33 541 Wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 oktober 2013

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, het CDA, de SP, D66, de ChristenUnie en de PvdD dank ik voor hun opmerkingen en vragen bij dit wetsvoorstel. Bij de beantwoording van de vragen heb ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag gevolgd. Daar waar het mij om inhoudelijke redenen dienstig leek, heb ik echter vragen van de leden van de verschillende fracties over eenzelfde onderwerp samengenomen.

1. Inleiding

De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben tot doel de organisatie van de landelijke publieke omroep om te vormen, zodat een modernere, krachtige en compactere publieke omroep ontstaat. Dit wetsvoorstel geeft invulling aan de eerste fase van een traject waarin ik wil komen tot een effectieve, efficiënte en toekomstbestendige publieke omroep. Welke toekomstvisie men met betrekking tot de publieke omroep ook heeft, de eerste stap die met dit wetsvoorstel wordt gezet is in elk toekomstscenario noodzakelijk. Zonder bundeling van omroepen en een krachtiger centrale aansturing is het onmogelijk de bezuinigingen die onder het vorige kabinet zijn doorgevoerd, te halen zonder de programmering te raken. Ook los van de bezuinigingen is een omroepbestel met minder omroepen gewenst. Er is een dusdanige versnippering ontstaan dat het bestel de last van programmatische en bestuurlijke inefficiency niet langer meer kan dragen. Terecht vragen de leden van de diverse fracties naar de relatie tussen dit wetsvoorstel en de toekomstverkenning die ik in gang heb gezet. Zonder de basis van dit wetsvoorstel is het niet goed mogelijk verder te werken aan een toekomstbestendige publieke omroep, ongeacht welke visie op de toekomstige taken en organisatie van de publieke omroep uiteindelijk uit de toekomstverkenning naar voren komt. Daarmee is tevens aangegeven dat dit wetsvoorstel niet aanstuurt op een vastomlijnd eindplaatje.

Op basis van dit wetsvoorstel zal – naar is voorzien – vanaf 1 januari 2014 de bundeling van de omroepverenigingen volgens het zogenaamde 3-3-2 model haar beslag krijgen. Dat is ook noodzakelijk, omdat ook vanaf die datum de eerste tranche van 50 miljoen euro van de ingeboekte en door de Tweede en Eerste Kamer geaccordeerde bezuinigingen van het kabinet-Rutte I gehaald moeten worden. Het wetsvoorstel is tevens de basis voor de verlening van de nieuwe erkenningen die op 1 januari 2016 ingaan. Deze erkenningverlening heeft een bijzonder karakter, omdat zij plaatsvindt in de fase dat bestaande omroepverenigingen samengaan, er rekening gehouden moet worden met bestaande aspirant-omroepverenigingen (PowNed en WNL) en ook eventuele nieuwkomers een kans op een plaats in het bestel wordt geboden zonder het aantal omroeporganisaties uit te breiden. Het maximaal aantal te erkennen organisaties is zes. De voorgenomen procedure start met het indienen van de erkenningsaanvragen in januari 2014 en eindigt met de beslissingen over de erkenningverlening uiterlijk eind juni 2015. Deze tijd is hard nodig om de procedure op zorgvuldige manier uit te voeren en rekening te houden met voldoende tijd voor omroepen om zich voor te bereiden op de start van de nieuwe erkenningperiode op 1 januari 2016.

Het belang van een tijdige inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is ook de leden van diverse fracties van de Eerste Kamer duidelijk. Ik ben de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bijzonder erkentelijk dat zij het voorlopig verslag op korte termijn heeft uitgebracht. Ik hoop dat de memorie van antwoord een goede basis biedt voor de behandeling van het wetsvoorstel en een spoedige afronding daarvan.

2. Naar een efficiënte en bestuurbare publieke omroep

De leden van de VVD-fractie lezen verschillende dingen in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag over de toekomstverkenning en vragen naar de taakopdracht aan de Raad voor cultuur. Deze leden vragen of de regering zelf al een stip op de horizon zet, of een stelsel met interne als externe pluriformiteit of een combinatie daarvan wordt verkend en of ook criteria voor maatschappelijke legitimatie worden onderzocht.

Ook de leden van de PvdA-fractie vragen naar de opdracht voor de toekomstverkenning. Zij vragen tevens naar de samenstelling van de Commissie toekomstverkenning.

De aanleiding voor de toekomstverkenning zijn zowel de nieuwe financiële realiteit als de snelle veranderingen in het medialandschap. Het kabinet verlaagt de rijksmediabijdrage vanaf 2016 met aanvullend € 100 miljoen. Daarvoor krijgen de regionale omroepen een efficiencykorting van € 25 miljoen en wordt het budget van het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (verder: Mediafonds) en dat van de 2.42-omroepen volledig gekort. Samen is dit € 30 miljoen. De rest, € 45 miljoen, wordt bezuinigd bij de landelijke publieke omroep. Deze extra taakstelling is niet meer op te vangen met alleen efficiency en organisatorische maatregelen. Daarnaast hebben de ontwikkelingen in het medialandschap gevolgen voor de wijze waarop de publieke omroep zijn taakopdracht uitvoert. Er moeten dus scherpe keuzes gemaakt worden in de wijze waarop het aanbod van de publieke omroep tot stand komt en gepresenteerd wordt én in de wijze waarop de publieke omroep is vormgegeven. De toekomstverkenning geeft richting aan die keuzes. De kern van de adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur is de volgende vraag: welke keuzes moet de publieke omroep maken om zijn maatschappelijke functie in de toekomst te kunnen vervullen op een manier dat hij ook daadwerkelijk impact heeft en hoe zou dat georganiseerd moeten worden. Deze vraag valt uiteen in een aantal deelvragen. Kortheidshalve wil ik de leden van de VVD-fractie vragen daarvoor kennis te nemen van de inhoud van de adviesaanvraag1, die ik als bijlage bij deze memorie van antwoord heb gevoegd. Ik vraag de Raad voor cultuur onder meer de voor- en nadelen van diverse organisatievormen in kaart brengen, daarbij te bekijken hoe publieke omroepen in andere (enigszins vergelijkbare) landen georganiseerd zijn en ook de waarde van een extern pluriform bestel in zijn onderzoek te betrekken.2 Ook het legitimatievraagstuk komt aan de orde: hoe kan de publieke omroep in de toekomst vormgeven aan zijn maatschappelijke worteling, is er een alternatief voor een systeem van leden of kan dit systeem gemoderniseerd worden.

