33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

Nr. 175 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 13 augustus 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 15 juni 2015 overleg gevoerd met mevrouw Dijksma, Staatssecretaris van Economische Zaken over:

  • het wetsvoorstel Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) (Kamerstuk 33 348);

  • de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 348, nr. 9);

  • de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 33 348, nr. 18);

  • de nota van wijziging (Kamerstuk 33 348, nr. 5);

  • de tweede nota van wijziging (Kamerstuk 33 348, nr. 10);

  • de derde nota van wijziging (Kamerstuk 33 348, nr. 19);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 17 april 2015 ter aanbieding van het rapport «Regeldrukeffecten Wetsvoorstel Natuurbescherming» van Sira Consulting BV (Kamerstuk 33 348, nr. 14);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 april 2015 ter aanbieding van het advies van Actal Rapport regeldruk wetsvoorstel natuurbescherming (Kamerstuk 33  348, nr. 17);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 12 mei 2015 houdende de reactie op de brief van het Netwerk Groene Bureaus (NGB) over stagnatie ontheffingverlening (nieuwe) natuurwet.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Voorzitter: Graus

Griffier: Franke

Aanwezig zijn dertien leden der Kamer, te weten: Dijkgraaf, Dik-Faber, Geurts, Grashoff, Graus, Rudmer Heerema, Klein, Leenders, Ouwehand, Smaling, Thieme, Van Veldhoven en Vermeij,

en mevrouw Dijksma, Staatssecretaris van Economische Zaken.

Aanvang 13.00 uur.

De voorzitter:

De spreektijden bij dit wetgevingsoverleg zijn in de procedurevergadering al afgetikt met de diverse woordvoerders. De meerderheid heeft beslist. Ik heb het lijstje hier voor mij liggen en ga u natuurlijk houden aan de afgesproken tijden. Ik stel twee interrupties per Kamerlid voor, want naar ik begrepen heb van de Staatssecretaris heeft zij alleen al een kleine twee uur nodig om de tientallen amendementen te behandelen. Ik geloof dat het er wel meer dan 50 zijn. Ik vraag dus uw medewerking, anders zitten wij hier vannacht na 0.00 uur nog. Dat kan niet de bedoeling zijn, hoor ik de Staatssecretaris nu zeggen. Dat klopt, mevrouw de Staatssecretaris!

Er is een punt van orde van de heer Geurts. Dat moet ik altijd toelaten.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik heb een vraag. We gaan plenair afronden. Betekent dit dat wij vanmiddag in de tweede termijn geen moties indienen?

De voorzitter:

Zo is het inderdaad besloten. Ik laat mij influisteren door de charmante griffier naast me dat het indienen van moties gebeurt tijdens de plenaire afronding.

Ik geef als eerste het woord aan de heer Heerema van de VVD. Hij heeft een spreektijd van maximaal 36 minuten.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Dank u wel. 36 minuten klinkt veel en is ook veel. Die zal ik dan ook niet allemaal gaan gebruiken. Ik heb mij het hoofd zitten breken over de manier waarop ik deze wet in dit debat het beste zou kunnen aanvliegen. Er zitten namelijk veel onderdelen in de wet waar ik iets van vind, waar ik vragen over heb en waar ik soms ook amendementen op ga indienen. En ál die onderdelen moeten aan de orde komen. Dat verdient deze technisch lastige wet, dat verdient de natuur in Nederland en dat verdient iedereen die met natuur te maken heeft. Ik ga het daarom als volgt doen. Eerst zal ik een inleiding op hoofdlijnen geven, om de onderdelen vervolgens per onderwerp aan te pakken.

Deze wet is op een aantal punten een verbetering ten opzichte van de oude Natuurwet. Deze positieve punten wil ik graag benoemen. De nieuwe Natuurbeschermingswet is met de samenvoeging van de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurwet een stuk makkelijker leesbaar geworden en simpeler van tekst. De doelstelling is om tot vermindering van regeldruk te komen. Vanwege de decentralisatie zal dit echter in de praktijk moeten blijken. Bij eenvoudige activiteiten zoals reguliere onderhoudswerkzaamheden is geen vergunning meer nodig en bij de aanvraag van een omgevingsvergunning zal de lex silencio positivo worden ingevoerd. Dat betekent dat een vergunning na dertien weken automatisch wordt verleend als er geen reactie is geweest. Ook maakt de nieuwe Natuurwet meer maatwerk mogelijk voor het bedrijfsleven.

Dit klinkt allemaal prettig, maar als de VVD alleen in de regering had gezeten, zou deze wet er toch anders hebben uitgezien. Laat ik het maar meteen zeggen: deze wet bleek bij goede bestudering niet echt ons ding. Dat was al duidelijk uit onze inbreng in de schriftelijke rondes en het verzoek om te komen tot een regeldrukrapport. Wij hadden grote twijfels bij de mogelijke stijging van de regeldruk. Daarom dank aan de Staatssecretaris dat zij op ons verzoek met dit regeldrukrapport is gekomen. Er is al veel helder geworden in de beantwoording van de schriftelijke ronde en door de informatie die we in het regeldrukrapport hebben gekregen. Op een aantal onderdelen wil mijn fractie echter toch nog graag met de Staatssecretaris in debat om verdere verduidelijking te krijgen.

Ons oordeel over deze wet heb ik voor het grootste gedeelte klaar. Ik ben blij dat de PvdA heeft erkend dat de VVD grote moeite had met deze wet en constructief wilde kijken hoe we samen tot een oplossing konden komen. De VVD heeft er namelijk over getwijfeld. Uiteindelijk heeft de PvdA een heel belangrijke toezegging gedaan, die we samen vorm hebben gegeven. De leden hebben wellicht vanmorgen het nieuws gezien of Trouw gelezen. Ik wil dit graag verder verduidelijken in dit debat. Ik was er namelijk van overtuigd dat het onderdeel benuttingsjacht met deze wet ten dode was opgeschreven. De regeldrukverzwaring zou zo fors worden dat de benuttingsjacht in feite in een sterfhuisconstructie terecht zou komen. Het oplossen van dit probleem was voor mij van cruciaal belang voor het vormen van mijn uiteindelijke oordeel over deze wet.

De Partij van de Arbeid en de VVD hebben nu per amendement een reparatie aangebracht door de verzwaring van de regeldruk uit de wet te halen. In ruil daarvoor krijgen maatschappelijke organisaties een stem in de Faunabeheereenheden. Het erkennen van de moeite die wij met deze wet hadden en het samen constructief zoeken naar een oplossing waardeer ik zeer. Ik begrijp heel goed dat de PvdA haar nek op een moeilijk onderwerp uitsteekt, maar zo hoor je als coalitiepartners samen naar oplossingen te zoeken. Het grootste gedeelte van de ingediende amendementen gaat over de jacht en daarom is het goed dat de PvdA en de VVD hierover afspraken hebben gemaakt.

De heer Geurts (CDA):

Ik heb twee beweringen. Ik wil graag van de heer Heerema welke waar is. De eerste is dat jagers en natuurorganisaties onderling afspraken moeten maken over welke jacht noodzakelijk is in een bepaald gebied. De tweede bewering is dat de wildlijst wordt verboden. Welke is waar en welke is niet waar?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik voel het meeste voor de eerste.

De heer Geurts (CDA):

De eerste is uitgesproken door de heer Henk Leenders en staat op de website van de PvdA naar aanleiding van de berichtgeving over het amendement. De tweede, dat de wildlijst wordt verboden, heeft hij vanmorgen gedaan. Dit amendement bevat goede elementen, maar de vijf bejaagbare wildsoorten blijven onderdeel van een faunabeheerplan. Mag er nog afschot plaatsvinden als er een bezwaar- en beroepsprocedure loopt op deze vijf soorten?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De heer Heerema gaat niet over de wijze waarop een gerechtelijke procedure tot wasdom komt en wat eruit komt. Op lokaal niveau willen wij dat de Faunabeheereenheden besluiten welke maatregelen het best genomen kunnen worden door er transparantie aan toe te voegen met betrekking tot de maatschappelijke organisaties. In samenspraak, en dus met meer draagvlak, kan ervoor gezorgd worden dat er een goede afstemming in de regio komt. Ik heb daar het volste vertrouwen in. De reacties die wij op het amendement krijgen, zijn overwegend positief, behalve van een aantal aanhangers van een andere partij. Voor de rest vertrouw ik erop dat men in de regio en zeker ook samen met maatschappelijke organisaties tot een goede afstemming kan komen.

De heer Klein (Klein):

Op zichzelf is het uit een verbindend perspectief een mooi idee om de groepen juist bij elkaar te laten zitten in het faunabeheer, maar ik vraag mij af hoe de besluitvorming daar op een gegeven moment zal plaatsvinden. Zullen alle partijen zich netjes aan dat besluit houden, ook al zijn zij er niet helemaal tevreden over?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Je kunt je natuurlijk opmaken voor als-danvragen, maar wij gaan ervan uit dat afspraken worden gemaakt als mensen samenwerken in de Faunabeheereenheden om tot een gezamenlijk doel te komen, namelijk een beter natuur- en dierbeheer in de regio. Op vragen wat er gebeurt als afspraken niet worden nagekomen, kan ik antwoorden dat ik vertrouwen heb in de Faunabeheereenheden om tot oplossingen te komen. Ik heb geen enkele aanwijzing om ervan uit te gaan dat zij afspraken niet zouden willen nakomen. Laten we eerst maar eens uitzoeken hoe zij dat precies gaan vormgeven. Dat weet ik namelijk ook niet. Het is een amendement, waardoor die maatschappelijke organisaties kunnen worden toegevoegd. Laten we eerst maar eens kijken hoe het precies gaat en of zij lokaal tot goede afstemming kunnen komen. Als het in het uiterste geval helemaal de mist in gaat in Nederland en geen enkele Faunabeheereenheid een vorm van overleg kan vinden, moeten we hier misschien nog maar eens terugkomen, maar ik heb er in eerste instantie het volste vertrouwen in.

De heer Klein (Klein):

Het probleem is niet zozeer dat er uiteindelijk geen oplossing zal komen in een Faunabeheereenheid. Integendeel, uiteindelijk zal in meerderheid altijd wel een beslissing worden genomen en een plan worden vastgesteld. Als natuurorganisaties erbij worden betrokken – wat ik heel positief vind – is het vervolgens wel de vraag hoe je de betrokken deelnemende organisaties tot een commitment kunt laten komen, ook al zouden ze een minderheidspositie innemen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij val ik in herhaling en moet ik mijn eerdere antwoord herhalen. Ik heb geen enkele aanwijzing dat mensen na het maken van die afspraken zullen besluiten dat ze die niet na zullen komen. Laten wij eerst bekijken hoe dit precies gaat landen en hoe men de samenwerking oppakt. Ik heb zowel vanuit jagerskringen als van organisaties als Natuurmonumenten en dergelijke positieve geluiden gehoord. Laten wij bekijken hoe ze er samen uit komen. Dat lijkt mij het belangrijkste.

Voorzitter. Deze Natuurwet gaat natuurlijk over vele onderdelen. Ik wil graag een aantal onderdelen langslopen. Als wij het goed begrijpen, zit in deze wet de mogelijkheid dat de overheid de toegang tot eigen particuliere grond kan ontzeggen op basis van Natura 2000-doelstellingen. Klopt dit? Dat zou toch heel vergaand zijn. Hoever wil dit kabinet in het eigendomsrecht treden? Kan een huiseigenaar die in een rijksmonument woont dan ook uit zijn huis worden gezet omdat er erosie door zand of regen plaatsvindt? Ik vind dat de grondeigenaar te allen tijde toegang moet houden tot zijn eigen terrein en, sterker nog, zelf moet kunnen bepalen wat hij met zijn bezit doet. Laten wij als overheid alsjeblieft ver weg blijven van deze communistische toestanden.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik vind het wel bijzonder dat de VVD dan wel akkoord gaat met het wetsvoorstel waarmee de eigenaar van een bepaald stuk grond gedwongen wordt om jagers op zijn land toe te laten omdat daar afschot moet plaatsvinden. Dat zijn dan toch ook communistische toestanden, lijkt mij.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Nee hoor, dat staat in de overeenkomst zoals die is vastgesteld.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Waarom meet de heer Heerema met twee maten?

De voorzitter:

Mijnheer Heerema, waarom meet u met twee maten?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat is volgens mevrouw Thieme zo! Het gaat hier om particulier bezit, terwijl je niet eens meer op je eigen land mag komen. Op het moment dat er jachtgrond wordt verpacht – dat is waar mevrouw Thieme volgens mij naartoe wil – ...

Mevrouw Thieme (PvdD):

Nee, voorzitter ...

De voorzitter:

Sorry, mevrouw Thieme, maar de heer Heerema is nu aan het woord en u hebt nu twee interrupties gehad.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Als er gronden zijn waarop gejaagd wordt, kan ik me niet voorstellen dat daar uiteindelijk een overeenkomst onder zou moeten zitten die door de overheid ontbonden gaat worden. Dat is bij deze overeenkomst wel zo. Er is namelijk een doelstelling voor Natura 2000 en er is particulier grondbezit. De overheid besluit dat er een hek om een bepaald particulier grondbezit gezet moet worden en dat er niemand meer op mag. Ik wil weten hoe dat zit en hoe dat kan.

De voorzitter:

Mevrouw Thieme, ik liet u interrumperen en heb u een herhalingsverzoek laten doen, maar het probleem is dat u nu wel aan de tweede interruptie van uw fractie gaat beginnen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ja, maar de heer Heerema was even in verwarring. Het gaat erom dat door een aanwijzing van een provincie zelfs met behulp van de sterke arm, zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gesteld wordt, toegang kan worden verschaft tot iemands terrein om daar afschot te laten plaatsvinden, terwijl de heer Heerema hier betoogt dat het eigendomsrecht hier toch wel heel erg heilig is. Waarom meet de heer Heerema op dat punt met twee maten?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb niet het idee dat ik hier met twee maten meet. Er kunnen allerlei grondslagen zijn waarom dat noodzakelijk is voor doelstellingen die bereikt moeten worden. Een Natura 2000-doelstelling op eigen grondgebied vind ik geen reden om een hek om een stuk grond van een particulier te zetten.

Voorzitter. In de wet is de intrinsieke waarde van de natuur opgenomen. Dat is iets wat voor de VVD niet hoeft. Dit zijn zaken die je niet met wet- en regelgeving hoeft vast te leggen. Wij begrijpen echter dat dit een belangrijk onderdeel is voor de Partij van de Arbeid, D66 en GroenLinks. Het stond immers prominent in hun initiatiefnota Mooi Nederland. Ik ben dan ook van plan om dit onderdeel met rust te laten. Collega Graus heeft hierover een amendement ingediend, maar dat zullen wij – sorry, voorzitter – niet steunen.

De aanwijzing van provinciale natuurgebieden is een onderdeel dat past bij de decentralisatie. Vanuit mijn landelijke rol ben ik niet zo'n voorstander van de mogelijkheid om nog meer natuurgebieden een beschermde status te geven: liever wat minder natuur die goed onderhouden wordt dan veel groen gerommel. Als we decentraliseren, dan hoort deze verantwoordelijkheid nu eenmaal lokaal te komen liggen. Ik heb er vertrouwen in dat onze regionale bestuurders verstandige beslissingen nemen; dat ze verstandige keuzes maken tussen de beschikbare middelen en de hoeveelheid natuur die daarmee kan worden beschermd.

Collega Van Veldhoven heeft een amendement ingediend om landschappen ook een beschermde status te geven. Dat amendement is voor mij te ruim geformuleerd. Ik wil best meedenken, maar alleen als we een begrenzing kunnen aanbrengen. En ik houd van concreetheid. Ik vermoed dat dit amendement vooral is opgesteld om bijvoorbeeld het landschap van Midden-Delfland beter te kunnen beschermen. De lobby uit dit gebied is de afgelopen weken heel systematisch te werk gegaan. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of het klopt dat met deze wet, zoals die nu voorligt, een gebied zoals Midden-Delfland sowieso als bijzonder natuurgebied kan worden aangewezen door de provincie.

Als we het hebben over een betere bescherming, dan valt mij op dat in deze wet vooral wordt gesproken over een soortenbescherming en niet over een gebiedsbescherming. Zo ken ik de Staatssecretaris niet. Zij was juist op de goede weg door in de natuurvisie op te nemen dat we de soortenbescherming wat zouden verlaten en in de toekomst wat meer naar gebiedsbescherming toe zouden werken. Dat is een heel verstandige keuze, want het heeft in onze ogen werkelijk geen enkele zin om alles uit de kast te halen om in een gebied zoals Polder Stein alles op alles te zetten voor één bloempje. Dat gebeurt in de rest van Europa ook niet. We moeten nu eenmaal verstandig omgaan met het beperkte geld dat beschikbaar is voor natuur.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie. Sorry dat ik u niet gezien had. De mensen denken misschien dat de Staatssecretaris twee nieuwe medewerkers heeft gekregen, maar het zijn twee leden die geen plaats meer konden vinden.

Staatssecretaris Dijksma:

Een kwaliteitsimpuls!

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Dat zou best mooi zijn, maar laat ik hier vandaag vooral mijn politieke rol vervullen. Het is mooi dat er voor het onderwerp zo veel belangstelling is dat de collega's zich zowat moeten opdelen aan beide zijden van de tafel.

Mijn vraag gaat over het vorige punt van de VVD-fractie. Nederland heeft een handtekening gezet onder een Europees landschapsverdrag. Ik ken de VVD als een partij die, als we internationale verplichtingen hebben, ze in ieder geval wil uitvoeren. Wat is die handtekening voor de VVD nog waard, als we nu kijken naar dit wetsvoorstel? Het landschap wordt inderdaad niet beschermd, maar onze handtekening staat er wel.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij heb ik heel duidelijk aangegeven dat ik positief wil meedenken met mevrouw Van Veldhoven om te komen tot een verankering in de wet. Dat heb ik letterlijk uitgesproken. Ik had u niet zien zitten. Sorry daarvoor, want ik keek naar deze kant. Een warm gevoel is misschien iets te veel, maar ik wil er zeker positief over meedenken.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Daar ben ik ontzettend blij mee. Mijn fractie heeft ook nog een amendement waarin het haakje richting dat Europees landschapsverdrag wordt gelegd, dus ik hoop dat de VVD-fractie net zo positief daarnaar wil kijken als naar het amendement van D66, dat overigens ook de warme steun van onze fractie zal krijgen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Klopt het dat u dat amendement nog niet hebt ingediend? Ik heb het nog niet voorbij zien komen. Oké, dank u wel.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Hartelijk dank aan de heer Heerema voor zijn toelichting en voor zijn bereidheid om mee na te denken over dat landschapsamendement. Het is van belang om hierin ook onderscheid te maken tussen natuurwaarden die je zou willen beschermen en landschappelijke waarden die je zou willen beschermen. In de wet zit de bescherming van het landschap nu eigenlijk alleen maar wanneer het samenvalt met de natuurwaarden. Soms heb je echter gebieden waarin je niet een bijzondere natuurwaarde wilt beschermen, maar wel een heel bijzonder kenmerk van het gebied. Dat zou je apart moeten kunnen beschermen zonder daarnaast allerlei natuurbescherming daarop te leggen. Mijn amendement maakt het mogelijk om dat te scheiden, zelfs als je zegt: qua natuur willen we hier niets apart beschermen, willen we niets veranderen, maar toch willen we de kenmerken van dit gebied bescherming geven. Dat moet dan inderdaad in de provincie worden besproken. We gaan dat niet vanuit Den Haag vastleggen, maar we geven de provincies gereedschap om dat te doen. Hoe staat de heer Heerema tegenover die scheiding: dat je niet per se ook natuur hoeft te beschermen, maar dat je iets kunt beschermen wat je bijzonder vindt aan het landschap in je buurt?

De voorzitter:

Ik verzoek u allen om uw vragen wat beknopter, korter en puntiger te formuleren, want anders gaan we het niet redden voor middernacht.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik kan daar in principe kort over zijn: ik ben er net weer iets warmer voor geworden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dan zal ik ook kort zijn. Laten we het hier voor dit moment bij houden. We spreken er later nog over.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mijnheer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dan wil ik graag over de volgende twee onderdelen vragen stellen aan de Staatssecretaris: de invasieve exoten en de herintroductie van soorten. Het betreft opnieuw een effect van de decentralisatie. Als we decentraliseren en daarmee het vertrouwen geven aan onze lokale bestuurders, dan moeten we het beleid ten minste in overeenstemming met provinciale bestuurders maken. Op dit moment staat in de wet, in artikel 3.17, lid 3 en artikel 3.32, lid 5, dat er overleg plaatsvindt met de provincie. Dat zou impliceren dat er wel wordt geluisterd, maar niet zodanig wordt gehandeld. Ik ben van mening dat wij dit vertrouwen prima aan de provincie kunnen geven en dat «overleg met» zou moeten kunnen worden vervangen door «overeenstemming met». Hoe kijkt de Staatssecretaris daartegen aan? Ik heb twee amendementen klaarliggen om dit te verankeren, maar het zou heel goed kunnen dat de Staatssecretaris daar een dusdanig antwoord op geeft dat die amendementen niet nodig zijn. Ik krijg daar dus graag een reactie op.

Ik wil nog even terug naar het regeldrukonderzoek dat de Staatssecretaris door Sira heeft laten opstellen. Dit rapport heeft een flinke inbreng gehad van het maatschappelijk veld. Komt daar nog een vervolg op? Wordt het maatschappelijk veld goed betrokken bij de uitvoering en de inpassing van deze wet? In hoofdstuk 5 van het rapport van Sira staat namelijk dat door een goede afstemming van de uitvoering met maatschappelijke organisaties, een stijging van de regeldruk kan worden voorkomen. Volgens mij is in dit huis geen enkele partij voorstander van meer lasten en regeldruk, maar blijkbaar is bij deze wet de afstemming extra belangrijk om een onbedoelde stapeling van beleid te voorkomen. Heel specifiek vraag ik de Staatssecretaris daarom of zij de aanbevelingen uit 5.1.7 gaat overnemen. Daarin is deze samenwerking namelijk geborgd. Met een toezegging maakt de Staatssecretaris mij en de maatschappelijke organisaties gelukkig.

Met betrekking tot de regeldruk vraag ik mij af of het mogelijk is om een evaluatiemoment in te bouwen, voordat de Natuurwet opgaat in de Omgevingswet. Er is nog best veel onduidelijk over de daadwerkelijke regeldruk, omdat in de wet een aantal kanbepalingen is opgenomen. We moeten voorkomen dat deze kanbepalingen samen met een eventuele stapeling van beleid, tot onbedoelde effecten van deze wet leiden. Kan gemonitord worden welke effecten optreden om zo een evaluatie te kunnen uitvoeren ter voorbereiding op het laten landen van deze wet in de Omgevingswet? Dat is mijn concrete vraag aan de Staatssecretaris.

Dan heb ik nog drie punten. Ten eerste wil ik een aantal opmerkingen maken over de jacht. Ik heb daar in mijn inleiding al aandacht aan besteed, maar ik wil graag benadrukken dat de benuttingsjacht in Nederland een belangrijk onderdeel van de jacht is. Ik zal aangeven waarom. Onze jagers zijn de oren en de ogen in de natuur. Elke jager verzet elk jaar veel uren vrijwilligerswerk om de natuur in Nederland te verbeteren en in stand te houden. Met 28.000 jagers gaat het om vele duizenden uren vrijwilligerswerk per jaar. Het is voor de VVD dan ook niet meer dan logisch dat deze jagers het veld dat zij beheren en beschermen, ook mogen gebruiken voor de benuttingsjacht. Het beste en lekkerste scharrelvlees komt immers van de jager. Ik vind het plan van de partijen die het doel hebben om de benuttingsjacht in te dammen, dan ook heel slecht. Daarmee verlies je een enorm aantal natuurvrijwilligers en dus ook natuurbescherming. Dat is onbegrijpelijk en onverstandig, maar het is vooral een heel slecht plan. Laat ik in deze eerste termijn maar meteen heel duidelijk zijn: geen van de ingediende amendementen waarmee men de benuttingsjacht verder wil inperken, kan op mijn steun rekenen. Zolang ik woordvoerder jacht van de VVD ben, zal ik er altijd voor blijven vechten dat onze Nederlandse restaurants gewoon Nederlands wild kunnen blijven serveren.

Mijn tweede punt gaat over Natura 2000. De VVD is al jaren bezig met een realistischer beleid ten aanzien van Natura 2000. Wij blijven ons verbazen over wat Europa van ons vraagt en de wijze waarop dit in Nederland wordt geïmplementeerd. Wij hebben bij het laatste algemeen overleg opnieuw geprobeerd meer duidelijkheid te krijgen. Wij willen bijvoorbeeld helder krijgen van wie de schaduwopgave bij Natura 2000 precies komt. Komt die van Europa of van de Staatssecretaris? Het antwoord van de Staatssecretaris op deze vraag was dat Europa een instandhoudingsdoelstelling neerlegt bij Nederland en dat daarnaar gehandeld wordt. Ik concludeer dat Nederland de meest risicoloze uitvoering mogelijk kiest door onnodig gebieden te vergroten om doelstellingen te halen. Mijn inschatting is dat er meer clementie is vanuit Europa dan de Staatssecretaris denkt, want Nederland doet aantoonbaar heel erg veel. De eerste helft van volgend jaar is Nederland voorzitter van de EU. Natura 2000 is wat dat betreft een prioriteit. Laten wij het voorzitterschap gebruiken om een goed evenwicht te vinden in wat wij moeten doen en wat wij teveel doen, en vooral de ruimte te zoeken om de balans tussen economie en ecologie te verbeteren.

Dan ben ik bij mijn laatste punt. In december vorig jaar hebben collega Lutz Jacobi en ik een motie ingediend om uit te zoeken of wij meer flexibiliteit in de provinciale vrijstellingslijst konden krijgen. De uitkomst was hoopvol. Het was namelijk mogelijk en zou per amendement bij deze Natuurwet geëffectueerd kunnen worden. Die uitdaging heb ik opgepakt, want bij een decentralisatie hoort zeggenschap in de regio. Dan is het toch wat vreemd als wij van onder onze kaasstolp in Den Haag een lijst zouden gaan samenstellen waar de provincies zich aan moeten gaan houden. Provincies moeten zelf lokale diersoorten waarvoor zij maatregelen willen treffen, op de provinciale vrijstellingslijst kunnen plaatsen. Dit amendement regelt dat. Wij stellen dan een deel van de lijst landelijk vast, maar provincies krijgen vervolgens zelf de ruimte om diersoorten lokaal toe te voegen.

Ik kom tot een afronding. Het is een lang en mooi traject geweest om bezig te zijn met deze wet. Dank aan mijn uitstekende ondersteuning, die mij geholpen heeft om deze wet onder de knie te krijgen. Dank ook aan Bureau Wetgeving voor de adviezen en het opstellen van de amendementen. Vandaag rest het wetgevingsoverleg. Volgende week hebben wij de plenaire afronding en dan volgen de stemmingen. Dan is deze belangrijke wet voor het zomerreces door de Kamer heen. Het is een mijlpaal voor de natuur, een mijlpaal voor de Staatssecretaris en een mijlpaal in de aanloop naar de Omgevingswet.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Smaling.

De heer Smaling (SP):

Mevrouw Van Veldhoven stak haar vinger al eerder omhoog.

De voorzitter:

Klopt. Zij zit een beetje in een dode hoek. Ik heb het nu gezien. Het is sympathiek dat u dat meldt.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

In de systematiek die de heer Heerema over de jacht neerlegt, vraag ik mij af waarom hij eigenlijk nog aan de landelijke vrijstellingslijst wil vasthouden. Waarom laat hij het in zijn systematiek überhaupt niet aan de provincies om te beargumenteren waarom het nodig is om op een bepaald dier de jacht te openen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Nou, «de jacht openen», het gaat om beheren. De meest diervriendelijke methode komt eerst en daarna zien wij wel wat er gebeurt. Dat is in ieder geval de inzet zoals ik die wil plegen. Mevrouw Van Veldhoven heeft een heel goed punt, maar om het haakje te maken zou je gebruik moeten maken van de huidige provinciale vrijstellingslijst en daar een wijziging op moeten indienen. Ik heb puur vanuit de technische behandeling zoals ik die heb nagevraagd bij Bureau Wetgeving, begrepen dat dit een verstandigere route was om te kiezen dan de route van het helemaal vrijgeven van de provinciale vrijstellingslijst, waarbij wij elke provincie zelf de lijst laten vaststellen. Dat is puur technisch. Het uiteindelijke doel is hetzelfde: de regio kan zelf bepalen wat hij wil en wij hebben blijkbaar ook een aantal soorten die wij landelijk vaststellen. Ik kan daar prima mee leven en heb daar geen enkele moeite mee.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Als ik het goed begrijp, zou de VVD er prima mee kunnen leven als de landelijke jachtlijst verdwijnt. Daarnaast zegt de heer Heerema dat de meest diervriendelijke methode eerst moet worden gebruikt. Dat zag ik ook nog niet zo verankerd in de wet. Dat zouden wij misschien duidelijker moeten verankeren in de wet om hierop nader tot elkaar te komen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik kies nu voor deze route, omdat dat de effectiefste route lijkt. U noemde de landelijke jachtlijst, maar volgens mij is het gewoon een provinciale vrijstellingslijst, waardoor je maten van beheer kunt laten toepassen. De tweede vraag van mevrouw Van Veldhoven betrof het verankeren van de meest diervriendelijke methode. Ik heb in de toelichting van mijn amendement heel duidelijk aangegeven hoe ik daarnaar kijk. Ik denk dat dat voldoende is om de regio's te laten bepalen hoe zij dit vorm willen geven. Nogmaals: ik wil hier vanuit Den Haag zo weinig mogelijk verankeren. Laten we de regio's dus gewoon de ruimte geven om met elkaar uit te zoeken hoe zij, als er diersoorten zijn, die het beste zouden willen bestrijden, beheren, wegvangen, verjagen enzovoorts. Dan zien we wel hoe dat verder loopt.

De voorzitter:

Mevrouw Van Veldhoven, u hebt nu al ...

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Alleen ter verduidelijking: er is een artikel 3.18, waarin de wildlijst wordt vastgesteld. Die wordt landelijk vastgesteld, maar in de systematiek van de heer Heerema zou je die ook kunnen schrappen en zou je kunnen zeggen dat er dus geen landelijke lijst meer is. Die staat er nu wel in.

De voorzitter:

Daar hoeft de heer Heerema niet meer op te antwoorden, want u was door uw interrupties heen. U hebt ook geen interruptie meer. U zult dus uw buurvrouw lief aan moeten kijken of u moet het eventueel bewaren voor de tweede termijn.

