daarna aan de Minister van SZW aan dat zij hun gegevenslevering hebben getoetst aan de gegevens die nodig zijn voor de risicosignalen en dat zij alleen die gegevens verstrekken die daarvoor nodig zijn en waarvoor geen toestemming van de betrokkene kan worden gevraagd. Dit proces zal in de algemene maatregel van bestuur nader worden beschreven.
Het CBP ziet niet in dat een gezamenlijk verzoek van de bestuursorganen en/of personen15 aan de minister als een «wettelijke verplichting» in de zin van artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp kan worden aangemerkt. De grondslag voor de gegevensverwerking is inderdaad niet alleen artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp is, maar ook artikel 8, aanhef en onder e, (de gegevensverwerking is noodzakelijk voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt). Een goede vervulling van de uitvoering van de belastingwetten en sociale zekerheidswetten maakt het noodzakelijk fraude daarmee tegen te gaan. In de memorie van toelichting wordt nu verwezen naar zowel artikel 8, aanhef en onder c als artikel 8, aanhef en onder e.
Bewaartermijnen
Het CBP adviseert de bewaartermijnen van SyRI aan te passen, zodanig dat wordt onderbouwd hoe lang de bedoelde persoonsgegevens noodzakelijk zijn in relatie tot de realisatie van het doeleinde. In het wetsvoorstel is daarom opgenomen dat van een risicomelding twee jaar aantekening wordt gehouden in SyRI. Na verloop van tijd verliest een risicomelding haar praktische relevantie, omdat de achterliggende gegevens niet meer actueel zijn. In de interventiepraktijk lag dit moment niet verder dan twee jaar na de uitgevoerde risicoanalyse. Deze wettelijke termijnen van twee jaar zijn ook overeenkomstig de Wet controle op rechtspersonen, die eveneens ziet op risicomeldingen op basis van risicoanalyses. De risicomeldingen en de bijbehorende gegevens worden uiterlijk na twee jaar uit SyRI verwijderd. De ontvangende instantie mag twee jaar gebruik maken van de risicomeldingen, bijvoorbeeld door een controle uit te voeren bij de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon. Er komt daarnaast een wettelijke geheimhoudingsplicht te rusten op degene die de risicomeldingen ontvangt of er kennis van neemt. Immers, een risicomelding ontstaat in de beveiligde omgeving van SyRI maar komt terecht buiten SyRI.
Het wetsvoorstel regelt geen bewaar- of vernietigingstermijn van de risicomelding bij de ontvangende instantie, omdat dit ondoenlijkbleek. Allereerst heeft elke instantie zijn eigen administratie met bewaar- en vernietigingstermijnen ingericht op grond van de wetten die voor die specifieke publiekrechtelijke taken relevant zijn. Zo hanteert de belastingdienst bijvoorbeeld de gebruikelijke fiscale termijn (zeven jaar) in het relevante deel van zijn administratie. In de sociale zekerheid zijn relevante administraties ingericht om met een herleving van een uitkering of de verzekering van eventuele nabestaanden rekening te kunnen houden. Ten tweede is het zo dat indien een risicomelding de aanleiding is geworden van een sanctie, die risicomelding zelf een rol kan spelen in bezwaar- en beroepzaken, en om die reden nog niet vernietigd kan worden.
Het CBP acht het van belang te verduidelijken wat over «hits» wordt bewaard. Deze opmerking is verwerkt door te verduidelijken wat onder toevalstreffer wordt verstaan en welke gegevens nu feitelijk worden bewaard door de minister en door de ontvangers van de signalen. Het CBP geeft verder aan dat gegevens die gebruikt zijn in SyRI, maar geen onderdeel uitmaken van de risicomeldingen, terstond worden vernietigd. In de memorie van toelichting is opgenomen dat de gegevens die niet tot de definitieve selectie behoren, zullen worden vernietigd.
Informatieplicht
Het CBP adviseert de minister om de vereisten die betrekking hebben op de wettelijke informatieplicht op passende wijze in de memorie van toelichting op het voorstel op te nemen. Hier is op onderstaande wijze invulling aan gegeven in de memorie van toelichting. Natuurlijke personen die zich tot de overheid wenden voor bijvoorbeeld een uitkering, zullen door de desbetreffende instantie worden geïnformeerd over de eenmalige gegevensuitvraag binnen het domein werk en inkomen, alsmede over het instrument SyRI en de mogelijkheid om ooit onderwerp te worden van bestandskoppeling. Daarbij zullen zij er tevens van op de hoogte worden gesteld dat gegevens van derden, zoals de Belastingdienst, kunnen worden gebruikt. Aangezien de vastlegging of de verstrekking van gegevens in dit geval bij wet is voorgeschreven, zal de verantwoordelijke verder op verzoek de betrokkene nader informeren over het wettelijk voorschrift dat tot vastlegging of verstrekking van de betreffende gegevens heeft geleid. Hiermee wordt voldaan aan de informatieplicht op grond van artikel 34 van de Wbp. Over de werking van SyRI zal bovendien algemene informatie worden gegeven door het ministerie van SZW. De individuele burger wiens persoonsgegevens in SyRI worden verwerkt of in een risicomelding worden opgenomen, wordt echter niet persoonlijk geïnformeerd over die gegevensverwerking. Niet alleen zou dit een onevenredige inspanning vergen van de overheid, maar het zou ook de modus operandi vrijgeven waaraan calculerende burgers hun gedragingen zouden kunnen aanpassen.
Het UWV heeft de uitvoeringstoets gesplitst in drie delen: een over de opschorting vanwege VOW-status in het GBA, een over de levering van gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders, gemeenten en SVB en een over de overige maatregelen.
GBA
Met betrekking tot de opschorting van de uitkering vanwege een VOW-status in de GBA geeft het UWV aan dat de voorgestelde werkwijze uitvoerbaar is.
Ten behoeve van de uitvoering wenst UWV permanent toegang tot de GBA om de status VOW te kunnen afleiden en verwacht dat gemeenten gegevens over vertrek kwalitatief borgen in de GBA. UWV verwacht publicitaire en juridische risico’s als de opschorting het gevolg is van foutieve registratie in de GBA. Het wetsvoorstel is zo ingericht dat alleen wordt opgeschort als de betrokkene verzuimt het juiste adres in de GBA te laten registreren, dan wel verzuimt de gemeente te vragen om een adresonderzoek. Daarnaast onderneemt het ministerie van BZK momenteel, in samenwerking met onder andere het ministerie van SZW, diverse maatregelen en acties om de kwaliteit van de GBA te verhogen16.
SyRI
Over de gegevensuitwisseling in het kader van SyRI merkt het UWV op dat er voor het UWV geen verplichting zou moeten bestaan om gegevens te leveren. Het wetsvoorstel is aldus aangepast. Elke instantie kent een recht op deelname aan een individueel project, maar geen deelname- en leveringsplicht. Het UWV verzoekt het Inlichtingenbureau aan te wijzen als bewerker. Het aanwijzen van de bewerker zal bij of krachtens AMvB worden geregeld. Het voornemen is om het Inlichtingenbureau met deze taak te belasten. Het UWV vindt de verhouding tot de Wbp onduidelijk. Deze opmerking is als volgt verwerkt. Er is een apart hoofdstuk opgenomen over de verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op bescherming van persoonsgegevens. Daarbij is nader ingegaan op noodzaak, proportionaliteit, subsidiariteit en ook op de Wbp. Bij het gebruik van SyRI zal telkens gekeken moeten worden naar het concrete onderzoeksdoel waarvoor gegevens verwerkt of verstrekt gaan worden. Daarbij zal voor de deelnemer aan een SyRI-analyse de eigen sectorale wetgeving bepalend zijn voor de vraag of gegevens verwerkt en verstrekt mogen worden ten behoeve van SyRI.