Ik zet bij de toekomstverkenning niet in op een vooraf bepaald eindresultaat. Maar ik geef de Raad voor cultuur wel een aantal kaders en uitgangspunten mee. Ook die staan in de adviesaanvraag beschreven, alsmede in mijn brief van 20 juni 2013 waarin ik de Tweede Kamer informeer over de aanpak van de toekomstverkenning.3

De Raad voor cultuur heeft een adviescommissie samengesteld. Deze bestaat uit de volgende personen: Inge Brakman (voorzitter), Pieter Broertjes, Petra ter Doest, Wim van de Donk, Pauline Krikke, Hans Laroes, Inge Ligthart, Paul Rutten, Peter Schrurs, Wim Vanseveren en Mathieu Weggeman. Ik heb de Tweede Kamer op 21 augustus 2013 per brief hierover geïnformeerd. In de bijlage bij die brief staat een kort curriculum vitae van de leden.4

De leden van de PvdA-fractie vragen of dit wetsvoorstel uitgangspunt is voor de toekomstverkenning, nu in de memorie van toelichting staat dat door dit wetsvoorstel de publieke omroep in staat blijft op alle beschikbare aanbodkanalen een pluriform, onafhankelijk en hoogwaardig media-aanbod te bieden voor zowel een breed publiek als voor specifieke publieksgroepen.

Uitgangspunt is de algemene doelstelling van het mediabeleid: het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking, bestaande uit radio, televisie, kranten en internetdiensten.5 De publieke omroep speelt daarin een rol van grote betekenis. De beleidsvraag is op welke manier de positie en rol van de publieke omroep het beste kunnen worden ingevuld, nu en in de toekomst. Het onderhavige wetsvoorstel moet allereerst beoordeeld worden op zijn eigen waarde. Het wetsvoorstel regelt de modernisering van de landelijke publieke omroep die nu nodig is om de bezuinigingen van € 200 miljoen op de rijksmediabijdrage te kunnen dragen en om het bestel bestuurbaar te maken en te houden. Dat is nodig ongeacht welk toekomstscenario voor de publieke omroep denkbaar is. Maar het is de vraag of dat genoeg is om de publieke omroep ook voor de toekomst adequaat uit te rusten om een factor van betekenis te blijven in een snel complexer wordende mediawereld. Voor de toekomstverkenning heb ik enkele kaders en uitgangpunten geformuleerd. Het waarborgen van publieke waarden als onafhankelijkheid, pluriformiteit, kwaliteit en toegankelijkheid van het aanbod, een publieke omroep met een brede taakopdracht als belangrijkste instrument en behoud van de toegankelijkheid, vindbaarheid en herkenbaarheid van het Nederlandse publieke media-aanbod zijn enkele daarvan.

De leden van de CDA-fractie vragen of dit wetsvoorstel weer heroverwogen moet worden in het licht van de extra € 100 miljoen bezuinigingen van dit kabinet en verder of in dat geval het dan niet verstandiger is dit wetsvoorstel aan te houden.

De leden van de SP-fractie sluiten zich bij deze vraag aan.

Dit wetsvoorstel geeft de inhoudelijke maatregelen van de bezuiniging van € 200 miljoen op de mediabegroting die al wettelijk zijn vastgelegd voor de jaren 2013 en verder.6 In 2013 is gestart met doorvoeren van de bezuinigingen van het kabinet-Rutte I, namelijk via afschaffing van de Wereldomroep en ook de landelijke publieke omroep heeft al een miljoen of 4 ingeleverd. Maar het grootste gedeelte van de bezuinigingen voor de landelijke publieke omroep gaat vanaf 2014 in. Deze maatregelen zijn los van de aanvullende bezuiniging van € 100 miljoen hoe dan ook noodzakelijk om de financiële taakstelling van het vorige kabinet tijdig te realiseren. Voor heroverweging of uitstel is geen ruimte. Voor de aanvullende bezuiniging van € 100 miljoen van het kabinet-Rutte II zullen nieuwe afwegingen gemaakt moeten worden. Deze nieuwe taakstelling kan niet meer langs de lijnen van het huidige bestel worden gerealiseerd zonder gevolgen te hebben voor de programmering. Er zullen scherpere keuzes gemaakt moeten worden, in de programmering, in de wijze waarop het aanbod van de publieke omroep tot stand komt en gepresenteerd wordt en in de wijze waarop onze publieke omroep is vormgegeven. De toekomstverkenning kan laten zien op welke wijze de publieke omroep zijn maatschappelijke functie het beste kan vervullen in het medialandschap van de toekomst, gegeven de nieuwe financiële situatie. Op die manier wil ik inzicht krijgen hoe de nieuwe bezuinigingen zo verantwoord mogelijk door de publieke omroep kunnen worden opgevangen. Daarnaast heb ik de mogelijkheden voor de publieke omroep voor het vergroten van eigen inkomsten laten onderzoeken. Die worden betrokken bij de wijze waarop de publieke omroep de extra taakstelling kan opvangen. Op 30 september 2013 heb ik de resultaten van het onderzoek aan de Tweede Kamer gestuurd. Ik heb de resultaten van het onderzoek heden ook aan de Eerste Kamer aangeboden.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de overheveling van de verantwoordelijkheid en het geld voor de regionale omroep naar de rijksoverheid strookt met de wens van dit kabinet tot schaalvergroting van de provincies tot landsdelen. Kan een eventuele Randstadprovincie deze taak in haar gebied onder zich krijgen en hoe denkt de regering dat de regionale binding – eigen aan de regionale omroepen – ook in de toekomst gewaarborgd kan blijven, zo vragen deze leden.