De heer Smaling (SP):

Ik dank de heer Heerema voor zijn betoog. We leven hier natuurlijk niet in het Amazonewoud. Het is dus duidelijk dat jacht een rol vervult, maar de heer Heerema fietst naar mijn beleving een beetje door de terminologie heen. Hij heeft het over benuttingsjacht, terwijl hier volgens mij enerzijds de plezierjacht en anderzijds de beheerjacht op tafel liggen. In het debat van vanmorgen met mevrouw Thieme heeft zowel de Staatssecretaris als uw collega-amendementsindiener gezegd dat zij de plezierjacht vandaag ten grave dragen. Om de zaak consistent te maken, zou ik van de heer Heerema willen horen of dat ook zijn doel is voor deze dag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

U hebt mij die termen nooit in de mond horen nemen. Wat mij betreft, hebben we jacht voor schadebestrijding, jacht voor beheer en jacht om te komen tot benutting. Dat zijn ze volgens mij. U hebt mij geen andere termen horen noemen. Volgens mij ben ik dus niet aan het goochelen met termen. Mensen die een volledig ongedefinieerd woord als «plezierjacht» bezigen, zijn juist aan het goochelen met woorden.

De heer Smaling (SP):

Het is gewoon een ja-neevraag. Ik vraag u of wij vandaag de plezierjacht ten grave gaan dragen. Is het antwoord ja of nee?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het is niet aan mij om te kiezen welke woorden wel of niet ten grave worden gedragen. Ik heb het over benuttingsjacht. Dat vind ik een heel normaal woord, dat ook door veel jagers in Nederland wordt gebruikt. Volgens mij moeten we daarover spreken, niet over andere rare woorden.

De voorzitter:

Er zijn verder geen interrupties. We gaan dus luisteren naar de heer Geurts van het CDA. Zoals overeengekomen heeft hij in de eerste termijn maximaal ongeveer veertien minuten.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik hoorde laatst iemand zeggen dat Nederland compleet is aangeharkt. We behandelen de natuur als een kerststukje: misschien hier nog een rund uit Schotland, daar nog een boompje, nog wat afvlaggen en hier nog wat waterstanden ophogen. Ja, er valt altijd meer op te leuken en aan te harken. Ik vraag mij af of je dit zo hard moet zeggen, maar dit heeft wel een heel grote kern van waarheid in zich. We vergeten dat de natuur leeft en verandert en vooral dat Nederland klein en dichtbevolkt is. In natuurfilms wordt de mens zorgvuldig weggeknipt, wat een vertekend beeld geeft van natuur in Nederland. In Nederland is er op het land volgens mij geen natuur die niet door mensen is aangelegd. Mensen leven en werken in of dicht bij deze stukjes en genieten daar ook graag van. Het besef dat Nederland geen wilde natuur kent en dat overal mensen leven, werken en recreëren, is van belang bij het behandelen van deze wet.

Het CDA staat voor rentmeesterschap, een zorgvuldig beheer van de wereld waarin wij leven om die door te geven aan onze kinderen. Goed beheer kent geen hiërarchie, ook niet voor de functie natuur. Het zorgen voor onze leefomgeving, voor de natuur, vraagt om een veilige inbedding te midden van de samenleving. Voor de leden van de CDA-fractie is de natuur binnen de schepping datgene wat op eigen kracht verschijnt en bestaat. Het eigene van natuur bestaat eruit dat die op eigen kracht beweegt en ook verandert. Het op eigen kracht bewegen en veranderen is een kracht die het de natuur mogelijk maakt om te blijven bestaan op aarde. De doelbepaling van het wetsvoorstel – we hebben het nu over de intrinsieke waarde – gaat te ver in het voordragen van de natuur als een autonome entiteit. Het moet gaan over hoe wij omgaan met de natuur in ons midden en niet over het wensdenken.

Net als de Raad van State ziet het CDA niets in de doelbepaling die is opgenomen in artikel 1.8 van de wet. Die doelbepaling zorgt voor onduidelijkheid en procedures en heeft bovenal geen enkele functie in de wet. Hoe weegt deze doelbepaling zonder regelgevolgen op tegen de niet-bepaalbare gevolgen van deze term op de verdere uitvoering en naleving van deze wet? De uitvoeringskosten van het wetsvoorstel en mogelijke rechtszaken over de term «intrinsieke waarde» kunnen fors uitvallen, zonder dat deze term volgens de regering enige grondslag heeft voor natuurregels. De zorg voor natuur is volgens ons in voldoende mate opgenomen in het wetsvoorstel, dus waarom is deze doelbepaling er dan nog? Ik heb op dit punt een amendement ingediend.

Het CDA hecht groot belang aan de mogelijkheid dat eigenaren invloed hebben op hun bezit. Ziet de Staatssecretaris dit belang ook? Idealiter zou het CDA willen dat de verantwoordelijkheid voor het beheer ligt bij de eigenaar of beheerder van een gebied. Hij heeft een groot belang bij het goed beheren van zijn grond. Daarnaast kunnen maatregelen hem direct raken, bijvoorbeeld waardevermindering door verhoging van de waterstand. Ik heb dan ook een amendement ingediend om het belang van de eigenaar, pachter of beheerder beter te borgen. Zo wordt het de overheden uitdrukkelijk verplicht om eigenaren, pachters en beheerders de mogelijkheid te geven om een zienswijze te geven op mogelijke maatregelen die op hun land terecht zullen komen.

De natuur zit niet stil. Ongeacht of het gaat om natuurgebieden, landbouwgrond of stedelijke omgeving, natuur is altijd in beweging. Daarom is voor het CDA het stellen van een statische natuurdoelstelling een contradictie. De VVD heeft hier net al een paar woorden aan gewijd, maar ik heb hier nog een aantal vragen over. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om samen met andere lidstaten te pleiten voor de overgang naar een gebiedsbenadering voor natuurbescherming? We hebben er al vaker over gesproken, maar ik wil het vanmiddag proberen toch wat te verdiepen. Hoe kunnen die soorten worden beschermd waar dat daadwerkelijk kan? Europese samenwerking ten aanzien van de bescherming van habitats en soorten biedt in mijn ogen meer mogelijkheden voor een effectieve en realistische bescherming van de natuur. In samenwerking met en door afspraken te maken met andere lidstaten kan bekeken worden waar er op de beste manier habitats en soorten beschermd kunnen worden. Sommige soorten zijn met zelfs zeer grote inspanning niet in stand te houden in bepaalde gebieden. Niet alleen de mens heeft daar invloed op. Ook de natuur zelf is wreed en kent geen groter belang toe aan kwetsbare soorten. Daar moeten we gewoon reëel in zijn.

Daarnaast mist het CDA aandacht voor de praktijk. Om meer ruimte te kunnen geven, bijvoorbeeld voor proactief handelen in veranderde omstandigheden, zou een experimenteerbepaling uitkomst kunnen bieden. Om mogelijkheden open te houden in de wet heb ik een amendement ingediend om ten behoeve van bepaalde doelen, bijvoorbeeld verkeersveiligheid, maar ook ecologie, te kunnen afwijken van de natuurregels. Het experimenteerartikel is geënt op wat wij ook hebben in het wetsvoorstel Omgevingswet.

Naast bovengenoemde kritiek heeft deze wet onlosmakelijk een doel waar het CDA achter staat: decentralisatie van het natuurbeleid. Oud-staatssecretaris Bleker heeft deze beweging gemaakt. Die wordt door de Staatssecretaris voortgezet. Ik ben de Staatssecretaris ervoor erkentelijk dat zij het beleid van haar voorganger heeft voortgezet. Het CDA wil dat beleid dicht bij de inwoners staat. Zeker, natuur zou het best samen met de omgeving vormgegeven moeten worden. Ik heb er het volste vertrouwen in dat provincies zich hiervoor zullen inspannen. De Staatssecretaris heeft middelen meegegeven aan de provincies voor het natuurbeleid. Het CDA is geen voorstander van het doorstampen van het ecologische hoofdsysteem en vindt dat dit zeer beperkt zou moeten worden ingezet. Bekeken moet worden hoe een lokale oplossing voor inrichting en onderhoud van natuur mogelijk is in plaats vanuit Den Haag tekennatuur op te leggen. In de praktijk voeren de provincies het natuurbeleid al uit. Met dit wetsvoorstel wordt dit vastgelegd. Dit betekent dat de provincies de Vogel- en Habitatrichtlijn gaan uitvoeren. Hier zijn een aantal vragen bij te stellen. Hebben de provincies een inspannings- of een realisatieverplichting? Simpeler gezegd: zijn de provincies verplicht om maatregelen te nemen en, zo ja, in hoeverre dan? Of worden de provincies afgerekend op resultaten? Is voor de Europese rechter het Rijk of de provincie verantwoordelijk wanneer de doelen niet gehaald worden?

De provincies dienen nu echt over het natuurbeleid te gaan. Op bepaalde punten in het wetsvoorstel heeft het Rijk toch bevoegdheden gehouden. Ik heb hierbij mijn vraagtekens. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom de verantwoordelijkheid voor de exotenlijst alleen bij de rijksoverheid ligt? Waarom mag niet elke provincie zijn eigen jachtvrijstellingslijst vaststellen? Ook de verantwoordelijkheid voor het herintroduceren is bij de rijksoverheid blijven liggen, terwijl provincies zorg moeten dragen voor een gunstige staat van instandhouding. Dit geldt toch ook voor dieren of planten die worden geherintroduceerd? Ik begrijp niet waarom dit besluit niet samen met de provincies wordt genomen. Ik heb op dit punt ook een amendement ingediend.

De provincies en de nationale overheid krijgen met dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid om zelf natuurgebieden aan te wijzen. Dit kan uitkomst bieden. Ik ben echter op mijn hoede voor extra regels die inwoners het leven zuur kunnen maken. Heeft de Staatssecretaris er zicht op of en, zo ja, hoe provincies gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot het aanwijzen van nieuwe gebieden? Welke waarborgen zijn er dat de aanwijzing van deze gebieden zorgvuldig tot stand komt? Om een zorgvuldige totstandkoming in te bouwen, stel ik voor dat er een afweging plaatsvindt van maatschappelijke baten en lasten voorafgaande aan de aanwijzing van het gebied. Dat dit goed werkt, heb ik geleerd bij de Engbertsdijksvenen.

Ik kom op «regels over natuur, nationaal en Europees». Het voorliggende wetsvoorstel sluit grotendeels aan bij de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ik stel echter ook vast dat het voorstel op sommige onderdelen verder gaat dan de Europese regels. Ik heb het dan over het beschermingsniveau voor alle zoogdieren, amfibie- en reptielsoorten, ook als deze heel goed gedijen. Nu moet er bijvoorbeeld een ontheffing worden aangevraagd voor het verstoren van zeer veel voorkomende meeuwen, zoals de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw. De ontheffing is niet zomaar verkregen. Zij is allereerst alleen mogelijk als het past binnen het faunabeheerplan. Als dat niet het geval is, moet het proces van wijziging en goedkeuring van het faunabeheerplan worden doorlopen, waartegen dan ook beroep en bezwaar mogelijk is. Dan moet de ontheffing nog worden gegeven, waartegen eveneens bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Als je dat hele proces zo'n beetje hebt doorlopen, zal wel blijken dat er een nieuwe methode van verjagen of bestrijden is, die dan natuurlijk niet is opgenomen in het faunabeheerplan, waardoor het hele circus opnieuw begint in Nederland. Ondertussen zitten de auto's onder de poep en liggen uit elkaar getrokken vuilniszakken op straat. Op deze manier wordt het wel heel moeilijk om regels ter bescherming van de natuur te waarderen. Graag hoor ik hoe de Staatssecretaris hiernaar kijkt en welke mogelijkheden zij ziet om overlast en schade van veelvoorkomende soorten te voorkomen en te bestrijden. Ik heb het net over de meeuwen gehad, maar we krijgen regelmatig ook mails over steenmarters die een probleem bij mensen veroorzaken. Hoe zou bijvoorbeeld de procedure voor verlenging van een ontheffing kunnen worden versneld voor soorten die overmatig floreren en overlast veroorzaken?

Er zit licht tussen de middelen die kunnen worden ingezet ten behoeve van beheer en schadebestrijding in Nederland en die welke kunnen worden ingezet volgens het Benelux-verdrag. De vraag is: waarom geeft de Staatssecretaris niet de mogelijkheid aan provincies om lokaal af te wegen welke middelen het meest geschikt zijn om toe te passen, zonder al bij voorbaat een aantal middelen uit te sluiten? In mijn ogen is het goed om provincies het met de buurlanden overeengekomen palet aan middelen voor te leggen. Provincies zijn uitstekend in staat om een afweging te maken over de middelen waarmee zij beheer en schadebestrijding kunnen vormgeven. Ik heb op dit punt ook een amendement ingediend.

Ik kom op de jacht. Het grootste deel van het voorliggende wetsvoorstel behelst de regulering van de jacht. Voor het CDA is de jacht onlosmakelijk verbonden aan het eigendom van de grond. Het duurzaam benutten van de dieren op het land hoort bij het eigendom daarvan. Daar is niks mis mee. Of de boer nu de jachthouder is van de grond of iemand anders, maakt daarbij geen verschil. Het CDA stelt vast dat het wetsvoorstel een stap is om in Nederland de jacht af te schaffen. Haas, konijn en houtduif moeten nu eerst geteld worden, deel uitmaken van een afschotplan en deel uitmaken van een faunabeheerplan en dan pas zouden deze dieren mogen worden benut. Dat is een bureaucratische rompslomp van jewelste. Als er bezwaar wordt gemaakt tegen het plan, mag er niet worden gejaagd, met grote schade tot gevolg. We hebben ook de rapporten van Sira en Actal kunnen zien. Het gaat om forse bedragen: van 1,6 miljoen tot maximaal 8,5 miljoen. Heeft de Staatssecretaris hier serieus aandacht voor? Ik zie dat ze er serieus aandacht voor heeft, maar ze zegt ook dat het aan de provincies is. Dat vind ik eigenlijk onvoldoende. Mijn punt is: de wildlijst moet niet in het afschotplan. Zo moet het in mijn ogen in deze wet. Hoe wil de Staatssecretaris hoge administratieve lasten voorkomen? Is zij bereid om de wildlijst uit te zonderen voor het afschotplan? Misschien wil de Staatssecretaris ook ingaan op de bureaucratische rompslomp van haar huidige wet. Misschien is het alleen maar om tegenstanders van de benutting van de natuur te laten zien dat het zorgvuldig gebeurt. Dat heeft volgens mij echter geen enkele zin: fanatieke tegenstanders overtuig je nooit.

De vijf soorten op de jachtlijst floreren uitstekend in Nederland. De jachthouder heeft er belang bij dat de populatie in stand blijft zodat hij die kan blijven benutten. Ik heb dit afgelopen donderdagavond ook proberen duidelijk te maken. De vraag is ook of veel natuurbeheerders, als deze wet in onverkorte vorm doorgaat, zullen zeggen: bekijk het maar met je formulieren. Misschien willen zij die niet invullen en willen zij niet meer gaan tellen. Wie zal de wildschade voor landbouwers, grondeigenaren en burgers dan bestrijden? Ik heb met een aantal amendementen geprobeerd ervoor te zorgen dat het belang van jacht, beheer en schadebestrijding wordt geborgd en het toch iets eenvoudiger wordt gemaakt. De meeste van die amendementen zijn al ingediend.

Ik heb nog een vraag over de term «bebouwde kom» in artikel 3.19, lid 3 van het wetsvoorstel. Uit de jurisprudentie over de term «bebouwde kom» zoals opgenomen in de Flora- en faunawet en daarvoor in de Jachtwet, blijkt dat het gaat om een ratio van feitelijke omstandigheden. Is dit artikel in overeenstemming met de bestaande jurisprudentie over het begrip «bebouwde kom» in de Flora- en faunawet of gaat het hier om door de gemeenten nieuw af te bakenen bebouwde kommen?

Dan een ander punt. Kan een jager zonder een bejaagbaar jachtveld in Nederland, een Nederlandse jachtakte behalen? Om in het buitenland te mogen jagen, is een jachtakte nodig. Blijft dit mogelijk zonder jachtveld in Nederland?

Het belang van de schadebestrijding in het bijzonder in de landbouw zal duidelijk zijn. Ik zet vraagtekens bij de uitkeringen uit het Faunafonds die in 2014 zijn gestegen ondanks de invoering van het behandelbedrag dat moet worden betaald bij ieder gewas waarvoor de landbouwer een vergoeding wil. Ik heb ook op dit punt een amendement voorgesteld.

De fractie van D66 heeft een amendement ingediend dat een groter bereik heeft dan alleen de bescherming van het Midden-Delflandlandschap. Ik vind de bescherming van dat landschap begrijpelijk, maar ik hoor graag de reactie van de Staatssecretaris op het grotere bereik dat in dit amendement wordt voorgesteld.

Kan volgens de wet de drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang zijn? Kunnen de gegevens die kosteloos beschikbaar worden gesteld aan de Nationale Databank Flora en Fauna, ook weer kosteloos beschikbaar worden gesteld aan alle inbrengers van de gegevens?

De voorzitter:

Dan gaan wij nu luisteren naar de geachte afgevaardigde van de mannenbroeders, ook wel SGP genoemd, professor Dijkgraaf. U hebt acht minuten spreektijd in eerste termijn.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Het rentmeesterschap, de zorg voor de schepping, is cruciaal. Het is daarom goed dat wij het Natuurnetwerk Nederland hebben, dat een weg niet zomaar door een natuurgebied wordt aangelegd en dat niet Jan en alleman op dieren mag schieten.

Veel boeren, burgers, bedrijven en jagers willen investeren in de natuur. Deze mensen staan met hun voeten in de praktijk. Zij zijn liever in het veld actief dan achter hun bureau. Bij hen proef ik veel frustratie over de natuurregelgeving. Zij hebben groene handen, zij genieten van de natuur en zij snappen best dat niet alles kan. Maar te vaak wordt door overheden het onderste uit de kan gehaald met heel veel bureaucratie terwijl dat voor de natuur weinig uitmaakt, en dat snappen zij niet.

Het is goed dat verschillende natuurwetten samengaan, maar daarmee is het nog geen ideale wet. De lastenverzwaring voor jagers lijkt inmiddels grotendeels van de baan; ik kom daar zo nog even op terug. De soorten- en gebiedsbescherming slaan in mijn ogen echter nog te ver door. Ook biedt de wet te veel ruimte voor de aanwijzing van gebieden naast Natura 2000 en het Natuurnetwerk. Deze punten van zorg leg ik graag aan de Staatssecretaris voor.

Ik begin met de doelbepaling; de heer Geurts sprak er ook al over. In de wet staat dat wij de natuur beschermen vanwege de intrinsieke waarde. Ik kort het nu even heel snel in. De Raad van State is glashelder. Als je deze doelbepaling in de wet opneemt, dan wil je daar iets mee. Zo niet, dan hoort de doelbepaling of niet in de wet of hoogstens in de considerans. De regering hinkt op twee gedachten. Zij wil enerzijds dat bestuursorganen rekening houden met de doelbepaling – zie de memorie van toelichting – maar anderzijds biedt de bepaling geen zelfstandige grondslag om nadere regels te stellen. Deze onduidelijkheid is wat mij betreft onwenselijk. Wil de Staatssecretaris de doelbepaling heroverwegen?

Ik kom op de aanwijzing van natuurgebieden. Met het wetsvoorstel wordt aanwijzing van bijzondere provinciale en nationale natuurgebieden mogelijk gemaakt. Wij willen een inperking van die lappendekken. Provincies hebben nu al voldoende ruimte om het natuurnetwerk vorm te geven. Laat ik een handreiking doen. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat zij op zijn minst zeer terughoudend zal omgaan met het aanwijzen van Natura 2000-light-gebieden en dat zij hiervoor overeenstemming zal zoeken met provincies? Ik heb ook een amendement hierover ingediend.

De SGP is kritisch over de regimes voor de bescherming van soorten. Ik herinner even aan de noodkreet van het Netwerk Groene Bureaus. De ecologen die deel uitmaken van dat netwerk, klagen over de lange doorlooptijden voor ontheffingen, over niet uitvoerbare en niet zinvolle eisen en over onvoldoende kennis bij de RVO. Ik noem het voorbeeld van een project met een school en een paar honderd woningen. De onderzoeken zijn uitgevoerd, de inspraakprocedure is bijna afgerond en de groene vlag kan bijna uit, totdat iemand opeens roept: ik heb een steenuil gezien! Het duurt vervolgens drie jaar tot er echt gebouwd kan worden. Dat terwijl het plan slechts een paar procent van het foerageergebied van de steenuil zou afsnoepen en er in Nederland ongeveer 6.000 broedparen voorkomen. Ik noem zomaar een voorbeeld. Wij willen meer proactieve natuurplannen en minder krampachtigheid achteraf. Als een gemeente een goed natuurplan heeft, moet Jan de Timmerman aan de slag kunnen gaan zonder eindeloze discussies achter de tekentafel. De SGP wil dat meer wordt gekeken naar de effecten op populatieniveau en minder naar individuele plantjes en diertjes. De SGP wil liever vrijstellingen vooraf dan onnodig gedoe achteraf. Herkent de Staatssecretaris de zorgen die in het veld leven? Wil zij de regelgeving en de uitvoering – de uitvoering die hierna komt, is immers ook van belang – zo uitvoeren dat Jan de Timmerman en de steenuil samen door één deur kunnen?

De SGP is kritisch over het beschermingsregime voor algemeen voorkomende soorten, zoals het konijn. Stel dat je een grote tuin hebt. Ik geef toe dat ik dit enigszins uit eigenbelang naar voren breng, maar het geldt breder. Konijnen hebben ontdekt dat ze in zo'n grote tuin heerlijk kunnen eten en graven. Volgens artikel 3.10 van het wetsvoorstel mag je deze konijnen geen strobreed in de weg leggen. Waarom mag dat niet? De konijnen vinden wel een ander plekje als je ze naar een ander gebied brengt. Ik vraag de Staatssecretaris vooral om bedreigde soorten te beschermen. Voor de rest zou ik de vraag wat wel of niet verantwoord is aan de keukentafel willen overlaten, en dan natuurlijk binnen de eisen die de wet stelt.

Ik kom te spreken over de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ik beperk mij hierbij tot de toetsing van projecten. Wanneer is sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied, zodat geen toestemming gegeven kan worden? Het is onduidelijk wat onder de natuurlijke kenmerken van een gebied moet worden verstaan. Ik vind dat de wetgever klare wijn moet schenken. In Nederland worden voor alle beschermwaardige habitats en soorten in een gebied instandhoudingdoelstellingen vastgesteld. Vervolgens worden al deze habitats en soorten tot de natuurlijke kenmerken van een gebied gerekend. Ook natuursnippers zorgen zo voor het struikelen van projecten. Europese jurisprudentie spreekt echter andere taal. Zij zegt: kijk vooral naar de soorten en habitats die de aanleiding waren om een specifiek gebied op de lijst met Natura 2000-gebieden te zetten. Dat is bij snippers natuur vaak niet het geval. Ik noem een voorbeeld. Het Natura 2000-gebied Oosterschelde is geselecteerd omdat er enkele duizenden hectares belangrijke habitattypen voorkomen. Die vormen de natuurlijke kenmerken van het gebied. Nu komt er ook 0,17 hectare veenmosrietland voor. Deze snipper stelt landelijk gezien natuurlijk niets voor. Ook de Staatssecretaris erkent dat er geen extra gebied aangewezen hoeft te worden als in het Oosterscheldegebied geen veenmosrietland zou voorkomen. Toch rekent Nederland deze snippers veenmosrietland tot de natuurlijke kenmerken van de Oosterschelde. In bijvoorbeeld de Programmatische Aanpak Stikstof moet ontwikkelruimte hiervoor worden gereserveerd. Dat slaat toch door?

Als nationale wetgever moeten wij duidelijkheid geven. Ik stel daarom voor de definitie van het begrip «natuurlijke kenmerken» uit de Europese jurisprudentie op te nemen in de wet. Dan weet iedereen waar hij aan toe is, niet meer en niet minder. Vandaar mijn amendement op dit punt.

Er is al het nodige gezegd over de jacht. Wij willen voldoende ruimte voor de jacht, zowel voor het beheer van diersoorten die schade aanrichten en het verkeer onveilig maken, als voor het oogsten uit de natuur. Veel jagers houden van de natuur en gaan zorgvuldig tewerk. Misstanden moeten natuurlijk hard worden aangepakt – dat vindt iedereen – maar goedwillende jagers moeten wij hun gang laten gaan. Ik mag hopen dat ze hun jacht, als het gaat om schade, als het gaat om beheer, als het gaat om benutting, met heel veel plezier mogen blijven doen. Daarom ben ik ook blij met het amendement van de coalitie dat enige ruimte gaat bieden. Wat mij betreft komt er meer ruimte, maar dit is een heel mooie stap in de goede richting.

Tot slot, een wet staat of valt met de uitvoering. Daarvoor zal heel veel overleg mogelijk zijn. Wij vinden het van groot belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties goed betrokken worden bij deze uitwerking. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat zij hiervoor gaat zorgen?

De voorzitter:

Ik zal zo dadelijk worden vervangen door de echte voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken, maar voor dat moment geef ik het woord aan de heer Smaling van de fractie van de Socialistische Partij. Hij heeft voor zijn eerste termijn veertien minuten spreektijd.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Jaren geleden hoorde ik de voorman van LTO Nederland, Albert Jan Maat, bij een spreekbeurt zeggen: er is nu wel genoeg natuur in Nederland. Dat is mij altijd bijgebleven, om meerdere redenen. Het staat ook een beetje model voor de landbouw die de natuur in dit kleine land met veel mensen toch altijd ziet als de tegenpool, de vijand, de grote concurrent. De opmerking doet je ook afvragen over welke natuur het gaat. Iedereen houdt natuurlijk van natuur.

Voorzitter: Vermeij

De heer Smaling (SP):

Ik ken niemand die niet van natuur houdt. Ook de Blaricummen, de Bloemendaalen en de Bilthovens, waar onze CEO's van hun welverdiende rust genieten, zijn grote groene oases, die op zeer veel waardering kunnen rekenen.

Deze wetsbehandeling maakt het mogelijk om natuur weer eens goed neer te zetten. Waar begint het en waar houdt het op? Hoort het hondenuitlaatveldje erbij, hoort het postzegelparkje in de grote stad erbij, hoort de dagcamping op de Utrechtse Heuvelrug erbij, hoort het landgoed van de Graaf van Almelo erbij, hoort de hele Waddenzee erbij? Wat is natuur voor mensen? Angst en bewondering voor natuur hebben ook in de literatuur en schilderkunst altijd een belangrijke plek gehad. Ik meen dat zelfs Tacitus al beschrijft hoeveel bewondering de Romeinen hadden voor de Duitsers. De Romeinen slaagden er namelijk nooit in om die Duitse wouden binnen te komen. Die stoere Teutonen slaagden erin de Romeinen buiten te houden. Daar ligt dus al een heel vroege bewondering voor wilde natuur. Toen wij de natuur leerden te temmen, kwamen er van die beeldschone aangeharkte tuinen, die je nu in Tivoli ziet en in delen van Engeland. Het is dus een buitengewoon intrigerend verschijnsel.

Je kunt er op verschillende manieren naar kijken. Je kunt naar een individu kijken, naar een soort en naar complete ecosystemen: van die ene vlinder in de Weerribben tot de smeltende toendra's in Rusland. Je kunt er ook naar kijken in de zin van wat de natuur ons te bieden heeft. Je kunt ecosysteemgoederen en -diensten onderscheiden. De ene soort is wat concreter, de andere wat indirecter. Daarnaast hebben wij de intrinsieke waarde, die altijd tot wat filosofische bespiegelingen leidt, maar op zich wel hout snijdt. Waar staat de Staatssecretaris zelf als zij natuur wil duiden, nu ik haar deze keuzemenuutjes heb aangereikt?

Er zijn recent kaarten verschenen van het European Environmental Agency over de stand van de natuur in de Europese lidstaten. Wat interessant is voor Nederland, is dat wij er heel beroerd voorstaan op het gebied van habitat. Op het niveau van soorten en vogels valt het wel mee. De conclusie van het onderzoek is dat robuuste natuurnetwerken zin hebben en dat verbeteringsmaatregelen ook echt effect kunnen hebben. Dat is een mooie, hoopgevende uitkomst van het onderzoek, hoewel wij er nog lang niet zijn.

De belangrijkste bedreiging voor habitats is, naast versnippering en verdroging, helaas toch ook de landbouw. Hoewel het niet veel met het wetsvoorstel te maken heeft, wil ik daar toch de nadruk op leggen en wil ik de Staatssecretaris vragen hoe we de natuur en landbouw dichter bij elkaar kunnen brengen. We kunnen de natuurkwaliteit beoordelen naar deze internationale maatstaven, maar wat is de positie van Nederland nu, als je naar de internationale afspraken kijkt, met name de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD) en de Vogel- en Habitatrichtlijn? Wat houdt de systeemverantwoordelijkheid op dit punt voor het Rijk nu precies in? Wat zijn bijvoorbeeld mijn kansen als ik een inbreukprocedure start, zo vraag ik aan gelegenheidsrechter Dijksma?

Verder kun je natuur ook beoordelen op meetbare waarden voor mens en economie. Het is bijvoorbeeld een optelsom van inkomsten uit hout, toerisme, CO2-opslag en gezondheidswinst, uitgedrukt in niet-gemaakte zorgkosten en niet-verloren gegane arbeidsproductiviteit. Is dat weleens goed berekend? En zo nee, is het dan geen idee om dat te laten doen? Je zou die beoordeling ook nog kunnen uitsplitsen in wie het groen benut: jong/oud, stedeling/dorpeling, autochtoon/allochtoon. Welk type groen is dus favoriet en bij wie? Is dit voldoende bekend? Zou het niet zinvol zijn om daar wat meer naar te laten kijken?

De driedeling die in dit wetsvoorstel wordt aangehouden, namelijk benutten, beleven en beschermen – en die ook al in de natuurvisie zit – is een logische indeling die wij dan ook niet bestrijden. De vraag is wel of het altijd win-winsituaties zijn. Ik vraag mij dat af, want als je bijvoorbeeld naar Zeeland kijkt en ziet dat Cadzand al erg op Knokke begint te lijken, is het de vraag of benutten, beleven en beschermen nog wel met elkaar harmoniëren.

Bosexploitatie is natuurlijk een typische vorm van benutting. Die was er, die is er en die zal er altijd blijven. Het Economisch Instituut voor de Bouw zei vorige week dat bouwen in groene gebieden onvermijdelijk lijkt. Vindt de Staatssecretaris dat ook als je ziet hoeveel binnensteden verpieteren door leegstand, hoeveel bedrijventerreinen er leegstaan en hoeveel ruimte er op die plekken nog aanwezig is?