Verder merkt het UWV op dat een bepaling moet worden opgenomen waarin is opgenomen dat de verstrekking van de melding aan derden buiten de kring van de bestuursorganen die deelnemen aan de bestandsvergelijking waaruit de melding voortkomt, niet mogelijk is, tenzij de regelgever verstrekking in bij aalgemene maatregel van bestuur nader aan te geven gevallen toestaat. Hierin wordt voorzien in het wetsvoorstel. Daarnaast kan de minister volgens het wetsvoorstel op verzoek risicomeldingen doen aan het Openbaar Ministerie en de politie voor zover dit nodig is voor de uitoefening van hun wettelijke taak. Voorts is geregeld dat het de ontvanger in afwijking van art. 9 Wbp niet is toegestaan de ontvangen risicomelding voor andere doelen dan de eigen handhaving te gebruiken noch verder aan derden te verstrekken. Het UWV geeft aan dat de regels rond bewaring en vernietiging bij het gebruik en de verwerking van gegevens in SyRI niet volledig zijn. Het wetsvoorstel is aangepast zoals in paragraaf 4.1 beschreven.
Gedetineerden
Over de gegevensuitwisseling gedetineerden in het buitenland verzoekt het UWV een nuancering aan te brengen in het dwingendrechtelijke verplichting tot intrekken van de uitkering. Daarnaast verzoekt het UWV om een adviesstructuur in te richten inzake detentievormen en om een beperking van de gegevensvertrekking van gedetineerden. In de memorie van toelichting is benadrukt dat de reden van detentie geen beoordelingscriterium is voor het uitvoeringsorgaan, Het verzoek om nuancering en het verzoek om een adviesstructuur is daarom niet overgenomen. Met betrekking tot de beperking van gegevensuitwisseling wordt hier gemeld dat alleen de voor identificatie noodzakelijke persoonsgegevens worden verstrekt (BSN en geboortedatum). Door middel van een pilot zal worden bekeken op welke wijze de gegevenslevering het minst belastend kan worden ingericht.
Pensioenuitvoerders en verzekeraars
Voor wat betreft de levering van gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders en schadeverzekeraars geeft het UWV aan dat dit artikel ruim is geformuleerd. De wettekst en memorie van toelichting zijn aldus aangepast.
Overig
Tot slot verzoekt het UWV om in de Wet SUWI een bepaling op te nemen, die de verantwoordelijkheid voor een juist gebruik van de afgenomen gegevens bij de afnemer legt en die mogelijk maakt dat nadere regels kunnen worden gesteld bij lagere regelgeving. Het UWV ervaart op dit vlak thans enige onduidelijkheid. Daartoe is in artikel 73 van de Wet SUWI, dat het verstrekken van gegevens regelt, de delegatiebepaling waar dat nodig is verruimd, zodat in het Besluit SUWI nadere regels voor de wijze van en voor voorwaarden voor de gegevensverstrekking kunnen worden opgenomen.
De SVB geeft aan zich goed te kunnen vinden in de uitgangspunten van de wetswijziging. Het wetsvoorstel is uitvoerbaar voor de SVB en met het wetsvoorstel worden knelpunten bij het gebruik van gegevens en informatie van andere overheidsorganen in zekere mate weggenomen. De extra gegevens die beschikbaar komen voor de wetswijziging, hebben beperkte gevolgen voor de SVB.
De SVB wijst op een mogelijk risico als door het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) alle gegevens worden aangeleverd over gedetineerden in het buitenland en niet uitsluitend de gegevens van uitkeringsontvangers. Dit zou in strijd kunnen zijn met wet- en regelgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens en dan met name de eisen van doelbinding en proportionaliteit. Hiervoor (paragrafen 2.2 en 3) is reeds aangegeven dat het uitvoeringsorgaan de lijst van BuZa nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak om te kunnen nagaan of er sprake is van een uitkering tijdens detentie. Van BuZa kan niet verwacht worden vast te stellen wie een uitkering heeft en wie niet. Tevens is aangeven dat door middel van een pilot zal worden bekeken op welke wijze de gegevenslevering het minst belastend kan worden ingericht. In paragrafen 2.2 en 3 is reeds ingegaan op de noodzaak van verstrekking van deze gegevens.
SyRI
Met betrekking tot de maatregel SyRI geeft de Belastingdienst aan dat de in het wetsvoorstel opgenomen termijn van twee jaar waarbinnen de gegevens uit de Belastingdienstadministratie verwijderd moeten worden, voor uitvoeringstechnische problemen zorgt. Het wetsvoorstel is hierop aangepast. Het wetsvoorstel is aangepast zoals in paragraaf 4.1 beschreven.
Vermogen buitenland
Met betrekking tot de maatregel «gegevensuitwisseling vermogen buitenland» wijst de Belastingdienst erop dat internationale inlichtingenuitwisseling voor andere doeleinden dan belastingdoeleinden enkel mogelijk is als een verdrag of richtlijn dat toestaat. In het voorgestelde artikel is duidelijk gemaakt dat het alleen om gegevens gaat die voor de heffing en invordering van belastingen worden verkregen en die zijn verwerkt in de systemen van de Belastingdienst.
Pensioenuitvoerders en verzekeraars
Ten slotte is volgens de Belastingdienst niet duidelijk aangegeven dat de levering van gegevens aan pensioenuitvoerder het gewenste effect zal hebben. In het wetsvoorstel is nader toegelicht hoe de verschillende gegevensuitwisselingen voldoen aan de subsidiariteits- en proportionaliteitsvereisten.
De VNG heeft geen formele reactie gegeven op het verzoek een uitvoeringstoets uit te brengen op het wetsvoorstel. De VNG heeft ambtelijk aangegeven de maatregelen in het wetsvoorstel te ondersteunen.
Het Uitvoeringspanel acht het wetsvoorstel uitvoerbaar.
DUO heeft gereageerd op het uitwisselen van gegevens van het Register kinderopvang en peuterspeelzaalwerk met gemeenten, het UWV en de SVB. DUO acht het wetsvoorstel uitvoerbaar.
SyRI
De Inspectie SZW constateert dat artikel 64 van de Wet SUWI zo is geformuleerd dat het lijkt alsof alle in het derde lid genoemde partijen een verzoek moeten doen voor levering van gegevens uit SyRI, terwijl niet alle partijen altijd deelnemen aan interventieteam-projecten, waarvoor SyRI meestal wordt ingezet. De wettekst en memorie van toelichting zijn aldus aangepast dat duidelijk wordt dat een partij die niet deelneemt aan een interventieproject niet verplicht kan worden gegevens te leveren.
De Inspectie SZW constateert voorts dat in de interventieteams soms wordt samengewerkt met partners die niet zijn benoemd in de wettekst. Daarbij wordt door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams getoetst of SyRI kan worden ingezet bij een project. De wet en de memorie van toelichting zijn aldus aangepast dat ook andere instanties door de ministers van SZW en Financiën kunnen worden aangewezen om bij te dragen aan het voorkomen en bestrijden van fraude middels SyRI en risicomeldingen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan DUO, de instantie die de studiefinanciering uitvoert. Het moet wel altijd een publiekrechtelijke taak betreffen.
De Inspectie SZW gaat in zijn toezichtbaarheidstoets onder meer in op de inzet van SyRI voor projecten van de Inspectie SZW. Het wetsvoorstel regelt het gebruik van SyRI door de in het voorgestelde artikel 64 genoemde bestuursorganen en personen, waaronder ook de Inspectie SZW wordt begrepen. De inzet van SyRI, met als wettelijk doel risicomeldingen te genereren, vergt steeds een gezamenlijk verzoek van die samenwerkende bestuursorganen. De minister bepaalt, alles wegende, of het verzoek wordt gehonoreerd.
GBA
De Inspectie SZW heeft voorts gereageerd op het onderdeel over de opschorting van de uitkering vanwege de VOW-status in de GBA. De Inspectie SZW geeft aan dat in de memorie van toelichting een werkwijze wordt beschreven die niet tot uitdrukking komt in de wetteksten. Zo wordt er in de wettekst niet beschreven dat de toetsing plaatsvindt op het moment van aanvraag, welke termijn er wordt gesteld voor het in orde maken van de inschrijving en wanneer de betaling wordt opgeschort indien de inschrijving niet binnen de termijn is geregeld. De wettekst en de memorie van toelichting zijn hierop aangepast.
Daarnaast merkt de Inspectie SZW op dat niet geregeld is dat de burger schriftelijk op de hoogte wordt gesteld als de uitkering wordt opgeschort of als deze opschorting wordt beëindigd, en raadt aan dit alsnog te regelen. Dit is echter niet nodig, omdat het gaat om een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en op dat besluit zijn de Awb-regels van toepassing.
Gegevens en inlichtingen
Verder constateert de Inspectie SZW dat met het wetsvoorstel wordt geregeld dat er eenduidigheid komt in de formulering van gegevens in de WWB en de Wet SUWI, door de nu gebruikte formuleringen te vervangen door de zinsnede «gegevens, waaronder begrepen persoonsgegevens in de zin van de WBP». De inspectie SZW geeft aan dat de term gegevens uitgaat van een bepaalde notie van zekerheid, terwijl de term inlichtingen ook onzekere gegevens, zoals vermoedens, kunnen bevatten. De inspectie SZW vraagt daarom het laten vallen van de term «inlichtingen» te heroverwegen. In navolging hiervan is besloten de term «inlichtingen» te laten staan.
Ten slotte heeft de Inspectie SZW een aantal technische opmerkingen geplaatst bij zowel de wettekst als de memorie van toelichting. Deze zijn merendeels overgenomen.
De pensioenfederatie geeft aan het wetsvoorstel te ondersteunen, omdat dit de mogelijkheden voor de pensioenuitvoering efficiënter en daarmee goedkoper maakt. Voorts wijst de pensioenfederatie erop dat het Besluit SUWI ook moet worden gewijzigd. De wijziging van dit besluit is in gang gezet.
Het Verbond van verzekeraars onderschrijft de doelstelling van het wetsvoorstel: het beperken van de gegevensuitvraag bij werkgevers en burgers, door al bekende gegevens effectiever in te zetten.
Het Verbond van verzekeraars stelt dat ook schadeverzekeraars onder de definitie van pensioenuitvoerders vallen, deze zijn toegevoegd aan het wetsvoorstel.
Daarnaast stelt het Verbond van verzekeraars dat de bevoegdheid van het UWV om gegevens onder verantwoordelijkheid van de minister van Financiën door te leveren, nu geregeld is in het besluit SUWI en raadt aan deze bevoegdheid in de Wet SUWI vast te leggen. Deze bevoegdheid is in dit voorstel wettelijk vastgelegd.
Het Verbond van verzekeraars geeft aan dat levensverzekeraars ook producten leveren die niet vallen onder de Pensioenwet. Voor het gebruik van de loongegevens voor deze producten van levensverzekeraars regelde de aan het Verbond van verzekeraars voorgelegde wetsvoorstel geen wettelijke basis. Conform het verzoek van het Verbond van verzekeraars zijn levensverzekeraars opgenomen in het wetsvoorstel.
Het Verbond van verzekeraars merkt op dat schade- en levensverzekeraars voor pensioenproducten die onder de Pensioenwet vallen, gebruik mogen maken van arbeidsongeschiktheidsmeldingen van het UWV. Daarnaast kennen schade- en levensverzekeraars ook pensioenproducten die niet onder de Pensioenwet vallen en waarvoor de arbeidsongeschiktheidsmeldingen van het UWV ook relevant zijn. Echter, doordat de wettelijke basis daarvoor niet wordt geregeld, zouden de verzekeraars deze meldingen niet mogen gebruiken voor de laatstgenoemde producten. Het wetsvoorstel is zo aangepast dat schade- en levensverzekeraars de bedoelde meldingen van het UWV ook mogen gebruiken voor pensioenproducten die niet onder de Pensioenwet vallen.
Ten slotte stelt het Verbond van verzekeraars dat het UWV het BSN gebruikt bij de levering van gegevens aan andere partijen. Nog niet voor alle producten van schade- en levensverzekeraars is een wettelijke grondslag voor het gebruik van BSN. Het verzoek van het Verbond van verzekeraars om het gebruik van het BSN voor alle producten mogelijk te maken, is in de wettekst toegevoegd.
Dit wetsvoorstel heeft gevolgen voor verschillende overheidsorganisaties. De financiële gevolgen per organisatie zijn in onderstaande tabel weergegeven.
(bedragen x € 1.000) |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
UWV |
2.119 |
2.177 |
1.677 |
1.677 |
1.677 |
|
IB |
563 |
339 |
319 |
319 |
319 |
|
DUO |
23 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal kosten wetsvoorstel |
2.705 |
2.516 |
1.996 |
1.996 |
1.996 |
De bovengenoemde kosten kunnen worden onderverdeeld in incidentele kosten en structurele kosten. De incidentele kosten (die neerslaan in 2013) hebben betrekking op de aanpassing van systemen en de implementatie van de nieuwe regelgeving in de genoemde organisaties. De structurele kosten hangen samen met uitgaven die betrekking hebben op de uitwisseling van gegevens en het onderhoud aan de systemen.
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te willen dringen. Dit wetsvoorstel draagt daaraan bij, onder andere door het mogelijk te maken dat al bij de overheid bekende gegevens effectiever worden gebruikt.
Omdat het bij administratieve lasten gaat om het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid, heeft dit wetsvoorstel geringe gevolgen voor de administratieve lastenvermindering voor burgers. Met dit wetsvoorstel wordt het vooral mogelijk om reeds door de burgers aangeleverde gegevens bij de ene overheidsorganisatie of organisatie met een publieke taak te delen met bepaalde andere overheidsorganisaties. Hierdoor kan de behandelaar van een uitkeringsaanvraag direct over meer gegevens van de aanvrager beschikken, waardoor deze de gegevens alleen nog maar hoeft te controleren en waar nodig bewijsstukken te laten overleggen. Dit sluit aan bij het streven van een eenmalige uitvraag van gegevens binnen de SUWI-keten.
Betreft de VOW-maatregel geldt een lichte lastenverzwaring voor een beperkte groep burgers. Als het UWV een adres heeft van een burger, maar deze staat in de GBA vermeld met een VOW status, wordt hem door het UWV verzocht zich correct in te schrijven in het GBA. Voor de burger die niet kan worden verweten dat hij met een VOW status in de GBA staan aangegeven, geldt het lezen van deze brief en het aantonen dat er geen sprake is van verwijtbaarheid, als een lichte lastenverzwaring. Het gaat hierbij om een klein gedeelte van de ruim 3000 burgers die met een VOW status staan aangegeven in de GBA, maar waarvan het UWV wel een adres in Nederland heeft. Voor burgers die een VOW status hebben, omdat zij hebben verzuimd de juiste gegevens door te geven, is geen sprake van een lastenverzwaring. Voor hun gold al een verplichting uit de wet tot een juiste inschrijving in de GBA.
Voor bedrijven zijn er geen gevolgen voor de administratieve lasten. Omdat de gegevenslevering aan pensioenuitvoerders en schadeverzekeraars niet plaatsvindt voor de uitvoering van een wettelijke taak, heeft dit onderdeel van de wetswijziging geen gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven. Wel is hier sprake van besparingen, zoals bij de financiële gevolgen is beschreven.
Voor professionals geldt dat zij meer gegevens tot hun beschikking krijgen. In bepaalde gevallen zal dat betekenen dat gegevens die anders niet zouden zijn opgegeven door cliënten, al bekend zijn, waardoor hier rekening mee kan worden gehouden bij de beslissing over de uitkering. Dit draagt daarmee bij aan de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking, waardoor er minder verrekening of terugvordering achteraf plaats hoeft te vinden. Daarmee betekent dit een efficiëntere uitvoering. Doordat burgers ervaren dat uitvoerders over meer gegevens beschikken, zal de perceptie dat succesvol bezwaar gemaakt kan worden tegen de vaststelling van de uitkering dalen, waardoor er naar verwachting minder bezwaarschriften zullen worden ingediend.