De plannen van de regering om de provincies op te schalen naar vijf landsdelen hebben geen direct verband met de maatregel om de wettelijke zorgplicht en de financiële verantwoordelijkheid voor de regionale omroepen samen te brengen bij het Rijk. Deze centralisatie van het budget per 1 januari 2014 maakt het mogelijk om samenwerking en integratie van taken tussen de regionale en landelijke publieke omroep te realiseren. De vorming van in totaal vijf landsdelen is een langduriger proces. Alleen de procedure voor samenvoeging van de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland is inmiddels opgestart. De schaalvergroting op provinciaal niveau heeft geen invloed op de toekomstverkenning ten aanzien van de regionale omroepen. Wel worden de provincies betrokken bij de wijze waarop de publieke omroep in de toekomst vorm krijgt vanwege het belang van de regionale programmering voor de regionale identiteit in de provincie. Door daarbij niet alleen naar de provinciale grenzen maar ook naar sociaal-culturele grenzen te kijken kan beoordeeld worden op welke wijze de regionale identiteit en binding het beste tot hun recht komen.

De leden van de D66-fractie hebben grote moeite met de extra bezuiniging van € 100 miljoen en vrezen dat deze bezuiniging ten koste zal gaan van de kwaliteit en diversiteit van de programmering van de publieke omroep. Zij vragen of de regering kan garanderen dat de kwaliteit van de programmering en de mediapluriformiteit door de bezuiniging niet in het geding komen. Deze leden vragen voorts wat de regering bedoelt met de opmerking dat de bezuinigingen «zo verantwoord mogelijk» worden opgevangen en hoe dit gestalte krijgt.

De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de vraag van de leden van de D66-fractie over de extra bezuiniging van € 100 miljoen.

Het realiseren van de bezuiniging van € 45 miljoen bij de publieke omroep is te halen door scherpere keuzes in de programmering, maar ook door meer eigen inkomsten te verwerven. Voor de mogelijkheden om de eigen inkomsten te verhogen heeft het kabinet onderzoek laten doen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie, heb ik de resultaten van het onderzoek op 30 september 2013 aan de Tweede Kamer gezonden. Ik heb de resultaten van het onderzoek heden ook aan de Eerste Kamer aangeboden. Het is aan de publieke omroep om binnen het nieuwe financiële kader de kwaliteit van de programmering en de mediapluriformiteit vorm te geven.

De toekomstverkenning van de publieke omroep die ik in gang heb gezet, kan laten zien op welke wijze de publieke omroep zijn maatschappelijke functie het beste kan vervullen in het

medialandschap van de toekomst, gegeven de nieuwe financiële situatie. De wijze waarop de publieke omroep zijn taak, uitvoert zal efficiënter en effectiever moeten zijn met als hoogste belang een goede en afgewogen publieke totaalprogrammering. De toekomstverkenning zal inzicht geven en richtinggevend zijn voor de keuzes die gemaakt worden om de extra bezuinigingen zo verantwoord mogelijk op te vangen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de voorstellen van dit wetsvoorstel voorlopig eindstation zijn in de verandering van wetgeving in het kader van de modernisering van de publieke omroep en hoe deze voorstellen zich verhouden tot de toekomstverkenning.

In mijn brief van 6 december 20127 en in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel staat welke stappen ik wil zetten om tot een betekenisvolle, krachtige en toekomstbestendige publieke omroep te komen. Dit wetsvoorstel is de eerste stap in dat proces. Deze eerste stap is noodzakelijk om de opgelegde bezuinigingen van het vorige kabinet op verantwoorde wijze via de organisatie en werkprocessen op te vangen waardoor de programmering niet wordt geraakt. Dat lukt niet meer bij de extra bezuinigingen van dit kabinet. Die bezuinigingen dwingen tot scherpere programmatische keuzes en verder nadenken over de wijze waarop de publieke omroep zijn maatschappelijke taak het beste kan vervullen. Daarvoor heb ik een toekomstverkenning gestart. Het onderhavige wetsvoorstel sluit dan ook geen wegen af voor verdere vernieuwing. Ongeacht welk toekomstscenario men kan bedenken of uit de toekomstverkenning komt rollen, de maatregelen van dit wetsvoorstel zijn hoe dan ook noodzakelijk.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een overzicht van alle stappen die al door de publieke omroep en de regering zijn gezet om uitvoering te geven de voornemens van dit wetsvoorstel. Verder vragen zij wat volgens de regering het belang van omroepen als vereniging van leden is.

Eind 2011 hebben de gezamenlijke omroepen het voorstel voor het 3-3-2 model aan het vorige kabinet voorgelegd. In de mediabegrotingsbrief 2012 heeft het vorige kabinet laten weten met het voorstel akkoord te gaan. Op basis daarvan is de noodzakelijke wetgeving ter hand genomen en vanaf dat moment zijn ook de omroepen gestart met de voorbereidingen voor de bundeling. Daarnaast zijn de NPO en de omroep aan de slag gegaan met maatregelen in de overhead en het primaire programmeerproces die voortvloeien uit het efficiencyonderzoek van onderzoeksbureau BCG. Er is gewerkt aan het aanscherpen van het onderscheid tussen de werkzaamheden – en de bijbehorende budgetten – van de NPO en de omroepen. Binnen de omroepbudgetten is het onderscheid tussen directe en indirecte kosten aangescherpt. Veel maatregelen vergen complexe reorganisaties en hebben inmiddels geleid tot personele gevolgen. De meerjarenbegroting 2014 van de NPO geeft de planning aan van de maatregelen uit het efficiencyrapport.8 Om inzichtelijk te maken hoeveel er is bespaard op de verschillende deelgebieden (generieke overhead, media specifieke overhead, primair proces) zal er vanaf 2015, in het jaarverslag over 2014, jaarlijks een voortgangsrapportage worden opgesteld.

De omroepen zijn op dit moment vooral druk bezig met het treffen van organisatorische en juridische maatregelen om met ingang van 1 januari 2014 de totstandkoming van samenwerkingsomroepen en fusies afgerond te hebben.