Beleven is een ingewikkelde. Nederlanders zijn wel in staat om heel erg lokaal van natuur te genieten. Ik kan me de Nacht van de Vluchteling herinneren. Ik liep toen door Berkel en Rodenrijs en zag een slootje met eenden. Dat was prachtig, maar als ik naar links of rechts keek, zag ik alleen maar kassen, distributiecentra, spoorlijnen, snelwegen enzovoorts. Dat is toch wel een kwaliteit die Nederlanders noodgedwongen hebben. Mijn vraag is hoe je dat belevingsaspect wat harder kunt maken. Hoe kun je dat wat meer wettelijk verankeren dan nu het geval is, zodat bewoners ook trots kunnen zijn op een regio en er eerder fondsen kunnen worden gevormd rondom de actieve bescherming van de regio? Niet geheel toevallig pik ik Noordoost-Twente er even uit. Dat was een nationaal landschap, maar dat is het helaas niet meer. Als je een nationaal landschap of iets dergelijks wettelijk zou verankeren, kun je in dit specifieke geval meer initiatief genereren om, met Ootmarsum als toeristische uitvalsbasis, een groter gebied aantrekkelijk te maken. Dat kan middels fiets- en wandelroutes, door de koeien in de wei te houden, wat in Twente ook een probleem is, maar ook door de bescherming van waardevolle landschapselementen, zoals de houtwallen. Je kunt daar vervolgens het Duitse stukje erboven nog bij trekken. Dan fiets je zo door naar Emmen waar een nieuwe jungle-experience komt, en vervolgens pak je de zuidelijke Hondsrug er nog bij. Een hele krimpregio leeft dan ineens gigantisch op. Dat soort kansen moeten we ook pakken.

Beschermen is de lastigste. Het rapport van het EEA geeft dat al aan. Ik heb drie vragen aan de Staatssecretaris. In de ecologie is er brede consensus over het begrip «metapopulatie». Ik zie dat echter niet terug in het wetsvoorstel. Is dat toch niet iets voor de Staatssecretaris om te benutten? Het gaat immers om de langeretermijnbestendigheid van populaties. Daarbij gaat het niet om een streepje schaamgroen om twee gebiedjes te verbinden, maar om een notie van de mobiliteit van soorten. Verder is het onze inzet om de Natura 2000-gebieden, nationale parken en de 63 beschermde natuurmonumenten in de wet overeind te houden. Dat is niet het plan van de Staatssecretaris, maar waar ligt haar ambitie dan wel? Ik was vrijdag nog in Ubbergen, in bronnenbos De Refter, een klein stukje bos van vier hectaren, maar het is er wel heel erg prachtig. Het verbindt de stuwwal met de Gelderse Poort. Als dit nu een soort kanbepaling wordt op provinciaal niveau, zijn we het dan niet kwijt?

Op soortenniveau is de bescherming flink naar beneden bijgesteld en met name veel waterdieren hebben het nakijken. Kan de Staatssecretaris een poging doen om deze waterdieren in de wet een goede plek te geven? Ik denk dan aan concrete voorstellen voor zoetwaterdieren, zoutwaterdieren en natuur op zee. Die zijn nu slecht beschermd. Hoe vaak wordt de rode lijst geactualiseerd? Moet er geen actualiseringsplicht in de wet worden opgenomen?

Over de jacht hebben we vanmorgen al uitgebreid gesproken. Een van de voordelen van de nieuwe wet is dat de wetgeving voor de jacht wat strenger wordt. Dat is prettig, maar we moeten nog wel zien wat daarvan overblijft na het amendement dat de heer Heerema zojuist heeft aangekondigd. Het is de vraag wat dit amendement in de praktijk gaat betekenen. De SP is tegen de plezierjacht en ik hoop dan ook dat we die vandaag ten grave dragen. De beheersjacht wordt wat ons betreft ingeperkt tot datgene wat echt noodzakelijk is. Daartoe moeten goede beheerplannen worden opgesteld, waarbij natuurlijk beheer het uitgangspunt vormt en er eerst wordt gekeken of de overlast door wilde dieren bestreden kan worden met diervriendelijke middelen als verjaging.

De SP heeft vaker een lans gebroken voor voorstelen om het laserpistool te gebruiken om ganzen te verjagen in plaats van ze zonder pardon af te schieten. Ook hebben we voorstellen gedaan om te investeren in andere diervriendelijke alternatieven; er ligt zelfs nog een aangenomen motie. Is de Staatssecretaris bereid om te investeren in de ontwikkeling daarvan en is zij bereid om in te zetten op verjaging, al is het maar bij wijze van pilot? Als ze daartoe niet bereid is, haalt ze toch zeker haar eigen uitgangspunt bij bejaging omver?

De SP wil voorts een verbod op de plezierjacht in Natura 2000-gebieden, een verbod op de dieronvriendelijke drukjacht en een verbod op het schieten van wilde katten. Hiertoe hebben we amendementen ingediend. In het verleden is de drijfjacht verboden, omdat deze zo verstorend en dieronvriendelijk is, maar de een-op-een drukjacht is er toen tussendoor geglipt. Wij vinden het niet nodig dat die nog langer wordt gehandhaafd.

De Faunabeheereenheden bepalen in de praktijk hoe een terrein beheerd wordt: veel jagen, weinig jagen of verjagen? Door de belangrijke rol die deze eenheden hebben, is hun samenstelling van groot belang. Wij hebben een amendement ingediend dat regelt dat deze eenheden zullen bestaan uit een derde wetenschappers, een derde terreinbeheerders en een derde belanghebbenden. Ik hoop dat dit amendement op de instemming van de Staatssecretaris kan rekenen.

Aan decentralisatie zitten meerdere kanten. Het is prima om dingen te beleggen waar dat het beste kan en de provincies hebben uiteraard een belangrijke taak te spelen in het natuurbeleid. Maar wat werkt wel goed en wat niet? Is het nuttig dat Staatsbosbeheer nu aan twaalf tafels moet aanschuiven in plaats van aan één? Zijn we blij dat de Dienst Landelijk Gebied is opgeheven? Is dat per saldo wel kostenefficiënt? De kernvraag is wat er op rijksniveau nodig is. Welke regie heeft de Staatssecretaris in gedachten en wat is dan precies regie in haar ogen? Wat valt daaronder? Welk niveau van interbestuurlijk toezicht zou je nodig hebben?

De Commissie voor de m.e.r. heeft onlangs gerapporteerd over een aanvulling op de oude milieueffectrapportage met betrekking tot de Programmatische Aanpak Stikstof. Zij beveelt aan dat er veel wordt geïnvesteerd in monitoring, onderzoek en evaluatie. Neemt de Staatssecretaris dat over en, zo ja, wie gaat dat dan betalen? Komt het voor rekening van de provincie of maakt zij daar apart middelen voor vrij? Al in 2013 bij de behandeling van de Wet inrichting landelijk gebied heeft de Rekenkamer gesteld dat de Kamer geen heldere informatiepositie heeft bij zowel de ehs als Natura 2000. Is het niet noodzakelijk om wettelijke eisen te stellen aan de verslaglegging en de monitoring door de provincies?

Hoe komt deze wet straks terecht in de Omgevingswet? Welke instrumenten in de Omgevingswet zijn meteen bruikbaar en wat moet er nog gebeuren? Een paar voorbeelden. Ten eerste. Wordt een Natura 2000-beheerplan straks onderdeel van een provinciale omgevingsverordening? Hoe veranker je planologisch Natura 2000-gebieden, gebieden die onder het nationaal natuurnetwerk vallen en de beschermde natuurmonumenten? Ten tweede. Provincies en gemeenten kunnen natuurmonumenten van provinciaal of gemeentelijk belang aanwijzen in hun omgevingsplan. De realiteit is straks natuurlijk dat alles boven Natura 2000 al snel te veel lijkt, mede door geldgebrek. Gemeenten hebben er immers ik weet niet hoeveel taken bij gekregen. Laat de Staatssecretaris dit echt helemaal open met alle risico's van dien?

Ten derde. Welke het gehele land dekkende, algemene regels in de Omgevingswet gaan gelden voor natuur? Welke koppen kunnen provincies en gemeenten daarop zetten? Natuurvergunningen moeten gestroomlijnd worden met omgevingsvergunningen. Als je echter een natuurvergunning nodig hebt maar geen omgevingsvergunning, moet je bij de provincie aan het loket verschijnen. Dat is een inconsistentie met de Omgevingswet die niet wenselijk is, gezien wat met die wetten wordt beoogd.

Hoe zit het met het toezicht op en de handhaving van de verschillende typen vergunningen die ik net noemde en de boswachterij? Staatsbosbeheer heeft veel te weinig buitengewone opsporingsambtenaren, dat is zo duidelijk als wat. We hebben het allemaal over meer blauw op straat, maar meer groen in veld en bos is net zo belangrijk. Met de grote toename van bijvoorbeeld drugslozingen in de natuur is er ook een rol weggelegd voor opsporing. Kortom, minder managers, meer mensen in het veld en minder papierwinkel.

Kunnen gemeenten ook flexibele oplossingen kiezen, bijvoorbeeld waar het gaat om vleermuisverblijfplaatsen in energiezuinige woningen? Dat is echt een punt in de steden. Gemeenten kunnen daar nu niets op ondernemen. Kan het gemeentelijke omgevingsplan de ruimte bieden om op gemeentelijk niveau te handelen in dezen?

Wat is er van de Natuurschoonwet gekomen? Had die niet in dit wetsproces moeten worden opgenomen?

Ten slotte kom ik op het internationale aspect. Hoe zit het met onze rol in het tegengaan van stroperij? Nederland is een belangrijk doorvoerland. Er is behoefte aan betere regels voor de handel via internet in inheemse en uitheemse dieren en planten. Er ligt nog een amendement van mijzelf met de VVD, gericht aan Minister Ploumen, maar deze Staatssecretaris heeft ook een rol te spelen op dit onderwerp. Ik krijg graag een update op dit punt.

Helemaal ten slotte. Is er wel genoeg geld? Dat is toch de kernvraag. Is de situatie die zich nu aan ons presenteert, in de woorden van de Minister-President niet reden voor deze Staatssecretaris om vooraan te staan als de extra middelen verdeeld worden? Zij heeft weliswaar het beleid van de vorige regering wat ten goede gekeerd, maar we zijn nog lang niet waar we daarvoor waren.

Natuur is een onderdeel van het buitengebied. Er is ons inziens nog steeds behoefte aan een niveau landschap. In een eerder debat heeft de Staatssecretaris gezegd dat zij dat niet meer gaat doen. We hebben echter wel de Europese Landschapsconventie ondertekend. Ik zou er heel erg voor pleiten – ik denk niet dat ik daarin de enige ben – dat de Staatssecretaris, misschien niet nu maar dan toch op termijn, aan een landschapsvisie gaat werken en die visie opneemt in de nationale omgevingsvisie, die is verankerd in de Omgevingswet. Het is echt nodig om de oorlog tussen landbouw en natuur, die nog steeds woedt, ergens te beslechten. Landschap biedt het mediatorniveau waarmee deze twee grote vormen van grondgebruik in Nederland dichter bij elkaar kunnen komen. In 2008 al heb ik een «bufferzonemotie» ingediend in de Eerste Kamer. Gerda Verburg was toen nog Minister. Deze motie haalde het wel, maar er is nooit echt iets mee gedaan. Ik wil de Staatssecretaris vragen om deze motie uit de mottenballen halen en te bekijken of we er iets creatiefs mee kunnen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Smaling. U hebt bijna vijftien minuten van uw spreektijd gebruikt.

De heer Smaling (SP):

Keurig, hè.

De voorzitter:

Dat is keurig; dat zou mijn conclusie ook zijn.

Ik geef graag het woord aan de heer Leenders, die spreekt namens de fractie van de PvdA.

De heer Leenders (PvdA):

Voorzitter. Ik heb 36 minuten en ik zou willen dat we vandaag een handeltje in minuten waren begonnen, want dan was ik rijk geweest: ik ga die namelijk niet allemaal gebruiken.

Enkele weken terug was ik op bezoek bij het agrarisch collectief Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Ik bezocht veeboeren die actief bezig zijn met agrarisch natuurbeheer. Ik was onder de indruk van de beheermaatregelen die daar onder de regie van dat collectief genomen zijn en in de toekomst ook nog genomen zullen worden, want de beheerpakketten 2016 liggen al klaar. Zoals bekend gaat het regime rondom agrarisch natuurbeheer veranderen. Ik zag boeren die rendabel produceren en daarnaast veel doen om het de weidevogel naar de zin te maken door grasland rust te geven, door letselbeheer, door exclusief beweid grasland of door het aanleggen van poelen midden in het weiland waarin zich talrijke weidevogels bevinden en ook thuis voelen. Dat is een voorbeeld dat naar het idee van mijn fractie past bij het nieuwe stelsel.

Ik kreeg als geschenk dit beeldje mee. Ik houd het even omhoog, voorzitter. Ik heb het vandaag meegenomen en heb zojuist aan mijn buren gevraagd of zij weten van welke vogel dit een beeldje is. Ik zal maar niet vertellen wat zij antwoorden, want het bleken echte natuurliefhebbers, zeker vogelliefhebbers, te zijn. Het is een beeldje van een veelvoorkomende weidevogel, de grutto. Wat mij betreft is de grutto het symbool van de weidevogel nu, de grutto die hoogstwaarschijnlijk binnenkort onze vogel des vaderlands is en de grutto waar het niet goed mee gaat, zoals het niet goed gaat met de weidevogel in zijn algemeenheid.

Mijn gastvrouw en -heren vroegen of ik dit geschenk op de geschenkenlijst van de Tweede Kamer wilde zetten, zodat voor de buitenwereld zichtbaar zou zijn dat ik bij hen op bezoek ben geweest. Het is een kwestie van laten zien dat er goede dingen gebeuren in Nederland, dachten en vonden zij. Het lijkt mij gepast om de grutto als symbool van de weidevogel in Nederland vandaag hier ten toon te stellen. De grutto mag er zijn, zoals wat ons betreft de weidevogel er mag zijn. Wat mij betreft, is dit beeld ook een symbool van de kracht van de samenleving. Ik heb het afgelopen halfjaar veel bezoeken afgelegd, mede als voorbereiding op deze ingewikkelde wetsbehandeling. Ik word erg blij van dit soort bezoeken, omdat ik zie dat velen in de samenleving samen de schouders zetten onder het oplossen van maatschappelijke problemen, in dit geval de achteruitgang van de natuur en de slechte staat van de weidevogel.

De nieuwe Wet natuurbescherming die wij vandaag bespreken, is een goede wet. Mijn collega van de VVD zei dat het niet zijn ding was; ik kan vertellen dat het ons ding wel is. Er is lang aan gewerkt en velen hebben zich erover uitgesproken. De huidige natuurwetgeving is versnipperd en ingewikkeld en verdient betere afstemming en vereenvoudiging. In vergelijking met de bestaande natuurwetgeving is deze nieuwe wet eenvoudiger en toegankelijker. Het is een grote verbetering ten opzichte van het eerdere voorstel van de heer Bleker uit Rutte I. Als een reactie op dat voorstel hebben mijn collegae Lutz Jacobi, Stientje van Veldhoven en Rik Grashoff een initiatiefwet Mooi Nederland geschreven. De ondertekenaar was uiteindelijk Jesse Klaver, toen Rik net uit de Kamer was gegaan, maar hij is de schrijver. Deze initiatiefwet is later omgezet in een initiatiefnota.

Wij zien in dit voorstel veel terug van Mooi Nederland en zijn daar blij mee. Complimenten voor de Staatssecretaris die in haar nota van wijziging dat voor ons heeft gerealiseerd. De PvdA is er trots op dat we op deze wijze met elkaar maximale invloed hebben kunnen uitoefenen op het voorstel, samen met mijn collega's van D66 en GroenLinks. Natuurlijk heeft de PvdA veel waardering voor het proces waarbinnen dit tot stand is gekomen. Het was transparant en het kende grote betrokkenheid van andere overheden, provincies, gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties. Dank aan de Staatssecretaris en de ambtenaren van het ministerie, maar vooral ook aan al die personen en maatschappelijke groepen die zich erover hebben uitgesproken. In de genoemde werkbezoeken heb ik er veel over gesproken met vertegenwoordigers en ik heb geconcludeerd dat het draagvlak voor deze wet in de samenleving breed is.

Het is onze taak om wetten en regels te maken, maar zonder bijdragen van en samenwerking met die vele betrokkenen wordt onze natuur er echt niet beter op. Die wordt beter door bijvoorbeeld mensen die betrokken zijn bij het collectief Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, maar ook door de vele andere agrarische en natuurorganisaties, jagers, bedrijven, particulieren en niet te vergeten de grote aantallen vrijwilligers die in de natuur actief zijn. Dan past het wat ons betreft om vertrouwen in de samenleving uit te stralen en niet alles tot in de puntjes vast te willen leggen. De wereld wordt mooier door het gesprek aan de overlegtafels, door de dialoog in de samenleving te zoeken en soms genoegen te nemen met iets anders dan je graag zou willen of iets waarvan je eerder dacht dat het beter was.

In de wet is Europese regelgeving het uitgangspunt, dat wil zeggen de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere verdragen. Dat is niet alleen vanwege de internationale verplichtingen, maar ook omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau voor de natuur verzekert. Als we ons realiseren dat het beschermingsniveau door Europese regels hoger is dan het niveau in nationale wetten, is dat een uitstekend uitgangspunt. Het is wel van belang om dat beschermingsniveau na de evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn minimaal te handhaven. Mijn buurman zei daar ook al iets over. We hebben daarover mede namens veel natuurorganisaties onlangs in een algemeen overleg onze zorgen uitgesproken. Wij hebben vertrouwen in de ambitie van deze Staatssecretaris die stelt dat wat haar betreft doelen van de richtlijnen gehandhaafd worden, maar dat regels wellicht eenvoudiger kunnen. Wie kan daarop tegen zijn? Wij wachten die ontwikkelingen af en zullen het resultaat kritisch beoordelen.

Een belangrijk punt voor de PvdA is de waarde van natuur in Nederland. De PvdA wil in het algemeen een politiek die gebaseerd is op waarden. We voeren daarover een discussie en een van de conclusies daaruit is dat efficiency niet het hoogste goed is, omdat het veel van wat van waarde is, ontkent. Dat is wat ons betreft ook zo in het natuurbeleid. Natuur heeft een zelfstandige waarde, los van de gebruikswaarde voor de mens of de winst voor de economie. Wij hebben het dan over de intrinsieke waarde van de natuur, die expliciet is opgenomen in deze wet. Die staat tegenover economisch rendementsdenken. Te veel sturen op alleen cijfers en euro's zonder te kijken naar die intrinsieke waarde miskent de waarde van de meest essentiële zaken.

Er is helemaal niets mis met het benutten van de natuur. Ook in het natuurbeleid is rendement dus geen vies woord. De natuur heeft een intrinsieke waarde, een ecologische waarde, een belevingswaarde, maar ook een economische waarde. Zo is dat verwoord in de Rijksnatuurvisie, de basis van het huidige natuurbeleid. Daarin wordt een omslag voorgesteld, van natuur die beschermd moet worden naar investeren in gezonde natuur voor mensen, planten en dieren; natuur midden in de samenleving.

De heer Klein (Klein):

Wij hebben het afgelopen donderdag ook even over het begrip «intrinsieke waarde» gehad. Inhoudelijk kan ik een heel eind met dit betoog uit de voeten, maar hoe moet ik dat relateren aan de wet? Dit is een wet en het begrip komt expliciet in de wet. Dat betekent dat mensen daaraan rechten zouden kunnen ontlenen of dat je er iets mee zou kunnen doen; of is het alleen maar symboolpolitiek? Waarom zou dit in de wet moeten? Inhoudelijk onderschrijf ik het betoog van de heer Leenders, maar dit moet je toch niet in de wet willen zetten?

De heer Leenders (PvdA):

Juist omdat de heer Klein afgelopen donderdagavond expliciet die vraag stelde en ik er toen, wellicht ten onrechte, van uitging dat redelijk duidelijk was wat wij daarmee bedoelden: ik heb zojuist gezegd dat wij de discussie voeren over politiek gebaseerd op waarden. Die waarden zijn voor ons heel belangrijk. De natuur heeft ook een intrinsieke waarde. Dat hebben wij uitdrukkelijk in de wet tot uitdrukking willen brengen.

De heer Klein (Klein):

Daarmee beantwoordt de heer Leenders niet mijn vraag, want de vraag is niet of de natuur waarde heeft of niet. De vraag is of het een wetstechnische meerwaarde heeft om zo'n begrip expliciet in de wet op te nemen terwijl dat nergens toe leidt.

De heer Leenders (PvdA):

Wat ons betreft is het feit dat de natuur een eigen intrinsieke waarde heeft, los van het economisch rendement, juist een heel goede reden om dit te doen. Het heeft ook wel degelijk een betekenis, een algemene betekenis waarmee rekening moet worden gehouden. Daarom is het voor ons van belang dat dit uitdrukkelijk in de wet staat.

Voorzitter. Ik had het over die waarde. Weinigen zullen het met die uitwerking oneens zijn; de heer Klein beaamde dat al. Toch moeten wij oppassen, want ook deze visie is breed uitlegbaar. Voorstanders van het economisch rendementsdenken zien de natuur als een belangrijke voorwaarde om te kunnen ondernemen en produceren. Hoewel daar op zich niets mis mee is, schuilt daarin wel het gevaar dat dit te veel wordt vertaald in aantallen en euro's, waarbij de natuur alleen een middel is om tot een ander doel te komen. Dat delen wij niet. De natuur is van en voor mensen, maar de natuur is er ook voor dieren en vooral voor zichzelf. Natuur is niet alleen belangrijk omdat mensen er wat aan hebben, maar is ook een doel op zich. Deze gedachte was de basis van de initiatiefnota Mooi Nederland die wij samen met D66 en GroenLinks hebben ingediend en die ik al eerder heb aangehaald. Het verheugt ons dus zeer dat de intrinsieke waarde van de natuur op deze wijze in de wet is verankerd. Het is een van de manieren waarop wij inzetten op het behouden van wat van waarde is.

Bescherming van de natuur is niet alleen een kwestie van bescherming tegen de samenleving; het is bescherming met de samenleving. Dat betekent dat iedereen die met de natuur te maken heeft, verantwoordelijkheid moet nemen. Dat zijn wij allemaal. Wij moeten naar een samenleving waarin je zorgt voor jezelf en geeft om de ander. Geven om een ander betekent ook geven om de natuur. Dat gaat gelukkig vaak ook heel goed. Zoals ik daarnet al zei, overstijgt de enorme hoeveelheid vrijwilligers in de natuur wat ons betreft de negatieve verschijnselen die er ook zijn. Het zit dus best goed met het nemen van die verantwoordelijkheid.

Ik wil wat woorden wijden aan de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet. De Wet natuurbescherming wordt op termijn opgenomen in de Omgevingswet. In die Omgevingswet is gestreefd naar een samenhangende aanpak, een meer integrale afweging van belangen, het nemen van eigen verantwoordelijkheid, het stroomlijnen van procedures en het geven van ruimte voor flexibiliteit en maatwerk. Het kan een stuk makkelijker, sneller en goedkoper, maar als het aan ons ligt ook een stuk mooier en met veel meer draagvlak. Hetzelfde is van toepassing op de Wet natuurbescherming, die opgaat in de Omgevingswet, maar daarbij past wel gelijk een vraag. Mijn buurman vroeg er eigenlijk ook al naar: welke rol speelt natuur in de integrale afweging van die belangen? Wordt de Wet natuurbescherming een-op-een opgenomen in de Omgevingswet en hoe gaat dat dan in zijn werk? Zou de Staatssecretaris op dit punt willen ingaan? Wellicht hebben we in de plenaire afronding een motie op dit punt.

Dan wil ik specifiek iets zeggen over de Natura 2000-gebieden. Enkele weken geleden verscheen de stand van de Europese natuur, waarin de conclusie werd getrokken dat de staat van instandhouding van het merendeel van de vogels veilig is en dat het met sommige soorten en habitats beter gaat. Gerichte instandhoudingsmaatregelen hebben dus succes, maar er zijn veel meer inspanningen nodig om de situatie aanzienlijk te verbeteren, met name voor de al genoemde weidevogel die wordt bedreigd. Genoemd worden de veel voorkomende soorten in landbouwgebieden, zoals de veldleeuwerik en hier voor mij de grutto. Wij moeten ons realiseren dat Nederland in de stand van de Europese natuur geen plaats heeft om trots op te zijn. Er zijn ook succesverhalen van gerichte instandhoudingsmaatregelen. Het Natura 2000-netwerk van gebieden heeft een belangrijke positieve invloed op de staat van instandhouding van soorten en habitats. Met veel vogelsoorten waarvoor beschermde gebieden zijn ingesteld, gaat het goed. Juist daarom zijn wij ook zo blij met de Natura 2000-gebieden. Op vrijwel alle punten van die Natura 2000-gebieden zien wij dat onze opvattingen uit Mooi Nederland terugkomen in de wet. Het Rijk is verantwoordelijk voor het aanwijzen van Natura 2000-gebieden en het vaststellen van instandhoudingsdoelen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van beheerplannen en de vergunningverlening. Op de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en provincie kom ik straks nog even terug.

Hoewel er positieve signalen zijn over de natuur in Europa, trekt de intensieve landbouw een zware wissel op de leefgebieden van veel diersoorten. Mijn collega Smaling is er al uitgebreid op ingegaan. De druk op de natuur en dieren blijft hierdoor onverminderd hoog. Vogelsoorten in landbouwgebieden zien hun populatie afnemen. Ze staan zwaar onder druk. De vergroening van het landbouwbeleid en het nieuwe stelsel van agrarisch natuurbeheer gaan hierin hopelijk verandering brengen. Het zal onze scherpe en blijvende aandacht vragen. Het voorbeeld van het collectief dat ik zo-even noemde, laat zien dat het kan.

Ik wil nog iets zeggen over de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Provincies hebben een centrale rol bij de uitvoering van het natuurbeleid en de realisatie van het gebiedsgericht beleid. Taken en verantwoordelijkheden zijn zo veel mogelijk bij de provincie neergelegd overeenkomstig het uitgangspunt «decentraal, tenzij». Wij vragen ons wel af met de Raad van State of de provincies voldoende zijn toegerust en ook of de afstemming tussen provincies voldoende is geborgd. De provincies moeten een provinciale natuurvisie opstellen waarin de samenhang met het beleid van de andere overheden, dus ook andere provincies, tot uitdrukking moet komen. Is die onderlinge afstemming nu voldoende geborgd? Is dat belang voldoende geborgd? Hoe gaat de Staatssecretaris erop toezien dat die provincies dat gaan doen? Als die afstemming tussen provincies niet goed gaat, heeft de Staatssecretaris dan wettelijke middelen om daarop in te grijpen?

In de verplichtingen en verantwoordelijkheden die verdeeld zijn tussen Rijk en provincies wordt een onderscheid gemaakt tussen resultaatsverplichtingen en inspanningsverplichtingen. De provincies geven aan dat in de wet duidelijk moet zijn dat provincies niet resultaatverantwoordelijk kunnen zijn voor internationale doelen. Dat wordt in de beantwoording van vragen ook meermalen bevestigd door de Staatssecretaris. Voor mij is het dus niet zozeer de vraag of dat wel of niet duidelijk is, maar is de vraag meer of dat in artikel 1.10 duidelijk genoeg is verwoord. Daarom stellen wij voor om dat artikel aan te passen door duidelijk te maken dat de verplichting van de provincies betrekking heeft op het nemen van maatregelen. Wij hebben daartoe een amendement ingediend.

Dan wil ik nog kort iets zeggen over gemeenten. De Partij van de Arbeid hecht veel waarde aan een actieve betrokkenheid van gemeenten bij de bescherming van de natuur. In steden leven verrassend veel dier- en plantensoorten. Dat blijkt uit een vorig jaar uitgekomen onderzoek naar de stand van de biodiversiteit in steden. Daaruit wordt zelfs de conclusie getrokken dat steden op dit moment meer bijdragen aan de biodiversiteit dan het platteland. Wat op het platteland verloren gaat, winnen we in de stad. Dat is een van de conclusies uit het rapport, hetgeen overigens wel wordt verklaard door de intensieve veehouderij op het platteland.

Steden zijn dus ook belangrijke habitats die soorten kunnen onderhouden en aan actieve soortenbescherming kunnen bijdragen. Daarom is het van groot belang om actieve soortenbescherming te betrekken bij de bestemmingsplannen. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om naar eigen inzicht op lokaal niveau relevante groenstructuren en natuurwaarden te beschermen. Bestaande bevoegdheden op het vlak van ruimtelijke ordening en verordenende bevoegdheden zijn volgens ons voldoende als basis.

Er zijn meer redenen voor een actieve betrokkenheid van gemeenten. Ik noem er nog een paar. Naast het beschreven positieve effect op de biodiversiteit, is natuur goed voor de gezondheid. Een groene omgeving vangt meer CO2 en fijnstof af en draagt bij aan de aanpassing aan effecten van klimaatverandering. Het effect van veel groen na een stevige regenbui is ons inmiddels bekend. Particuliere tuinen zouden daar een veel grotere rol bij kunnen spelen. Het heeft niet zo veel met deze wet te maken, maar alle tuinen bij elkaar zouden een natuurgebied kunnen opleveren ter grootte van het Nationaal Park De Hoge Veluwe. Het is toch goed om dat eens te beseffen. Op die manier kan de burger wellicht optimaal worden betrokken bij goed natuurbeleid. En wat te denken van tijdelijke natuur op braakliggende en vaak verloederende terreinen in de stad? Iedere ochtend als ik uit Breda vertrek met de trein, zie ik daar een prachtig voorbeeld van. Ik zie dan een bedrijventerrein van 55 hectare en denk dan: waarom doet die gemeente daar niets mee?

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over schadebestrijding, populatiebeheer en jacht. We hebben het er vanochtend en vorige week donderdag al uitgebreid over gehad. Het lijkt me toch goed om hier nog even wat uitgebreider op in te gaan. Soms is het nodig om dieren te vangen en te doden om populaties van dieren te beheren en om schade, overlast en onveilige situaties die dieren kunnen veroorzaken, te voorkomen of te bestrijden. De Partij van de Arbeid is het eens met de regering dat de uitoefening van de jacht enkel als vorm van recreatie naar de huidige maatschappelijke opvatting, niet aanvaardbaar is. De Partij van de Arbeid is jagen om het plezier, de zogenaamde plezierjacht, een doorn in het oog. Het onnodig afschieten van dieren moet wat ons betreft afgelopen zijn. Jacht moet altijd in dienst staan van de natuur en tot doel hebben om bij te dragen aan evenwicht in de natuur. Aandacht voor dierenwelzijn moet daarbij vooropstaan. Jacht is wat ons betreft duurzame jacht. Als jacht duurzaam is, zijn de jagers, aan wie wij hoge wettelijke eisen stellen in het kader van de schadebestrijding en het beheer van soorten, een belangrijke schakel die wij niet graag zouden missen.

In het voorliggende wetsvoorstel is dit geregeld door het faunabeheerplan, dat op dit moment alleen van toepassing is op het beheer van populaties, ook toe te passen op schadebestrijding en jacht. Met dat faunabeheerplan wordt geborgd dat alles wat wordt gedaan in het kader van schadebestrijding, beheer van soorten en jacht, op elkaar wordt afgestemd en ten dienste staat van het gebied waarin de inspanningen worden verricht. Dat is een belangrijke verbetering van de oude wetgeving, waarmee wij tevreden zijn.

Met het faunabeheerplan wordt ook recht gedaan aan gevoelens en verwachtingen van burgers in een gebied. Veel burgers zijn betrokken bij hun leefomgeving, voelen zich daar verantwoordelijk voor en leveren daar soms direct een bijdrage aan. Om die reden is het onze wens dat naast de jachthouders, relevante maatschappelijke partijen zitting kunnen nemen in het bestuur van de faunabeheereenheid. Natuur- en milieuorganisaties, de Dierenbescherming en andere lokale groepen moeten wat ons betreft meepraten en meebeslissen over de wijze waarop schadebestrijding, beheer van soorten en jacht plaatsvindt. Zoals ik aan het begin van mijn betoog al zei: aan de overlegtafels ontstaan de mooiste dingen. In de voorliggende wet zijn alleen de jachthouders lid van het bestuur van de faunabeheereenheid en kunnen anderen worden uitgenodigd en om advies worden gevraagd. Dat vinden wij niet genoeg.

Ik zie de voorzitter naar mij kijken.

De voorzitter:

Ja, ik probeerde contact te zoeken, want de heer Graus heeft een vraag voor u.

De heer Graus (PVV):

Ik deel heel veel van het betoog van de heer Leenders, alleen komen sommige zaken niet tot uitdrukking in het stemgedrag van de PvdA. Zo ben ik al vanaf 2006 aan het vragen om meer groene boa's. Dat werd vrijwel nooit gesteund door de PvdA. Ik heb gevraagd om meer verjaag- en bejaagtechnieken. Die werden nooit gesteund door de PvdA. De drie alternatieven die ik heb geboden om dieren in de dierentuin die Oostvaardersplassen heet, niet onnodig af te schieten, werden niet gesteund door de PvdA. Mijn alternatieven waren: bijvoeren, houtwallen en hormoondarten. Het kan allemaal. In Afrika doen ze het. De PvdA steunt dat niet, maar dan hier een beetje voor de bühne zeggen: ik vind niet dat dieren onnodig afgeschoten moeten worden. Dat blijkt echter niet. Daar had ik graag een reactie op gehad van de heer Leenders.

De heer Leenders (PvdA):

Die kan de heer Graus ook krijgen. In zijn algemeenheid ingaan op moties die wel of niet gesteund worden, is best lastig omdat wij die niet bij de hand hebben. Als wij tegen moties stemmen, dan zal er wel ergens iets in de tekst zitten waar wij het niet mee eens zijn. The devil is in the detail. Dus ik kan nu moeilijk reageren op specifieke moties. In zijn algemeenheid durf ik te zeggen dat wij alles steunen wat positief is voor dierenwelzijn.

De heer Graus (PVV):

Het gaat echt om tientallen moties. Ik kan ze zo door mijn medewerker naar voren laten halen en allemaal oplezen, maar daar krijg ik niet eens de tijd voor van mevrouw de voorzitter, maar dat heeft er helemaal niks mee te maken. Mijn moties staan erom bekend dat ze altijd heel kort, puntig en krachtig zijn zonder dat er addertjes onder het gras zitten. Ik heb keer op keer de meest korte moties van alle Kamerleden en er zit nooit een addertje onder het gras. Dus dat vind ik echt geen goed argument. Zoals de PvdA gedraaid is naar de bevolking toe, naar meer dan 80% van de mensen, op het jachtdossier, zo vertelt de PvdA nu ook dingen die zij niet waarmaakt in de plenaire zaal. Dat vind ik niet goed. Ik heb nog een advies voor de heer Leenders. Hij moet zich eens gaan losmaken van de VVD, want die wordt alleen maar groter dadelijk. En de PvdA wordt gedecimeerd doordat de VVD druk uitoefent op het diervriendelijke beleid van de PvdA. Neem het ter harte, want voor de PvdA blijft straks niks meer over en de VVD lacht zich kapot.

De voorzitter:

Mijnheer Graus, u bent een heel strenge voorzitter geweest als het gaat om korte interrupties. Dat wil ik ook van u vragen. De volgende keer zal ik daar streng op toezien.

De heer Leenders (PvdA):

Ik heb geen vraag gehoord. Dank voor het advies. Het is altijd goed om daarover na te denken.

In de voorliggende wet zijn alleen de jachthouders lid van het bestuur van de Faunabeheereenheid en kunnen anderen worden uitgenodigd en om advies worden gevraagd. Dat is voor ons niet genoeg. Om die reden hebben wij samen met de VVD een amendement ingediend om te regelen dat ook maatschappelijke groepen verplicht en met stemrecht zitting hebben in het bestuur van de Faunabeheereenheid. In het voorliggende wetsvoorstel is voorzien in een afschotplan als onderdeel van het faunabeheerplan. Uit onderzoek van Sira bleek dat tellingen vooraf op basis waarvan het afschotplan zou worden gemaakt, tot een te hoge administratieve last zouden leiden. Dat is niet gewenst om twee redenen. Wij willen de duurzame bijdrage van de jacht aan een evenwichtige natuur niet onmogelijk maken, en wij hebben in het regeerakkoord de afspraak gemaakt dat wij zouden werken aan de vermindering van lasten van burgers, ondernemers en overheden.

Maar wij willen wel weten wat er gebeurt in het veld. Wij willen dat de jacht transparant is. Wij willen dus wel degelijk dat het effect van dat plan vooraf in stand blijft. Wij willen duidelijke afspraken over wat wij wel en niet doen. Wij willen er zeker van zijn dat de jacht niet leidt tot aantasting van de instandhouding van soorten in een gebied. Wij willen dat er rekening gehouden wordt met dierenwelzijn. Daarom is er een faunabeheerplan. Daarom zijn jachthouders verplicht om te tellen wat er geschoten wordt en dat te melden aan de Faunabeheereenheden. Daarom worden de cijfers voor iedereen zichtbaar gepubliceerd.

Ik sluit af.

De voorzitter:

Er is nog een aantal vragen voor u. U hebt inmiddels twintig minuten spreektijd verbruikt. Voordat u uw laatste zinnen uitspreekt, geef ik het woord aan mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De heer Leenders had samen met de ChristenUnie een amendement kunnen indienen om die maatschappelijke organisaties aan tafel te krijgen. Dan hadden wij een meerderheid gehad. Nu heeft de Partij van de Arbeid het cruciale onderdeel uit het voorstel van de eigen Staatssecretaris gehaald en weggegeven aan de VVD-fractie: het afschotplan. Het is toch te gek voor woorden dat het op deze manier loopt? We hebben het afschotplan, dat de huidige hoeveelheid wild in het veld duidelijk maakt. Wat hebben we aan verantwoording achteraf als we niet weten hoeveel wild er in een gebied is en als we niet op basis van tellingen weten hoeveel er gejaagd kan worden? Ik wil hierop graag een reactie van de PvdA. Waarom wordt het afschotplan weggegeven, waarmee het cruciale instrument om te sturen, uit handen wordt gegeven? Kennelijk laat de heer Leenders de eigen Staatssecretaris vallen of zoiets.

De heer Leenders (PvdA):

Ik ben het niet met mevrouw Dik-Faber eens. Wij hebben het afschotplan inderdaad geschrapt, maar de daarin opgenomen voorwaarden – dus de tellingen – hebben we wel degelijk gehandhaafd. Daarmee zijn de controleerbaarheid en de transparantie van de jacht gewaarborgd gebleven. We hebben het zelfs nog uitgebreid: we hebben ervoor gezorgd dat de natuurorganisaties – de Dierenbescherming et cetera – medebeslissingsrecht krijgen en daarmee dus samen met de jachthouders bepalen wat er in het jachtveld gebeurt. Dat is wat ons betreft een enorme garantie dat er fatsoenlijk met de jacht en met dieren wordt omgegaan.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het is leuk geprobeerd, maar ik ben totaal niet overtuigd. De tellingen en de verantwoording vinden met het voorstel van de PvdA en de VVD achteraf plaats. De ChristenUnie wil de hoeveelheid wild in een gebied weten voordat we afschot goedkeuren. Die tellingen moeten vooraf plaatsvinden. Dat gebeurt ook al: de jagers tellen en weten het. Het is dus onzin dat er sprake zou zijn van deregulering. Het enige wat we de jagers vragen, is: jullie tellen al; geef die gegevens aan de Faunabeheereenheid en maak dat transparant. Wij hebben hiervoor een subamendement, dat u straks in uw mailbox zult vinden. Daarmee proberen we te redden wat er te redden valt. Ik reken op steun van de PvdA.

De heer Leenders (PvdA):

Het gaat mij om controleerbaarheid en transparantie. Volgens ons zijn die met het amendement volledig gegarandeerd.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Hoe is het mogelijk dat je een transparantie- en verantwoordingslijn zou kunnen instellen als je vooraf niet meer wilt weten wat de situatie is en als je vooraf ook geen afspraken meer wilt maken over wat je zou afschieten? Het wegvallen van het afschotplan en het niet meer vragen van gegevens kunnen niets anders betekenen dan dat achteraf alleen nog maar kan worden geconstateerd wat er gebeurd is en verder niets. Zou de heer Leenders daarop willen ingaan? Maar dan nog even iets anders, in samenhang hiermee ...

De voorzitter:

Nee, dit was uw vraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Deze dingen hangen met elkaar samen en staan in één amendement, ook in het amendement van de heer Leenders.

De voorzitter:

Nog één zin, want anders wordt het ...

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik wil die dingen echt in samenhang bespreken. Ook voor schadebestrijding wordt met dit amendement bovendien de verplichting afgeschaft om te handelen volgens het faunabeheerplan. Dat is de tweede beperking die weg is. Vervolgens ...

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Vervolgens wordt gesteld dat het faunabeheerplan een globaal karakter heeft en dat het niet meer nodig is om Wildbeheereenheden te verplichten om aan Faunabeheereenheden gegevens te verstrekken. Tot slot wordt ook de mogelijkheid geschrapt om de verplichtingen jegens jachthouders strafrechtelijk te handhaven. Dat is immers niet meer nodig, want het faunabeheerplan heeft toch een globaal karakter. Kan de heer Leenders mij nou eens uitleggen hoe dit iets anders kan zijn dan het effectief afschieten van de echt beheerste en beheersmatige jacht?

De heer Leenders (PvdA):

Ik ben de eerste vraag kwijt. Ik reageer dan maar even op de tweede vraag. Het faunabeheerplan wordt gemaakt door jachthouders, jagers, natuurorganisaties, de Dierenbescherming et cetera. Dat faunabeheerplan bevat plannen over schadebestrijding, populatiebeheer en jacht. Dat wordt goedgekeurd door gedeputeerde staten. Dat is naar ons idee voldoende waarborg dat dit uitstekend gaat werken.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Juist in het amendement en in de toelichting op het amendement van de PvdA en de VVD wordt aangegeven dat het faunabeheerplan globaal van karakter is, dat daar niet op gehandhaafd kan worden en dat er vooraf en deels zelfs achteraf geen gegevens hoeven te worden verstrekt. Hoe kan het nu toch zijn dat je zegt dat het voldoende waarborg is dat gedeputeerde staten het gaat vaststellen? Er valt helemaal niks meer vast te stellen op een zinnige manier.

De heer Leenders (PvdA):

Nu heb ik het weer. Dit was de eerste vraag. Die ging over de gegevens die beschikbaar zouden moeten zijn voor het maken van het faunabeheerplan. Naar mijn idee is de inbreng die de natuur- en milieuorganisaties, de Dierenbescherming etc. kunnen leveren – die hebben ontzettend veel kennis, ook over specifieke gebieden – voldoende gegarandeerd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De woordvoerder van de Partij van de Arbeid-fractie spreekt warme woorden over de weerstand die ook zijn partij voelt tegen de jacht, maar het lijkt er toch sterk op dat er wat camouflagenetten van de jagers zijn geleend. We hebben gezien in de initiatiefnota Mooi Nederland en in de verkiezingsbeloften van de Partij van de Arbeid dat zij af wil van de jacht, het jagen zonder nut en noodzaak, en dat zij het regime voor populatiebeheer en schadebestrijding strikter wil maken. Waarom heeft zij er dan niet voor gekozen om met leden van de oppositie amendementen te maken? Er zijn er immers genoeg die dezelfde route voorstaan: ik zie de PVV, de ChristenUnie, D66, GroenLinks, de SP en de Partij voor de Dieren. Het is een vrije kwestie, want er is niks geregeld in het regeerakkoord. Waarom kiest de Partij van de Arbeid ervoor om met de VVD in zee te gaan en duidelijk in het pak genaaid te worden?

De heer Leenders (PvdA):

De insinuaties in deze vraag nopen mij er bijna toe om mij af te vragen of ik echt serieus antwoord moet geven op deze vraag. Ik ben ervan overtuigd dat we met het voorliggende amendement datgene wat wij willen, evenwicht in de natuur en respect voor dierenwelzijn, beter hebben geregeld dan in de huidige wet of in het huidige wetsvoorstel is beschreven.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

In het regeerakkoord staat alleen dat de Natuurbeschermingswet wordt gemoderniseerd en aangepast en dat deze de biodiversiteit moet dienen. Dit betekent dat fracties, ook regeringsfracties, vrij zijn om zelf amendementen in te dienen. Met steun van de oppositie had de Partij van de Arbeid de kans in handen om een einde te maken aan de jacht, waar zij zelf tegen is, en om het regime voor het populatiebeheer en de schadebestrijding aan te scherpen, zoals zij ook vandaag weer in het debat zegt te willen. Zij doet dat echter niet, want zij stapt naar de VVD, die duidelijk met een andere agenda hier zit. Waarom is voor de Partij van de Arbeid de bescherming van de natuur, de bescherming van in het wild levende dieren, niet belangrijk genoeg om simpelweg te zeggen: «Het is een vrije kwestie. Wij komen met een aantal amendementen. Als de VVD dat niet leuk vindt, is dat prima, maar die ruimte nemen wij.» Waarom buigt de Partij van de Arbeid voor de drukjacht van de VVD?

De heer Leenders (PvdA):

Ik kan van alles doen. Ik had dat kunnen doen, maar ik heb het niet gedaan. Ik heb het gedaan zoals ik het heb gedaan. Ik heb de overtuiging dat wij daarmee vandaag het beste resultaat hebben gerealiseerd voor evenwicht in de natuur en voor het respect voor dieren.

Afsluitend. De jacht draagt op deze wijze wat ons betreft bij aan het evenwicht in de natuur. Het voor je eigen plezier afschieten van dieren moet afgelopen zijn en de jacht moet in dienst staan van de natuur. Wij maken wat ons betreft vandaag of bij de stemmingen een praktisch einde aan de plezierjacht. Ons voorstel maakt de jacht namelijk voor het eerst controleerbaar. Het tellen en melden van wat er geschoten wordt, wordt nu wettelijk vastgelegd. Door de natuurorganisaties stemrecht te geven zorgen wij ervoor dat het belang van de natuur altijd op één staat. Ons voorstel maakt het mogelijk om samen te bekijken wat er nodig is in een gebied en zorgt zo voor een mooie, levendige natuur.

De heer Smaling (SP):

Ik heb toch een wat wonderlijk gevoel. Ik had mij voorbereid op een debat met de Staatssecretaris, maar zij heeft nog geen woord gesproken. Door die twee voorliggende amendementen is onze mening over dit wetsvoorstel tamelijk ingrijpend veranderd. De plezierjacht, die volgens het verkiezingsprogramma van de PvdA zou worden gestopt, gaat niet stoppen. Daarnaast wordt een resultaatsverplichting weer teruggedraaid naar een inspanningsverplichting. Dat kan helemaal niet, want de Vogel- en Habitatrichtlijn is een Europese afspraak. Wat heeft de heer Leenders bezield om op twee zulke cruciale punten dit te doen? Hij is daarbij de SP kwijtgeraakt. Dat kan hem misschien niet schelen, maar dat wil ik hem even nadrukkelijk meegeven.

De heer Leenders (PvdA):

Op het eerste punt heb ik volgens mij voldoende antwoord gegeven. Of dat overtuigend genoeg is geweest, weet ik niet. Het schijnt van niet. Het tweede ging over de resultaatverplichtingen en inspanningsverplichtingen van provincies. In de beantwoording van de vragen door de Staatssecretaris heb ik herhaaldelijk gelezen dat dat onderscheid wordt gemaakt en dat, waar het gaat om internationale verplichtingen, provincies een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting hebben en de landelijke overheid resultaatverantwoordelijk blijft. Ik heb daarover nu ook geen vragen gesteld. Ik heb alleen maar voorgesteld om dat in artikel 1.10 iets beter te verwoorden, zodat de provincies ook inderdaad de garantie hebben dat ze niet resultaatverantwoordelijk zijn.

De heer Smaling (SP):

Dit zijn twee samen met de VVD ingediende amendementen en er gaan straks gewoon 76 vingers omhoog. Dat is de realiteit. Ik begrijp niet waarom de Partij van de Arbeid dit staaltje schijtluizenpolitiek bedrijft. Ik weet overigens niet of de schijtluis op de rode lijst staat. Ik vind het doodzonde. De Partij van de Arbeid had kunnen binnenhalen wat voor haar belangrijk is, en ze laat het dubbel liggen. Ik snap er echt helemaal niets van, mijnheer Leenders.

De heer Leenders (PvdA):

Ik hoop dat er veel meer vingers omhooggaan dan die 76. Het woord «schijtluis» laat ik voor de verantwoordelijkheid van mijn collega van de SP.

De voorzitter:

Ik verzoek u allen om uw woordkeus aan te passen aan de mensen die meeluisteren en aan de gebruikelijke wijze van bejegening van collega's, al was het in dit geval indirect.

Ik geef het woord aan de heer Grashoff van de fractie van GroenLinks. U hebt in totaal 21 minuten ... Of, nee, het is 12 minuten. Ik zag het verkeerd om.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik dacht: u gaat mij nog blij maken. Maar dat gebeurde helemaal niet. Helaas, u geeft geen cadeautjes.

De voorzitter:

Ga uw gang. We zullen zien wat u in eerste termijn opmaakt.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Het begin van mijn verhaal was: er ligt een behoorlijk wetsvoorstel voor. Maar nu moet ik mij zorgen gaan maken. Gezien een aantal amendementen dat voorligt, moet ik mij er zorgen over gaan maken of het behoorlijke wetsvoorstel dat voorligt, nog behoorlijk is en blijft als het straks door de Kamer is gegaan. Dat zou buitengewoon jammer zijn.

Maar laat ik beginnen met het positieve deel. Er zijn op een heel behoorlijke manier en op een redelijk begrijpelijke wijze drie wetten geïntegreerd. Dat geldt in elk geval wat betreft de inhoudelijke doelstellingen. De wet kent een normatief kader. Het is geen «lege» wet. Het is niet zo'n wet als we wel vaker krijgen, waarbij om de haverklap naar AMvB's wordt verwezen. De wet zelf heeft inhoud. Als een van de medeauteurs van de nota Mooi Nederland heb ik ook moeten vaststellen, gelukkig, dat daarvan veel is terug te vinden in dit wetsvoorstel en dat er een aanzienlijke verbetering is opgetreden ten opzichte van het eerdere voorstel, van de voorganger van deze Staatssecretaris, de heer Bleker. Het vastleggen van intrinsieke waarden blijft een waardevol element en blijft een belangrijke basisbouwsteen voor deze wet, hoewel er geen directe lijn ligt van die waarden naar maatregelen, hetgeen uitvoerig is toegelicht. Ik mag hopen dat die basisbouwsteen erin blijft. Er ligt ook grote nadruk op soortenbescherming, naast nadruk op gebiedsbescherming. Verder wil ik nog heel specifiek benadrukken het instrument van de «programmatische aanpak», het nationale of provinciale programma, een instrument dat ooit sec was bedacht als «Programmatische Aanpak Stikstof» maar nu een nadrukkelijke positie heeft in de wet om actief met beschermingsmaatregelen voor ook soorten en leefgebieden aan de slag te gaan. Ik kom daarop terug.

Het is overigens wel jammer dat de doelstelling van de wet pas wordt weergegeven in artikel 1.8, alsof het er een beetje bij hangt. Hoe dat tot stand is gekomen, begrijp ik niet, maar de centrale artikelen 1.8a, 1.9 en 1.10 zouden na de definities voor in de wet moeten staan. Dat zou de leesbaarheid ook enorm vergroten. Bovenal komt de vraag over de structuur van deze wet tevoorschijn: wat gaat er straks gebeuren als deze wordt geïntegreerd in de Omgevingswet? Wat dit betreft stel ik een vraag aan de Staatssecretaris waarop ik eigenlijk alleen «ja» of «ja» wil horen: blijft de werking van deze wet onverkort en zonder enige concessie in stand bij integratie in de Omgevingswet? Als het antwoord hierop minder overtuigend is, overweeg ik om daarover een motie in te dienen.

Op een aantal punten hebben wij kritiek op het voorliggende wetsvoorstel. Allereerst en bovenal is het echter de vraag wat wij straks gaan doen met deze wet. Immers, hoe je het ook wendt of keert, een wet is papier en met deze wet in de hand kunnen wij veel, maar met een goede wet hebben wij nog geen goede natuur.

Het gaat op een aantal punten niet goed en met een aantal diersoorten gaat het ronduit slecht. Het gaat ronduit slecht met onze weidevogels als wij moeten vaststellen dat wij 95% van de veldleeuweriken en zo'n 70% van de grutto's kwijt zijn. Het gaat overall puur slecht met de weidevogels. Wij moeten vaststellen dat een verdere intensivering van de landbouw waarschijnlijk zal betekenen dat dit proces de komende tijd niet langzamer, maar sneller zal gaan. Ik maak mij hier ernstig zorgen over. Ik kom hier nog op terug.

De wet verankert het natuurnetwerk en dat is grote winst. Er ligt een verplichting bij de provincies om dit gezamenlijk tot stand te brengen. Als ik echter naar de kaart van het natuurnetwerk kijk, dan zie ik hooguit in Gelderland en in een stukje van Drenthe iets wat op een netwerk begint te lijken. Voor het overige is het toch een schot hagel, met excuses voor de beeldspraak. Het is een veelheid van relatief geïsoleerde natuurgebiedjes en nog bij lange na niet het netwerk dat wij met elkaar willen hebben. Het is niet de robuuste natuur waarover wordt gesproken; een robuuste natuur die tegen een stootje kan en die zou kunnen voorkomen dat wij een bouwplan laten stranden op een of twee diertjes die in het gebied voorkomen. Dat wil niemand; zelfs GroenLinks wil dat niet, zeg ik ook tegen de woordvoerders van de VVD en het CDA. Goed natuurbeheer en -beleid zouden een ongelooflijke bijdrage kunnen leveren om dat te voorkomen.

Ik kom nu bij mijn kritiekpunten. In de relatie tussen de verantwoordelijkheid van het Rijk en van de provincies zit en blijft spanning bestaan. Je kunt natuurlijk zeggen dat de provincies een inspanningsverplichting hebben. Dat de Partij van de Arbeid dat nu wil verduidelijken opdat het duidelijker in de wet komt, is niet het springende punt. Het gaat erom dat het Rijk geen inspannings- maar een resultaatsverplichting heeft. Ik wil van de Staatssecretaris weten of wij haar te allen tijde voluit kunnen blijven aanspreken op het behalen van de doelen van deze wet en de internationale regels en verdragen. Als zij die vraag met ja zou beantwoorden, stel ik voor om dan tenminste de aanwijzingsbevoegdheid in de richting van de provincies in het wetsvoorstel op te nemen zoals die ook in de eerdere variant stond. Die past daar namelijk naadloos bij. De Staatssecretaris hoeft die bevoegdheid niet te gebruiken, maar zij heeft dan wel een stok achter de deur. Ik heb hierover een amendement ingediend.

Ik sluit mij aan bij de woordvoerders die in positieve zin hebben gesproken over de bescherming van landschappelijke waarden. Ik steun het amendement op dit punt van collega Van Veldhoven van harte. Dat is precies wat wij wilden en het zou een ontzettend gemiste kans zijn als wij niets zouden doen voor de samenhang tussen landschapswaarden en natuurbeheer. Je kunt ze apart zien, maar soms gaan ze heel mooi samen. Daar kunnen wij allen voordeel van hebben, ook als het gaat om recreatie en de belevingswaarde van het landschap. Landschappelijke waarden zijn niet zelden cultuurhistorische waarden, maar ze gaan zo goed samen met natuurwaarden. Wij zouden daar echt op moeten inzetten. Ik heb aanvullend op het amendement van mevrouw Van Veldhoven een amendement ingediend op stuk nr. 56 dat beoogt dat provincies daar nadrukkelijk beleid op moeten maken.

De positie van het parlement bij de vaststelling van een nationaal programma conform het al eerder aangehaalde artikel 1.11, zou wel wat versterkt mogen worden. Wil de Staatssecretaris hierop reageren en op het amendement dat ik heb ingediend om hiervoor een zware nahangprocedure in te stellen? Dat lijkt mij van groot belang.

De natuurmonumenten buiten Natura 2000 beslaan maar een beperkt aantal gebieden met een beperkt areaal. Laten wij ervoor kiezen die nu ook echt te beschermen; ze zijn niet voor niets aangewezen. Het is een rare soort slip of the pen dat ze nu opeens buiten de bescherming zouden gaan vallen. Daarom steun ik het amendement van de heer Smaling van harte. Als dat niet haalbaar is, overweeg ik een amendement in de sfeer van een overgangsrecht dat zodanige waarborgen biedt dat provincies in ieder geval in staat zijn om de bescherming van die gebieden tijdig over te nemen. Wil de Staatssecretaris daarop ingaan?

Het is prachtig dat de rode lijsten in de wet staan, maar het is ook wel duidelijk dat ze zo nu en dan moeten worden geüpdatet. Hoe vaak zal dat gebeuren? Zou het niet verstandig zijn om een regelmatige update van die lijsten te verankeren door dit bijvoorbeeld in de wet op te nemen?

Ik kom op de jacht. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik met grote zorg en schrik het voorliggende amendement van de PvdA en de VVD heb moeten inzien. Ik kan niet anders constateren dan dat de Partij van de Arbeid zichzelf en haar Staatssecretaris met dit amendement eigenlijk een beetje voor paal zet, gezien de discussie die we eerder hebben gevoerd en de uitspraak van de Staatssecretaris over het ten grave dragen van de plezierjacht. Ik kan mij daar nu nog minder bij voorstellen dan vanochtend.

Wat betreft natuurbeleid zullen we echt werk moeten maken van een aantal zaken die urgent zijn. Urgent zijn onze weidevogels. Ik wil heel graag pleiten voor het direct uit de kast halen van het instrument van het programma, de programmatische aanpak volgens artikel 1.11. Ik pleit voor een nationaal programma voor de weidevogels. Ik vraag de Staatssecretaris of zij bereid is om op korte termijn naar ons toe te komen met een AMvB inzake een nationaal programma voor weidevogels. Anders overweeg ik op dit punt een motie in te dienen. Het lijkt mij een uitstekende AMvB, die in samenhang met de behandeling van de begroting voor 2016 hier op tafel zou moeten liggen. Is de Staatssecretaris bereid om zo'n AMvB op te stellen en die in het kader van de behandeling van de begroting voor 2016 aan ons voor te leggen?

Voor dit moment laat ik het hierbij.

De voorzitter:

U hebt acht en een halve minuut gesproken, dus in een sneltreinvaart.

De heer Klein (Klein):

Ik zal mijn inbreng niet in een sneltreinvaart houden. Ik zal mij houden aan hetgeen we hebben afgesproken in het Reglement van Orde. Ik heb ongeveer twintig minuten in mijn papieren staan.

De voorzitter:

Mijnheer Klein, we hebben in de procedurevergadering wel spreektijden afgesproken. Dat kan, ook volgens het Reglement van Orde. Als u het anders had gewild, had u dat in de procedurevergadering kunnen zeggen.

De heer Klein (Klein):

Nee, dat kan niet. In artikel 39, lid 2, van het Reglement van Orde wordt aangegeven dat de commissie niet zelf de boel kan inperken.

De voorzitter:

Ik heb het Reglement van Orde erbij gepakt en doorgelezen. Daarin staat ook dat spreektijden van tevoren kunnen worden afgesproken.

De heer Klein (Klein):

Dat geldt niet voor een wetgevingsoverleg.

De voorzitter:

Jawel.

De heer Klein (Klein):

Kijk maar even naar artikel 39, lid 2. Daarin staat dat de commissie geen spreektijden kan vaststellen. Het lijkt mij verstandig om verder geen tijd te verliezen en gewoon te luisteren, zodat de Staatssecretaris ook een vrijzinniger geluid kan meenemen bij de afweging van de wet.

De voorzitter:

Er staat wel degelijk een passage over het wetgevingsoverleg.

De heer Klein (Klein):

Nee.

De voorzitter:

Ik laat het u bilateraal nog een keer lezen. Maar gaat u verder, mijnheer Klein.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Nederland is als één grote prachtige tuin te zien. Afgezien van de Waddenzee, is er eigenlijk geen gebied in Nederland waar de mens niet heeft ingegrepen. Dat is op zichzelf niet erg. Natuur en landschap zijn al eeuwen door de mens ingericht. Productiebossen en uitheemse bomen worden normaal. Ik noem bijvoorbeeld de Amerikaanse eik of de Douglasspar. Weidevogels duiden op weide, gecultiveerde graslanden ten behoeve van veeteelt. Dan is er de nieuwe wet Regels ter bescherming van de natuur. Om welke natuur gaat het? Nederland is wat mij betreft een grote tuin. Het kent een prachtig landschap met veel natuur, maar de definitie van natuur staat niet in de wet. Het is hooguit een groen en bebouwd land. Dat moeten we beschermen en onderhouden.

Al jaren wordt gedacht dat je het alleen maar moet beschermen, maar dat is in onze visie een raar, reactionair, conservatief idee. Beschermen is verdedigen en is vernieuwingen tegengaan. Het is loopgravenpolitiek. Nederland moet worden beschermd tegen water, bijvoorbeeld door middel van de dijken, de Deltawerken. Nederland moet worden beschermd tegen mogelijke vijanden. Daarvoor hebben we een Ministerie van Defensie. Beschermen is zo twintigste-eeuws denken, dat past niet in de eenentwintigste eeuw. Vrijzinnige politiek is juist actieve politiek, anders denken, out of the box, niet verdedigend maar in de aanval, in de aanval om natuur en landschap te versterken, in de aanval om natuur en landschap te verbeteren. Dat betekent dat we vanuit vrijzinnig perspectief moeten werken met de vier b's: behoud, beheer, benutten en beleven. De kern is dus het behoud. Wetstechnisch is het op zichzelf goed om te proberen de verschillende wetten te integreren en te stroomlijnen. Dat zou ook de uitvoeringspraktijk moeten verbeteren, maar het moet meer zijn dan een nietje door verschillende wetten halen. Men moet niet alleen maar op de beschermtoer blijven.

Nederland is mooi en dat moeten wij behouden. En dat kan niet alleen door de gewaardeerde gelijknamige iniatiefnota van PvdA, GroenLinks en D66 of door de postzegelserie. Onze hele planeet is mooi. Alleen de door de mens verpeste gebieden zijn lelijk. De schoonheid van Nederland moeten wij niet beschermen door er een hek omheen te plaatsen, maar behouden door actief onze nationale tuin te onderhouden. Behouden doe je niet door stil te zitten, maar door je in te zetten. Een historisch gebouw behoud je niet door niets te doen. Dan wordt het namelijk een ruïne. Daarmee is het wetsvoorstel negatief. Vooruitgang, progressief denken wordt tegengegaan. Er komt meer bureaucratie, meer wat niet kan, meer wantrouwen in mensen om onze nationale tuin te onderhouden. De balans is weg en moet terug.

Daarom hebben wij een amendement ingediend om de naam van de wet te veranderen in wet op het natuurbehoud. Wij willen bureaucratie tegengaan, omdat dat ten nadele van het benutten en het oogsten van het landschap is. De balans tussen benutten en beschermen wordt onderbelicht. In de huidige wet ligt het zwaartepunt bij bescherming van de natuur. Het gaat niet om bescherming tegen water of droogte, tegen natuurlijke vijanden voor een bloeiende natuur, fauna of flora, maar om bescherming tegen de mens, tegen onszelf, alsof wij geen vertrouwen in onszelf hebben, alsof wij niet meer de verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dat is negatief denken en in strijd met de tijdgeest van vandaag, de tijdgeest die juist aangeeft dat wij mensen meer verantwoordelijkheid willen geven. En die verantwoordelijkheid wordt er met deze wet juist weer uitgehaald.

Ja, in de vorige eeuw is er in Nederland veel misgegaan. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de Volgermeerpolder. Er was een ongebreidelde uitstoot en een verstoorde balans. Toen waren beschermingsmaatregelen nodig met twintigste-eeuwse wetten met een beschermingstitel. Dat is prima en dat is goed, maar nu moeten wij naar een volgende slag van bescherming overgaan. Wij moeten naar een actief vernieuwingsbeleid om mooi Nederland ook voor de volgende generaties te behouden. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe zij dit ziet? Vindt zij behoud, benutting, beleving en beheer goed tot uitdrukking komen in dit voorstel? Is er een evenwicht?

Als het gaat over beheer, dan gaat het niet alleen over beheer van de natuur, maar ook over beheer van natuurlandschappen en natuurgebieden. De wet bevat veel instrumenten, maar geen samenhangend doel voor landschappen in Nederland. Dat is een gemiste kans. Er is te weinig relatie met de Omgevingswet. Graag hoor ik van de Staatssecretaris hoe zij dit wil borgen.

Een centraal punt in de wet is het feit dat provincies verantwoordelijk worden voor de uitvoering van het natuurbeleid. Het Rijk is systeemverantwoordelijk, maar er is ook samenwerking met de gemeenten, die meer taken krijgen, bijvoorbeeld inzake de natuurtoets. De heer Leenders gaf al aan dat er ook andere mogelijkheden zijn voor gemeenten, zeker voor de grotere. Maar ook waterschappen hebben een eigen natuurbeleid, hoewel ik uit de beantwoording begreep dat de Staatssecretaris daar nog in de ontkenningsfase zit. De Staatssecretaris geeft de provincies in de wet veel vertrouwen. Naar aanleiding van vragen over de afstemming, wordt aangegeven dat provincies «zich bewust zouden zijn van het belang van samenwerking, onderlinge afstemming, eenduidige kaders en een wijze van uitvoering die in het belang is van de natuur en bovendien voor overheden, burgers en ondernemers zo min mogelijk lasten met zich meebrengt». Hoe vaag kun je het maken? Vanuit recenter perspectief bezien moet je provincies hier niet bij betrekken. Provincies moeten hier geen rol in krijgen. In de memorie van toelichting wordt gemeld of eigenlijk gemurmeld dat provincies zo dicht bij de burgers staan, maar dat is een lachertje. De gemeenten staan dicht bij de burgers, zij hebben te maken met de directe leefomgeving. Maar ook het Rijk, het nationale niveau, weet iedereen goed te vinden. Dat merken wij gelukkig iedere dag.

Provinciebesturen zijn grote ambtelijke molochs. Ze zijn vooral jaren bezig met natuurbeleid en ze willen, als een rupsje-nooit-genoeg, meer. Taken worden juist weggenomen, bijvoorbeeld de jeugdzorg. Provinciebesturen willen dit compenseren door meer naar zich toe te trekken. Laat duidelijk zijn: dit is geen diskwalificatie van de vele betrokken provinciale medewerkers die ik heb meegemaakt in de jaren dat ik Statenlid was. Sterker nog, als zij er een puinhoop van hadden gemaakt, was een verdere decentralisatie zoals nu beoogd, niet eens aan de orde. Verschillende provincies, verschillende soorten bescherming, gekke situaties op grensgebieden: zonder afspraken levert decentralisatie een verkokering van natuurbeleid op en dat kan nooit goed zijn. Het doel van de wet is juist om te komen tot samenhang, vereenvoudiging en verbetering in de uitvoeringspraktijk. Je zult dan ook moeten kiezen voor een duidelijke structuur: het Rijk met een centrale systeemverantwoordelijkheid, maar ook een verantwoordelijkheid voor de uitvoering, en gemeenten met een verantwoordelijkheid voor de lokale situatie en de eigen omstandigheden. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe deze twee zaken zich tot elkaar verhouden? Zou rijksaansturing juist niet veel meer recht doen aan het behoud van de Nederlandse tuin, juist daar waar we een aantal gebieden aansturen vanuit het Rijk en waar financieringsmiddelen en -stromen vanuit het Rijk worden gestuurd om die gebieden te realiseren? Laat dat dan ook eenduidig zijn en laten we dat dan ook centraal houden. Om die reden hebben we een amendement ingediend dat gaat over de Natura 2000-gebieden, met het verzoek om die niet aan gedeputeerde staten te laten, maar aan de Staatssecretaris. Kortom, de Minister.

Vereenvoudiging zou betekenen dat alle ambtelijke natuurgebieden verminderd zouden moeten worden, zoals Natura 2000, de ecologische hoofdstructuur, de nationale landschappen, de bufferzones en de stiltegebieden. Via een achterdeurtje komen er echter toch weer bijzondere gebieden bij. Er worden provinciale gebieden aangewezen, maar er zijn ook gemeentelijke plannen, faunabeheerplannen, waterschapsplannen en natuurlijk ook de Europese plannen. Kortom, het wordt toch weer een complete lappendeken. Hoe gaan we dat tegen? Kan de Staatssecretaris ook uitleggen hoe haar keuze, om de provincies de algemene bevoegdheid te geven tot het aanwijzen van bijzondere, provinciale natuurgebieden, bijdraagt aan transparantie en het terugdringen van het aantal regels?

Er is al even gesproken het begrip «intrinsieke waarde» in de wet, dus ik zal daar verder heel kort over zijn. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de term «intrinsiek» op zichzelf geen bijzondere term is. Het is weliswaar sympathiek, maar het geeft ook een rechtsonzekerheid. Het is een doelbepaling, maar onduidelijk blijkt wat het doel is. De VVD zegt tegen het amendement te zijn om deze bepaling te wijzigen, maar zij blijkt dus wel voor symboolpolitiek te zijn. Daar willen wij niet aan meewerken.

Over het beheer valt ook nog veel te zeggen, bijvoorbeeld over de problematiek rond vernatting en verdroging. Maar het onderwerp «faunabeheer» is een emotioneel onderwerp geworden. De balans is volledig weg en doorgeslagen. Waterige bambioogjes laten ons smelten, roofvogels vermoorden dieren welzijnstechnisch beter en op zondag mogen de dieren een schietgebedje doen. Het zieligheidsgehalte is hoog. Dieren als mensen, dat zijn fabels. Fabeltjes moeten we fabeltjes laten. Dierenmishandeling, dierenverwaarlozing, stroperij en illegale jachtpraktijken moeten keihard worden aangepakt. Zomaar voor je lol gaan schieten, moet worden tegengegaan. Dat doe je maar in de schietsport, op de kermis of op kleiduiven. Nederland kent een goed gereguleerde jacht en dat moet zo blijven, maar dan wel met een wildlijst die aansluit op onze Benelux-overeenkomst en onze Europese afspraken. Terecht was in het oorspronkelijke wetsvoorstel de wildlijst verruimd. Maar wat blijkt nu? De Staatssecretaris als angsthaas heeft, met een vreemde redenering over de Faunabeheereenheden, het edelhert, het damhert, de ree, het wildzwijn en twee ganzensoorten weer afgevoerd. Niet uit de natuurgebieden, waar juist een overschot is blijkens de ontvangen memorie van toelichting, maar van de lijst. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom nu tegen de eigen Benelux-overeenkomst in wordt gehandeld? Kan zij uitleggen waarom de regels ook voor de Zondagswet in deze wet weer nodig zijn? Is het niet veel beter om die te schrappen? Een amendement hierover zal ik dan ook indienen.

Voorzitter. Nog twee korte onderwerpen. Goed onderhoud van onze tuin, onze nationale tuin betekent ook dat we gebruik kunnen maken van de opbrengsten van landbouw, bosbouw en de jacht op wild als duurzaam vlees. Productiebossen zijn heel hard nodig en ook een extra opdracht voor Staatsbosbeheer om te zorgen voor de financiële dekking van Staatsbosbeheer zelf. Zo'n bos is niet alleen maar groeien, maar op een gegeven moment ook kappen. Dan lijkt het er voor de buitenwacht weer op dat we aan het vernietigen zijn, maar we zijn op dat moment aan het oogsten. Het is verstandig om daarover betere publieksvoorlichting te geven en om juist de balans te laten zien die wij daar benutten, want die leidt tot een verbetering en het behoud van onze natuur.

Uitheemse soorten zijn prima en doen het ook goed. Dat betekent dat je die ook landelijk kunt invoeren. Het betekent echter ook dat we op een gegeven moment andere uitheemse soorten krijgen en daar zullen we uiteraard ruimte aan moeten geven. Ik denk dan aan olijven, oleanders, palmen en orchideeën, planten die laten zien dat onze natuur verandert.

Benutting is ook duurzame oprechte jacht. Als er voor het beheer wilde dieren geschoten worden, laten we ze niet liggen maar gebruiken we ze in onze keuken. Dat gebeurt al sinds mensenheugenis en er is ook geen enkele reden om dat niet te doen. Of gaan we heel hypocriet de jacht verbieden om vervolgens het wild voor onze supermarkten en restaurants uit het buitenland te importeren, en dat lijkt mij geen verstandig idee.

Over beleving hebben we het nog veel te weinig gehad. In deze hele natuurbeschermingswet is het element beleving volstrekt ondergeschikt. Landschappen zijn objecten en die blijven in de wet echt onderbelicht. Ik ben dan ook benieuwd naar het amendement van D66. Het genieten van nieuwe gebieden is noodzakelijk. Ik denk bijvoorbeeld aan het project dat we afgelopen week van Natuurmonumenten te zien kregen. Dat project bij Rotterdam is bedoeld om mensen te ontstressen. Natuurmonumenten verandert daar weidegebieden om ervoor te zorgen dat mensen ook van de natuur en het landschap kunnen genieten. Dat betekent dat er hiervoor veel meer aandacht zou moeten komen en het lijkt mij verstandig om ook deze wet te gebruiken voor het ontwikkelen van dat soort gebieden voor doeleinden als wandelen en fietsen. Het zou mijn pleidooi zijn om de ecoducten daar ook in te zetten voor recreatief medegebruik, zodat je daar meer kunt genieten en meer mogelijkheden hebt.

Het betekent iets voor sportgebieden, want je kunt landbouwgrond vervangen door golfbanen. We hebben in een recente publicatie kunnen lezen dat dit zeer positief blijkt uit te werken op de vogelstand. Waarom, Staatssecretaris, wordt beleving niet veel meer in de wet verankerd? Ik denk dat dit alleen kan als we op een gegeven moment gaan werken aan vrijzinnige politiek, aan actieve natuurgebiedontwikkeling en het versterken van natuurbehoud, zodat mensen nu en de generaties na ons kunnen blijven genieten van een mooi Nederland.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Wie denkt dat schone lucht belangrijker is dan geld, die moet eens proberen onder water zijn geld te tellen. Natuur heeft waarde in zichzelf – de Partij voor de Dieren hecht eraan om dat altijd te benadrukken – maar is ook van cruciaal belang voor ons bestaan. De natuur levert gratis diensten. De natuur zuivert de lucht. De natuur zuivert het water dat we nodig hebben om te drinken. De natuur levert een gezonde bodem om ons voedsel op te verbouwen. Dus zelfs als je niet wilt erkennen dat natuur waarde in zichzelf heeft en dat het op zichzelf de moeite waard is om de natuur te beschermen, zul je moeten toegeven dat we zonder natuur nergens zijn.

Daarom had de Partij voor de Dieren verwacht dat deze Staatssecretaris zou zeggen: «Dat beschermen we dus. Het uitgangspunt van de wet die ik aan de Kamer voorleg, is de bescherming van de natuur.» We moeten de natuur allemaal beschermen, omdat die van zulk groot belang is voor ons en voor de toekomstige generaties. Dat leveren we niet uit aan die paar mensen die nu de macht in handen denken te hebben met hun kortetermijndenken. Ik heb het dan natuurlijk over de VVD.

We hadden van deze Staatssecretaris verwacht dat zij zou optreden als de beschermvrouwe van de natuur. In plaats daarvan neemt ze ons mee terug in de tijd. In 1818 vonden we in Nederland weliswaar dat de natuur beschermd moest worden, maar dan alleen de nuttige dieren. De rest moesten we bestrijden, want daar hadden we niks aan. Ons denken is in de loop der jaren gelukkig opgeschoven. We hebben steeds meer het nut en de noodzaak, en ook de waarde, gezien van het beschermen van iets wat groter is dan wijzelf zijn. Iets waar we in staan en waarover we dus niet heersen.

De Staatssecretaris gaat echter terug. Zij zet een stap terug in de tijd. De brede bescherming van de natuur, die we met zijn allen hebben opgebouwd en waarvan we de waarde zeer wel onderkennen, wordt door haar namelijk teruggebracht, een stapje terug in de richting van die nuttigedierengedachte, die heersergedachte. Waar voorheen alle soorten in principe beschermwaardig waren in Nederland, moeten ze nu voldoen aan een hele set criteria. Als je niet genoeg punten haalt, als je niet op het goede lijstje staat, ben je letterlijk het haasje.

Het is niet zo dat de natuurbescherming die we met zijn allen hebben opgebouwd in dit land overbodig zou zijn. Het is andersom: de bescherming van natuur heeft haar waarde bewezen. We hebben gezien hoe verschrikkelijk nodig het is om iets te kunnen doen aan dat laaiende verlies aan biodiversiteit. Bovendien hebben we de doelen niet gehaald. Als we zouden kunnen zeggen «we staan er ruim voor; de achteruitgang van plant- en diersoorten is gestopt; we zitten dik in ons jasje; onze natuur is er goed aan toe en kan wel een stootje hebben» dan zou je kunnen kijken of we het misschien iets anders kunnen doen. Maar zo is het niet. Het gaat slecht met de biodiversiteit. Een aantal soorten doet het aardig, maar de rest in Nederland, 80%, staat er niet goed voor. Het valt ons tegen dat deze Staatssecretaris weliswaar een bijl in handen heeft, maar deze niet gebruikt om een einde te maken aan de grote druk die staat op de natuur, de intensieve veehouderij, de intensieve landbouw met het gifgebruik. Zij zet in plaats daarvan de bijl aan die paar instrumenten die we hebben om de natuur te beschermen tegen dat soort krachten, die desastreus zijn.

Niemand is op zich tegen een vereenvoudiging van regels. Heel vaak is die vereenvoudiging echter een verkapte vorm van afvlakking en vermindering van de bescherming die we hebben. Dat zien we ook terug in dit wetsvoorstel. Natuurlijk, deze Staatssecretaris heeft ten opzichte van het voorstel dat er lag en dat door Staatssecretaris Bleker is geschreven, wel een aantal verbeteringen doorgevoerd, maar lang niet genoeg. Na Bleker is het makkelijk om een groen imago vol te houden. Wat we van deze Staatssecretaris hadden verwacht, was dat zij korte metten zou maken met de massieve denkfout die door het wetsvoorstel van Bleker heen schemerde, namelijk dat de natuur de economie in de weg zit en dat we dús regels nodig hebben om de natuur te beschermen opdat de economie kan groeien, met de economie voorop. Het moet andersom zijn. Deze Staatssecretaris had met de meerderheid die er in deze Kamer te vinden is, D66, ChristenUnie, SP, haar eigen PvdA, PvdD en GroenLinks, er makkelijk een wetsvoorstel doorheen kunnen jassen waar de VVD wellicht niet zo heel vrolijk van zou zijn geworden. Zij is echter mans genoeg om dat te verdedigen, daar ben ik van overtuigd.

In de schriftelijke voorbereiding hebben we heel veel vragen gesteld. De Partij voor de Dieren heeft ook allerlei amendementen, om ervoor te zorgen dat de borging van de natuurbescherming wél overeind blijft, waaronder de verantwoordelijkheid van deze Staatssecretaris voor de nationale doelen.

Omwille van de tijd zal ik mijn inbreng hier moeten beëindigen. Ik ben zeer benieuwd naar de reactie op onze amendementen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Eer de fazanthaan gekraaid heeft, heeft de PvdA haar verkiezingsbelofte andermaal, driemaal, verloochend. In 2012, in 2013 en in 2015 beloofde de PvdA een verbod op de plezierjacht. Vandaag kondigt de PvdA aan, het op een akkoordje gegooid te hebben met de VVD. In ruil voor mogelijke deelname van dierenbeschermingsorganisaties aan faunabeheerorganisaties is de PvdA bereid om akkoord te gaan met de wens van de VVD om de plezierjacht op haas, fazant, wilde eend, konijn en houtduif ongeclausuleerd te gedogen.

Is hier sprake van een Houdini-ontsnapping van de PvdA uit een onmogelijk dilemma? Allerminst. De PvdA heeft zich op een zeer naïeve wijze in het jagerspak laten naaien door de VVD. Er was al een ruime meerderheid in dit huis te behalen voor mogelijke deelname voor dierenbeschermers aan de Faunabeheereenheden. Daar was de steun van de VVD op geen enkele wijze voor nodig. En dus doet de PvdA alsof ze iets uitgeruild heeft met de VVD, maar was er helemaal niets uit te ruilen. Het enige wat de PvdA heeft ingeruild zijn de groene idealen die zij kennelijk tot drie keer toe geveinsd heeft tegenover de kiezer, exact zoals in 1996, toen de PvdA tegen haar eigen voornemen in zwichtte voor de druk om de plezierjacht te blijven toestaan. Dit om de VVD op andere terreinen mee te krijgen, zo zei het Kamerlid Willie Swildens in 1999 tegen de NRC.

De Partij van de Arbeid heeft nog twee weken bedenktijd. Ik wil de Partij van de Arbeid bovendien graag twintig kansen bieden om zich op deelgebieden te revancheren via amendementen op de Natuurwet waar een meerderheid voor te vinden is. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald in de eeuwige jachtvelden van de VVD. Ik verzoek de Staatssecretaris ook met nadruk op elk van deze voorstellen te reageren. Ik noem er omwille van de tijd slechts enkele.

Mijn fractie heeft een amendement ingediend om de jacht in Natura 2000-gebieden te verbieden. Waarom zou een beschermd natuurgebied nog langer verstoord mogen worden door de jagers? Zijn rust en bescherming van de natuur niet juist het kenmerk van natuurgebieden? Mijn fractie heeft een amendement ingediend om de landelijke vrijstellingslijst van als schadelijk veronderstelde diersoorten te laten vervallen, omdat deze lijst geen rekening houdt met de uiteenlopende omstandigheden in diverse leefgebieden. Mijn fractie stelt voor om nieuwe eigenaren van grond niet langer te verplichten, de bestaande jachtovereenkomsten te handhaven en dus jagers gedwongen op hun terrein toe te staan.

Wij stellen ook voor om het houden van wilde vogels in kooitjes te verbieden, wat deze wet wil toestaan onder het mom van «verstandig gebruik». Mijn fractie heeft ook een amendement ingediend dat dieren niet langer afgeschoten mogen worden in de periode dat zij drachtig zijn of jongen te verzorgen hebben. Zoals bekend, staat Gelderland nu al de jacht op drachtige herten toe en begint op 1 juli de barbaarse jacht op pasgeboren biggen op de Veluwe. Ik stel in mijn amendement voor om jachtopzichters hun dubbele pet te laten inleveren. Het kan en mag niet zo zijn dat zij toezicht en handhaving van de wet en tegelijkertijd de behartiging van de belangen van de jachthouder als wettelijke taak hebben.

Er is ook een amendement ingediend om een importverbod in te stellen voor jachttrofeeën als ivoor, neushoornhoorn en tijgervellen om wildlife crime tegen te gaan, een amendement voor een verbod op het inzetten van levende dieren als lokmiddel bij de jacht en een amendement om een algemeen verbod in te stellen voor lokmiddelen voor de jacht.

Zoals gezegd, heeft de Partij van de Arbeid nog twee weken bedenktijd. De partij heeft de kans om zich op deelgebieden te revancheren. Ik zou zeggen, pak die kans, want beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald in de eeuwige jachtvelden van de VVD.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. De Natuurbeschermingswet kent een interessante historie. We begonnen bij wat ik toch wel de afbraakwet van Staatssecretaris Bleker in 2011 zou willen noemen. Dat er werd nagedacht over natuur was belangrijk en dat er wel eens dingen anders konden, was ook belangrijk, maar dat was echt toch wel slecht voor de natuur, zoals het PBL dat ook schreef. De kans dat de natuur erop achteruit zou gaan, was heel erg groot met die wet.

Een jaar later, in het lenteakkoord, wisten PvdA en D66 een groot gedeelte van de bezuinigingen van 200 miljoen terug te draaien. Daar waren we heel erg blij mee. In 2013 zagen wij de initiatiefnota Mooi Nederland, in goede samenwerking met de PvdA en GroenLinks. Vandaag hebben wij de behandeling van de wet na drie nota's van wijziging en 180 pagina's vragen. Er is dus heel wat te doen. In dat wetsvoorstel herkent D66 de wens van deze Staatssecretaris om tot een breed gedragen wetsvoorstel te komen, vanuit het idee dat een breed draagvlak geen doel op zichzelf is maar is bedoeld om rust te creëren in het veld. Omdat natuur iets is van de lange adem steunt mijn fractie die intentie van de Staatssecretaris. Wij beseffen ook wel dat je nooit alles kunt krijgen wat je wilt, maar die intentie is belangrijk.

In het wetsvoorstel herkennen wij een groot aantal punten uit het voorstel Mooi Nederland, in het bijzonder de erkenning van de intrinsieke waarde van de natuur als kern van de Natuurbeschermingswet in Nederland. Wij danken de Staatssecretaris en haar team voor het harde werk en de vele consultaties. Ook het Bureau Wetgeving mag wel even genoemd worden, want ik zag dat het aantal amendementen alweer boven de 60 uitkomt. Er wordt heel erg hard gewerkt aan het verbeteren van dit voorstel.

Wij houden ook nog een aantal wensen en vragen over, die vooral betrekking hebben op landschappen, de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en regio, monitoring en een groot aantal andere punten, waarbij ik ook even zal terugkomen op de jacht.

In de interrupties hebben wij al met elkaar gewisseld dat Mooi Nederland om het Natuurnetwerk Nederland draait. Daarin moeten dieren en planten zich gemakkelijk kunnen verspreiden. Het gaat ook over schoonheid, over landschappen die vanwege hun historie of hun schoonheid an sich belangrijk zijn. Dat valt niet altijd samen met te beschermen bijzondere plantjes of dieren, maar toch kunnen er redenen zijn om dat landschap met die bijzondere kenmerken te beschermen. Dat moet dan niet iets zijn waarvan wij hier in Den Haag zeggen «dit moet u daar beschermen» of «zo moet u het doen», maar wij vinden het heel belangrijk dat landschapsbescherming een onderdeel van de wet is. Daarom heeft D66 daarover een amendement ingediend; ik heb in de interrupties kunnen vaststellen dat alle collega's het gelukkig gezien hebben.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben zelf door mevrouw Van Veldhoven op dit onderwerp geïnterrumpeerd en ik zit er nog even op te kauwen. Wij hebben het hier over kenmerken in het landschap die bewaard zouden moeten blijven. In hoeverre kan dit de uitwerking hebben dat een provincie of gemeente besluit dat bepaalde uitzichten bewaard moeten blijven, waardoor er bijvoorbeeld geen windmolens kunnen komen? Is het mogelijk dat de provincie Noord-Holland het uitzicht op de Noordzee als kenmerkend landschap typeert? Hoe kijk je daar dan vervolgens tegen aan? Het kan niet zo zijn dat zulke zaken met dit amendement op slot worden gezet; of heeft mevrouw Van Veldhoven dat wel zo bedoeld?

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

In de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende overheidslagen die wij hebben, zijn er altijd weer mogelijkheden om dingen door te zetten, bijvoorbeeld als ze van nationaal belang zijn. Dat zit ook in de Omgevingswet. Als het van nationaal belang wordt geacht dat er op een bepaalde plek toch windmolens komen en als de provincie daartegen in wil gaan, moet je in die verhoudingen bekijken of het Rijk hard kan maken dat dit echt van nationaal belang is.

Zou de provincie Noord-Holland kunnen aangeven dat zij op bepaalde plekken geen windmolens wil? Ja, dat kan zij, als zij kan beargumenteren dat een bepaald cultuurhistorisch landschap daardoor zou worden aangetast. Dan kan zij dat argument hanteren, misschien in tegenstelling tot wat de indruk zou zijn. Windmolens gaan niet voor alles. Wij hebben ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de openheid van het landschap. Tegelijkertijd hebben provincies heel duidelijk hun verantwoordelijkheid voor een bepaalde hoeveelheid windenergie in een bepaalde provincie geaccepteerd. Ik vind het juist aan de provincie om uit te maken waar die dan het beste kunnen staan, in samenspraak met de steden en de vertegenwoordigers die daarover de discussie voeren.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik had al aangegeven dat ik warme gevoelens heb bij dit amendement. Ik denk dat het goed is als wij samen, wellicht met nog meer mensen, even bekijken wat de reikwijdte van dit amendement nu is en waar eventueel begrenzingen op aan te brengen zijn. Ik ben namelijk heel benieuwd wat de reikwijdte is en welke consequenties het uiteindelijk zou kunnen hebben. Ik ben in ieder geval heel blij dat dit antwoord zo gegeven wordt.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Hartelijk dank.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincies is ook heel belangrijk. De Staatssecretaris schrijft dat het verzekeren van een goede omzetting van internationale verplichtingen door het bieden van een daarop toegesneden wettelijk kader een rijksverantwoordelijkheid is. Met de decentralisatie zijn de provincies dus verantwoordelijk geworden voor het hoe van de natuurbescherming, maar het Rijk blijft ten opzichte van Brussel verantwoordelijk voor de resultaten. De Staatssecretaris blijft daarvoor de eindverantwoordelijke. Een heel aantal van die afspraken is vastgelegd in het Bestuursakkoord Natuur en het Natuurpact, maar hoe zijn die afspraken wettelijk geborgd en hoe zorgen wij ervoor dat ze blijven werken zolang wij dat noodzakelijk vinden?

Het ligt voor de hand om Natuurnetwerk Nederland stevig in de wet te borgen, maar is die wettelijke borging er ook? De Staatssecretaris zegt dat de gebieden planologisch beschermd worden op basis van de Wet ruimtelijke ordening. De provincies wijzen die gebieden en hun wezenlijke kenmerken en waarden aan. De provincies gaan dus over een grondgebied en dat moet ook zo blijven, maar het netwerkkarakter moet een aandachtspunt van het Rijk blijven omdat het een nationaal netwerk is. Je kunt de verantwoordelijkheid daarvoor niet aan een van de twaalf delen van dat netwerk overlaten. D66 heeft hierover een amendement in voorbereiding en ik ben benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris op dit punt.

Artikel 1.7, lid 1 stelt dat de Minister toeziet op de staat van instandhouding van habitats en vogelsoorten die zijn opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Is mevrouw Van Veldhoven het wellicht met mij eens dat het eenvoudigweg toevoegen van een aanwijzingsbevoegdheid van het Rijk ten aanzien van de provinciale natuurvisies hierin voldoende zou kunnen zijn? Dat is namelijk een beleidsmatige verankering.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Er zijn verschillende opties denkbaar, waarvan dit er een zou kunnen zijn, op basis waarvan je dat zou kunnen doen. Voor D66 is belangrijk dat het Rijk ook op basis van de wet een coördinerende bevoegdheid heeft. Dat is het amendement dat wij inmiddels hebben ingediend. Het gaat er dus niet om dat het Rijk opnieuw gaat treden in de verantwoordelijkheid van de provincies om te bepalen wat natuur moet zijn, wat niet natuur moet zijn en wat je daar precies moet doen. Het Rijk moet wel dat netwerkkarakter goed in beeld hebben, zodat men kan zien waar cruciale schakels ontbreken. Op basis daarvan kun je gesprekken aangaan, dus die coördinerende bevoegdheid is heel belangrijk.

Ik kom bij de Vogel- en Habitatrichtlijn. Artikel 1.7 stelt dat de Minister toeziet op de staat van instandhouding van habitats en vogelsoorten, opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dan is natuurlijk de vraag hoe de Staatssecretaris dat gaat doen. Wat kan zij doen als blijkt dat het toch niet de goede kant opgaat? Moet het toezicht beperkt blijven tot alleen de Vogel- en Habitatrichtlijn of zou dat moeten gelden voor alle bedreigde soorten? D66 wil dat de Staatssecretaris het overall-toezicht heeft – dat is dus niet hetzelfde als de verantwoordelijkheid – op alle van nature in Nederland voorkomende soorten wanneer deze bedreigd worden. Of dat nu is op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn of daarbuiten, de Staatssecretaris moet daar toezicht op houden. Ook hiervoor hebben wij een amendement in voorbereiding.

De Staatssecretaris schrijft in antwoord op vragen van ons dat zij provincies niet zal aanspreken wanneer zij in het licht van middelen en instrumenten die hun ter beschikking staan een reële inspanning leveren ten aanzien van hun wettelijke taken. Dat is toch wel een beetje vaag, want wat als dat niet voldoende is? Welke mogelijkheden heeft de Staatssecretaris dan op basis van deze wet? Eigenlijk kom ik daarmee ook terug op mijn vraag over de borging van de afspraken in het natuurakkoord. Aan de positieve kant gelooft D66 in het potentieel van alternatieve en innovatieve manieren voor natuurrealisatie. We zien in allerlei provincies dat er op heel innovatieve manieren wordt samengewerkt om bijvoorbeeld het agrarisch natuurbeheer beter vorm te geven; ik kom er straks nog even op terug. De Staatssecretaris zou dan ook een deel van haar systematiek kunnen invullen met het zorgen voor een evaluatie en uitwisseling van best practices, zodat we niet elke keer in elke provincie helemaal opnieuw het wiel hoeven uit te vinden. Bijvoorbeeld zou zij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), dat elke twee jaar een rapportage maakt, kunnen vragen om een aantal best practices te analyseren en te presenteren. Zo delen wij de informatie met elkaar. Kan de Staatssecretaris dat toezeggen? Anders zou ik bereid zijn om een motie in te dienen op dit punt.