Kostenbesparing werkgevers, pensioenuitvoerders, SVB en gemeenten
Als pensioenuitvoerders gebruik gaan maken van de gegevens uit de polisadministratie in plaats van het uitvragen van salarisgegevens bij werkgevers, levert dit kwantitatieve besparingen op voor zowel werkgevers als pensioenuitvoerders.
De kostenbesparing voor werkgevers bestaat daarin dat zij in geval van het gebruik van polisadministratie geen aparte salarisopgave en geen mutaties in het personeelsbestand meer hoeven te leveren aan de pensioenuitvoerder. Het is vooral voor bedrijfstakpensioenfondsen interessant om gebruik te (gaan) maken van de polisadministratie. Bij ondernemingspensioenfondsen valt de administratie van fondsdeelnemers samen met de eigen personeelsadministratie van de werkgever, waardoor gebruik van de polisadministratie voor de uitvoering van de pensioenregeling niet zinvol is. Als alle grote bedrijfstakpensioenfondsen de polisadministratie gaan gebruiken, is hiermee een besparing mogelijk van indicatief (structureel) € 50 miljoen per jaar. De daadwerkelijke besparing zal met name afhangen van de mate waarin in pensioenregelingen een pensioengrondslag wordt gehanteerd die aansluit op de loongegevens uit de polisadministratie. Dit wetsvoorstel maakt mogelijk dat de loongerelateerde gegevens beschikbaar zijn.
Voor pensioenuitvoerders is er sprake van reductie van uitvoeringskosten als zij de desbetreffende gegevens niet meer bij werkgevers uitvragen, maar rechtstreeks van het UWV kunnen betrekken. Ook deze reductie is afhankelijk van de mate waarin pensioenuitvoerders gebruik gaan maken van de polisadministratie. Wederom er van uitgaande dat de bedrijfstakpensioenfondsen dit doen, gaat het om een reductie van indicatief (structureel) € 35 miljoen per jaar.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Artikel I strekt tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI). De wet wordt op een aantal punten gewijzigd.
Onderdeel A (artikel 1)
Aan artikel 1 is een (nieuw) tweede lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat in deze wet onder het begrip «gegevens» mede wordt verstaan persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Onderdeel B (artikel 33)
Met de wijziging van de term «rijksbelastingdienst» in «Belastingdienst» in de leden 2, 5 en 7 is de aanduiding van de Belastingdienst in de Wet SUWI in overeenstemming gebracht met de aanduiding daarvan in de WWB, IOAW en IOAZ.
Het achtste lid (nieuw) regelt dat de gegevens in de polisadministratie waarvan het CBS de verantwoordelijke is in de zin van de Wbp ook gebruikt mogen worden voor taken, bedoeld in artikel 62, die uitgevoerd worden door SVB en de colleges van B&W. Daartoe kunnen deze gegevens door het UWV, die de bewerker in de zin van de Wbp van de gegevens is, aan deze instanties worden verstrekt. Het nieuwe negende lid is gelijk aan het bestaande achtste lid, op grond waarvan het UWV de gegevens, die in de polisadministratie verwerkt worden te verstrekken aan bestuursorganen voor de uitoefening van hun taken. Op basis van deze grondslag worden gegeven over loon en inkomensverhoudingen voor andere publieke taken bekend gemaakt. Dit geldt niet voor het doorleveren van gegevens die via de loonaangifte worden ontvangen alleen voor de belastingheffing (artikel 33, tweede lid, onderdeel d). Daaraan is nu het verder bekend maken van de gegevens ten behoeve van het CBS toegevoegd (artikel 33, tweede lid, onderdeel e). Daarop is weer een uitzondering gemaakt voor de gegevensverstrekking, die met het nieuwe achtste lid wordt toegestaan.
Daarnaast is in het nieuwe tiende lid bepaald dat de loongerelateerde gegevens in de polisadministratie waarvan het CBS de verantwoordelijke is ook gebruikt mogen worden voor de uitvoering van pensioenregelingen en de regelingen van vervroegd uittreden door de pensioenuitvoerders, genoemd in artikel 73, eerste lid, onderdeel a, en door de stichtingen, genoemd in artikel 73, eerste lid, onderdeel b. Deze gegevens mag het UWV verder verwerken zonder verantwoordelijke in de zin van de Wbp te zijn. Het CBS blijft de verantwoordelijke in de zin van de Wbp van deze gegevens. Het UWV is op grond van artikel 33, derde lid, bewerker voor de verwerking van de gegevens, waarvoor het CBS verantwoordelijke is. Het UWV neemt het verwerken van deze gegevens over, omdat het CBS deze gegevens op basis van de CBS-wet niet vanuit het CBS mag verstrekken. De gegevens zitten dan in het statistische domein. Met de wijziging van artikel 33, tiende lid, wordt enkel beoogd dat het UWV de loongerelateerde gegevens verstrekt aan de met naam genoemde instelling in de wet. De gegevensverstrekking door het UWV en de SVB aan private instanties zoals pensioenuitvoerders en verzekeraars is geregeld in artikel 73, eerste lid, van de Wet SUWI. In het voorgestelde tiende lid wordt geregeld dat loongerelateerde gegevens in de polisadministratie ten behoeve van het CBS verder verwerkt mogen worden voor pensioenregelingen en regelingen voor vervroegd uittreden. Daartoe wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen van artikel 73, eerste lid. De gegevensverstrekking aan deze instanties is daarmee beperkt tot noodzaak voor de voor de uitvoering van deze regelingen. In het algemene deel van de toelichting is uitgelegd waarom de genoemde instanties daartoe de gegevens nodig hebben. Door artikel 73, eerste lid, van overeenkomstige toepassing te verklaren kan bij deze gegevensverstrekking het burgerservicenummer (of bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer) worden verstrekt. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 73, zevende lid, bij de verwerking door pensioenuitvoerders wordt bepaald dat bij de verstrekking van gegevens die uit het nieuwe tiende lid van artikel 33 voortvloeien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald om welke gegevens het gaat, de wijze waarop de gegevensverstrekking kan plaatsvinden en welke kosten daarvoor in rekening kunnen worden gebracht. De grondslag voor de gegevensverstrekking is het nieuw voorgestelde tiende lid en daarom worden voor de wijze van gegevensverstrekking de desbetreffende bepalingen van artikel 73 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Op grond van artikel 124a van de Wfsv is het UWV bevoegd, de gegevens die via de loonaangifte van de Belastingdienst worden verkregen door te leveren aan de instanties die in artikel 73, eerste lid, worden genoemd en op de wijze waarop dat op grond van artikel 73 wordt bepaald. Dit artikel staat het toe dat gegevens die worden verkregen via de loonaangifte mogen worden doorgeleverd, maar dan alleen en voor zover dat op grond van de Wet SUWI is toegestaan.
In artikel 5.12 van het Besluit SUWI zijn de gegevens benoemd, die nu op grond van artikel 73, zevende lid, aan pensioenuitvoerders en verzekeraars kunnen worden verstrekt en die ontleend zijn aan de gegevensset van de polisadministratie. Deze gegevensset is opgenomen bij bijlage I bij het Besluit SUWI. In die bijlage staat ook aangegeven met welk doel de gegevens in de polisadministratie worden verwerkt. De gegevens die in artikel 5.12 worden genoemd, worden zowel voor de werknemersverzekeringen als voor de belasting- en premieheffing verwerkt. Het gaat om gegevens over de werknemer, de soort inkomensverhouding (arbeid of uitkering) en loongerelateerde gegevens en gegevens over de werkgever. Deze gegevens zijn afkomstig van de rijksbelastingdienst via de loonaangifte. Als de gegevensset van de loonaangifte uit oogpunt van administratieve lastenverlichting voor werkgevers wordt aangepast en kleiner wordt, kan dit ook gevolgen hebben voor de gegevens, die aan de pensioenuitvoerders en verzekeraars door het UWV worden verstrekt. Overigens kunnen ook de pensioenuitvoerders hun pensioenregelingen zodanig aanpassen, dat de gegevens die via het UWV kunnen worden verkregen ook voldoende zijn voor de uitvoering van de pensioenregelingen. Omdat echter bij deze inventarisatie al is vastgesteld, dat het gegeven, dat nu alleen voor het CBS wordt uitgevraagd noodzakelijk is om door te geven is deze wetswijziging voorgesteld.