De voorstellen in dit wetsvoorstel gaan uit van een publieke omroep met omroeporganisaties die binding hebben met en programma’s maken vanuit maatschappelijke stromingen en waar leden invloed kunnen uitoefenen op het programmabeleid. Ik zie de waarde van externe pluriformiteit. Maar de wijze waarop die tot nu toe is georganiseerd, loopt nu echt tegen grenzen aan. Juist in het huidige snel veranderende en ingewikkelde medialandschap moet de publieke omroep slagvaardig, krachtig en flexibel kunnen opereren om maatschappelijke betekenis te kunnen behouden. De ontstane versnippering in de organisatie is een steeds groter wordende hindernis aan het worden en kost ook te veel geld. Het programmeerproces en de bestuurlijke coördinatie binnen de publieke zijn uitermate complex met 21 omroeporganisaties, waardoor de publieke omroep steeds meer programmatische en bestuurlijke slagkracht verliest. Besluiten over onder meer programmering, distributie en rechtenbeheer- en exploitatie moeten strakker gecoördineerd, slagvaardiger en nog veel meer vanuit het belang van de totale publieke programmering worden genomen. Dit wetsvoorstel biedt daarvoor de gewenste maatregelen in de vorm van een compactere organisatie, centralere regie en passende budgetverhoudingen.

3. Organisatie van de landelijke publieke omroep

3.1 Erkende omroeporganisaties

De leden van VVD-fractie kunnen de redenering dat de ledenaantallen het enige objectieve criterium voor het maatschappelijke draagvlak van de publieke omroep zijn, niet volgen. Zij vragen of het niet juist zo is dat de keuze van leden voor een bepaalde omroepvereniging de keuze voor een andere stroming uitsluit. Deze leden vragen daarbij of de regering echt meent dat sympathie voor één bepaalde omroep leidt tot meer draagvlak of legitimering van de gehele publieke omroep, of de regering veel vertrouwen heeft dat het voorgestane model op langere termijn levensvatbaar en houdbaar is en of het feit dat een toekomstverkenning wordt gehouden niet getuigt van enig pessimisme hierover.

Het is voor de publieke omroep van eminent belang om aansluiting te vinden en te houden met wat er leeft in de samenleving. Dat moet tot uitdrukking komen in een uitgekiend en breed media-aanbod waarin iedereen iets van zijn of haar gading kan vinden. De programma’s van de verschillende omroepen worden vanuit een maatschappelijke of levensbeschouwelijke visie op mens en maatschappij gemaakt, maar zijn ook bedoeld om een breder publiek te interesseren voor of te informeren over de onderwerpen en invalshoeken die kenmerkend zijn voor de identiteit van die omroepen. En het lidmaatschap van een bepaalde omroepvereniging sluit helemaal niet uit dat men ook belangstelling heeft voor andere stromingen. Heel veel mensen hebben brede interesses en voelen zich verwant met meerdere clubs, verenigingen of andere sociale verbanden. Dat geldt zeker voor jongere mensen die vaak ook lid zijn van of sympathiseren met meerdere organisatieverbanden, waaronder ook omroepverenigingen. Nog steeds zijn meer dan 3,5 miljoen mensen lid van een omroepvereniging. Het gaat er om te kijken naar de maatschappelijke inbedding van de gehele publieke omroep en welke criteria men daarbij hanteert om dat op een adequate manier uit te drukken. Dan is het ledencriterium het enige objectieve gegeven.

De maatregelen van dit wetsvoorstel op dit moment zijn hoe dan ook noodzakelijk. Niet alleen omdat de publieke omroep daarmee de bezuinigingen moet opvangen, maar ook omdat ik daarmee kan voorkomen dat het huidige bestel aan slagkracht en daardoor aan betekenis inboet. Het starten van een toekomstverkenning zie ik beslist niet als een teken van twijfel of pessimisme. Het is goed om de balans op te maken, een volgende stap voor te bereiden en na te denken over hoe de publieke omroep straks toegerust moet worden om zijn maatschappelijke functie optimaal te kunnen vervullen.

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat het weinig realistisch is om aan te nemen dat na deze grote reorganisatie van het bestel de omwenteling binnen vier jaar kan worden voltooid. Zij vragen of het niet beter zou zijn geweest de fusies minder facultatief te maken en meteen door te pakken naar een 1-2 model, een 1-1 model of zelfs een 1 model, waarbij alle huidige particuliere omroepverenigingen één organisatie zouden vormen.

De regering is er met dit wetsvoorstel niet op uit in één beweging een alomvattende omwenteling te veroorzaken. Dat vloeit ook niet uit het regeerakkoord voort. Het is daarnaast een te risicovolle onderneming die de continuïteit en de positie van de publieke omroep ernstig in gevaar zou brengen. In het licht van de omroepgeschiedenis moeten de maatregelen van dit wetsvoorstel niet onderschat worden. Het grootste deel van de omroepen bundelt zich tot een beperkt aantal omroeporganisaties, het bestel wordt ontdaan van prikkels om eigen omroepbelangen voorop te stellen en de financiële verhoudingen binnen het bestel kantelen in het belang van een goede totaalprogrammering. Dat zijn belangrijke ontwikkelingen die op hun waarde moeten worden geschat. Bovendien sluit dit wetsvoorstel niet uit dat er op den duur omroepen doorfuseren. De regering beoogt met dit wetsvoorstel ook niet nu al voor te sorteren op een eindplaatje, maar biedt een basis om op verantwoorde wijze volgende stappen te zetten en verder te werken aan een toekomstbestendige publieke omroep.

De leden van de PvdA-fractie waarderen de overeenstemming over het 3-3-2 model, maar vragen op basis van welke argumenten de regering van mening is dat acht omroeporganisaties het juiste aantal is om de versnippering te voorkomen en om te voorzien in een pluriform aanbod, of alternatieven overwogen zijn en of de publieke omroep nu gelegenheid krijgt het model goed te implementeren.

Ook de leden van de D66-fractie vragen of alternatieven voor de inrichting van de publieke omroep zijn overwogen en vragen met name de mening van de regering over een productiehuizenmodel.

De regering heeft alternatieven overwogen. Daaronder ook de mogelijkheid van verplicht fuseren voor alle omroepen. Bewust heeft de regering het door de omroepen zelf voorgestelde 3-3-2 model als grondslag genomen voor dit wetsvoorstel. Niet omdat het aantal van acht omroepen nu het enig juiste aantal zou zijn, maar omdat daarmee tot een vergaande bundeling van omroepen kan worden gekomen die door de publieke omroep gedragen wordt. Dat is niet onbelangrijk, omdat de kans van slagen groter is. Bovendien kan op deze manier de komende jaren een meer natuurlijke overgang naar de nieuwe situatie bereikt worden, beter dan in een situatie met gedwongen fusies. In dit verband merk ik op dat de omroepen in het voorgestelde 3-3-2 model ook de omroepen zijn die in de komende concessieperiode daadwerkelijk in het programma-aanbod zullen voorzien.