Dat brengt mij bij een derde belangrijk punt voor D66. Dat heeft alles te maken met de monitoring van de natuur in Nederland en de openbaarheid van gegevens. Ook hier is er echt een heel belangrijke systeemverantwoordelijkheid voor het Rijk. Met de decentralisatie van het natuurbeleid is en blijft het Rijk immers eindverantwoordelijk voor het bij elkaar brengen van de gegevens die betrekking hebben op de kwaliteit van de natuur in Nederland en het verstrekken van die gegevens aan de Europese Commissie op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Goede monitoring is essentieel als wij willen weten hoe het staat met de natuur en dus ook willen weten waar het nog niet goed genoeg gaat of waar wij nog een tandje extra moeten doen, maar het is ook goed om te kunnen constateren waar het wel goed gaat en hoe het voortgang biedt. De Staatssecretaris geeft aan dat zij met provincies werkt aan een allesomvattend monitoringsysteem. Ik ben al een aantal jaren rapporteur voor het groot project Ecologische Hoofdstructuur. Jaar op jaar op jaar was de monitoring daarin een drama, echt een drama! Provincies leverden gegevens op allerlei verschillende manieren aan. Je kon er niet uithalen wat je eruit wilde halen. Het ging alleen maar om hectares, waarbij je geen idee had van wat de kwaliteitsimpuls was. Dat moeten we nu echt heel anders gaan doen, fundamenteel anders. Rijk en provincies moeten met elkaar komen tot één heel heldere monitoringssystematiek die ook antwoord kan geven op de vragen die wij hebben over de doelmatige besteding van ons belastinggeld. Dat kon op basis van die systematiek absoluut niet, dus daarin moet echt een veel helderdere lijn komen. De natuurgegevens van provincies moeten optelbaar, met elkaar vergelijkbaar zijn.

Ik vraag de Staatssecretaris het PBL en de Rekenkamer te betrekken bij de inrichting van dat monitoringssysteem. Zij weten hoe je dat soort dingen goed inricht, zodat je die gegevens eruit kunt halen en zodat we ook antwoord kunnen krijgen op de vragen. Dat hebben we ook in een amendement neergelegd. We regelen eigenlijk in de wet dat er zo'n gezamenlijke systematiek komt voor Rijk en provincies. In AMvB's kunnen we daar dan nog nadere regels aan stellen. Laat me heel duidelijk zijn: ik vind niet dat het Rijk dit aan de provincies moet opleggen. Er moet echt sprake zijn van samenwerking, maar er moet wel één systeem zijn op basis waarvan antwoord kan worden geven op de vragen die wij zouden kunnen hebben over de besteding van ons belastinggeld en de effectiviteit van projecten op het gebied van natuur, zowel als het gaat om de kwantiteit als om de kwaliteit. Tijdens de monitoring van de voortgang van het grote project ehs heeft het met name aan gegevens over dat laatste ontbroken.

Ook bedrijven en burgers hebben veel baat bij de openbaarheid van die gegevens. Zij hebben er baat bij om te weten hoe het staat met de flora en fauna bij hen in de buurt. Zijn er bedreigde diersoorten? Moet ik ergens rekening mee houden? Zo kunnen zij tijdig en eenvoudig onderzoeken welke gevolgen hun plannen zouden hebben voor eventueel beschermde dieren en planten. Er is nu een Nationale Databank Flora en Fauna. Het lijkt mij belangrijk dat we het bestaan daarvan continueren. Het zou misschien wel goed zijn om te bekijken of die databank kan worden opgenomen in bijvoorbeeld de Staat van de leefomgeving, of in ieder geval kan worden geïntegreerd in een loket waar burgers met al hun vragen over de ruimtelijke ordening en hun omgeving naartoe kunnen. Is de Staatssecretaris het daarmee eens? Ook op dit punt hebben we een amendement in voorbereiding.

We hebben een aantal vragen over de verhouding van deze wet ten opzichte van de Omgevingswet. Een daarvan gaat over de bescherming van bijzondere natuurwaarden. In antwoord op onze vragen geeft de Staatssecretaris aan dat bescherming van bijzondere natuurwaarden zal doorwerken in de Omgevingsvisie. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat er niets aan de bescherming van die bijzondere natuurwaarden zal worden afgedaan bij dat opnemen? En belangrijker nog: hoe gaan we dat nu precies doen? Met een aantal van de woordvoerders hebben we twintig uur over de Omgevingswet gesproken. In die wet zitten oogmerken, maar een oogmerk heeft toch wel een vrij zacht karakter. We voeren ook met de Minister discussie over de vraag hoe gemeenten nu moeten of kunnen omgaan met die oogmerken. Als de Staatssecretaris het heeft over die bijzondere natuurwaarden en die doorwerking, is wat haar betreft zo'n zacht oogmerk dan voldoende of niet? Vervolgens schrijft de Staatssecretaris dat middels aanvullingswet en aanvullingsbesluit de bescherming van natuur als kernwaarde verder zal worden geborgd. Ik ben eigenlijk heel benieuwd wat dat concreet betekent. Waar gaan we dat dan zien?

Ik kom op kaders voor investeringen in natuur. D66 is een groot voorstander van groen ondernemerschap. We koesteren onze groene ondernemers. Het gaat er wat D66 betreft immers niet om de natuur te beschermen tegen mensen, maar om natuur te maken en te beleven met mensen. We geloven ook dat dat heel goed kan. Als je de natuur robuust maakt, kan er ook veel meer naast. Ondernemers kunnen die synergie bewerkstelligen. Ik vind ook dat we hen moeten ondersteunen, maar dan moet het wel gaan om echte groene ondernemers. De ondernemer moet er dus iets aan hebben en de natuur ook. Het kan dus niet zo zijn dat alleen de ondernemer er iets aan heeft en de natuur niets. Nee, laten we die groene ondernemers stimuleren en faciliteren, omdat het ook iets oplevert voor de natuur. Dat zou natuurlijk heel mooi zijn. We hebben daarover ook een amendement voorbereid.

In 2016 gaat een nieuw stelsel voor agrarisch natuurbeheer in. In de huidige natuurvisie geeft de regering aan dat provincies de regie op zich nemen, maar dat het Rijk de taak behoudt om kaders te stellen. Die kaders voor agrarisch natuurbeheer zien we alleen niet meer terug. Mijn verzoek aan de Staatssecretaris is dus: zorg ervoor dat de nationale natuurvisie ook kaders bevat voor succesvol en efficiënt agrarisch natuurbeheer. Niet voor niets hebben we heel veel kritische reacties van onder andere de Rekenkamer gehad op bepaalde vormen van agrarisch natuurbeheer. We zien ook heel effectieve vormen van agrarisch natuurbeheer of andere vormen van samenwerking tussen boeren en natuurbeschermingsorganisaties die wel rendement opleveren. Het lijkt me echter heel goed als we ook op dat punt gebruikmaken van de best practices en in ieder geval de kaders in de nationale natuurvisie opnemen.

Er is al uitgebreid gesproken over de jacht, ook bij de behandeling van de initiatiefnota van de Partij voor de Dieren. Ik kon helaas niet bij alles aanwezig zijn, zoals ik van tevoren ook heb laten weten. Voor D66 is het helder: jacht is een middel dat je mag inzetten met het doel om de ecologische balans in een gebied te behouden of wanneer het bijvoorbeeld noodzakelijk is met het oog op de volksgezondheid van mensen. Zo staat het ook in de initiatiefnota Mooi Nederland. Er moet dus een planmatige aanpak zijn. De natuurorganisaties moeten betrokken zijn bij het opstellen van dat plan. In de wet staat dat ze kunnen worden uitgenodigd om een advies te geven. Dat is natuurlijk boterzacht. Daarmee veranker je niet dat er werkelijk een goede afweging wordt gemaakt.

Dan heb ik nog een aantal andere punten, waaronder de Programmatische Aanpak. Wij zijn optimistisch over het functioneren van de Programmatische Aanpak, maar wij vinden het wel belangrijk dat de Programmatische Aanpak wordt voorgehangen en het parlement kan zien of alle balansen goed geborgd zijn die noodzakelijk zijn om de Programmatische Aanpak op alle fronten goed te laten werken. Wij hebben daar op allerlei andere momenten al amendementen voor ingediend. Het is ook mooi dat die allemaal verwerkt zijn. Daarom zeggen wij: hang hem voor, dan kan er even naar gekeken worden en weten wij wat wij doen en op welke manier wij de flexibiliteit inzetten. Ook daarop hebben wij een amendement.

Dan kom ik op Habitat banking. De Staatssecretaris zegt dat zij met partijen kijkt of er een doorbraak inzake Habitat banking mogelijk is. Wij zijn benieuwd of daar al meer over te vertellen is.

Dan kom ik op het verkorten van de wettelijke termijn voor vergunningen en ontheffingen. Wij zouden dat graag gelijk willen trekken met de termijnen in de Omgevingswet. Voor de VVD zeg ik dan even: dat betekent een verkorting van de termijnen. Het lijkt mij belangrijk dat wij proberen hierin zo uniform mogelijk te zijn, om het voor iedereen zo herkenbaar en helder mogelijk te laten zijn.

Afsluitend, met de nieuwe Natuurwet kunnen wij gaan bouwen aan een nog mooier Nederland, maar dan moeten er wel nog even een paar amendementen aangenomen worden. Ik hoop op een positieve grondhouding van de Staatssecretaris, voor wie breed draagvlak zo belangrijk was bij het opstellen van dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

Voordat wij beginnen met de twee laatste sprekers, schors ik op verzoek de vergadering drie minuutjes. Ik verzoek de woordvoerders even bilateraal bij mij te komen voor de verdere planning van dit wetgevingsoverleg.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij hebben op zich nog heel veel tijd, maar er komt heel veel aan de orde. Wij hebben even overleg gehad. Over hoe wij vandaag en vanavond verdergaan, zeg ik straks iets, nadat de heer Graus het woord heeft gevoerd.

Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Bijna 800 jaar geleden schreef Franciscus van Assisi zijn Zonnelied. De zon, de wind, het vuur noemde hij zijn broeders. Zijn zusters zijn de maan, de sterren, het water en moeder aarde. Samen bezingen zij de grootsheid van hun schepper. Franciscus, beschermheilige van de ecologen, was zelf geen wetenschapper. Hij heeft waarschijnlijk nog nooit gehoord van klimaatverandering en milieuvervuiling, maar zijn boodschap van verbondenheid met de natuur, met Gods schepping, en de noodzaak van een soberdere levensstijl zijn actueler dan ooit.

Vanuit die gerichtheid heb ik de Wet natuurbescherming gelezen. Deze wet stelt de intrinsieke waarde van de natuur voorop. Dat is goed. De natuur is veelal kwetsbaar en kan niet voor zichzelf spreken. Er zijn dus regels nodig om de natuur te beschermen, om de belangen van de natuur af te wegen tegen andere belangen, en om samenhang te creëren met andere belangen, zoals verduurzaming van de economie maar ook het tegengaan van klimaatverandering. Dit laatste punt mag duidelijker naar voren komen. Daar heb ik een amendement voor.

De wet is een juridische vertaling van de decentralisatieafspraken tussen het Rijk en de provincies. Enerzijds zijn er de internationale en Europese verplichtingen voor de bescherming van soorten en habitats, waarop het Rijk wordt afgerekend. Anderzijds kan de Staatssecretaris slechts een inspanningsverplichting vragen van de provincies, die bovendien zelf een gebiedsgerichte en integrale aanpak voorstaan. De natuur is immers niet maakbaar, maar hoe gaat dat dan in de praktijk als soorten in aantallen teruglopen en als Brussel Nederland op het matje roept? Hoe wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat we de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn gaan halen als hij niet kan sturen op de resultaten? Daarop krijg ik graag een reactie. Vanwege de tijd sluit ik mij aan bij het pleidooi van D66 over de monitoring.

Mij valt op dat de wettekst zich beperkt tot minimale internationale en Europese eisen. Enerzijds begrijp ik dat het ingewikkeld genoeg is om daaraan te kunnen voldoen. Anderzijds is moeilijk vol te houden dat wij werken aan robuuste natuur als wij kiezen voor wat minimaal nodig is. Het moet niet alleen gaan om behoud en herstel, maar ook om verbetering van natuurwaarden. Is het ambitieniveau wel voldoende, ook in het licht van het recente Europese rapport State of Nature in the EU? Is er ruimte voor aanpassing of aanscherping van de wet als de fitness check daartoe aanleiding geeft? Daarop krijg ik graag een reactie.

De ChristenUnie-fractie wil dat de decentralisatie van beleid ook echt een decentralisatie van verantwoordelijkheden en bevoegdheden behelst. Tegelijkertijd heb ik wel zorgen over hoe de Staatssecretaris de samenhang in het beleid van Rijk en provincies en van provincies onderling wil borgen. De tekst hierover is erg vrijblijvend. Het bestuursakkoord 2011–2015 over de decentralisaties is bijna afgelopen. Is het niet tijd voor een nieuw akkoord om de verdeling van verantwoordelijkheden en verplichtingen goed vast te leggen? De wet is daar namelijk erg open over.

De ChristenUnie-fractie vindt het een groot gemis dat kernkwaliteiten van de Nederlandse landschappen en natuurschoonwaarden zoals stilte en duisternis niet apart in de wet beschermd worden. De provincies hebben alle vrijheid om hierop beleid te voeren en hebben daarvoor ook planologische instrumenten voorhanden. Ik vind dat deze vrijblijvendheid, die overigens niets te maken heeft met wantrouwen jegens provincies, geen recht doet aan de handtekening die Nederland heeft gezet onder het Europese landschapsverdrag. De ChristenUnie-fractie wil de bescherming van de landschappelijke kernkwaliteiten en de natuurschoonwaarden ook wettelijk verankeren. De uitvoering is aan de provincies, maar het kader moet echt in deze wet staan. Ik heb hiertoe twee amendementen in voorbereiding; wellicht zijn zij al ingediend.

In de huidige Natuurbeschermingswet 1998 kan de zorgplicht voor natuur ook strafrechtelijk gehandhaafd worden. In het wetsvoorstel is alleen nog bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. Waarom heeft de Staatssecretaris er niet voor gekozen om strafrechtelijke handhaving achter de hand te houden voor het geval dat de bestuursrechtelijke weg niet werkt? Ik zou deze stok graag achter de deur houden. Hiertoe zal ik een amendement indienen.

Ik kom bij een onderwerp dat ons allen bezighoudt, namelijk de jacht. Dat is een controversieel onderwerp in deze wet, niet het minst omdat beide coalitiepartijen hierover zeer verschillend denken. Toch is het de Staatssecretaris in eerste instantie gelukt om met een compromis te komen: de jacht volgens de wildlijst wordt in stand gelaten, maar er dient wel een afschotplan aan ten grondslag te liggen. De jacht is van oudsher een private aangelegenheid. De jachthouder is gerechtigd om op eigen grond dieren te bemachtigen, maar van wie zijn de dieren? Hiervan gaat de suggestie uit dat dieren in het wild eigendom zijn van de mensen en alleen van nut zijn in hun relatie tot de mens, maar ook dieren hebben een intrinsieke waarde. De ChristenUnie-fractie is van mening dat het doden van dieren altijd een reële noodzaak moet hebben en een duidelijk doel moet dienen. Deze notie moet een plek krijgen in de wet. Hiervoor hebben we een amendement klaarliggen.

Te allen tijde moet er sprake zijn van planmatig beheer op basis van tellingen vooraf en verantwoording van afschot achteraf. Daarom kan de ChristenUnie-fractie zich goed vinden in het voorstel om te werken met afschotplannen, mits dit niet leidt tot een onevenredig hoge regeldruk. Aangezien de jagers al vooraf tellingen uitvoeren en zelf ook een planmatig beheer voorstaan, zou er echter geen sprake moeten zijn van extra regeldruk als zij die informatie vooraf met de Faunabeheereenheden delen. What's the problem? Nogmaals: waarom heeft de PvdA-fractie op dit punt geen rechte rug laten zien? Dat is bijzonder jammer.

De ChristenUnie-fractie ziet de jacht als ondersteuning van een goed populatiebeheer en het bestrijden van schade. We volgen hierin grotendeels de keuzes die de Staatssecretaris maakt. Wel zien wij op een aantal onderdelen graag aanscherpingen van het beleid. Zowel de jagers als de natuurbeschermers voeren nu tellingen uit in het veld. Die tellingen zouden gestroomlijnd en geprofessionaliseerd moeten worden, aangezien de tellingen momenteel nogal uiteenlopen. Hierdoor zijn de effecten van de jacht op de populaties niet altijd goed vast te stellen. Daarnaast vindt de ChristenUnie-fractie dat het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de Faunabeheereenheid werkzaam is, de mogelijkheid moet hebben om de kwaliteit van de tellingen die ten grondslag liggen aan de faunabeheerplannen en de afschotplannen, zorgvuldig te beoordelen. Niet alleen de cijfers van de KNJV maar bijvoorbeeld ook de cijfers van Sovon moeten worden meegenomen.

Ik zal dan ook komen met een subamendement op het amendement van de coalitie. De strekking van dat subamendement is dat Faunabeheereenheden de plicht krijgen om tellingen van verschillende organisaties met elkaar te vergelijken. De Faunabeheereenheden moeten evenwichtiger van samenstelling worden. De ChristenUnie-fractie is van mening dat jagers en natuurorganisaties een stem moeten hebben en dat ook wetenschappers betrokken moeten worden bij de besluitvorming van de Faunabeheereenheid. De noodzaak hiertoe is alleen maar sterker nu de coalitie de afschotplannen, het vooraf informatie verstrekken, uit de wet wil halen. De coalitie heeft de eerste stap gezet met de betrokkenheid van natuurorganisaties, maar ik wil ook de betrokkenheid van wetenschappers borgen en zal hiertoe met een subamendement komen.

In het verlengde hiervan vraag ik aandacht voor het feit dat kennis, kunde en contacten inzake faunabeheer vaak uit het buitenland worden gehaald omdat die in Nederland niet voorhanden zijn. In Duitsland, Zwitserland en de Scandinavische landen zijn er universitaire afstudeermogelijkheden op het gebied van faunabeheer. Hiermee kan de sector geprofessionaliseerd worden. Er is weliswaar een bijzonder hoogleraar faunabeheer, maar die wordt gefinancierd door de KNJV. Is de Staatssecretaris bereid, te onderzoeken hoe het kennisniveau in Nederland verhoogd kan worden?

De Staatssecretaris laat de wildlijst in stand met hierop vijf soorten die vrij bejaagbaar zijn. Sinds het schrappen van ganzen van de wildlijst zijn de ganzenpopulaties flink gegroeid, met alle overlast en problematiek van dien. Welke mogelijkheden zijn er nu nog in de wet om de wildlijst eventueel tijdelijk uit te breiden met andere kleine wildsoorten waarvan er op een bepaald moment echt te veel zijn?

Het is bekend hoe voedselverspilling mij aan het hart gaat. In de schriftelijke beantwoording beweert de Staatssecretaris dat al het voedsel dat geoogst wordt, benut wordt. Beter gezegd: alle dieren die gedood worden, worden opgegeten. Dat klopt niet. De logistieke ketens zijn onvoldoende op orde om dieren die bejaagd worden, op tijd aan te leveren. Denk aan de muskusratten en de spreeuwen. Ze worden wel bejaagd, maar restaurant De Pronckheer in Cothen wordt op de vingers getikt als ze op de menukaart terechtkomen. Wat gaat de Staatssecretaris doen om te zorgen dat de benutting van wild verbetert?

De jaarlijkse wildschade in Nederland bedraagt ongeveer 100 miljoen euro. Slechts een deel van de schade wordt daadwerkelijk vergoed. Veel boeren geven de schade niet op omdat de administratieve procedures veel tijd kosten en ze straks wellicht zelfs moeten betalen om een aanvraag in behandeling te laten nemen. De Staatssecretaris wil dat de provincies zorgen voor een adequate regeling voor schadevergoeding. Het lijkt mij echter erg omslachtig en bureaucratisch als alle provincies een afzonderlijke regeling opstellen. Wil de Staatssecretaris bij het IPO aandringen op een richtlijn, zodat boeren in alle provincies op dezelfde manier behandeld worden en sneller weten waar ze aan toe zijn?

De ChristenUnie-fractie maakt zich grote zorgen over de handhaving van de Wet natuurbescherming. Ik zie een groeiend aantal taken voor de boa's, ook bijvoorbeeld rond het dumpen van complete drugslaboratoria in de natuur, maar de Staatssecretaris stelt € 100.000 extra beschikbaar. Dat is 1 fte, en daarmee volstrekt onvoldoende. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat er extra geld beschikbaar komt voor de provincies om de handhaving op peil te brengen en te houden?

Ik rond af. Ik ga terug naar Franciscus, niet naar Franciscus van Assisi, met wie ik mijn betoog begon, maar naar paus Franciscus. Naar verluidt zal morgen zijn langverwachte groene encycliek verschijnen. De verwachtingen zijn hooggespannen, ook de mijne. Ik verwacht dat de paus ons met de neus op de feiten drukt. Franciscus van Assisi wist 800 jaar geleden niet van klimaat- en milieuproblemen, maar paus Franciscus weet het wel en wij weten het ook. Dat schept verplichtingen. Laten we de moed hebben om te doen wat nodig is: de klimaatproblemen bestrijden en Gods schepping bewaren voor volgende generaties.

De heer Graus (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Het doet mij verdriet dat ik vandaag voor de eerste keer in de achtenhalf jaar dat ik in de Kamer zit, een SGP'er, iemand van de mannenbroeders, nota bene professor Dijkgraaf, iets hoor zeggen wat feitelijk onjuist is. Daar kun je de SGP bijna niet op betrappen. Meestal is wat ze zeggen, feitelijk juist. Of je het daarmee eens bent, is een tweede. Professor Dijkgraaf heeft zojuist gezegd dat jagers bijdragen aan de verkeersveiligheid. Toenmalig Minister Verburg heeft mij er gelijk in gegeven dat dit absoluut niet zo is. Laat dat heel duidelijk zijn. Toenmalig Minister Verburg heeft in de plenaire zaal het volgende tegen mij gezegd. Als er één dier geschoten wordt, zeker als er geen gebruik wordt gemaakt van een demper, gaan er tientallen paniek- en vluchtdieren kilometers, soms wel tientallen kilometers, op de vlucht. Ze rennen in blinde paniek woonwijken in en de straten over. Ik voorspelde dat ooit, een paar jaar eerder. Ik zei tegen de Minister: u kunt zwijnen laten afschieten tot u een ons weegt, maar ze gaan meer jongen werpen en iedere keer dat er één wordt afgeschoten, ontstaan er juist meer ongevallen. Op een gegeven moment bleek dus dat het aantal zwijnen met duizenden was afgenomen en het aantal ongevallen rondom jachtgebieden was toegenomen. Toenmalig Minister Verburg heeft toen in de plenaire zaal tegen mij gezegd: jawel, mijnheer Graus, daarin hebt u gelijk gekregen. Dat zijn de feiten, jongens. Daar moeten we niet omheen kletsen. Ik vind het jammer dat professor Dijkgraaf voor de eerste keer iets heeft gezegd wat feitelijk niet juist is. Daar wil ik het verder bij laten.

De voorzitter:

U kon het verwachten: de heer Dijkgraaf heeft een vraag of een opmerking voor u.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik vind het qua procedure wel bijzonder dat het begin van de inbreng van de heer Graus is gericht op mijn inbreng. Volgens mij hebben we daar interrupties voor. Maar goed, dat is prima. Ieder gaat over zijn eigen inbreng, dus de heer Graus mag daarvoor kiezen. Volgens mij geeft de heer Graus zelf al het antwoord: het ligt er erg aan hoe je het doet. Wat mij betreft leggen we de vraag dus gezamenlijk neer bij de Staatssecretaris. Volgens mij zijn er geen algemeenheden. Het enige wat ik heb gezegd is niet dat het verkeer daardoor veiliger zou worden, maar dat dat wel het doel van het beheer zou moeten zijn. Is de heer Graus het met mij eens dat de jacht in ieder geval zo moet worden ingericht dat de schade voor het verkeer niet groter maar juist kleiner wordt?

De heer Graus (PVV):

Dat deel ik natuurlijk met mijn grote vriend professor Dijkgraaf. Ik moet overigens even zeggen dat ik voorzitter was toen hij aan het woord was. Ik kon dus niet interrumperen. Ik kon dat niet, omdat ik op dat moment voorzitter was. Misschien heeft hij dat nog wel gezien ook. Ik was dat kleine dikke mannetje met dat matje en die krullen.

(Hilariteit)

De voorzitter:

Ik kan bevestigen dat de heer Graus toen voorzitter was. Mijnheer Graus, u vervolgt uw betoog.

De heer Graus (PVV):

Ik deel dat punt, dus we leggen het bij de Staatssecretaris neer.

Mevrouw de voorzitter. We kennen in Nederland vrijwel geen natuur meer – dat is altijd ook mijn betoog geweest – maar we zijn echt voor wat daar nog van over is. Er is iets raars aan de hand. Met dieren red ik het wel. Men denkt: de PVV is diervriendelijk. Als het echter over natuur gaat, worden we altijd weggezet alsof we tegen de natuur zijn, omdat ik ooit heb gezegd dat we tegen Natura 2000 zijn. Dat is echter om een bepaalde reden: we vonden dat dat niets bijdroeg aan onze eeuwenoude landschappen, tradities, cultuur en noem waar op wat we verder nog hebben. We vonden zelfs dat Natura 2000 onze oer-Hollandsche landschappen om zeep zou helpen. Daarom waren we daartegen. We hebben echter niets tegen natuur. Dat geldt ook voor mijn collega Barry Madlener. We hebben altijd gevochten voor de natuur. Dat ik geen geitenwollen sokken draag, betekent nog niet dat ik tegen de natuur ben. Het lijkt net of het recht van voor de natuur zijn is voorbehouden aan geitenwollen sokken. Dat is natuurlijk niet zo. Je kunt ook bij een rechtse volkspartij zitten en toch voor dieren en voor de natuur zijn. Ik ben daarvan het voorbeeld.

We willen dat de oude Hollandse landschappen behouden blijven zoals al eeuwen is gebeurd, namelijk zonder enige bemoeienis, ook zonder enige bemoeienis van Brussel. Laat de landeigenaren en boeren zo veel mogelijk doen en laten wat ze willen, want ze doen het heel goed, op de jacht na dan. Op dat laatste kom ik dadelijk terug, want op dat punt ben ik het niet met hen eens.

Ik heb wel een paar vragen over de regels ter bescherming van de natuur. Het is goed dat er een eenvoudiger en inzichtelijker kader komt voor de natuurregelgeving. Er zijn echter te veel categorieën van beschermde natuurgebieden. Kan het kabinet een soort impact assessment maken om de impact van de verschillende beschermingsniveaus duidelijk te maken? Is dat mogelijk?

Ik heb ook een vraag over die lappendeken aan regels. Wij waren steeds voor die decentralisatie. Dat had er ook mee te maken dat we gedoogpartner waren, maar dat doet er niet toe: we hebben ermee ingestemd. Daar krijg je dan vaak ook andere dingen voor terug. Ik ben ook heel benieuwd wat de PvdA allemaal van de VVD terugkrijgt voor deze draai van 180 graden. Mijn vraag heeft ermee te maken dat natuurgebieden provincieoverschrijdend zijn. Op zich hebben we niets tegen de provinciale aanpak, maar hoe gaat het als een zo'n gebied provincieoverschrijdend is? Is het allemaal werkbaar? Is het allemaal handhaafbaar? Ik begrijp van groene boa's dat de verschillende provincies waarbij ze in dienst zijn, met verschillende maten meten en verschillende wet- en regelgeving hebben. Ik wil de Staatssecretaris daar ook nog weleens bilateraal over spreken, omdat ik hier geen namen kan noemen. Ik ken namelijk een paar klokkenluiders, groene boa's, die vlak over de provinciegrens iemand betrappen op stroperij maar dan bij hun veter worden genomen met de opmerking: eh, eh, je zat buiten je gebied. Jongens, dat is te gek voor woorden! Iemand rijdt naar huis, ziet twee jagers die aan het stropen zijn – hun jachtakte was al ingetrokken – en dan wordt die man bij zijn veter genomen en door een provincie op het matje geroepen. Dat kan toch gewoon niet! Je bent en blijft 24/7 Kamerlid en 24/7 marinier, politieman of groene boa. Ik vind dat dit niet kan en ik hoop dat de Staatssecretaris hier iets aan gaat doen uit haar macht en kracht.

Ik kom nu op het begrip «intrinsieke waarde van de natuur». Er is een diarree aan amendementen ingediend, wel 70 geloof ik; wij hadden misschien beter een nieuwe wet kunnen maken. Ik heb daar niet aan meegedaan. Ik heb één amendement opgesteld en dit heeft betrekking op de intrinsieke waarde van de natuur. Het is goed dat de natuur een waarde, respect, waardering en noem maar op krijgt toegekend, maar er is geen juridische definitie van dit begrip. Ik voorzie dat deze vage term die voor een te ruime interpretatie openstaat, grote gevolgen zal hebben en tot een lange en niet transparante rechtsgang zal leiden. Ik vermoed dat de geitenwollensokken onder ons daarvan zullen profiteren en dat boeren, ondernemers en anderen daarvan veel last en kosten zullen ondervinden. Dat willen wij niet en daarom heb ik namens de PVV een amendement ingediend.

Ik begrijp dat de VVD ons amendement al bij voorbaat niet steunt. Althans, dat zei de heer Heerema in zijn inbreng in eerste termijn. Ik begrijp niet wat er allemaal aan de hand is. Ik vind het onbegrijpelijk dat de VVD hiertegen is, want alle ondernemers hebben mij hierom gevraagd. Het lijkt erop dat de VVD bij de behandeling van de initiatiefwet van mevrouw Thieme werd gesteund door de Partij van de Arbeid op voorwaarde dat zij niets van de PVV zal steunen. De Partij van de Arbeid doet dit al niet meer sinds «minder, minder, minder»; zij steunt niets meer van ons. Naar de inhoud wordt niet meer gekeken, er wordt puur geoordeeld: dat is een «PVV-tokkie» en dat steunen wij niet. Dat is toch wel triest. Vaak gaat het om volksgezondheid of dierenlevens of natuur. Dan moet je naar de inhoud kijken en geen partijpolitiek bedrijven.

De voorzitter:

De heer Heerema heeft een vraag voor u.

De heer Graus (PVV):

Zeker, dat mag hij altijd. Laat maar komen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het is een opmerking. Ik meen te horen dat de heer Graus denkt dat de VVD opdrachten geeft aan andere partijen om moties wel of niet te steunen. Ik kan dit direct ontkrachten. Wij bedrijven vooral politiek voor de VVD en niet voor andere partijen. Hoe andere partijen met zijn moties en amendementen omgaan, is echt aan hen en niet aan de VVD. Gelukkig maar, want wij leven in een democratisch land.

