33 493 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011)

G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 februari 2014

Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer de motie-Vos c.s. inzake vrijstelling van energiebelasting (33 493, F) aangenomen. Kort nadien ontstond onduidelijkheid over het al dan niet uitvoeren van deze door de Kamer aangenomen motie.

Naar aanleiding daarvan heeft de vaste commissie voor Economische Zaken1 op 21 januari 2014 een brief gestuurd aan de minister van Economische Zaken.

De minister heeft op 14 februari 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Den Haag, 21 januari 2014

Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer de motie-Vos c.s. inzake vrijstelling van energiebelasting (33 493, F) aangenomen. Kort nadien ontvingen enkele ondertekenaars van deze motie signalen dat de Belastingdienst in de uitvoeringspraktijk «ontzorgconstructies» niet meer onder de vrijstelling van energiebelasting laat vallen. Indien dit het geval is dan geeft de dienst geen uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken vernemen via u graag een gemotiveerd standpunt van de regering inzake het al dan niet uitvoeren van de motie-Vos c.s.

De commissie ziet de reactie met belangstelling tegemoet en verzoekt u deze uiterlijk 6 februari 2014 aan de Kamer te doen toekomen.

Vice-voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, J.G. Vlietstra

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2014

Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel Stroom (Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet) is door uw Kamer de motie Vos (33 493, F) aangenomen en heeft u op 21 januari een brief (kenmerk 154384u) gestuurd over de uitvoering van deze motie. Middels deze brief wil ik u, mede namens de staatssecretaris van Financiën, informeren over de wijze waarop het kabinet opvolging zal geven aan deze motie.

Naar aanleiding van de motie heb ik, samen met de staatssecretaris van Financiën, vooruitlopend op het aangekondigde onderzoek in het Energieakkoord gekeken naar de huursector. De uitkomst daarvan is dat het kabinet bereid is om voor de huursector een uitzondering te maken op de voorwaarde dat de verbruiker de elektriciteit zelf opwekt. Bij woningen wordt het steeds gebruikelijker om naast energiebesparende maatregelen ook te investeren in duurzame energie opwekking, zoals zon-pv. Dit geldt niet alleen voor particuliere eigenaren, maar ook voor verhuurders. Op het moment dat de duurzame elektriciteitsinstallatie onderdeel is van de woning, kan de installatie gezien worden als onderdeel van het te verhuren object. In dat geval is het kabinet bereid te bezien of in het Belastingplan 2015 een uitzondering gemaakt kan worden op de voorwaarde dat de verbruiker zelf de elektriciteit opwekt, zodat verhuurder en huurder de aanwezigheid van een duurzame elektriciteitsinstallatie op of aan de woning naar eigen inzicht in de huur kunnen verwerken. Hierbij zal ook rekening gehouden moeten worden met eventuele budgettaire consequenties.

Uitvoering van de motie

De motie Vos (33 493, F) verzoekt letterlijk om, in afwijking van de bestaande situatie, aan de vrijstelling van energiebelasting voor zelfopwekking achter de meter (zoals nu verwoord in artikel 50 van de Wet belastingen op milieugrondslag) niet het criterium te verbinden, dat de opwekking voor «eigen rekening en risico» van de gebruiker moet plaatsvinden. Het is echter niet mogelijk om, zoals de motie vraagt, enkel het criterium voor «eigen rekening en risico» te laten vallen zonder dat daar een ander criterium voor in de plaats komt. De motie geeft namelijk ook aan dat moet worden vastgehouden aan de voorwaarde dat de elektriciteit door de verbruiker wordt opgewekt en om deze voorwaarde te kunnen toepassen heeft de Belastingdienst een criterium nodig. Het letterlijk uitvoeren van de motie is met andere woorden niet mogelijk.

Aangezien de aanleiding van de motie is om ontzorgconstructies bij de opwek van duurzame elektriciteit mogelijk te maken, interpreteert het kabinet de motie zo dat binnen de voorwaarde dat er sprake moet zijn van opwek van elektriciteit door de verbruiker er zoveel mogelijk ruimte wordt gelaten voor de toepassing van ontzorgconstructies. Dit betekent dat de motie eigenlijk vraagt of het mogelijk is om een ander criterium, dan voor eigen rekening en risico, te hanteren dat meer ruimte geeft voor ontzorgconstructies. Het is echter zo dat het criterium voor eigen rekening en risico al maximale ruimte geeft voor ontzorgconstructies binnen de voorwaarde dat sprake moet zijn van opwek door de verbruiker. In onderstaande paragraaf over zelfopwekking achter de meter wordt dit nader toegelicht. De huidige praktijk geeft daarmee de maximaal mogelijke ruimte voor ontzorgconstructies. Onder andere ontzorgconstructies in de vorm van huur, operational lease, financial lease en onderhoudscontracten zijn mogelijk, zo lang de voorwaarden daarvan niet zodanig zijn, dat de elektriciteit in wezen door de «ontzorger» geleverd wordt.