Onderdelen C en F (artikel 33b en artikel 61)
Deze wijziging ziet op de aanpassing van «rijksbelastingdienst» in «Belastingdienst» zie daarover hetgeen is opgemerkt bij de toelichting op artikel 33.
Onderdeel D (artikel 35)
Doordat artikel 73 (Onderdeel J) opnieuw is geformuleerd, klopt de verwijzing in artikel 35, vierde lid, naar artikel 73, vijfde lid, niet meer.
Onderdeel E (artikel 54)
Voor de wijziging van het derde lid, onderdeel b zie hetgeen daarover is opgemerkt bij de toelichting op artikel 33. Aan het derde lid wordt verder een onderdeel toegevoegd. Gegevens uit de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk dienen aan het UWV en de SVB te worden verstrekt. Voor de verwerking van de gegevens in die registers zijn de Minister van SZW en de colleges van B&W gezamenlijk verantwoordelijke in de zin van Wbp. Een en ander is geregeld in het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Het nieuwe onderdeel n is een nadere aanvulling op het artikel over het bekendmaken van de gegevens zoals geregeld in artikel 9 van dat Besluit.
Het derde lid regelt de gegevensverstrekking op verzoek, daaronder begrepen persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. De gegevensverstrekking door de Belastingdienst die op structurele wijze plaats vindt kan gebaseerd worden op dit artikellid. Dat is anders indien de Belastingdienst in het proces van heffen of in het kader van toezicht informatie verkrijgt die kan duiden op twijfel over de rechtmatigheid van een uitkering die door het UWV en de SVB worden verstrekt. In de situaties dat zij het UWV en de SVB niet bekend zijn met de mogelijke samenloop doen zij geen verzoek tot informatieverstrekking en kan de Belastingdienst deze informatie thans niet delen met de genoemde bestuursorganen. Om te bezien of het nodig en gewenst is door aanvullende regelgeving hierin te voorzien is op verzoek van het UWV vanaf oktober 2009 tot en met mei 2011 een pilot uitgevoerd. Gebleken is dat het vooral gaat om informatie die wordt verkregen via bij de Belastingdienst binnengekomen tips waaruit de mogelijke samenloop tussen (zwarte) inkomsten en een UWV-uitkering naar voren komt. Verder kan deze informatie blijken bij de beoordeling van aangiften, al dan niet via een boekenonderzoek, of door de fiscale surveillanten tijdens hun werkzaamheden onderweg. In het nieuwe zesde lid wordt geregeld dat de Belastingdienst deze informatie over samenloop tussen (zwarte) inkomsten en een uitkering uit eigen beweging verstrekt aan het UWV, de en SVB indien noodzakelijk voor de uitvoering van hun taken. De noodzaak kan bijvoorbeeld gelegen zijn in twijfel over de rechtmatigheid van de uitkering.
Op grond van het nieuwe zesde lid kan de Belastingdienst aan genoemde bestuursorganen ook gegevens over vermogen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken. De taak waarvoor de gegevens worden verstrekt en die is aangeduid als IBF (zie par. 2.3) is geregeld in de Wet SUWI artikel 30, vijfde lid, voor wat betreft het UWV en artikel 34, tweede lid, voor de SVB. Het gaat om het verwerken van gegevens verkregen uit het buitenland ten behoeve van een rechtmatige uitvoering van de gemeentelijke inkomensvoorzieningswetten.
Het gaat om deze gegevens waarvan de Belastingdienst bij de heffing en inning van belastingen kennisneemt en vaststelt dat deze van belang kunnen zijn voor de taken van het UWV en de SVB omdat mogelijk sprake is van een samenloop tussen vermogen en uitkering. Het kan hierbij ook gaan om informatie die de Belastingdienst via onderzoeken op basis van belastingverdragen heeft verkregen. De Belastingdienst zal in dat geval echter alleen die gegevens verstrekken die hij al voor zijn taak heeft verwerkt en die dan ook zijn vastgelegd zoals nodig voor de inning van belastingen en met inachtneming van eventuele doelbindingsbepalingen in de desbetreffende belastingverdragen Vervolgens levert de Belastingdienst die gegevens aan het UWV en de SVB.
Het nieuwe zevende lid regelt de gegevensverstrekking van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de SVB voor wat betreft de Nederlander die in het buitenland rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Hiermee wordt de situatie van de Nederlander die in het buitenland gedetineerd is gelijk getrokken met de situatie van de persoon die in Nederland gedetineerd is. Die situatie houdt in dat gedetineerden geen recht hebben op uitkering.
Gekozen is voor de term «Nederlander», aangezien het ministerie van Buitenlandse Zaken alleen ten aanzien van Nederlanders in buitenland consulaire bijstand verleent en BuZa dus ook alleen over de in het achtste lid bedoelde gegevens beschikt als het om een Nederlander gaat.
Daarbij wordt er van uitgegaan, dat gegevens ten behoeve van de colleges van B&W voor de uitvoering van de gemeentelijke inkomensvoorzieningswetten worden verstrekt bij de aanleverpunten van de SVB of van het UWV, die hiervoor zijn genoemd en geregeld worden in artikel 30, vijfde lid, resp. artikel 34, tweede lid. Het gaat in die aanleverpunten om diensten verricht voor gegevensverkeer met het buitenland ten behoeve van een rechtmatige uitvoering van bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan het UWV of de SVB opgedragen taken en ten behoeve van een rechtmatige uitvoering van aan de colleges van B&W opgedragen taken bij of krachtens de WWB. Bij ministeriële regeling worden voor de uitvoering van deze gegevensverstrekking en van welk aanleverpunt gebruik zal worden gemaakt nadere regels gesteld.
Het achtste lid bevat de regeling van de verplichting tot het verstrekken van gegevens door de openbare nutsvoorzieningen energie en water en de instanties en personen die woonruimte verhuren (zie verder par. 2.4).
Onderdelen G en H (artikel 64 en artikel 65)
De artikelen 64 en 65 zien op het verstrekken van gegevens, zowel gericht als door middel van de inzet van het systeem risico indicatie (SyRI).
In artikel 64, eerste lid, staat de doelbinding ten behoeve waarvan de gegevensverstrekking plaatsvindt, geformuleerd. De doelbinding is ruim geformuleerd. Immers, het gaat om de gegevensverstrekking die noodzakelijk is voor integraal overheidsoptreden ten aanzien van de voorkoming en bestrijding van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en inkomensafhankelijke regelingen, de voorkoming en bestrijding van belasting en premiefraude en het niet naleven van de arbeidswetten. Onrechtmatig gebruik ziet zowel op het onjuiste gebruik als op het opzettelijk onjuiste gebruik (misbruik) van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en de inkomensafhankelijke regelingen.
Er is bewust gekozen voor een ruime doelbinding om te bewerkstelligen dat de bestuursorganen en personen die in de praktijk samenwerken ook daadwerkelijk als integrale overheid kunnen optreden tegen onrechtmatig gebruik, fraude en het niet naleven van wetgeving. De burger verlangt dit ook van de overheid. Dit brengt met zich dat het doel van de samenwerking breed moet zijn. Daarbij komt dat per samenwerkingsverband het doel (van de samenwerking/het project) wordt geconcretiseerd doordat de samenwerkende bestuursorganen en personen gezamenlijk bepalen wat het doel van de samenwerking (het project) is, welke gegevens daarvoor moeten worden samengebracht en welke bestuursorganen en personen deel zullen nemen aan de samenwerking. Het doel van de samenwerking moet in ieder geval passen binnen de doelbinding als bedoeld in artikel 64, eerste lid.
