Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2021
Op 11 februari 2021 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam uitspraak
gedaan in de procedure tot vaststelling van de omvang van de schadeloosstelling voortvloeiend
uit de onteigening van SNS REAAL op 1 februari 2013.
In nauw overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) nationaliseerde de Minister van Financiën
op 1 februari 2013 SNS REAAL. Alle aandelen van SNS REAAL en alle achtergestelde schulden
van SNS REAAL en SNS Bank werden daarbij onteigend. Op grond van de Wet op het financieel
toezicht (Wft) hebben personen wiens effecten of vermogensbestanddelen zijn onteigend,
recht op een schadeloosstelling.1 De Ondernemingskamer dient het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen.
De Ondernemingskamer heeft op 11 februari jl. de hoogte van de schadeloosstelling
vastgesteld op 804,81 miljoen euro exclusief wettelijk rente per 1 februari 2013.
Tegen dit oordeel van de Ondernemingskamer staat beroep in cassatie bij de Hoge Raad
open. De uitspraak wordt op dit moment bestudeerd. De staat zal vervolgens besluiten
over het al dan niet instellen van beroep in cassatie. Indien een procespartij beroep
in cassatie aantekent, wordt de vaststelling en uitbetaling van de schadeloosstelling
uitgesteld tot een definitieve uitspraak van de Hoge Raad.
De Ondernemingskamer heeft bepaald dat de staat de proceskosten van partijen moet
dragen voor een bedrag van circa 6,2 miljoen euro en de kosten voor de door de Ondernemingskamer
aangestelde deskundigen voor een bedrag van ca. 3,6 miljoen euro. De Ondernemingskamer
heeft tevens bepaald dat deze kosten (voor zover nog niet gedaan) direct moeten worden
betaald; een eventueel cassatieberoep schorst deze betalingsverplichting niet.
De vergoeding van de kosten voor de aangestelde deskundigen zijn grotendeels reeds
eerder voldaan. De vergoeding voor de proceskosten en het resterende deel van de deskundigenkosten
(samen circa 6 á 7 miljoen euro) vindt conform de uitspraak op korte termijn plaats.
In de Financiënbegroting 2020 stond onder artikel 2 reeds 10 miljoen euro begroot
voor mogelijk te betalen kosten. Doordat de uitspraak echter niet in 2020, maar in
2021 is gedaan zullen de feitelijke betalingen middels de 1e suppletoire begroting 2021 in de Financiënbegroting verwerkt worden.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra