33 538 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013)

Nr. 9 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 april 2013

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel I, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een ouder over de berekeningsjaren 2014 en volgende geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5 over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.

2

In artikel I, onderdeel R, wordt in artikel 1.51b, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, en in artikel 1.51c, eerste lid, onderdeel b, «vertrouwenspersoon» vervangen door: deskundige.

3

In artikel I, onderdeel U, wordt artikel 1.54 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De houder van een kindercentrum:

a. informeert de ouders wier kinderen in het kindercentrum worden opgevangen over het te voeren beleid als bedoeld in deze paragraaf; en

b. beschikt over een website.

2. In het derde lid, aanhef wordt «de in het eerste lid bedoelde website» vervangen door: de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde website.

3. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «de website, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: de website, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

4

In artikel I, onderdeel V, wordt artikel 1.54a als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De houder van een gastouderbureau:

a. informeert de ouders van de kinderen die gebruik maken van gastouderopvang die door zijn tussenkomst plaats vindt over het te voeren beleid als bedoeld in deze paragraaf; en

b. beschikt over een website.

2. In het derde lid, aanhef wordt «de in het eerste lid bedoelde website» vervangen door: de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde website.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «de website, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: de website, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

5

In artikel I, onderdeel WW, wordt in artikel 2.9b, eerste en tweede lid, en in artikel 2.9c, eerste lid, «vertrouwenspersoon» vervangen door: deskundige.

6

In artikel I, onderdeel YY, wordt artikel 2.11 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De houder:

a. informeert de ouders van de kinderen die gebruik maken van het door de houder geboden peuterspeelzaalwerk over het te voeren beleid als bedoeld in deze paraaf; en

b. beschikt over een website.

2. In het derde lid, aanhef wordt «de in het eerste lid bedoelde website» vervangen door: de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde website.

3. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «de website, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: de website, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

7

Artikel I, onderdeel AL, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel I, onderdeel AL, komt te luiden:

Na artikel 3.8e worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

2. Na artikel 3.8g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8h

In afwijking van artikel 1.1a, vijfde lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, is voor de berekeningsjaren 2012 en 2013 artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing op een aanvraag om kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5.

8

Artikel V komt te luiden:

ARTIKEL V

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen Aa en AL voor wat betreft artikel 3.8h, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Toelichting

Algemeen

In deze nota van wijziging worden aanpassingen doorgevoerd met betrekking tot:

a. terugwerkende kracht aanvraag kinderopvangtoeslag (onderdeel 1, 7 en 8);

b. de meldplicht voor een geweld- of zedendelict jegens een opgevangen kind gepleegd door professionals (onderdelen 2 en 5);

c. informatieplicht houder (onderdelen 3, 4 en 6)

a. Terugwerkende kracht aanvraag kinderopvangtoeslag

Voorgesteld wordt om in het wetsvoorstel de door het kabinet gedane toezegging in de brief van 29 maart 20131 op te nemen dat de beperkte mogelijkheid om met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag aan te vragen over de berekeningsjaren 2012 en 2013 wordt verruimd. De maatregel om het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht te beperken dateert van 1 januari 2012. Vanaf die datum kon alleen kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2012 en volgende, aangevraagd worden over de lopende maand en een maand daaraan voorafgaand». Deze maatregel is ingevoerd om fraude en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag tegen te gaan. De reden voor het invoeren van deze maatregel was het tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. Het bleek in de praktijk dat er aanvragen met terugwerkende kracht over langere perioden (maximaal 15 maanden) gedaan werden, terwijl achteraf bleek dat daar geen recht op was. Wanneer men een groot bedrag met terugwerkende kracht kon aanvragen, was de mogelijkheid te groot dat men grote sommen geld ontving waar men geen recht op had en welk geld bovendien later moeilijk terug kon worden gevorderd. Met het beperken van het aanvragen met terugwerkende kracht tot maximaal twee maanden werd deze fraudemogelijkheid ingeperkt.