Het terrein van de sociale zekerheid omvat de sociale verzekeringen, dat wil zeggen de volksverzekeringen (Algemene ouderdomswet, Algemene nabestaandenwet en de Algemene kinderbijslagwet) en de werknemersverzekeringen (Ziektewet, Werkloosheidswet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen), en de sociale voorzieningen (Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Toeslagenwet). De samenwerking ziet voorts op de voorkoming en bestrijding van onrechtmatig gebruik van inkomensafhankelijke regelingen. Onder inkomensafhankelijke regelingen wordt verstaan de bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht. De voorkoming en bestrijding van belasting- en premiefraude ziet op het niet correct naleven van de fiscale wet- en regelgeving. De aanpak van het niet naleven van de arbeidswetten heeft betrekking op die arbeidswetgeving die de ordening van de arbeidsmarkt regelt en zorgt voor veilig en gezond werk tegen een beloning conform de wet. Het gaat om de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Onder arbeidswetten wordt dus niet verstaan de arbeidswetgeving inzake de arbeidsovereenkomst. Vanuit het oogpunt van flexibiliteit is gekozen voor de term «arbeidswetten» in plaats van een opsomming van de arbeidswetten in de wettekst.
In artikel 64, eerste lid, staan de bestuursorganen en personen genoemd die elkaar gegevens verstrekken met het oog op het in dat lid genoemde doel en in het tweede lid is bepaald dat de gegevensverstrekking noodzakelijk moet zijn ten behoeve van een samenwerkingsverband tussen twee of meer van de genoemde bestuursorganen en personen. Onder personen worden toezichthouders verstaan. Het gaat dus om personen in dienst van een overheidsorgaan. De in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder b bedoelde personen zijn vooral de toezichthouders van de Inspectie SZW (de voormalige Arbeidsinspectie) of toezichthoudende ambtenaren van andere Inspecties die met het toezicht op de naleving of uitvoering van deze wetten worden belast. De samenwerking tussen twee of meer van de genoemde bestuursorganen en personen kan blijken uit bijvoorbeeld een convenant. Het gaat om structurele samenwerkingsverbanden waarbij de kern is dat de activiteiten waarop wordt samengewerkt zien op nalevingstoezicht en de opsporing van strafbare feiten alsmede het voorkomen van nadeel ten aanzien van bestuursorganen, die uitkeringen en voorzieningen verstrekken en het voorkomen van nadeel bij het heffen van premies en bijdragen. Artikel 64, eerste lid, aanhef en onder d biedt de mogelijkheid om bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën andere bestuursorganen en personen, voor zover zij zijn belast met een publiekrechtelijke taak, aan te wijzen. De samenwerking als bedoeld in het eerste lid kan dus worden uitgebreid indien daar in de praktijk behoefte aan bestaat. De uitbreiding van het samenwerkingsverband moet wel passen binnen de doelbinding van het eerste lid.
In het tweede lid van artikel 64 is bepaald dat in een samenwerkingsverband gegevens worden verwerkt die ten behoeve van het in het eerste lid genoemde doel noodzakelijk zijn voor dat samenwerkingsverband. Dit houdt in dat alvorens tot daadwerkelijke samenwerking en gegevensverstrekking wordt overgegaan door de genoemde bestuursorganen en personen, bedoeld in het eerste lid, afzonderlijk, aan de hand van de eisen van de Wbp, wordt getoetst of er een noodzaak voor gegevensverstrekking is. Indien na toetsing is gebleken dat er een noodzaak is dan besluiten de bestuursorganen en personen vervolgens tot eventuele deelname aan het samenwerkingsverband. In het samenwerkingsverband zijn de samenwerkende bestuursorganen en personen gezamenlijk verantwoordelijke in de zin van de Wbp. De samenwerkende bestuursorganen en personen zijn ieder voor zich verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor wat betreft het «voortraject», dat wil zeggen het aanleveren van de gegevens ten behoeve van het samenwerkingsverband. Ingeval besloten wordt tot deelname dan zijn de deelnemende bestuursorganen en personen verplicht tot levering van de noodzakelijke gegevens aan de in het samenwerkingsverband deelnemende bestuursorganen en personen en, ingeval van een verzoek als bedoeld in artikel 65, eerste lid, tot levering van de noodzakelijke gegevens aan de Minister van SZW indien het verzoek door de Minister is gehonoreerd. Dit is geregeld in artikel 64, derde lid. De gegevens die worden verstrekt zijn de gegevens die de genoemde bestuursorganen en personen hebben verkregen bij de uitvoering van hun publieke taken.
Artikel 65, eerste lid, geeft aan dat de gegevensverwerking in SyRI gebeurt onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW. Zoals gezegd kunnen de bestuursorganen en personen, bedoeld in artikel 64, eerste lid, de Minister verzoeken om gegevensverwerking in SyRI. Het verzoek geschiedt met inachtneming van het bepaalde in artikel 64. Dat betekent dat een verzoek voor de inzet van SyRI door minimaal twee van de genoemde bestuursorganen en personen, bedoeld in artikel 64, eerste lid, kan worden ingediend. De inzet van SyRI vloeit dus voort uit een verzoek van de samenwerkende bestuursorganen en personen, die ieder afzonderlijk voorafgaand aan de samenwerking en de indiening van het verzoek hebben getoetst of er een noodzaak voor gegevensuitwisseling is. De samenwerkende bestuursorganen en personen die gezamenlijk hebben besloten tot de inzet van SyRI zijn de verantwoordelijken in de zin van de Wbp voor wat betreft het «voortraject», dat wil zeggen het aanleveren van de gegevens tot de Minister van SZW de gegevens in SyRI gaat verwerken.
De Minister van SZW is de verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor wat betreft de verwerking van de gegevens in SyRI en het toepassen van risico-indicatoren. De gegevens die in SyRI worden verwerkt kunnen ook persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp betreffen. Eerst worden de gegevens versleuteld en worden de gegevens anoniem gekoppeld. Ten behoeve van de risicomelding worden de gegevens ontsleuteld en geanalyseerd en de ontvangende bestuursorganen en personen ontvangen dus onder meer persoonsgegevens in de zin van de Wbp. Het versleutelen en ontsleutelen van de gegevens zal gebeuren door een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bewerker. De bewerker is de enige die in het bezit is van de sleutel.
Het tweede lid van artikel 65 bevat een wettelijke grondslag voor het eindproduct waartoe de gegevensverwerking in SyRI kan leiden: de risicomelding. Er zijn verschillende indicatoren die kunnen duiden op een verhoogde kans op onrechtmatig gebruik en fraude en die leiden tot een potentiële treffer. Zo kan er sprake zijn van samenleeffraude als personen met een uitkering en/of toeslag volgens de GBA op verschillende adressen ingeschreven staan terwijl zij feitelijk op één adres woonachtig zijn. Bij verzwegen vermogen moet bijvoorbeeld worden gedacht aan iemand bij wie het banktegoed in een jaar explosief stijgt. Andere voorbeelden zijn een persoon die in een andere wijk meerdere garageboxen heeft en in korte tijd meerdere voertuigen op naam heeft gehad of een WWB-er die bij de Belastingdienst een rekeningnummer op heeft gegeven met een vermogen, maar die bij de Gemeentelijke sociale dienst onbekend is. De risicomelding geschiedt aan een beperkte groep van afnemers, genoemd in artikel 65, derde lid, die de risicomelding behoeven voor de uitoefening van hun wettelijke taak. Het gaat om bestuursorganen en personen voor zover belast met een publiekrechtelijke taak en voor zover het verzoek, bedoeld in het eerste lid, van hen afkomstig is. Er worden dus geen gegevens geleverd aan private partijen. Gekozen is voor een kan-bepaling zodat per risicomelding een belangenafweging wordt gemaakt waarbij bekeken wordt of de melding ook dient te worden gedaan aan het openbaar ministerie en de politie, indien deze instanties daarom verzoeken.
In het vierde tot en met achtste lid zijn enkele waarborgen opgenomen ten aanzien van de gegevensverwerking in het kader van de risicomelding. Ingevolge het vierde lid blijft de geheimhoudingsplicht gelden van de organisatie die de gegevens heeft verstrekt. Dat betekent dus dat op gegevens afkomstig van de Belastingdienst de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing blijft. Op gegevens afkomstig van UWV de geheimhoudingsplicht van artikel 74 Wet SUWI, op gegevens afkomstig van de gemeente de geheimhoudingsplicht van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht etc.