De bestaande situatie voldoet mijns inziens dan ook al aan de strekking van de motie. Daarnaast ben ik dus bereid om voor de huursector ruimere mogelijkheden te bieden dan waar de strekking van de motie om vraagt.

Zelfopwekking «achter de meter»

De energiebelasting kent een vrijstelling voor het verbruik van elektriciteit die «achter de meter» door de verbruiker zelf op duurzame wijze is opgewekt (artikel 50, vijfde lid, onderdeel a). De letterlijke tekst van de desbetreffende wetsbepaling luidt als volgt: «Het vierde lid [de belastbaarheid van het verbruik van niet via het net verkregen elektriciteit] is niet van toepassing met betrekking tot de verbruiker die elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen [...].» Deze tekst impliceert dat de vrijstelling alleen van toepassing is als cumulatief aan drie voorwaarden is voldaan: (1) het moet gaan om duurzaam opwekte elektriciteit, (2) de elektriciteit moet «achter de meter» zijn opgewekt (niet via het net verkregen) en (3) de elektriciteit moet door de verbruiker zijn opgewekt.

De Belastingdienst legt de derde voorwaarde zo uit, dat de elektriciteit moet zijn opgewekt voor rekening en risico van de verbruiker. Bij de behandeling van het wetsvoorstel STROOM in uw Kamer heb ik dit ook aangegeven. Mijn uitleg destijds betrof dan ook geen aanpassing van de interpretatie van de Wet of een aanpassing van de huidige praktijk bij de Belastingdienst, maar slechts een feitelijke weergave van de bestaande situatie. De Belastingdienst heeft weliswaar in het verleden, 2010 en 2011, in een aantal gevallen het standpunt ingenomen dat de vrijstelling voor zelfopwekking een ruimere toepassing heeft, maar zij is daarvan teruggekomen. Wellicht dat daardoor enige verwarring is ontstaan. In de situaties waarin de vrijstelling in het verleden ten onrechte is toegestaan, wordt die overigens uiteraard niet zonder meer beëindigd. Als een belastinginspecteur in het verleden bij een individu de verwachting heeft gewekt dat de vrijstelling in haar of zijn geval wel van toepassing zou zijn, vereist het gewekte vertrouwen dat dat gerespecteerd wordt.

Het kabinet vindt, net als de motie, de voorwaarde dat de elektriciteit door de verbruiker moet zijn opgewekt essentieel. Ten eerste omdat het wenselijk is dat alle elektriciteit die door een derde geleverd wordt, en daarmee dus niet door de gebruiker zelf is opgewekt, op gelijke wijze wordt belast, ongeacht of de elektriciteit via een aansluiting dan wel «achter de meter» geleverd wordt. Daarnaast heeft het kabinet in haar visie op lokale energie aangegeven dat lokale energie als voordeel heeft dat het leidt tot meer draagvlak en een vergroting van de energiebewustwording. Van deze voordelen is alleen sprake als de consument ook producent wordt en de gebruiker dus zelf duurzame energie opwekt.

Het is echter zo dat het criterium voor eigen rekening en risico al maximale ruimte geeft voor ontzorgconstructies binnen de voorwaarde dat sprake moet zijn van opwek door de verbruiker. Een mogelijk ander criterium is dat de verbruiker de eigenaar moet zijn van de installatie waarmee de elektriciteit is opgewekt. Dit criterium is echter stringenter dan het criterium voor rekening en risico en leidt daarom tot minder ruimte voor ontzorgconstructies. Het criterium voor eigen rekening en risico sluit ook aan bij de Elektriciteitswet 1998, waarin wordt bepaald dat het vereiste van een leveringsvergunning bij kleinverbruikers niet geldt, als de elektriciteit voor rekening en risico van de afnemer wordt opgewekt2. Als niet wordt voldaan aan het criterium voor rekening en risico is dus in ieder geval sprake van een levering en dan wordt niet meer voldaan aan de voorwaarde dat de verbruiker zelf opwekt. Meer ruimte bieden dan het criterium voor eigen rekening en risico is dus niet mogelijk binnen de voorwaarde dat de verbruiker zelf elektriciteit opwekt.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vice-voorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
2

Artikel 95a, tweede lid, onderdeel a, Elektriciteitswet 1998.

Naar boven