Het kabinet constateert nu dat door deze beperking in 2012 en begin 2013 een te grote groep mensen de toegang tot de kinderopvangtoeslag ontnomen is. Deze groep had op een rechtmatige wijze gebruik kunnen maken van kinderopvangtoeslag. Een groep ouders heeft de kinderopvangtoeslag niet tijdig aangevraagd waardoor zij minder geld ontvingen aan kinderopvangtoeslag dan dat zij zouden hebben gekregen wanneer zij de aanvraag tijdig hadden ingediend. Ook blijkt de termijn van maximaal twee maanden terugwerkende kracht (over de lopende maand en de maand daaraan voorafgaand) achteraf kort. Omdat het kabinet het belang van het bestrijden van fraude en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag van belang acht, wordt voorgesteld de maatregel met ingang over het berekeningsjaar 2014, zij het in aangepaste vorm, weer in werking te laten treden. Vanaf het berekeningsjaar 2014 kan kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht aangevraagd worden over de lopende maand en drie maanden daaraan voorafgaand. Vooruitlopend op inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel met ingang van 1 juli 2013, kunnen vanaf medio mei 2013 al aanvragen met terugwerkende kracht over het berekeningsjaar 2012 bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend worden.

b. De meldplicht voor een geweld- of zedendelict jegens een opgevangen kind gepleegd door professionals

In het wetsvoorstel wordt de meldplicht voor een geweld- of zedendelict jegens een opgevangen kind gepleegd door professionals in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk, geregeld. Daarbij wordt aangesloten bij het al lang bestaande systeem in het basisonderwijs met inschakeling van de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het onderwijs. Voorgesteld wordt om de in de artikelen 1.51.b, 1.51.c, 2.9b en 2.9c gehanteerde term van «vertrouwenspersoon» te vervangen door de term «deskundige». In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel staat vermeld dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het onderwijs bij ministeriële regeling zal aanwijzen. Gebleken is dat het gebruik van de term vertrouwenspersoon in het wetsvoorstel aanleiding kan geven tot verwarring. De term vertrouwenspersoon wordt in veel kinderopvangorganisaties reeds gebruikt voor een persoon die binnen de eigen organisatie is aangewezen om als aanspreekpunt te dienen voor ouders of medewerkers voor het behandelen van bepaalde signalen of klachten. Om verwarring tussen deze personen en de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het onderwijs te vermijden wordt de wettelijke term op verzoek van de Inspectie van het onderwijs gewijzigd in een neutralere term.

c. Informatieplicht houder

In het wetsvoorstel is overeenkomstig de door het kabinet gedane toezegging2 in een grondslag voorzien om de gewenste transparantie binnen de sector door regelgeving af te dwingen. De houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen en worden allen verplicht over een website te beschikken (artikel I, onderdeel U (artikel 1.54, eerste lid, van de Wko) en onderdeel V (artikel 1.54a, eerste lid, van de Wko)), artikel I, onderdeel YY (artikel 2.11, eerste lid, van de Wko)). Naar de mening van het kabinet werkt dat informatieverstrekking aan ouders over kinderopvang op de website het meest effectief, wanneer kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen hierop in een vastgesteld format informatie verstrekken over het aanbod en de kwaliteit van de opvang. Dit format zal in ieder geval informatie bevatten over de pedagogische visie van het kindercentrum, het gastouderbureau en de peuterspeelzaal.

Voorgesteld wordt de huidige tekst van het eerste lid van artikel 1.54 en het eerste lid van artikel 2.11 en artikel 1.54a aan te passen overeenkomstig de huidige artikel 1.54, eerste lid, en artikel 2.11, eerste lid, van de Wko, waarin de verplichting van de houder is opgenomen om de ouders te informeren over het beleid als bedoeld in paragraaf 2 van afdeling 3 van hoofdstuk 1 en paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de wet, waaronder het pedagogisch beleid en veiligheid en gezondheid. De toezichthouder heeft expliciet aangegeven deze verplichting hier apart te blijven noemen om te borgen dat ouders van de kinderen die worden opgevangen, geïnformeerd worden over het beleid dat de houder voert. De informatie op de website middels een format zal zich voornamelijk richten op nieuwe ouders ten behoeve van oordeelsvorming en het maken van een bewuste keuze voor de opvang van hun kind. Bovendien zal de informatie op de website middels een format voor een deel over andere zaken gaan dan het beleid als bedoeld in paragraaf 2 van afdeling 3 van hoofdstuk 1 en paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de wet.

Artikelsgewijs

Onderdeel 1 en 7 (artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b en 3.8h)

Met ingang van 1 januari 2012 is de termijn waarmee met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd, beperkt tot maximaal twee maanden.

Op basis van de ervaring met de aanscherping in het afgelopen jaar is echter geconstateerd dat met deze beperking een te grote groep ouders de toegang op kinderopvangtoeslag is ontnomen voor 2012 en begin 2013.

Met artikel 3.8h wordt voorgesteld te regelen dat de in 2012 ingevoerde maatregel ter beperking van de termijn waarop de kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd, niet van toepassing is voor de berekeningsjaren 2012 en 2013. Voor die berekeningsjaren geldt de op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bestaande mogelijkheid om de aanvraag in te dienen bij de Belastingdienst/Toeslagen tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar.