De risicomelding kan ingevolge het zesde lid maximaal twee jaren worden gebruikt voor toezichtsdoeleinden. Op deze wijze wordt rekening gehouden met het feit dat gegevens snel aan verandering onderhevig kunnen zijn. Van het doen van een risicomelding wordt aantekening gehouden in een register. Zo kan de betrokkene desgevraagd worden geïnformeerd over inzake hem verstrekte risicomeldingen.
Het achtste lid regelt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld omtrent SyRI. Het gaat onder meer om het aanwijzen van de bewerker in de zin van de Wbp en het vaststellen van diens taak. Deze algemene maatregel van bestuur zal conform artikel 51, tweede lid, van de Wbp voor advies worden voorgelegd aan het Cbp.
Onderdeel I (artikel 72)
De tekst is opnieuw vastgesteld, aangezien er bij eerdere wetswijzigingen technische fouten in het artikel zijn ontstaan.
Onderdeel J (artikel 73)
Artikel 73 is opnieuw geformuleerd, omdat er verschillende wijzigingen zijn opgenomen die doorwerken in de verschillende leden van het artikel. Aan het eerste lid is een onderdeel toegevoegd over de gegevensverstrekkingen aan verzekeraars voor verzekeringen die vergelijkbaar zijn met een pensioen, in het bijzonder een arbeidsongeschiktheidspensioen en (voor de SVB) een nabestaandenpensioen, omdat ze ook onderdeel uitmaken van wat is overeengekomen tussen bepaalde werkgevers en werknemers. Daartoe is in het eerste lid na de onderdelen a en b een onderdeel toegevoegd. Dit nieuwe onderdeel c bevat de grondslag om arbeidsongeschiktheidsmeldingen en andere gegevens over de toepassing van arbeidsongeschiktheidswetten, te mogen verstrekken aan schadeverzekeraars voor de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten en regelingen betreffende de verzekeringen die aanvullingen zijn op de uitkeringen op grond van de arbeidsongeschiktheidswetten of Ziektewet. Deze verzekeringen vloeien veelal voort uit collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s), maar kunnen ook op basis van individuele arbeidsovereenkomsten worden overeengekomen, zonder grondslag in een cao, omdat de cao bijvoorbeeld voor die werknemers niet van toepassing is. In geval van een regeling bij cao zou artikel 73, eerste lid, onderdeel a (als het een arbeidsongeschiktheidspensioen is als bedoeld in de Pensioenwet) of het bestaande artikel 73, eerste lid, onderdeel c, dat in dit wetsvoorstel is opgenomen in het nieuwe tweede lid., als grondslag kunnen volstaan. Vanwege deze mogelijkheid dat werkgevers en werknemers een dergelijke voorziening buiten dergelijke regelingen kunnen overeenkomenen om duidelijk te maken dat het schadeverzekeraars voor dit soort verzekeringen kan betreffen is deze gegevensverstrekking hier in het nieuwe onderdeel geregeld.
Bepalend is dus, dat het gaat om verzekering van tussen werkgevers en werknemers overeengekomen aanspraken op uitkeringen, die ook behoren tot het pensioen in de zin van de Pensioenwet. Omdat dit ook aan de orde kan zijn voor verzekering van uitkeringen tengevolge van overlijden is dit ook geregeld voor de gegevensverstrekking door de SVB. Het gaat dan om de aanvulling op een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Artikel 73 heeft zowel betrekking op gegevensverstrekking door het UWV als de SVB.
Voor het verstrekken van gegevens op grond van dit eerste lid kunnen op grond van artikel 73, vijfde lid (dit was het zevende lid), kosten in rekening worden gebracht. Hiervoor worden nadere regels gesteld bij of krachtens het Besluit SUWI. Hierbij is nu ook bepaald dat regels kunnen worden gesteld voor de wijze waarop die gegevensverstrekking plaats vindt. Dit biedt de mogelijkheid nader bij ministeriële regeling een methodiek voor de gegevensverstrekking te bepalen die in alle gevallen kan worden toegepast in de relatie tussen pensioenuitvoerders en verzekeraars, zonder dat dit per gegevensverstrekking in overeenkomsten dient te worden bepaald. Hiermee kan nadere invulling worden gegeven aan de verantwoordelijkheid voor de juistheid van het gebruik van afgenomen gegevens.
Omdat het eerste lid onderdeel c de bijzondere voorwaarde geldt, dat de gegevens alleen verstrekt kunnen worden aan CAO-fondsen e,d, als die regelingen naar hun aard taken betreft die gelijk zijn aan die aan de SVB en UWV zijn opgedragen is dit onderdeel opgenomen in het (nieuwe) tweede lid.
In het gehele artikel is op verschillende plaatsen geregeld in welke gevallen bij de gegevensverstrekking ook het burgerservicenummer (BSN) gebruikt kan worden. De regeling daarvan in het elfde lid overlapte met dit in de verschillende artikelleden. Dat het gebruik van het BSN is toegestaan dient wel expliciet geregeld te worden in de gevallen dat het gegevensverwerking ten behoeve van niet publieke taken betreft. Indien het om bestuursorganen gaat vloeit het gebruik voort uit de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Vooruitlopend op de tot standkoming van de Wet basisregistratie personen is de verwijzing naar het sociaal-fiscaalnummer vervallen. Het gebruik van het BSN is nu geregeld met het oog op:
– De gegevensverstrekking op grond van het eerste lid, onderdelen a (pensioenfondsen) en c (verzekeraars)
– De gegevensverstrekking aan werkgevers en verzekeraars voor het aangaan en de uitvoering van verzekeringen voor loondoorbetaling bij ziekte en eigenrisicodragen voor de Wet WIA en de Ziektewet op grond van het derde lid (nieuw);
– De gegevensverstrekking aan arbodiensten en deskundigen, omdat het gebruik van het BSN op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is toegestaan, op grond van het vierde lid (nieuw);
– De gegevensverstrekking aan re-integratiebedrijven op grond van het negende en tiende lid (nieuw).
Het elfde lid (oud) kan daardoor vervallen.
Het derde lid (nieuw, was tweede lid) is niet inhoudelijk aangepast. In de formulering is beter tot uitdrukking gebracht dat gegevens verstrekt kunnen worden door het UWV enerzijds aan werkgevers voor het aangaan van overeenkomsten in verband met de verplichtingen van werkgevers voor het eigenrisicodragen voor de uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Wet WIA, voor de loondoorbetalingsverplichtingen van de werkgever bij ziekte en voor de extra lasten voor de daarmee samenhangende gedifferentieerde premie en anderzijds aan verzekeraars in verband met de uitvoering van de zelfde verzekeringsovereenkomsten, indien de werkgever daartoe machtiging heeft gegeven.
Het vierde lid (oud, nu vijfde lid) is gewijzigd in die zin dat bij of krachtens algemene maatregel regels kunnen worden gesteld. Reden daarvoor is dat het gelet op andere wettelijke bepalingen niet nodig is gebleken in alle gevallen in het Besluit SUWI nog nadere regels te stellen. Artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft aan de verantwoordelijke de mogelijkheid de door hem voor de uitvoering van bepaalde doelen verzamelde persoonsgegevens verder te verwerken ten behoeve van onderzoek en statistiek. Indien het gaat om bijzondere gegevens worden daarvoor nadere voorschriften gegeven in artikel 23, tweede lid, van de Wbp. De verdere verwerking van gegevens door het UWV als verantwoordelijke ten behoeve van onderzoek en statistiek is in de Wet SUWI apart geregeld. In de eerste plaats heeft het UWV krachtens artikel. 30, vierde lid, van de Wet SUWI de taakopdracht onderzoek te doen naar de eigen wettelijke taken. Het UWV doet dit uit eigen beweging of in opdracht van onze minister. Tevens verzamelt en analyseert het UWV informatie ten behoeve van de bevordering van het inzicht in en de werking van de arbeidsmarkt. Het UWV verricht zijn taak in onafhankelijkheid en kan het onderzoek zelf uitvoeren of door derden laten uitvoeren onder zijn verantwoordelijkheid. Het UWV is bij het doen van onderzoek niet afhankelijk van de toestemming van betrokkenen wier gegevens voor het verrichten van een bepaald onderzoek noodzakelijk zijn.