De regering heeft om meerdere redenen met dit wetsvoorstel niet gekozen voor een productiehuizenmodel. Met dit wetsvoorstel bouw ik overeenkomstig het regeerakkoord voort op het ingezette beleid van het vorige kabinet. Ik breng daar wel enige wijzigingen op aan om nog extra stappen te zetten: de aanpassing van de budgetverhoudingen en het vervallen van het budget en de zendtijd voor de 2.42-omroepen. Omvorming van de publieke omroep naar een productiehuizenmodel is geen onderdeel van die kabinetsafspraken. Verder verkies ik uitvoering van het voorstel van de omroepen – het 3-3-2 model – boven een totale herinrichting van het bestel. Dat voorstel biedt een goede basis om de bezuinigingsdoelstellingen te realiseren en te komen tot een slagvaardige publieke omroep. Tot slot vind ik een productiehuizenmodel een te rigoureuze omvorming die de continuïteit van de publieke omroep ernstig in gevaar brengt. Daarbij komt dat een dergelijk model niet eenvoudig is uit te werken binnen de kaders van de Europese regels over staatssteun en mededinging.

Ook binnen het 3-3-2 model met acht omroeporganisaties kan externe pluriformiteit vormgegeven worden. Bundeling van omroepverenigingen in samenwerkingsomroepen kan goed samengaan met behoud van identiteit. De mogelijkheid een samenwerkingsomroep op te richten is juist bedoeld om de omroepverenigingen in staat te stellen verschillende identiteiten en merken te behouden. Het is

een stroomlijning van het productieproces met behoud van eigen identiteit binnen het samenwerkingsverband.

3.2. Procedure voor de aspiranten PowNed en WNL

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat de aspirant-status van PowNed en WNL kan worden verlengd tot het eind van de volgende concessieperiode. Zij vragen of het voorstelbaar is dat PowNed na afloop van de aspirantperiode, in zijn ambitie om het bestel van binnenuit op te blazen, de hele samenwerkingsomroep waarvan PowNed deel uitmaakt, in de val meeneemt en zo ja, hoe de regering dit denkt te voorkomen.

Ik denk dat dit een hypothetische situatie is. Ondanks de kritische opvattingen over het publieke omroepbestel en de publieke omroepen heeft PowNed zich al bij de toelating als aspirant-omroep moeten verbinden aan samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke omroep. Dat was een wettelijke voorwaarde voor toelating als aspirant-omroep. En dat is ook weer een voorwaarde om in vervolg op de aspirant-status voor een «echte» erkenning in aanmerking te komen. PowNed zal zich nadrukkelijk moeten uitspreken voor samenwerking binnen de publieke omroep en zal programmatisch inhoudelijk een bijdrage aan het bestel moeten leveren. Dat zal ook moeten blijken uit het beleidsplan. Dat zal ook onderdeel zijn van de afspraken met één van de samenwerkingsomroepen of zelfstandige omroepverenigingen waar PowNed onderdak krijgt. Dat kan ook, omdat een kritische houding niet in de weg hoeft te staan aan samenwerking. Maar weigert PowNed die intentie uit te spreken of dergelijke afspraken te maken, dan kan de erkenningsaanvraag van PowNed worden afgewezen. Mocht dus duidelijk zijn dat PowNed er op uit is om het bestel te ondergraven, dan wordt PowNed niet toegelaten voor de komende erkenningperiode.

PowNed moet in april 2014 eerst de ledendrempel halen om een plaats in het bestel te behouden. Als PowNed er voor kiest om nog vijf jaar als aspirant-omroep verder te gaan, dan geldt de eis van minimaal 50.000 leden. Kiest PowNed voor een volwaardige erkenning, dan geldt de eis van 150.000 leden. Pas als die horde is genomen en ook aan de overige eisen is voldaan, dan moet PowNed onderdak vinden bij een andere omroeporganisatie. De omroeporganisatie waar PowNed terechtkomt, heeft dus bij de komende erkenningverlening geen last van een eventueel te laag ledental van PowNed. Pas bij de erkenningverlening voor de periode 2021–2026 worden de leden opnieuw geteld. De erkenning van de samenwerkingsomroep loopt in de tussentijd om die reden dus geen gevaar. De situatie die de leden van de PvdA-fractie beschrijven, zal zich dus op zijn vroegst kunnen voordoen bij de erkenningverlening voor de erkenningperiode 2021–2026.

3.3. Nieuwkomers

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de NTR een grote rol speelt bij de feitelijke programmaverzorging van aspirant-omroepen, waarom dat na de aspirant-fase niet meer nodig is en hoe voorkomen wordt dat aspiranten na de aspirant-fase pas toekomen aan het opbouwen van eigen expertise.

Allereerst merk ik op dat een nieuwkomer er voor kan kiezen om zich in de aspirant-fase aan te sluiten bij de NTR of bij een andere erkenninghouder die daartoe bereid is. Onderbrenging bij de NTR geeft aspirant-omroepen een goede basis om zich vanuit hun identiteit te profileren. Nieuwkomers hebben over het algemeen weinig of geen ervaring met het verzorgen van media-aanbod voor de publieke omroep. Binnen de neutrale omgeving van de NTR kunnen zij de expertise en organisatorische faciliteiten van de NTR benutten en tegelijkertijd ontdekken met welke andere omroepen programmatische samenwerking mogelijk is. Zo kunnen aspirant-omroepen programmatische ervaring opdoen en zich voorbereiden op aansluiting bij een andere erkenninghouder. Onderbrenging bij de NTR is tijdelijk. Het is in het nieuwe systeem niet de bedoeling dat een aspirant-omroep daarna een eigen zelfstandig omroepbedrijf opbouwt. Na de aspirant-fase zal daarom altijd aansluiting bij een andere erkenninghouder plaatsvinden.