De heer Graus (PVV):

Dan ben ik in ieder geval weer wat gerustgesteld. Dank daarvoor, want nu slaap ik weer wat rustiger vanavond. Toch is er van alles aan de hand. Dat zal duidelijk zijn nu de VVD zo'n mooi amendement voor bedrijven niet steunt. Het amendement is heel kort, maar drie regeltjes, en bijna alle boeren vragen erom. Vanmorgen bij de behandeling van de initiatiefwet van mevrouw Thieme voor het verbod op de plezierjacht draaide de Partij van de Arbeid opeens weg. Er is van alles aan de hand en daar zullen wij nog wel achter komen. Ik krijg er geen vinger achter, maar er is van alles bekokstoofd. Er worden heel rare draaien gemaakt. Dat is tussen u, maar ik mag u er wel op aanspreken.

In 2012 zijn er twee moties van mijn hand aangenomen en die zijn nog steeds in behandeling bij het Ministerie van Economische Zaken. Het betreft de moties 28 286, nrs. 575 en 585. De eerste motie gaat over een importverbod op trophy's van dieren die door jacht zijn verkregen. Ik heb ook nog gevraagd om een doorvoerverbod, maar daar was geen meerderheid voor. De tweede motie heeft betrekking op een verbod op trophy hunting. Beide moties zijn aangenomen, een Kamermeerderheid was ervoor, maar ik hoor en zie er niets meer over. Kan de Staatssecretaris daar straks, tussen de soep en aardappelen door, op reageren? Ik zou haar daar zeer erkentelijk voor zijn.

Om de lasten voor ondernemers nog meer te drukken, wil de PVV dat er één flora- en faunadatabase wordt gemaakt opdat bij een vergunningaanvraag niet steeds hetzelfde onderzoek nodig is. Is dat mogelijk of wordt daar mogelijk al aan gewerkt? Verder willen wij niet dat boeren bij geleden natuurschade € 300 aanvraagkosten moeten betalen, zelfs niet indien een schademelding wordt afgewezen. Dat kun je niet maken. Wij moeten die mensen geloven en het mag niet zo zijn dat zij eerst € 300 moeten betalen als zij iets willen melden. Mijn fractie heeft destijds – toen zij nog gedoogpartner was van Rutte I – gestemd voor de decentralisatie; ik heb dat zojuist ook eerlijk gezegd. Wij moeten echter voorkomen dat provincies een lappendeken aan regels creëren. Ik heb al over provinciegrensoverschrijdende natuurgebieden gesproken. Wil de Staatssecretaris toezeggen dat dit wordt voorkomen?

Het volgende stel ik aangezien wij de implementatie niet hebben kunnen tegenhouden. Ik vraag namelijk al vanaf 2006 om het tegen te houden, maar het is mij niet gelukt. De PVV vindt dat in de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden duidelijker moet worden aangegeven voor welke activiteiten een vergunning is vereist. Om alles binnen één kader te houden, pleiten wij ervoor om het in de nieuwe Wet natuurbescherming te regelen. Kan de Staatssecretaris daar een reactie op geven?

Het punt van de intrinsieke waarde heb ik gehad. Ik zal wat vlugger doorgaan. Hoeveel tijd heb ik nog, mevrouw de voorzitter?

De voorzitter:

Volgens onze afspraak hebt u in totaal 21 minuten spreektijd. Daarvan hebt u er nu in

totaal bijna negen gebruikt.

De heer Graus (PVV):

Dank u wel.

Ik wil nog iets zeggen over de intrinsieke waarde, vooral omdat de Staatssecretaris in haar beantwoording stelt dat de zorgplicht voortvloeit uit de intrinsieke waarde. Ik vind wel dat ondernemers en boeren klip-en-klaar moeten weten wat de juridische waarde daarvan is. Ik wil dat dit wordt verduidelijkt. Wat ik net zei, was misschien wat kort door de bocht. Daarom heb ik ook een amendement hierover laten rondgaan.

We komen langzamerhand bij de jacht terecht, want dat is toch een belangrijk onderwerp. Ook vanmorgen hebben we daarover gesproken. Laat het duidelijk zijn: de PVV heeft al vanaf 2006 in haar verkiezingsprogramma staan dat zij tegen plezier-, druk- en drijfjacht en tegen trophy hunting en dergelijke is. Ik heb over dit onderwerp heel vaak debatten aangevraagd of proberen aan te vragen. Ik heb hierover mondelinge vragen ingediend of in ieder geval proberen in te dienen. Ik heb hierover ook moties ingediend. Gelukkig zijn een aantal van die moties aangenomen. Dat was nog voor de tijd van «minder, minder, minder». Toen kreeg ik hier en daar nog weleens een motie erdoorheen. Wij zijn er altijd heel consequent en consistent in geweest.

Maar ik wil ook wat andere zaken meegeven, want er worden toch onwaarheden verteld, onder andere vanuit de Jagersvereniging. Ik heb ook de heer Dijkgraaf net even tot de orde geroepen, omdat hij iets zei wat niet klopte. Als televisieproducent heb ik ooit een keer samen met Reineke Hameleers een programma gemaakt over de vos in het beklaagdenbankje. Hameleers was toen nog directeur van Dierenbescherming Limburg, maar nu is zij directeur van Eurogroep for Animals. Ik ben toen echt de diepte ingegaan, samen met Reineke Hameleers. Ik moet eerlijk zeggen dat ik indertijd erg ben geschrokken. Ik ben toen naar jagers toe gegaan en ik heb ook jagers privé ondervraagd. Ik ben er vaak van geschrokken dat zij, met oogjes die fonkelden van plezier, vertelden dat zij het leuk vonden om dieren dood te schieten. Ik heb dat ook in mijn uitzending naar voren gebracht. Honderdduizenden kijkers keken daarnaar. Het programma werd destijds uitgezonden door TV Limburg. Ik ben dus al heel lang met dit onderwerp bezig. Lang voordat ik Kamerlid werd, hield ik mij hier al mee bezig.

Ik heb ook weleens aan jagers gevraagd: zou je alsjeblieft dat dier met een gebroken pootje uit zijn lijden kunnen verlossen, want geen dierenarts of politieman doet er wat aan. Soms heb je dus weleens een goede boswachter nodig die jaarlijks een schiettest aflegt. Als hij die schiettest niet haalt, dan moet hij zijn wapen en jachtakte inleveren. Dan is hij alles kwijt. Er lopen te veel dieren gewond rond. In Wassenaar heeft er eentje tegen het dak aan gelegen, met zijn hele kont vol met hagel. Ik vind dat echt schandalig. De jachtincidenten moeten in beeld komen, want als we ze bij elkaar optellen, blijkt het aantal schrikbarend te zijn. Let maar eens op. Wat je uit de krant haalt, is het topje van de ijsberg. Ik vind wel dat we er iets aan moeten doen. Als jagers of boswachters niet kunnen schieten, moet je per direct hun jachtakte en wapenvergunning intrekken en alle wapens in beslag nemen, want die mensen behoren niet meer te schieten. Ik ken er genoeg die niet kunnen schieten. Ze kunnen amper lopen, laat staan dat ze een jachtgeweer kunnen vasthouden. Ik vind dat echt schandalig.

De vos heeft tientallen jaren in het beklaagdenbankje gezeten. Nu is de vos, doordat hij in het beklaagdenbankje zat, zo erg aangepakt. Hij is verzot op jonge ganzen en ganzeneieren. Ik heb dat ook eergisteren verteld. Maar nu opeens wordt er gezegd dat er te veel ganzen zijn en moeten we alle ganzen afschieten. De jacht heeft de natuur juist uit balans gehaald. Je zult zien dat in ieder gebied waar niet wordt gejaagd, de natuur zichzelf in balans houdt. Hoe meer je schiet, hoe meer jongen ze gaan werpen en hoe meer je er ook moet afschieten. Daar moet een keer een einde aan komen. Het is niet meer van deze tijd. Ik denk dat meer dan 80% van de Nederlandse bevolking over de jacht zegt: het zit me tot hier! De mensen vinden het helemaal niks. De Jagersvereniging onderzoekt dat en zegt zoiets als: wij van Wc-eend vinden dat we allemaal Wc-eend moeten gebruiken. Dat is niet meer van deze tijd. Dat is not done. Onafhankelijke onderzoeken en gegevens wijzen anders uit.

Ik zeg er nog iets heel belangrijks bij. Wij blijven altijd voor een-op-een noodafschot. Voordat de pers iets anders gaat schrijven dan ik hier heb gezegd, wil ik dat toch even benadrukken. Dit geldt voor gevallen waarin sprake is van gevaar voor mensen of andere dieren. Bij een dier met een gebroken poot moet je direct ingrijpen. Zo'n dier moet je uit zijn lijden verlossen. Een kogel van een professional is dan een heel snelle dood. Sterker nog, het kan diervriendelijker zijn dan een spuitje dat een dier bij de dierenarts krijgt. Bij de dierenarts wordt zo'n beest eerst gesedeerd. Dat spul brandt als de ziekte. Als het dier half weg is, krijgt het nog een andere spuit erbovenop. Dat duurt allemaal veel langer dan een kogel. Als het echt om noodafschot gaat, vind ik een kogel nog altijd de beste oplossing. Als dierenvriend zal ik mij daar nooit tegen verzetten, maar het moet wel gebeuren door professionele boswachters, politiemensen of dierenartsen die jaarlijks een schiettest moeten afleggen.

Ik denk dat ik het daarbij kan laten. Misschien nog iets heel leuks. Vanaf 2006, toen ik beëdigd werd, vraag ik al om meer groene boa's. Die zijn er gewoon te weinig. Op een gegeven moment zag ik ook dat die mensen niet altijd meer even weerbaar waren. Ze hebben niet alle politionele of strafrechtelijke bevoegdheden. Toen ben ik met die dierenpolitie gekomen, maar dat is om zeep geholpen doordat wij de stekker uit het gedoogakkoord haalden. Ik wijs erop dat de spoorwegpolitie is teruggekomen. De dierenpolitie bestaat gelukkig nog, zij het geen 500 fulltimers, maar 180 parttimers, maar ze zijn er nog wel. Volgens de hoofdcommissaris van de dierenpolitie is het point of no return gepasseerd. Dat gaat dus niet meer weg. Ooit komen wij wel op die 500 fulltimers. Ik vraag de Staatssecretaris om haar collega van Veiligheid en Justitie te vragen of na de spoorwegpolitie ook de veldpolitie kan terugkomen. Alle groene boa's en heel veel politiemensen zijn het hiermee eens. Dat geldt ook voor heel veel dieren- en natuurorganisaties.

Door de week moet ik noodgedwongen in het westen blijven. Als je dan ziet wat er bijvoorbeeld allemaal rondhuppelt en -rent bij de Vlietlanden ... Mensen die mij vroeger beveiligden, toen ik pas bedreigd werd, zeiden: mijnheer Graus, u moet daar niet meer 's avonds gaan rondlopen; het is daar niet veilig. Daar gebeuren dingen met dieren. Dat zijn stropers, dat zijn doodzieke idioten, die ook in staat zijn om iets met vrouwen of kinderen te doen. Ze zijn gewoon knettergek. Zie mij even niet als tokkie van de PVV – dat doet de Staatssecretaris ook niet – maar probeer die veldpolitie terug te krijgen. Zorg dat alle groene boa's een C2000-verbinding krijgen, want die jongens komen vaak in de knel in de groene gebieden. Zij moeten dan met een telefoontje communiceren om een politie-auto of een arrestatieteam naar het gebied te krijgen. In Brabant en Friesland zijn inderdaad arrestatieteams tegen stropers ingezet. Zulke gevaarlijke idioten zijn dat.

Ik hoop dat er meer empirisch onderzoek komt in plaats van gedoe met zenders; dat moet je met dieren helemaal niet doen. Die dieren hebben veel meer last van straling dan wij. Ik heb daar moties voor ingediend, maar die halen het gewoon niet. Ik vraag het nogmaals aan de Staatssecretaris. Misschien dat zij op een goede dag zegt: dat ga ik afschaffen. Ik wil meer empirisch onderzoek en minder verschrikkelijke zenders.

Over plezierjagers hoorde ik dat zij dat doen omdat zij hun kleine piemeltje moeten compenseren. Op een gegeven moment ga je kijken of dat echt zo is. Uit empirisch onderzoek blijkt dat ze vaak thuis niets te vertellen hebben of dat ze iets moeten compenseren ...

De voorzitter:

Afgezien van uw woordgebruik, vraag ik u om af te ronden.

De heer Graus (PVV):

Zeker, dat zal ik doen. Ik wilde een leuk verhaal vertellen over die te kleine piemeltjes, maar voor de liefhebbers zal ik dat straks buiten de zaal doen. Ik kom terug op dat empirische onderzoek naar te kleine piemeltjes.

Mijn laatste punt is dat het kappen en snoeien tijdens het broedseizoen moet ophouden. Dat gebeurt nog aan de lopende band.

De voorzitter:

Zoals gezegd gaan wij nu schorsen, opdat de Staatssecretaris haar beantwoording kan voorbereiden. Ik wijs erop dat wij na de schorsing beginnen met de eerste termijn van de Staatssecretaris. Gezien de hoeveelheid amendementen – het zijn er inmiddels zo'n 50 of 60 – zal die eerste termijn heel wat tijd in beslag nemen. Wij zullen bezien of wij vanavond nog aan de tweede termijn toekomen. Anders zal die ook plenair worden gehouden. Naar verwachting zal dat volgende week donderdag gebeuren. Tijdens de eerste termijn van de Staatssecretaris zullen wij schorsen voor de dinerpauze.

De vergadering wordt van 16.19 uur tot 16.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. We beginnen zo met de beantwoording door de Staatssecretaris in eerste termijn. Ik wil de leden de ruimte geven om te interrumperen. Misschien is het het handigste om dat na de blokjes te doen. We kijken voorts nog wanneer we schorsen voor de dinerpauze. Ik wil het aantal interrupties op vijf stellen. Daarmee ben ik heel ruim en kunt u allen goed uit de voeten. Ik zie begripvol knikken. We zullen kijken hoe het gaat, maar we geven ruimte aan de discussie.

Ik geef het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Het is inderdaad nogal wat, dit wetsvoorstel. Ik kan me voorstellen dat de commissieleden zich daar goed op hebben voorbereid. Het kabinet heeft dat ook gedaan. Eigenlijk ben ik al vanaf mijn aantreden met dit thema in de weer.

Het kernpunt van het kabinetsbeleid is «behoud», maar ook het herstel van de biodiversiteit op een zodanige wijze dat ecologie en economie elkaar versterken. De heer Grashoff vroeg mij of dat nu altijd een win-winsituatie is. Het antwoord daarop is natuurlijk nee; dat is niet altijd zo. Er zit soms letterlijk spanning op en daarom is een wetsvoorstel ook noodzakelijk. Ik zal het nog een keer herhalen. De heer Grashoff vroeg mij of er alleen maar sprake is van een win-winsituatie als het gaat om het behoud en het herstel van biodiversiteit en de wijze waarop ecologie en economie elkaar versterken. Mijn antwoord was dat het niet altijd een win-winsituatie is. Er zit ook spanning op. De natuur dient ook te worden beschermd en daarvoor is wetgeving van belang. Wel zijn er veel meer mogelijkheden om die win-winsituaties te creëren. In dat perspectief moet de natuurvisie «Natuurlijk verder» worden gezien, die recent is uitgebracht. En in dat perspectief moeten de leden ook het succes van de intensivering van de middelen voor natuur zien – waaraan velen ook hebben bijgedragen – namelijk de 200 miljoen per jaar in deze kabinetsperiode, en niet te vergeten de afspraken met de provincies in het Natuurpact.

Voor de realisatie van de kabinetsdoelstelling is een adequaat wettelijk kader dus essentieel. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet daarin. We hebben in juni 2014 een nota van wijziging uitgebracht. Dat hebben we gedaan in het licht van het regeerakkoord, het Natuurpact en de natuurvisie. Ik hoop dat we dit jaar kunnen gaan oogsten wat de inspanningen van de afgelopen jaren hebben opgeleverd. We komen dan tot een meer transparant stelsel, dat recht doet aan de ecologie, de economie en de decentralisatieafspraken.

Het is niet altijd makkelijk om een balans te vinden tussen beleving, benutting en bescherming, zo zeg ik tegen de heer Smaling, maar ik ga er wel voor. Ik hoop dat we dat allemaal doen. Het gaat dan inderdaad niet alleen om meer soorten en het beschermen van soorten, maar ook om gebiedsbescherming. Uit recente evaluaties is gebleken dat daarvoor, zeker ook in Nederland, een wereld te winnen is, zo zeg ik tegen de heer Heerema. We zijn niet over een nacht ijs gegaan. Het is een heel zorgvuldig proces geweest, met een goede inbreng, ook van de vele betrokken maatschappelijke organisaties. Het bleek soms moeilijk om alle belangen te verenigen, maar ik denk dat we wel een goede balans hebben bereikt. Tot zover een aantal inleidende woorden.

Ik wil nu aangeven langs welke blokken ik de vragen en amendementen wil beantwoorden. Ik begin zo meteen met een algemeen blok. Dan komen allerlei zaken rondom de waarde van de wetgeving aan de orde, maar ook de amendementen die zich richten op de betrokkenheid van anderen, de hoorplicht, de monitoring en de relatie met de rijksnatuurvisie. Dat is het eerste blok. Het tweede blok betreft het thema «gebiedsbescherming» en alles wat daarbij hoort. Het derde blok gaat over het thema soortenbescherming, alle amendementen die op dat punt zijn ingediend en de vragen die erover zijn gesteld. Dan kom ik bij blok vier. Dat gaat over beheer, schadebestrijding en jacht. Vervolgens heb ik een vijfde blok. Dat heet «overig» en gaat over de regeldruk, evaluatie, de relatie met de fitnesscheck, de Natuurschoonwet en vragen die zijn gesteld over de Omgevingswet. Al die zaken komen in dat blok aan de orde. Zo hebt u een beetje de agenda voor ogen.

Ik begin met het blok algemeen.

De voorzitter:

Voordat u begint, wil ik de heer Graus verexcuseren. Hij kan de rest van het debat niet aanwezig zijn. Dan weet u dat.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is jammer.

Verschillende leden hebben vragen gesteld over de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van het wetsvoorstel. In het bijzonder stelden zij vragen over de doelbepaling van artikel 1.8a, de bepaling over de actieve soortenbescherming, artikel 1.10, en de monitoring. Ook zijn er vragen gesteld over een aantal andere onderwerpen. Ik merk overigens op dat het onderwerp landschap in het volgende blokje aan de orde komt. Dan hoeft u daar niet nu meteen al vragen over te stellen. Wat mij betreft staan wij er bij het volgende blokje uitgebreid bij stil.

Om te beginnen is er door veel leden gevraagd hoe je kijkt naar natuur. De heer Smaling was hier heel precies in. Hij wilde weten wat je onder «natuur» verstaat. Natuur is een breed gedragen begrip; ik denk dat de heer Smaling dat zal erkennen. Immers, uit de inbreng van naar ik meen de heer Leenders is wel helder geworden dat ook de stadsnatuur in toenemende mate van belang is. Dit wetsvoorstel echter gaat primair over de Europese en nationale natuurwaarden. Je kunt vaststellen dat er bepaalde natuurgebieden zijn – ik denk ook aan de Natura 2000-gebieden – die om allerlei redenen gewoon extra bescherming nodig hebben. Het wetsvoorstel biedt echter ook ruimte voor provincies om bijzondere natuurgebieden aan te wijzen. Niet iedereen is daar gelukkig mee. Ik kom er zo meteen nog over te spreken.

De ambitie voor de Natura 2000-gebieden en de nationale parken zit natuurlijk zowel in de richtlijnen vanuit de Europese Unie waar we mee werken als ook in de natuurvisie. We hebben niet voor niets het Nationaal Natuurnetwerk met elkaar benoemd. Ook is er door provincies en het Rijk afgesproken dat we daar nu echt stappen gaan zetten. De leden hebben dat kunnen zien. Ik zal later nog ingaan op de procesgang bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden, maar ik denk dat ik de heer Geurts in die zin gerust kan stellen dat ik ze nu bijna allemaal heb aangewezen. Op een aantal na is datgene wat we jaren terug ons hadden voorgenomen maar wat heel lang niet op gang kwam, in de afgelopen twee jaar wel degelijk in een stroomversnelling terechtgekomen. Op een enkel gebied na zijn de gebieden waarvan we ons ooit voorgenomen hadden dat we ze gingen aanwijzen en dat er een beheerplan voor zou komen, feitelijk bijna allemaal aangewezen.

Ik denk dat we dat gedaan hebben op een manier die zo veel mogelijk recht doet aan de betrokkenheid van omwonenden en andere belanghebbenden. Daar zijn ook heel veel voorbeelden van te geven. Zeker als het moeilijk wordt, bijvoorbeeld de vernatting van bepaalde gebieden, hebben we natuurlijk heel veel discussie. Maar we proberen om de mensen daar op zo'n manier bij te betrekken dat dat in the end leidt tot een beheerplan waar relatief gezien nog weinig inspraak op plaatsvindt. Bij de Nieuwkoopse Plassen is dat bijvoorbeeld heel goed gelukt. Er waren een heleboel mensen die nooit van tevoren gedacht hadden dat het zou lukken om dat gebiedsproces op een fatsoenlijke manier vorm te geven. En dat kan dus wel. De leden mogen best weten dat ik daar ontzettend trots op ben, evenals op al die mensen die daar hun steentje aan hebben bijgedragen en die soms over hun eigen schaduw heen zijn gesprongen om het voor elkaar te krijgen. Dat geldt zowel voor de natuurclubs als voor de boeren. Allebei. Dat is ook hoe het moet.

Er is discussie over de vraag wat de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk is en wat de inspanningsverplichting van de provincies. Rijk en provincies hebben daarover afspraken gemaakt in het Natuurpact. Zij hebben afgesproken dat de Vogel- en Habitatrichtlijn, internationale diversiteitsdoelen en rode lijsten leidend zijn in de inspanningen van de provincies. Het Rijk zal de provincies alleen aanspreken als niet is voldaan aan de afspraken over een gerichte inzet voor deze doelstellingen van de voor uitvoering van het pact overeengekomen middelen. Het is ook van belang om daar heel helder over te zijn. Als er om wat voor reden dan ook uit Brussel een zogenaamde infractieprocedure komt – wij hebben onze act niet together – dan sta ik aan de lat. Dat is de deal. Zo is het en niet anders. Ik moet er overigens wel op kunnen rekenen dat de provincies zich maximaal inspannen om te voorkomen dat ik daar dan aan de lat sta. Dat is ook een deal en die zit in het Natuurpact. Er is dus systeemverantwoordelijkheid. Ik zal dat preciezer en in het verband van de wet uitleggen, maar het leek mij voor de duiding wel goed om dit alvast op te merken. Het amendement zal dat ook niet veranderen; het maakt hooguit de posities misschien nog iets helderder. Er zit natuurlijk spanning op de discussie. De provincies hebben niet alleen het gevoel dat zij inspanningen moeten leveren, maar vrezen ook dat het gedoe in Brussel een-op-een wordt doorvertaald en zij aan het einde van de dag de rekening krijgen gepresenteerd. Het moet dus helder zijn dat de systeemverantwoordelijkheid bij het Rijk ligt en het geen kwestie zal zijn van even bijlappen, ook niet van het Rijk aan de provincie. Andersom hebben we wel het recht om verhaal te halen op het moment dat provincies evident hun afspraken niet nakomen. Uiteindelijk ligt het risico bij degene die de systeemverantwoordelijkheid draagt.

Decentralisatie van de uitvoering van het natuurbeleid wil niet zeggen dat het Rijk geen verantwoordelijkheid voor natuur heeft. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de afspraken in internationaal verband en is daar dus ook op aanspreekbaar. Het Rijk blijft bovendien gaan over zaken van nationaal provincieoverstijgend belang. Vanuit die verantwoordelijkheid maakt het Rijk bijvoorbeeld beleidskaders, bijvoorbeeld de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de natuurvisie, de wettelijke kaders – bijvoorbeeld het wetsvoorstel waar we vandaag met elkaar over spreken – en voert het de regie over de afspraken uit het Natuurpact. Het Rijk geeft ook instructies aan provincies via het zogenaamde Barro ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Het Rijk behoudt zelf de bevoegdheid om vergunning of ontheffing te verlenen, bijvoorbeeld als het gaat om Defensieactiviteiten, landelijke infrastructuur of bijvoorbeeld de schelpdiervisserij en moet soms zelf nadere regels stellen, bijvoorbeeld in verband met Cites. In relatie tot wat onder anderen mevrouw Van Veldhoven daarover gezegd heeft, zal ik kijken of ik met de Kamer tot een voorstel kan komen.

Op basis van monitoring kan ik ingrijpen en dat kan ik alleen doen als de provincies zich conform het Natuurpact niet voldoende hebben ingespannen. Ik spreek ze aan en dat gaat heel officieel, conform het zogenaamde interbestuurlijk toezicht. Dat zit de in Provinciewet, in de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten. Dat is de formele kant van de zaak. Ik hoop dat ik hiermee een duidelijk beeld heb geschetst. Op de amendementen kom ik dadelijk terug. Ze zitten soms kriskras in mijn blok. Soms moet ik op iets terugkomen, want het is erg veel en het gaat niet helemaal op exacte volgorde.

De heer Smaling heeft gevraagd naar de informatiepositie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies rapporteren jaarlijks over de vordering. Dat hebben wij ook in het Natuurpact afgesproken. Mijn gedachte zou zijn dat wij dat niet wettelijk moeten borgen – ik zal daar nog op terugkomen bij de behandeling van de amendementen – maar kan mij goed voorstellen dat wij wel een goede inhoudelijke afspraak moeten maken over de manier waarop wij die resultaten in beeld krijgen, net als de betrokkenheid van het PBL, die verschillende leden genoemd hebben. Wij moeten bekijken of dat dan voldoende is. Ik kan mij voorstellen dat wij een aantal amendementen zien terugkomen via een motie met daarin een paar vragen, zodat wij recht kunnen doen aan de positie van de Kamer. Wat krijgt de Kamer in beeld? En kan zij aan de hand daarvan zien of die vordering ook gemaakt wordt? Mijn indruk is dat het de heer Smaling daarom gaat. Dat lijkt mij ook fair, maar ik denk niet dat je dit wettelijk moet borgen, omdat dat heel veel flexibiliteit zou wegnemen voor het geval je misschien iets meer of iets minder wilt weten.

De heer Smaling heeft ook gevraagd naar bedreigde habitats. Hij heeft terecht aangegeven dat de intensieve landbouw een van de problemen is bij het in stand houden van bepaalde habitats. Het rapport waarnaar hij verwees gaf overigens aan dat het in de trans-Atlantische regio en in Nederland in het bijzonder inderdaad niet goed gaat met de bedreigde habitats. Terecht gaf een aantal leden aan dat Nederland op het gebied van bedreigde vogels gelukkig iets bovengemiddeld scoort en dat het dieptepunt nu wel bereikt is. Met het natuurbeleid zetten wij nu in op gestaag herstel. Daarin speelt de landbouw een belangrijke rol. Ik denk dus dat het van groot belang is om de natuurinclusieve landbouw veel meer vorm te geven. Ik hecht niet voor niets zo'n belang aan echte hervorming van het agrarisch natuurbeheer. De heer Smaling heeft zelf al eens gezegd dat je minder harde grenzen tussen rood en groen zou moeten hebben, dat die twee beter in elkaar zouden moeten overvloeien. Daar ben ik het mee eens. Ik denk dat agrarisch natuurbeheer daarin een belangrijke rol kan spelen.

De heer Grashoff heeft terecht een pleidooi gehouden voor het behoud van weidevogels; de grutto staat nog naast hem. Hij heeft gevraagd of er op dat gebied geen sterkere programmatische aanpak moet komen. Als ik zo meteen inga op de vragen over de landschappen, wil ik daar graag op terugkomen, als de heer Grashoff dat goed vindt. Ik wil de Kamer namelijk een voorstel voorleggen om dit onderwerp in goed overleg met de provincies meer aandacht te geven. Dit is toch een kwestie van soortenbescherming en de eerste verantwoordelijkheid ligt dus bij de provincies, maar het feit dat dit hier ook geagendeerd wordt, lijkt mij iets om onder ogen te zien. Overigens is dit niet alleen door de heer Grashoff geagendeerd, maar leeft het breed.

De verwijzing naar de intrinsieke waarde is inderdaad een heel belangrijk onderdeel van de wet. Verschillende leden hebben hierover amendementen ingediend. Aan de hand van de amendementen wil ik antwoord geven op de vragen die hierover nog leven en uitleggen waar wij als kabinet staan.

Het amendement op stuk nr. 20 van de heer Graus schrapt de verwijzing naar de intrinsieke waarde. Het begrip «intrinsieke waarde» is als beweegreden gekoppeld aan de doelbepaling van het wetsvoorstel. Het geeft aan waarom de voorgestelde regels van dit wetsvoorstel zo worden gesteld. Het belichaamt een belangrijk uitgangspunt van mijn beleid, maar ook van dit wetsvoorstel. De heer Leenders zei het heel treffend: de natuur heeft ook waarde van zichzelf. Dat feit wil je ook tot uitdrukking brengen in je motivering waarom je de natuur beschermt. Het gaat dus niet om een inhoudelijke normstelling en de verwijzing naar de intrinsieke waarde biedt dan ook geen grondslag om nadere of aanvullende eisen aan burgers en bedrijven te stellen. De bepaling leidt overigens als zodanig niet tot meer regeldruk, zoals ook het Sira-rapport bevestigt; sommigen vinden dat heel belangrijk, zo heb ik geleerd. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 20 van het lid Graus.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 42 van het lid Geurts. Dit amendement is eigenlijk nog een stukje erger, want het schrapt de hele doelbepaling en gaat een stap verder dan het amendement op stuk nr. 20, dat ik zojuist heb ontraden. De heer Geurts verwijst daarbij naar het advies van de Raad van State. Het is helder om er open over te zijn: ik heb daar een andere opvatting over. De opname van de doelbepaling in de wet zelf doet naar mijn mening recht aan het centrale karakter van de daar genoemde beweegredenen voor het wetsvoorstel. Ik volg daarbij overigens het voorbeeld van de toekomstige Omgevingswet, die ook een dergelijke bepaling zal kennen, aansluitend bij het bredere begrip van de leefomgeving. De heer Geurts lijkt in de toelichting te suggereren dat de bepaling over het rekening houden met sociaaleconomische omstandigheden bij de nota van wijziging is geschrapt. Dat is niet zo, want die bepaling staat in het derde lid van artikel 1.8a. U zult er niet verbaasd over zijn dat ik het amendement op stuk nr. 42 van het lid Geurts ontraad.