Daarnaast zijn er verschillende wettelijke verplichtingen of bevoegdheden tot het verstrekken van gegevens of informatie met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek of statistiek door derden. Zo is het UWV verplicht aan het Centraal Bureau voor de Statistiek dat als taak heeft onderzoek te doen naar en statistieken te vervaardigen over ontwikkelingen op sociaaleconomisch terrein de daarvoor noodzakelijke gegevens te verschaffen. Daarnaast is het UWV verplicht aan de minister van SZW of een onderzoeker die in zijn opdracht onderzoek doet, de noodzakelijke gegevens of informatie te verstrekken. Hetzelfde geldt als de minister het UWV verzoekt gegevens of informatie te verstrekken aan een derde voor wiens onderzoek hij goedkeuring heeft gegeven of waar hij mee instemt. Dit is geregeld in artikel 72 Wet SUWI en artikel 5: 14 Regeling SUWI, in welk laatste artikel nog bepaalde specifieke derden worden genoemd.
In het vijfde lid is de bevoegdheid van het UWV en de SVB neergelegd om ten behoeve van wetenschappelijk of statistisch onderzoek van een derde gegevens te verzamelen en te verstrekken aan die derde. Het Besluit SUWI bevat uiteindelijk slechts één uitwerking in artikel 5:14 Besluit SUWI. Het betreft hier de vervaardiging van overzichten geaggregeerde gegevens voor verzekeraars van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die door eigenrisicodragers worden betaald. Gebleken is in de praktijk dat door de verplichte nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur thans geen gegevensselecties gemaakt en geleverd kunnen voor waardevolle onderzoeken waarvoor alleen gegevens bij het UWV te verkrijgen zijn. Met het huidige tekstvoorstel wordt bereikt dat de mogelijkheid tot nadere regulering door de wetgever blijft bestaan, maar dat het UWV bij afwezigheid van nadere regelgeving zijn bevoegdheid kan gebruiken voor daarvoor in aanmerking komende gevallen.
Het UWV zal in alle gevallen waarin het beslist over het verzoek van een derde tot het verstrekken van gegevens of informatie ten behoeve van onderzoek van derde – welk onderzoek niet in opdracht van het UWV wordt uitgevoerd, maar de doelen van derde – gebonden zijn aan de uitgangspunten van artikel 23, tweede lid, van de Wbp, de beginselen proportionaliteit en subsidiariteit bij de selectie en verstrekking van gegevens en informatie en acht slaan op de eventuele beperkingen of voorwaarden die voortvloeien
uit voor zijn medewerkers geldende bijzondere geheimhoudingsverplichtingen en daarop geformuleerde uitzonderingen. Tevens zal het UWV rekening houdend met het beschreven wettelijke stelsel voor de reeds bestaande mogelijkheden tot gebruik van gegevens uit de administratie van het UWV voor onderzoek, zijn bevoegdheid als sluitstuk op dit stelsel hanteren.
Artikelen II tot en met IV, VII tot en met X, XII en XIII
De artikelen II tot en met IV, VII tot en met X, XII en XIII strekken tot wijziging van de werknemersverzekeringswetten en de Toeslagenwet in verband met het opnemen van een bepaling om de betaling van de uitkering op te schorten in geval in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ambtshalve gegevens zijn opgenomen over het vertrek uit Nederland van degene die aanspraak maakt op een uitkering. Het gaat om de situatie dat iemand geen aangifte heeft gedaan van adreswijziging in Nederland of van vertrek uit Nederland en waarin de gemeente na onderzoek concludeert dat de betreffende persoon niet meer in Nederland verblijft. Wijziging van de Toeslagenwet is nodig omdat deze wet de aanvulling op werknemersverzekeringen regelt, zodat een uitkering op grond van de Toeslagenwet op dezelfde wijze kan worden opgeschort. In de werknemersverzekeringswetten en de Toeslagenwet wordt geregeld dat de betaling van de uitkering wordt opgeschort totdat de afwijkende registratie is beëindigd of zodra het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders blijkens de basisadministratie is afgerond (tenzij na onderzoek van het college van burgemeester en wethouders in de gemeentelijke basisadministratie blijft opgenomen dat de persoon uit Nederland is vertrokken naar een onbekend land van verblijf). Hiermee wordt aangesloten bij het geldende stelsel binnen de sociale zekerheid rondom het opschorten van betaling van toegekende uitkeringen. Het UWV gaat tot opschorting over wanneer niet binnen een redelijke termijn tot ongedaanmaking van de afwijkende registratie in de basisadministratie wordt overgegaan en niet blijkt dat het afwijkende adres door het college van B&W in onderzoek is genomen. De opschorting eindigt zodra de afwijkende registratie ongedaan is gemaakt of het onderzoek is afgerond, tenzij na onderzoek «vertrokken onbekend waarheen» in de basisadministratie is gehandhaafd. In dat laatste geval blijft de schorsing lopen totdat is vastgesteld, dat de betrokkene in het buitenland woont of een adres in Nederland in gemeentelijke basisadministratie is opgenomen.
In paragraaf 2.6 is de werkwijze van het UWV uitvoerig beschreven. De informatie uit de GBA kan het UWV verkrijgen op basis van de structurele gegevensverstrekking als afnemer eventueel ook op basis van een eigen signaal.
De bepalingen hebben ook betrekking op de aanvraag van de uitkering. In dat geval wordt op grond van het eerste lid ook een redelijke termijn gesteld voor het aanpassen van de registratie. Het besluit tot opschorting van betaling geldt alleen indien een uitkering is toegekend.
Artikelen V en VI
In de IOAW en de IOAZ wordt net als in de Wet SUWI en de WWB door het opnemen van een begripsbepaling verduidelijkt dat onder gegevens mede wordt verstaan persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het nieuwe twaalfde lid heeft betrekking op de gegevensverstrekking door de Belastingdienst uit eigen beweging, die is beschreven in par. 2.3 van deze toelichting en in de toelichting bij het nieuw voorgestelde zesde lid van artikel 54 van de Wet SUWI.
Artikel XI
Artikel XI strekt tot wijziging van de WWB.
Onderdeel A (artikel 6a))
Ook in de WWB is verduidelijkt dat onder «gegevens» mede wordt verstaan persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Daartoe is in de begripsbepalingen artikel 6a opgenomen.
Onderdeel B (artikel 64)
Het nieuwe dertiende lid heeft betrekking op het ontvangen van gegevens over buitenlandse gedetineerden. Voor de toelichting op dit artikel zie par. 2.2. van het algemene deel van deze memorie van toelichting.
Het nieuwe veertiende lid heeft betrekking op de gegevensverstrekking door de Belastingdienst uit eigen beweging,die is beschreven in par. 2.3 van deze toelichting en in de toelichting bij het nieuw voorgestelde zesde lid van artikel 54 van de Wet SUWI.
Artikel XIV
Omdat dit wetsvoorstel verschillende onderwerpen bevat is gekozen voor een flexibele inwerkingtreding.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Toezichthoudende organen zoals de Inspectie SZW worden in de wetgeving aangeduid als personen. Hier wordt dan ook gedoeld op toezichthouders en niet op individuele personen.
Het gaat hier om de analyse-eenheid van de huidige Inspectie SZW, dus ressorterend onder de minister van SZW.
Het eerste project Waterproof werd gehouden in 2004/2005 in Overijssel. Daarna zijn Waterproof interventieteam projecten in andere regio’s georganiseerd.
De SVB kent de mogelijkheid al wel in het kader van de uitvoering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) uit de WWB.
Dit uitgangspunt is vastgelegd in de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (Wet WEU).
Toezichthoudende organen zoals de Inspectie SZW worden in de wetgeving aangeduid als personen. Hier wordt dan ook gedoeld op toezichthouders en niet op individuele personen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33579-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.