Het lid van de PvdD-fractie vraagt hoe de pluriformiteit van de publieke omroep erbij gebaat is als toetreding van nieuwe aspirant-omroepen wettelijk onmogelijk wordt gemaakt en uittreden van bestaande aspiranten bij het niet voldoen aan de vereiste criteria kunstmatig wordt voorkomen, hoe een en ander zich verhoudt tot de plannen van HUMAN en mogelijke anderen om zich te kwalificeren als aspirant-omroep en of de regering bereid is alsnog een mogelijkheid tot toetreding te bieden.

De vragen lijken er van uit te gaan dat het wetsvoorstel de toetreding van nieuwe aspirant-omroepen onmogelijk maakt. Dat is niet het geval. Het bestel blijft open voor nieuwe toetreders die iets nieuws toevoegen en daarmee een vernieuwende bijdrage leveren aan de publieke omroep. De humanistische omroep HUMAN en eventuele anderen kunnen zich voorbereiden en een poging doen om als nieuwe aspirant-omroep te worden toegelaten. Zij moeten daarvoor uiteraard voldoen aan alle wettelijke criteria, zoals het leveren van een vernieuwende bijdrage en een minimumledental van 50.000. Bij toelating moeten zij zich wel aansluiten bij de NTR of een andere omroeporganisatie. Het is ook niet zo dat het wetsvoorstel de uittreding van bestaande aspirant-omroepen kunstmatig verhindert. PowNed en WNL kunnen kiezen voor een hernieuwde positie als aspirant-omroep of voor een plek in het bestel als volwaardig erkende omroep. In beide gevallen echter moeten zij voldoen aan de desbetreffende wettelijke criteria. Zo niet, dan zullen zij per 1 januari 2016 het bestel verlaten.

Het lid van de PvdD-fractie vraagt of de regering het er mee eens is dat de bestaande toetredingsmogelijkheden niet kort voor het ingaan van een nieuwe concessieperiode mogen worden aangepast en of de eis van samenwerking met een bestaande omroep nieuwe initiatieven niet onmogelijk maakt. Dit lid vraagt of de regeling verruimd kan worden.

De mogelijkheden voor toetreding van nieuwe aspirant-omroepen blijven hetzelfde als onder de huidige wetgeving. Nieuw is alleen de eis dat een nieuwe toetreder zich aansluit bij de NTR of een andere omroeporganisatie. Deze eis is onontkoombaar gezien de doelstellingen van het wetsvoorstel om te komen tot minder omroeporganisaties. Ik doorbreek daarmee op geen enkele wijze bestaande rechten of gevestigde aanspraken. Er bestaat op dit moment geen enkel nieuw initiatief dat op enigerlei wijze vertrouwen mag ontlenen aan de bestaande regels. Het betreft nieuw beleid dat noodzakelijk is om de beleidsdoelstelling van het kabinet te realiseren. De eis van samenwerking met de NTR of een andere omroeporganisatie maakt toetreding van nieuwkomers geenszins onmogelijk. Het wetsvoorstel verenigt juist de openheid van het bestel met de noodzaak tot vermindering van het aantal omroeporganisaties. De samenwerking met de NTR of een bestaande omroeporganisatie biedt goede mogelijkheden voor profilering van een nieuwe aspirant-omroep. Misschien zelfs beter dan onder de huidige wet, omdat een aspirant-omroep zich helemaal kan richten op de programmatische doelstellingen zonder zelf een hele nieuwe omroeporganisatie te hoeven in te richten.

3.4. De 2.42-omroepen

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat het wetsvoorstel het budget en de zendtijd voor de 2.42 schrapt en dat de NPO moet zorgen voor een goede inbedding van de levensbeschouwelijk programmering in het totale aanbod en voor voorstellen daartoe. Deze leden vragen om informatie over de stand van zaken met betrekking tot deze voorstellen.

De leden van de CDA-fractie vragen of scherpere keuzes in de programmering kunnen leiden tot aantasting van de afspraken met de 2.42-omroepen en verder of een goede positie van levensbeschouwelijke programmering in het totale aanbod van de publieke omroep wel gegarandeerd blijft.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering aan te geven welke waarde zij hecht aan zichtbaarheid van religie en kerkgenootschappen op de publieke omroep en op welke wijze die zichtbaarheid duurzaam wordt veilig gesteld. Deze leden vinden het schrappen van de 2.42-omroepen niet voldoende onderbouwd door te wijzen op het verdwijnen van het budget voor die omroepen en vragen de regering aan te geven op welke gronden zij het nodig acht de 2.42-omroepen te schrappen.

Het einde van de 2.42-omoepen is onderdeel van het plan om te komen tot een moderne en slagvaardige publieke omroep. Ik hecht aan de zichtbaarheid van de levensbeschouwelijke programmering. De weerspiegeling van levensbeschouwelijke diversiteit in het media-aanbod blijft deel uitmaken van de wettelijke taakopdracht van de publieke omroep. Om de zichtbaarheid van de levensbeschouwelijke programmering te verzekeren zijn er naar mijn oordeel echter geen afzonderlijke levensbeschouwelijke omroepen meer nodig. Niet alleen het schrappen van het specifieke budget voor deze omroepen noopt daartoe. Het laten voortbestaan van een groot aantal kleine omroepen past ook niet in de doelstellingen van dit wetsvoorstel om te komen tot een rankere en efficiëntere publieke omroep. Er zullen bindende afspraken worden gemaakt met de NPO over de inbedding van de levensbeschouwelijke programmering in het nieuwe concessiebeleidsplan 2016–2021 en de bijbehorende prestatieovereenkomst.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de motie-Segers/Heerma9 die € 9 miljoen afzondert van het programmabudget ten behoeve van de levensbeschouwelijke programmering, zal uitvoeren.

De regering zal de motie-Segers/Heerma uitvoeren waarmee een reservering wordt gemaakt voor levensbeschouwelijke programmering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de specifieke expertise van 2.42-omroepen over het maken van levensbeschouwelijke programma's wordt behouden. Deze leden vragen ook of de regering een overzicht kan geven van de maatregelen die zij in dat kader neemt en verder hoe de reservering van € 9 miljoen voor levensbeschouwelijke programma’s bij de publieke omroep concreet vorm zal krijgen.