Dat betekent dat aanvragen over het berekeningsjaar 2012 nog ingediend kunnen worden tot 1 september 2013 en aanvragen over 2013 tot 1 september 2014.

Over het berekeningsjaar 2014 en de daarop volgende zal de beperking van de aanvraag met terugwerkende kracht, zij het in aangepaste vorm, weer van toepassing zijn. De aanvraagtermijn wordt verlengd ten opzichte van de vanaf 1 januari 2012 geldende termijn: kosten voor kinderopvang die gemaakt zijn tot drie maanden vóór de datum van de aanvraag om kinderopvangtoeslag komen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b. Wanneer dan een aanvraag wordt ingediend op bijvoorbeeld 15 april 2014, kan die ook betrekking hebben op de kalendermaanden januari, februari, maart, dus vanaf 1 januari. Op basis van de huidige tekst van artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, zou een aanvraag op 15 april 2014 alleen aanspraak kunnen geven vanaf 1 maart 2014.

Onderdelen 2 en 5 (artikelen 1.51b, 1.51c, 2.9b en 2.9c)

Zoals hiervoor al is aangegeven wordt voorgesteld wordt de term «vertrouwenspersoon» te vervangen door «deskundige» omdat de term «vertrouwenspersoon» naar het oordeel van de Inspectie voor het onderwijs ten onrechte geassocieerd zou kunnen worden met een persoon die binnen de kinderopvangorganisatie, ook wel genoemd vertrouwenspersoon, is aangewezen om als aanspreekpunt te dienen voor ouders of medewerkers voor het behandelen van bepaalde signalen of klachten.

Onderdelen 3, 4 en 6 (artikelen 1.54, 1.54a en 2.11)

Voorgesteld wordt de tekst van het eerste lid van artikel 1.54 aan te passen zodat daarin ook weer de huidige in artikel 1.54, eerste lid, van de Wko opgenomen verplichting van de houder is opgenomen om de ouders te informeren over het beleid als bedoeld in paragraaf 2 van afdeling 3 van hoofdstuk 1 van de wet. De verplichting wordt opgenomen in artikel 1.5, eerste lid, onderdeel a. Die aanpassing heeft ook gevolgen voor de verwijzingen in het derde en vierde lid.

Een identieke aanpassing wordt voorgesteld met betrekking tot artikel 2.11, eerste lid.

In de Wko staat op dit moment nog niet de verplichting van gastouderbureaus om ouders te informeren over het beleid als bedoeld in paragraaf 2 van afdeling 3 van hoofdstuk 1 van de wet. Voorgesteld wordt de tekst van artikel 1.54a, eerste lid, aan te passen conform artikel 1.54, eerste lid en artikel 2.11, eerste lid.

Onderdeel 8 (Artikel V)

Aan de inwerkingtredingbepaling wordt een tweede lid toegevoegd, waarin is opgenomen dat de wijzigingen die betrekking hebben op de termijn waarmee met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd (onderdeel 1 en 7 van deze tweede nota van wijziging), zo spoedig mogelijk na publicatie van de wet in werking treden en terugwerken tot 1 januari 2013. Dit is mogelijk, omdat sprake is van een begunstigende regeling.

Gekozen is voor terugwerkende kracht tot 1 januari 2013, omdat dit het moment is waarop artikel 1.3 in werking is getreden (Stb. 2012, 327 en Stb. 2012, 387). Daarvoor was de beperking van de termijn waarmee met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd, opgenomen in artikel 1.1a. Dit artikel is echter met ingang van 1 januari 2013 vervallen (Stb. 2012, 327 en Stb. 2012, 387) en kan derhalve niet meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

Om ervoor te zorgen dat de wijzigingen die betrekking hebben op de termijn waarmee met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd, ook betrekking hebben op het berekeningsjaar 2012 is in het voorgestelde artikel 1.3a expliciet opgenomen dat wordt afgeweken van artikel 1.1a, zoals dat luidde op 31 december 2012.

De combinatie van de formulering van de wijziging van artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, en het nieuwe artikel 1.3a enerzijds en de inwerkingtreding daarvan met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 anderzijds zorgt er derhalve voor dat de in 2012 ingevoerde maatregel ter beperking van de termijn waarop de kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd, niet van toepassing is voor de berekeningsjaren 2012 en 2013.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II, 2012/13, 31 066, nr. 159

X Noot
2

Kamerstukken II, 2011/12, 31 322, nr. 147, p. 6–7.

Naar boven