Een aantal 2.42-omroepen heeft aangekondigd zich in de komende jaren te zullen aansluiten bij aanverwante omroepen of de NTR. Die expertise blijft dus behouden bij die omroepen en zal na 2016 benut kunnen blijven worden, te meer omdat er een reservering is gemaakt voor levensbeschouwelijke programmering conform de motie-Segers/Heerma. Ik kan nu niet concreet aangeven hoe dat vorm zal krijgen. Wel zullen er, zoals ik hiervoor in antwoord op vragen van leden van diverse fracties heb aangegeven, bindende afspraken met de NPO worden gemaakt over de borging van de levensbeschouwelijke programma’s en het budget in het concessiebeleidsplan 2016–2021 en de prestatieovereenkomst.

4. Financiering van de landelijke publieke omroep

4.1. Overwegingen voor een nieuwe financieringssystematiek

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met hen eens dat door de nieuwe budgetsystematiek voor de omroepen met een basisbudget van 50 procent en de mogelijkheid om een beroep te doen op het centrale budget van de NPO een spanning kan ontstaan tussen de eigen programmeringsvrijheid en de medeverantwoordelijkheid voor de totaalprogrammering van de NPO. Zij vragen of de regering kan onderbouwen wat de noodzaak is van de verschuiving in middelen, of de omroepen tot nu toe blijk gegeven hebben onvoldoende oog te hebben voor de totaalprogrammering en of er andere dringende redenen zijn om voor deze wijziging.

De omroepen krijgen een basisbudget van 50 procent (was 70 procent). Daarnaast is er een programmabudget van 50 procent (was 30 procent) dat de NPO inzet voor de totaalprogrammering. De regering wil allereerst benadrukken dat het programmabudget niet van de NPO is. De NPO kan niet zelf programma’s (laten) maken of aankopen. Het programmabudget is het budget dat door de NPO via de omroepen wordt besteed aan programmering, op basis van intekening op het zogenoemde programmaschema. Het programmabudget is dus beschikbaar voor de omroepen. Zij houden de vrijheid om binnen de afgesproken en vastgestelde uitgangspunten en programmatische kaders van het programmabeleid van de gehele publieke omroep eigen programma’s te maken en in te tekenen op het programmaschema. Op die manier breng ik een nieuwe balans aan tussen de programmatische opdracht en creativiteit van de omroepen en het belang van een afgewogen en uitgekiende totaalprogrammering. Wat betreft de noodzaak van de verschuiving in de middelen merk ik het volgende op. Door die verhouding te wijzigen komt er een betere balans in het bestel. Het komt, mede gegeven de nieuwe financiële situatie en de noodzaak van een effectieve, zichtbare en betekenisvolle aanwezigheid in het toekomstige medialandschap, nog meer aan op verdergaande samenwerking in programmering, distributie en rechtenbeheer ten behoeve van het geheel. Een budgetverhouding waarbij zoals nu het zwaartepunt van de financiële inzet aan de kant van de omroepverenigingen ligt, past daar niet bij en werkt belemmerend. De raad van bestuur kan straks met een groter centraal budget beter de gewenste programmatische prioriteiten stellen in het belang van een afgewogen totaalprogrammering.

De leden van de CDA-fractie memoreren dat ten tijde van de fiscalisering van het kijk- en luistergeld dit gesteld werd op 1,1 procent van de inkomstenbelasting. In 2013 zou dat een bedrag van meer dan € 2 miljard betekenen. Volgens deze leden betalen burgers dus omgerekend vele malen meer aan kijk- en luistergeld dan er wordt uitgegeven aan onze publieke omroepen. Zij vragen verder of de regering heeft overwogen om de heffing te verlagen en zo nee, waarom niet?

Ter dekking van de uitgaven en ter compensatie van het vervallen van de omroepbijdrage werd het belastingtarief in de eerste schijf met 1,1 procent verhoogd. Daarmee werd de totale opbrengst van de door huishoudens betaalde omroepbijdragen (€ 635 miljoen, destijds 1,4 miljard gulden) gecompenseerd door hogere belastingopbrengsten. Het percentage van 1,1 was een afgeleide van het benodigde bedrag en geen oormerking binnen de inkomstenbelasting. Als waarborg voor de publieke omroep werd in de voorloper van de Mediawet 2008 niet het percentage van 1,1 opgenomen, maar het vastgestelde bedrag van de omroepbijdragen over 1998 met een systematiek voor jaarlijkse indexering. Het aanpassen van de heffing in de inkomstenbelasting is daarom niet aan de orde. Er is immers geen sprake van een doelheffing. Bovendien zijn na 2000 de opbouw van de belastingschijven en de percentages in de belastingschijven aangepast. Het percentage van 1,1 in 2000 is daarom niet meer te vergelijken met het percentage van 1,1 in 2013.

4.2. Uitwerking

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat de extra bezuiniging van € 100 miljoen met daarin € 45 miljoen voor de landelijke publieke omroep alleen kan worden gerealiseerd als omroeporganisaties de mogelijkheid hebben om substantieel eigen inkomsten te verwerven. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet, bijvoorbeeld ten aanzien van het verruimen van het STER-regime en fors hogere opbrengsten uit de contracten met kabel- en telecombedrijven en of de regering bereid is op deze punten wet- en regelgeving te verruimen of aan te passen. Deze leden vragen verder of dit deel uitmaakt van de aangekondigde toekomstverkenning en welke mogelijkheden het experimenteerartikel uit het voorliggende wetsvoorstel biedt op deze punten.

Ook de leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting op de mogelijkheden en onmogelijkheden om meer eigen middelen te vergaren en vernemen graag of die mogelijkheden een aantasting kunnen betekenen van het onafhankelijke publieke karakter van ons omroepbestel.

De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de vraag van de leden van de CDA-fractie.

De extra taakstelling kan onder meer worden gerealiseerd door de eigen inkomsten te vergroten, onnodige uitgaven aan ledenwerving te voorkomen en door de voorgenomen koppeling tussen ledenaantallen en budgetten van omroepverenigingen los te laten. Ook scherpere programmatische keuzes en samenwerking van omroepen ten behoeve van het geheel bieden mogelijkheden. Voor de mogelijkheden om de eigen inkomsten te verhogen heb ik onderzoek laten doen. In het onderzoek is ook onderzocht hoe bijvoorbeeld het reclameregime van de STER verruimd zou kunnen worden en of extra opbrengsten uit omroepdistributie gehaald kunnen worden. Zoals ik hiervoor heb aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie en de D66-fractie, heb ik de resultaten van het onderzoek op 30 september 2013 aan de Tweede verzonden. Ik heb de resultaten van het onderzoek heden ook aan de Eerste Kamer aangeboden. De uitkomsten van het onderzoek stuur ik ook naar de Raad voor cultuur met het verzoek om bij de toekomstverkenning rekening te houden met de opdracht aan de publieke omroep om de eigen inkomsten te vergroten. Een integrale beleidsreactie op de bevindingen verwacht ik in het voorjaar van 2014 aan de Tweede en Eerste Kamer te sturen. Dan zal ik ook de (eventuele wettelijke) maatregelen aankondigen die nodig zijn om de verhoging van inkomsten van de publieke omroep mogelijk te maken. Eén van de wegingsfactoren daarbij zal zijn in welke mate de diverse mogelijkheden voor het vergaren van meer eigen inkomsten van invloed zijn op de onafhankelijkheid en het publieke karakter van de publieke omroep.

Het experimenteerartikel is bedoeld om samenwerking met mediabedrijven en culturele instellingen te vergemakkelijken. De experimenteermogelijkheden en de samenwerking staan in het teken van verbetering van de informatievoorziening en zijn dus minder gericht op het exploiteren van verdienmogelijkheden.

4.3. Programmabudget van de raad van bestuur van de NPO

De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van de voorgenomen opheffing van het Mediafonds hoe de NPO er daadwerkelijk voor gaat zorgen (financieel en materieel) dat de voor de publieke omroep belangrijke genres (artistieke documentaires, drama en film) behouden blijven.

De NPO heeft de toezegging gedaan om de rol van het Mediafonds als gaat om het type programmering dat het Mediafonds nu financiert op zich te nemen en hiervoor jaarlijks € 14 miljoen te reserveren. Dit budget zal worden gebruikt voor artistieke dramaproducties, hoogwaardig drama en film. Daarnaast zal het totale budget dat de publieke omroep besteedt aan drama en documentaires zoveel mogelijk worden ontzien. De werkwijze voor de besteding van de € 14 miljoen moet nog nader worden ontwikkeld. Maar de NPO heeft toegezegd in te zullen zetten op een helder aanspreekpunt voor aanvragers en op een transparante beoordeling van de voorstellen voor producties door experts die in de sector actief zijn. Verder zal de NPO met de sector in gesprek gaan over hoe de financiering verdeeld kan worden. Daarvoor wil de NPO gebruik maken van de experts die in de sector actief zijn.

5. Overige vragen over de publieke omroep

Naar aanleiding van de opmerking van de regering dat het ledencriterium tot nu toe onmisbaar is gebleken en dat in de toekomstverkenning aanvullingen of alternatieven worden bekeken, vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering het ledencriterium nu ter discussie stelt en zo ja, wat daarvoor de argumenten zijn.

De diversiteit van het publieke media-aanbod krijgt vorm en inhoud via de externe pluriformiteit. De wijze waarop dat is georganiseerd maakt het Nederlandse omroepbestel uniek. Met dit wetsvoorstel bouwt de regering daarop voort en kiest daarmee nog steeds voor een bestel waarvan omroepen met leden deel uitmaken. Het wetsvoorstel regelt dat het ledenaantal van de omroepen niet meer van belang is als grondslag voor bekostiging, maar stelt het ledencriterium niet ter discussie. In de passage in de nota naar aanleiding van het verslag waar de leden van de PvdA-fractie op doelen, staat dat voor belangrijke beslissingen over wie wel en niet een plaats in het bestel verdient, een serieuze, objectieve en transparante toetsing nodig is.10 Tot op heden is het ledental daarvoor onmisbaar gebleken. Dat betekent echter niet dat alternatieven voor of verbeteringen van het ledencriterium niet ook onderzocht kunnen worden in de toekomstverkenning. Dat gebeurt ook.

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat internet een steeds belangrijker medium is, maar dat de publieke ruimte daarbij niet is geregeld. Deze leden vragen of de regering hier een rol ziet weggelegd voor de publieke omroep en of de regering bereid is dit onderwerp mee te nemen in de toekomstverkenning.

Het internet speelt een belangrijke rol in het totale medialandschap. Distributie van content vindt niet langer alleen via traditionele omroepnetwerken plaats, maar in toenemende mate via het internet, zowel in lineaire als in non-lineaire vorm. Ook content van de publieke omroep wordt online aangeboden. Het is onderdeel van de wettelijke opdracht van de publieke omroep om nieuwe technische ontwikkelingen te volgen en te stimuleren en alle beschikbare media- en verspreidingstechnieken te benutten.11 Voor het vervullen van de maatschappelijke functie van de publieke omroep is dit belangrijk. De rol van internet bij de distributie van content wordt meegenomen in de toekomstverkenning.

Ik heb de Raad voor cultuur expliciet gevraagd om in het kader van de toekomstverkenning advies uit te brengen over hoe de publieke omroep zijn maatschappelijke rol vervult op het gebied van nieuwe media en mobiele diensten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 153739.

X Noot
2

Zie ook de motie-Segers c.s., Kamerstukken II 2012–2013, 32 827, nr. 53.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012–2013, 32 827, nr. 49.

X Noot
4

Kamerstukken II 2012–2013, 32 827, nr. 56.

X Noot
5

Toelichting op artikel 15 Media van de rijksbegroting.

X Noot
6

Wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard (Stb. 2012, 319).

X Noot
7

Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 VIII, nr. 29.

X Noot
9

Kamerstukken II 2012–2013, 33 541, nr. 22.

X Noot
10

Kamerstukken II 2012–2013, 33 541, nr. 6, blz. 65.

X Noot
11

Artikel 2.1, vierde lid, van de Mediawet 2008.

Naar boven