De heer Geurts (CDA):

Ik vind dit toch een belangrijk punt. Er wordt iets in de wet opgenomen wat volgens mij juridisch geen enkele waarde heeft. Waarom wordt het dan in de wet opgenomen? Je hebt ook kans dat een rechter er juridische gevolgtrekkingen aan verbindt. Het gaat mij niet zozeer om de intrinsieke waarde, want het staat er gewoon al: de zorgplicht is geregeld, artikel 1.9; de bepaling dat dieren niet onnodig lijden, geregeld in artikel 3.22; beschermingsregimes voor in het wild levende dieren en planten, de artikelen 3.1, 3.2 en 3. Het is allemaal al geregeld, dus waarom doe je dan nog een keer zo'n bepaling erin met de juridische consequenties die daaraan verbonden kunnen zijn?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat laatste is dus niet zo. Wij hebben het ook daarop getoetst. Het heeft niet de juridische consequenties die de heer Geurts suggereert. Het heeft wel waarde, maatschappelijke en eventueel ook politieke waarde zo u wilt, niet voor iedereen, maar wel voor een belangrijk deel van de Kamer en dus ook voor het kabinet en voor mij.

De heer Geurts (CDA):

Dan kan ik maar één conclusie trekken, namelijk dat het een symbolische waarde heeft om de PvdA en de VVD nog bij elkaar te houden op deze wet en dat we voor de rest totaal geen enkele gevolgtrekking aan deze intrinsieke waarde hoeven te verbinden.

Staatssecretaris Dijksma:

De heer Geurts mag het samenvatten zoals hij wil. Dat laat ik bij hem. Ik denk dat het voor een heleboel mensen van belang is dat je soms iets wat geen juridische consequenties heeft wel een plek geeft. Ik verwijs naar de discussie over de Omgevingswet dat daar ook dergelijke bepalingen in zitten. Het heeft in ieder geval maatschappelijke waarde. De natuur heeft waarde in zichzelf. Dat wordt hier tot uitdrukking gebracht. Ik heb al vastgesteld dat dit geen extra juridische gevolgen heeft. Daarvoor is het ook niet bedoeld. Ik blijf bij mijn stellingname.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik vind het wel bijzonder, ook gezien de negatieve reactie van de Raad van State op dat punt. Die zegt: het is óf het een óf het ander. Op zich zou ik het nog wel snappen als het in de considerans van de wet zou zitten. Als je het echter in artikelen opneemt terwijl je tegelijkertijd zegt dat het juridisch geen enkele consequentie heeft, is het een soort Kamermotie of zou het in een memorie van toelichting moeten staan of desnoods in de considerans, maar toch niet in de wetsartikelen. Dan suggereer je op zijn minst dat er juridische consequenties aan verbonden zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat suggereer ik zeker niet, ook omdat een aantal van de zaken die het lid Geurts net opnoemde, de zaken zijn waarover de juristen zich zullen buigen. In die zin heeft het toevoegen inderdaad juridisch geen nadere waarde. De Raad van State heeft daarover gezegd wat hij daarover gezegd heeft, maar adviezen van de Raad van State worden niet altijd precies zo overgenomen. Daar moet je inderdaad goede argumenten voor hebben. Die zijn echter ook gelegen in het belang dat velen hechten aan dat begrip, niet omdat het een juridische werking heeft, maar wel omdat het iets zegt over de beweegreden om iets te willen beschermen. Het ongrijpbare van een waarde is natuurlijk dat je daar niet altijd juridisch handen en voeten aan kunt geven, maar het kan wel iets zeggen over de motivatie die je hebt om bepaalde natuur te beschermen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Gegeven de geschiedenis hier en de waarde die eraan gehecht wordt, zou ik het daarom wel begrijpen als de Staatssecretaris dit in de considerans had opgenomen, want daar is die considerans volgens mij voor. De wetsartikelen an sich zijn daar niet voor bedoeld. Waarom dan toch in de wetsartikelen en niet in de considerans? Hoe weegt de Staatssecretaris het advies van de Raad van State? Volgens mij moet je goede redenen hebben om het advies van de Raad van State niet over te nemen. Het is toch niet het minste college dat we hebben?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, daar wil ik niets aan afdoen. We hebben natuurlijk heel goed afgewogen hoe we hiermee omgaan. Zoals de Kamer weet, zal deze wet later indalen in de Omgevingswet. Ik zal zo meteen nog ingaan op de wijze hoe we dat gaan doen. Een-op-een heeft dit een voordeel, omdat het daar dan een plek in heeft. Overigens is het ook in lijn met de wijze waarop het construct van de Omgevingswet zelf naar doelbepalingen kijkt. Ook op dat punt is dus zo veel mogelijk naar synergie gezocht.

De heer Klein (Klein):

Ik begrijp dus dat het geen enkel juridisch doel heeft, maar alleen een symbolisch doel. Dat kan op zichzelf waardevol zijn. Betekent dit nu echter ook dat de Staatssecretaris zich ervan heeft laten overtuigen dat het begrip «intrinsieke waarde» in deze wet, in juridische procedures geen enkele betekenis heeft?

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, dat is correct. Daar wil ik ook helder over zijn. Overigens kennen we in de Wet dieren ook het begrip «de intrinsieke waarde van het dier». Ook dat heeft als zodanig geen juridische consequentie.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 40 van de leden Heerema en Leenders. Zij passen daarin de formulering aan van de inspanningsverplichting van provincies om zorg te dragen voor actieve soortenbescherming. Het gaat hier feitelijk om een verfijning van de tekst in het wetsvoorstel. Provincies moeten zorg dragen voor het nemen van de nodige maatregelen in het kader van de actieve soortenbescherming. Met dit alternatief worden de internationale verplichtingen en de inspanningsverplichtingen van de provincies op een goede wijze gedekt. Het sluit ook aan op de afspraken uit het Bestuursakkoord Natuur en het Natuurpact. Ik denk dat we hiermee helderheid scheppen en antwoord geven op de vraag: waar staan zij nu voor en wat gebeurt er als we onverwachts onze internationale afspraken niet nakomen? Ik heb volstrekt helder gemaakt wie er dan aan de lat staat. Ik heb gezegd dat het dan toch het Rijk zal zijn. Ik denk dat we hiermee de helderheid geven die provincies ook graag willen hebben. Ik kan mij dus vinden in het amendement op stuk nr. 40. Dat is dus het oordeel dat ik meegeef aan de Kamer.

De heer Smaling (SP):

Dat verbaast mij toch wel, want het amendement is toch wezenlijk anders dan hetgeen in het wetsvoorstel van de Staatssecretaris staat. Stel dat er sprake is van een inbreukprocedure, dan moet je toch kunnen aantonen dat je die doelen haalt. Nu zegt de Staatssecretaris dat zij verantwoordelijk is, maar laat zij de provincies via een inspanningsverplichting toch niet toewerken, in juridische zin dan, naar hetgeen met de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt beoogd. Dan zit er dus ergens een gat bij het toewijzen en is de vraag wie die inspanning werkelijk moet plegen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat denk ik juist niet. Dat is ook niet de bedoeling Ik maak hieruit op dat het heel helder is dat er vanuit de provincie inspanningen moeten worden verricht om maatregelen te treffen. Op het moment dat we bijvoorbeeld een infractieprocedure krijgen, zal het Rijk aan de lat staan. Dan hebben we uiteraard via de monitoring ook mogelijkheden om in te grijpen indien provincies niet zijn nagekomen wat ze wel hadden kunnen doen.

Als dat pad niet goed afgelopen kan worden, moeten wij eventueel alsnog zelf weer met elkaar om de tafel gaan zitten om te bekijken wat wij extra moeten doen. De verantwoordelijkheid voor het systeem wordt hiermee niet aangetast. Het gaat erom dat het voor de provincies helder is dat zij nooit tot het onmogelijke zullen worden uitgedaagd, maar dat wij hun wel vragen om goede inspanningen te leveren. Zo zie ik het. Dat is wellicht een net iets scherpere uitleg van wat wij in het Natuurpact eigenlijk al met elkaar overeengekomen zijn. Het gaat hier om verantwoordelijkheden die twee bestuurslagen samen dragen. Dat is de spanning die op zo'n dossier zit. Dat voelen alle woordvoerders, dat voel ik en dat voelen de provincies ook. Mijn eerste uitgangspunt is: wij gaan dit altijd samen oplossen. Het tweede uitgangspunt is: wij stellen heldere spelregels. Wie staat waarvoor? Het derde uitgangspunt is: de stelselverantwoordelijkheid is en blijft bij het Rijk. Dus in the end staan wij ervoor om ervoor te zorgen dat dat in Brussel allemaal goed gaat lopen, het liefst met de provincies. Anders moeten wij ook zelf stappen zetten, ofwel richting de provincies of zelf. Helderder kan ik het niet zeggen. Zo moet de wet worden gezien. Dit amendement verduidelijkt die posities.

De heer Smaling (SP):

Casuïstiek is altijd leuk.

De voorzitter:

Maar kort, hè.

De heer Smaling (SP):

Stel dat je in de Mariapeel, de Groote Peel – ik noem maar een paar Natura 2000-zijstraten – die zijn omzoomd door varkenshouderijen, je doelen wilt halen. Het verschil is volgens mij het volgende, maar dat is mijn vraag aan de Staatssecretaris. De provincie doet zijn best, maar heeft met allerlei andere ontwikkelingen rondom die gebieden te maken. Zij spant zich dan in, maar haalt niet het resultaat. Het alternatief is dat zij een resultaatsverplichting heeft. Dan werkt zij naar een doel toe. Of de Staatssecretaris geeft een aanwijzing, waardoor dat resultaat ook gehaald wordt. Ik ben bang dat het nu in goede bedoelingen blijft steken en dat het risico dat je je doelen niet haalt, groter wordt met dit amendement.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan moet ik toch even een misverstand wegnemen, want er is nooit sprake geweest van een resultaatsverplichting, ook niet in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Het is altijd gegaan om een inspanningsverplichting vanuit de provincies. Dit amendement beschrijft net iets preciezer wat dat dan betekent. Dus de provincies hebben niet van begin af aan een resultaatsverplichting gehad, ook niet in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Dat maakt wel dat, als het erop aankomt en het spannend wordt, het er inderdaad van afhangt of men een adequate maatregel heeft getroffen. Als dat laatste niet het geval is, dan is er een setje instrumenten waarmee wij elkaar bij wijze van spreken nog even kunnen onderhouden. Maar als men er alles aan heeft gedaan, dan is er een andere situatie. Dan zullen wij niet moeten zeggen: wij doen niks meer. Dat is dan geen optie, omdat er bijvoorbeeld een infractieprocedure loopt. Dan zul je moeten bekijken wie dan alsnog welke verantwoordelijkheid neemt. Overigens hebben provincies wel degelijk ruimtelijke invloed. De heer Smaling noemde het voorbeeld van Brabant. Daar is de provincie al met verve bezig om haar invloed te laten gelden. Dus dit voorbeeld zal zich daar in de praktijk niet zo snel voordoen, zeker niet met dit college.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dit amendement doet twee dingen. Aan de ene kant verduidelijkt het de afspraken tussen Rijk en provincies. Aan de andere kant knipt het het hele natuurbeleid op in twaalf eilandjes, doordat het woord «tezamen» verdwenen is. Dat betekent dat provincies alleen maar naar hun eigen grondgebied hoeven te kijken als dit amendement wordt aangenomen. «Tezamen» suggereert juist in de wet dat ze ook een beetje rekening moeten houden met de grensoverschrijdende aspecten, nog even los van de verhouding tussen Rijk en provincie. Als je het hebt over een natuurnetwerk, dan lijkt het woordje «tezamen» mij belangrijk om ervoor te zorgen dat je niet twaalf eilandjes krijgt. Deelt de Staatssecretaris dat met mij? Is zij dan ook van mening dat, als je «zorg voor het nemen van de noodzakelijke maatregelen» zou kunnen verduidelijken in de wet, het woord «tezamen» daar in ieder geval bij hoort?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik moet eerlijk zeggen dat dit een staaltje tekstexegese is, waarop ik misschien in tweede termijn op terug wil komen, omdat ik heel precies wil zijn in wat de wetgever met de tekst beoogt. Mijn indruk is dat provincies in eerste instantie sowieso allereerst aansprakelijk kunnen zijn op dat waar ze zelf ook invloed op uitoefenen. Daarnaast zijn er ook spelregels afgesproken voor grensoverschrijdende kwesties. Overigens speelt het Rijk daarin vaak de rol van intermediair om ervoor te zorgen dat dingen lopen zoals ze moeten lopen. Ik zal dit nog precies nakijken, maar mijn indruk is niet dat we met dit amendement een wezenlijke verandering bewerkstelligen. Als dat wel zo kan worden uitgelegd, moeten we kijken naar hoe wij dat duiden. Dan moeten de indieners er ook naar kijken, maar ik durf dat op voorhand niet zo precies te zeggen.

De voorzitter:

Is dat voldoende voor nu?

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik zie dat graag in tweede termijn terug.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kom daar op terug, eventueel schriftelijk.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Overigens, wanneer ik spreek over «grensoverschrijdend» bedoel ik niet landsgrensoverschrijdend maar provinciegrensoverschrijdend. Bovendien nemen provincies niet alleen maar maatregelen gericht op bescherming van de natuur. Zij kunnen ook maatregelen nemen die afbreuk zouden kunnen doen aan de natuurbescherming over de grens. Als je niet oppast en die verplichting tot in ieder geval consultaties van andere provincies niet in het wetsvoorstel meer verankerd is, loop je het risico dat er minder goed rekening met elkaar wordt gehouden. Daarom wil ik het punt nog echt even onder de aandacht brengen. Misschien was het helemaal niet de bedoeling van de indieners om dit punt te raken.

Staatssecretaris Dijksma:

Daarbij moet ook opgemerkt worden dat het altijd in collegiaal bestuur is gegaan. Dat is ook zo geweest in de paar jaar dat ik nu samen met de provincies op dit onderwerp werk. Dat wil ik hier toch wel gezegd hebben. Het zou wel ernstig zijn als wij de wet nodig hadden om iets af te dwingen als het om dingen gaat die over de heg plaatsvinden en waar wij samen voor staan. Dat is niet mijn ervaring. Door beide colleges is altijd zeer collegiaal opgetreden, ook bij moeilijke aanwijzingen en beheerplannen van Natura 2000-gebieden. Het Binnenveld is daar een heel sprekend voorbeeld van. Wij helpen vaak heel graag mee. We moeten ook niet onnodig bang zijn dat dit niet goed gaat. Los van alle juristerij die hierover nog kan plaatsvinden, wil ik dit toch wel even gezegd hebben.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 43 van de heer Geurts. Hij introduceert voor experimenten de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van de wet. Voor zover sprake is van op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn te beschermen gebieden en soorten bevat de wet ruimte voor afwijkingen. Dan moet gedacht worden aan de artikelen 2.8, vierde lid en 2.9, 3.3 en 3.8. Voor zover het gaat om nationale soorten en houtopstanden is sprake van ruimere afwijkingsmogelijkheden. Dan gaat het om artikel 10, tweede lid en artikel 4.5. Eigenlijk heeft dit amendement geen meerwaarde ten opzichte van die afwijkingsmogelijkheden die al in de wet zijn voorzien en die bij gebrek aan clausulering – daar zit ook precies de pijn – ook in strijd kunnen zijn met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarmee draagt zo'n bepaling dus niet bij aan een transparanter wettelijk systeem. Ik ontraad om die reden dan ook het amendement op stuk nr. 43 van het lid Geurts.

Het amendement op stuk nr. 41 van het lid Geurts heeft betrekking op de hoorplicht. Hij introduceert in artikel 1.8a een algemene hoorplicht voor bestuursorganen van eigenaren en pachters. Hij koppelt dat aan een bepaling die als uitgangspunt neerlegt dat bestuursorganen bij het nemen van maatregelen op grond van deze wet de sociaaleconomische vereisten in acht nemen. Dat begrip «maatregelen» is breed en heeft ook betrekking op AMvB's, ministeriële regelingen en provinciale verordeningen. Voor iemand die de bureaucratie zegt te willen bestrijden, is het wel wat kwetsbaar om dit amendement in te dienen. Ik zeg het maar voorzichtig. Het zou namelijk betekenen dat al die regelgeving straks niet meer kan worden vastgesteld voordat elke eigenaar of pachter in Nederland is gehoord. Als we Sira vragen om daar onderzoek naar te doen, zal ik de heer Geurts feliciteren want dan krijgt hij ook de jackpot. Het is namelijk niet werkbaar. Als het gaat om individuele beschikkingen is de bepaling een dubbeling met artikel 4.8 van de Algemene wet bestuursrecht. Die schrijft bij mogelijk besparende maatregelen het vragen van de zienswijze van belanghebbenden voor. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 41 van het lid Geurts.

De heer Geurts (CDA):

De Staatssecretaris gebruikt best wel heftige woorden, maar deze wet geeft de mogelijkheid dat het bevoegde gezag dingen oplegt zonder – het is een kanbepaling – de eigenaar gehoord te hebben. Ik vind dat vrij heftig. Dat hadden we nooit in de wetgeving in Nederland. Dit is gewoon het concretiseren van wat we al hebben in de Algemene wet bestuursrecht, maar dan specifiek op dit onderdeel. Ik vind het wel heel bijzonder dat de Staatssecretaris het amendement ontraadt, want het gaat expliciet over eigenaren.

Staatssecretaris Dijksma:

Nogmaals, als het gaat om individuele beschikkingen is de bepaling een dubbeling met een artikel in de Algemene wet bestuursrecht en dat ook gewoon geldt. Hier wordt, heel breed, bij alle AMvB's en alle ministeriele regelingen en provinciale verordeningen van alle grondeigenaren of pachters vooraf instemming gevraagd. Dat is echt nogal wat. Ik zal proberen, mijn inbreng omfloerster naar buiten te brengen, maar ik kan niet anders dan vaststellen dat dit de consequentie van het amendement is. Misschien moet de heer Geurts daar gewoon nog een keer over nadenken.

De heer Geurts (CDA):

Als de Staatssecretaris mij het advies geeft dat ik ergens over na moet denken, zal ik dat zeker volgen. Ik heb haar donderdagavond en vanmorgen als adviseur van de Kamer horen opereren en dus zal ik daar zeker naar luisteren.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan kom ik bij het amendement nr. 60 van het lid Van Veldhoven. Mevrouw Van Veldhoven is van mening dat regels moeten worden gesteld over de wijze van monitoring van het Natuurnetwerk Nederland. Mijn probleem is dat ik geen voorstander ben van het vastleggen van dit soort regels in de wet. Bij wijze van alternatief zou ik daarover afspraken met de Kamer willen maken. Ik begrijp namelijk heel goed dat de Kamer de vinger aan de pols wil houden, met name de juiste pols. Verschillende leden hebben daarover uitspraken gedaan. De Kamer wil heel precies weten op welke wijze deze vorderingen zichtbaar zijn. Ik neem ook ter harte wat mevrouw Van Veldhoven als rapporteur over het verleden heeft gezegd. We hebben niet voor niets afspraken met de provincies over monitoring gemaakt. Die afspraken worden nu uitgewerkt. Zo kunnen we ook redelijk flexibel zijn in de wijze waarop wij een en ander in beeld krijgen. Ik denk echter dat de figuur van medebewind die hier wordt ingezet wel heel zwaar is in de relatie met de provincies. Wat noodzakelijk is, regelen we in de artikelen 1.7 en 1.8. Dat gaat om toezicht op en gegevensverstrekking op Europese habitats en soorten, ook in het Natuurnetwerk Nederland en in de PBL-rapportages. Mijn voorstel zou zijn dat ik de wijze waarop wij gaan monitoren en met het PBL tot een frame maak en dat naar de Kamer stuur. Dan kan zij bezien of zij dat adequaat vindt. Mocht de Kamer van mening zijn dat dit geen goed beeld geeft dan wel dat zij dingen mist, dan kunnen wij het gesprek over de inhoud van de monitor hebben in plaats van het heel zwaar via de wet vast te leggen. Als ik dit amendement mag ontraden – dat doe ik bij dezen dus ook – hoop ik dat mevrouw Van Veldhoven de handreiking ervaart die erachter zit en haar verhaal in een motie omzet.

De voorzitter:

Het gaat om het amendement op stuk nr. 60.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik begrijp wat de Staatssecretaris zegt en ik zal daarover nadenken. In het amendementen zitten twee elementen. Ten eerste een wettelijke verankering van het feit dat de Minister – want zo heet het dan in de wet – monitort. Ten tweede worden er bij AMvB regels gesteld over de wijze waarop. Het feit dat er een monitoring moet zijn en dat die, behalve voor Brussel, ook voor ons zelf van belang is, vind ik iets wat op het niveau van de wet hoort. Over de vraag naar het medebewind en het zetten van specifieke regels in een AMvB wil ik best nadenken. Hoe denkt de Staatssecretaris over het eerste punt, namelijk dat het goed zou zijn om in de wet vast te leggen dat er een wettelijke basis is voor het monitoringsysteem, nog los van wat Brussel van ons vraagt?

Staatssecretaris Dijksma:

Maar de basis is er sowieso al. Dat hebben wij in het pact afgesproken en wij hebben het ook met de Kamer afgesproken. Wij hebben dat absoluut nodig om te bezien of wij wel voldoen aan de door ons zelf vastgestelde doelen en of wij voortgang maken. Nogmaals: ik heb niet de behoefte om er, behalve wat al in artikel 1.7 en 1.8 geregeld is – en dat gaat over het verstrekken van gegevens, over habitat en soorten en over de PBL-rapportage – nog heel veel via de wet bovenop te doen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik zie wat er staat in artikel 1.7. Artikel 1.8 is meer uitvoerend daarop. Ik heb echter niet voor niets aan de Minister gevraagd hoe zij er dan op toeziet. Dat moet toch via monitoring? In artikel 1.7 zouden wij moeten opnemen «Onze Minister monitort en ziet toe op». Dan zijn wij al een heel eind. De hele exercitie van de Omgevingswet – en daar komt deze Natuurwet ook in – is gericht op de kenbaarheid van de wet. Als wij zeggen dat allerlei dingen in het Natuurpact staan of in een afspraak die ooit is gemaakt maar die lastig vindbaar is, vind ik dat voor de kenbaarheid van het systeem niet goed. Daarom wil ik het element van de monitoring verankeren in de wet. Dat kunnen wij heel licht doen. Ik ben bereid om de passage over de precieze samenwerking met de provincies en de manier waarop die gebeurt, om te zetten in een motie. Op dat punt voel ik mee met de Staatssecretaris als zij zegt dat die erg zwaar is. Het eerste punt blijft voor mij staan.

Staatssecretaris Dijksma:

Het lastige is dat we in dit wetsvoorstel kiezen voor decentralisatie. Dat betekent dat het eigenaarschap van een aantal zaken echt richting de provincies gaat. Over een aantal amendementen die mevrouw Van Veldhoven op dit punt heeft ingediend, moeten wij toch even met elkaar verder spreken. Wij moeten niet gaan recentraliseren. Daar ben ik beducht voor. Dan ga je twee dingen tegelijk doen en ik weet niet of dat een meerwaarde heeft ten opzichte van wat er allemaal gaat gebeuren. Ook voor hun eigen Statenfracties zullen de colleges moeten monitoren. Zij moeten dat ook doen omdat ik op enig moment met een goed verhaal naar Brussel moet kunnen. Dat is in hun belang en niet alleen in ons belang. Als je telkens amendementen maakt waarbij je een stukje van de decentralisatie terugknabbelt, ontstaat er een beeld dat wij het half gaan doen. Ik denk niet dat dat uw bedoeling is. Ik ben het met u eens dat de monitoring er moet zijn. Daarover is geen discussie, maar ik vraag mij af of het nodig is om dat in de wet te beleggen zoals u dat voorstelt.

De voorzitter:

Tweede termijn.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De Staatssecretaris zegt: we moeten niet recentraliseren. Dat is niet de bedoeling hiervan. Zij zegt dat het in het belang van de provincies is om goede monitoringgegevens aan te leveren. Nee, de Staatssecretaris heeft zojuist duidelijk gezegd dat zij eindverantwoordelijk is en dat de provincies alleen maar een inspanningsverplichting hebben. In het kader van een goede besteding van het belastinggeld is monitoring voor de Kamer dus belangrijk, omdat daarmee het effect zichtbaar is.

De voorzitter:

Nogmaals: wij doen interrupties in tweeën. Dit was uw derde. U hebt al drie van de vijf interrupties gehad. Dat is vervelend, want wij zijn pas bij het eerste blok. U hebt uzelf hiermee. Ik kijk even naar de stapels, maar wij gaan gestaag verder. Ik verzoek de Staatssecretaris om haar betoog te vervolgen. Mijnheer Smaling, moet het echt?

De heer Smaling (SP):

Ik wil mevrouw Van Veldhoven toch echt bijvallen. Zij heeft haar eigen inbreng over haar rol in het Groot Project EHS. De Rekenkamer heeft nog niet zo lang geleden gezegd dat de Kamer een heel slechte informatiepositie heeft wat deze materie betreft. Bij de behandeling van de Omgevingswet hebben wij gesproken over de Laan van de Leefomgeving en de mogelijkheid van gegevensautoriteiten in de Omgevingswet. Het zou eigenlijk heel erg passen als de Staatssecretaris deze lijn zou kiezen. Misschien kan zij even bij Minister Schultz om de hoek kijken of het niet zinvol is om nu juist die vlucht vooruit te maken en te zorgen dat al die tekortkomingen in de monitoring en informatievoorziening in één klap opgelost worden. Dan moet er wel een haakje in de wet.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik krijg nu het gevoel dat u via de band – met een goede carambole – een discussie die u met mijn collega Schultz heeft, zou willen oplossen door mij een bepaalde richting te laten opgaan. Dat vind ik niet fair. Dat doe ik niet. Het is ook niet collegiaal. Ik snap heel goed – en ik wil daarover met u tot een afspraak komen – dat wij de positie inzake de informatievoorziening over de te halen doelen aan de Kamer tiptop op orde moeten hebben. Daarover mag wat mij betreft geen discussie zijn. Ik ben ook bereid om het voorstel dat nu wordt uitgewerkt, mede met behulp van het PBL, aan de Kamer toe te sturen om, voordat wij beginnen, na te gaan of u het zo ziet zitten. Qua decentralisatieafspraak monitoren wij niet op het provinciale beleid, maar wel op het behalen van de Europese doelen. Dat zit in de wetgeving, met name in artikel 1.7 en voor een deel in de uitwerking in artikel 1.8. Via de PBL-rapportages en gegevensinwinning kunnen wij goed laten zien hoe wij de komende tijd aan die doelen voldoen. Het heeft dus een plek in de wet. De discussie gaat over de vraag of je niet alleen gaat kijken hoe de doelen vorderen maar ook hoe je het hele provinciale beleid daarbij gaat monitoren. Dat moet je zien te voorkomen. Ik denk dat wij met elkaar tot een werkbare afspraak kunnen komen. Ik wil echter de decentralisatie op dit soort onderwerpen niet weer een beetje terughalen. Dat vind ik vanuit mijn positie niet fair. Dan had ik die ook niet moeten inzetten of ondersteunen.

De heer Smaling (SP):

Dan begrijpen we elkaar toch echt verkeerd. Ik probeer de Staatssecretaris alleen maar te helpen door het voorsorteren op de Omgevingswet een extra impuls te geven. Ik heb het geluk dat ik die wet ook behandeld heb. Het is helemaal geen carambole via ik weet niet hoeveel banden. Het is een poging om die zaken op één lijn te brengen. Je hoeft het provincies niet allemaal op te leggen, maar het begint al bij het werken volgens een bepaald format, waardoor de vergelijkbaarheid een impuls krijgt. De Kamer moet immers de verzameling van die twaalf rapportages aan een oordeel kunnen onderwerpen. Ik vraag de Staatssecretaris nogmaals om er goed over na te denken.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat moeten we over en weer altijd doen, maar we moeten wel helder zijn over onze positie. Ik spreek de provincies aan op het behalen van de Europese doelen. Zij hebben in hun beleid ruimte om keuzes te maken. Dat is de provinciale democratie. De provincie beoordeelt op enig moment of het beleid passend is. Wij moeten niet vanuit het Rijk of vanuit de Kamer de rol van de Statenfracties overnemen. Dat moeten wij niet willen. U mag mij aanspreken op de Europese doelen en op de vraag of wij die halen of niet. Als daar extra actie voor nodig is, of dat nu bij individuele provincies zit of bij alle twaalf, kom ik in actie. Ik ga dan niet achteroverleunen en wachten tot het over is. Dat lijkt mij een verkeerd soort benadering. Dat is echter iets anders dan dat wij tot en met de regie op het provinciale beleid precies voorschrijven hoe provincies een aantal zaken moeten doen en dat overnemen. Dat zij belang hebben bij een heldere en inzichtelijke voortgang begrijp ik. Daarover worden afspraken gemaakt. Ik maak bestuurlijke afspraken met de provincies. Ik heb u net aangeboden dat ik dat ook naar u breng met de vraag of u dat een goed idee vindt. Dat moet toch ook werkbaar zijn?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik wil toch ook even mijn collega's steunen. Als oud-Statenlid zal ik echt de laatste zijn die taken van provinciale staten gaat overnemen. Waar het nu om gaat, is dat we met elkaar afspraken maken over de monitoring. We gaan de monitoring niet uitvoeren. Dat doen de provincies. Toch wil je een uniform kader hebben, zodat je de resultaten van de provincies ook onderling kunt vergelijken. Ik ben woordvoerder zorg. Nu hebben we gelukkig geen 400 provincies, maar wel 400 gemeenten. Ik heb gezien wat een ongelooflijke administratieve last het geeft voor de hele wereld – laat ik het gewoon maar even samenvatten, al geef ik toe dat dit een beetje een populistische manier is – als je geen afspraken met elkaar maakt over de manier waarop je dingen opschrijft. Nogmaals: ik zou het heel goed vinden als de Staatssecretaris dit amendement, of in ieder geval de strekking ervan, zou omarmen. Dit moeten we de provincies ook niet willen aandoen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ga toch een poging doen om niet langs elkaar heen te praten. Volgens mij is er helemaal niemand die zegt dat er geen afspraken moeten worden gemaakt over de wijze waarop er helderheid komt vanuit monitoring, en waarop we de Europese doelen dichterbij brengen. Daar gaat de discussie niet over. Ik heb daarvan gezegd dat ik daarover afspraken ga maken met de provincies. PBL helpt ons daarbij. De Kamer kan ook het format krijgen en kijken of zij dat inzichtelijk vindt. Dat is principiëler dan wanneer je zegt: de Minister doet de monitoring, en zij moet die vervolgens in de wet voor haar rekening nemen. Dat is precies het punt. Dat vind ik niet fair in het licht van het feit dat we hier met decentralisering bezig zijn. Je haalt dan eigenlijk een stukje van wat je weggeeft weer terug. Ik probeer het praktisch te benaderen en de Kamer echt tegemoet te komen, maar ik merk al dat we niet zo een-twee-drie volledig tot elkaar zullen komen. Mijn indruk is echter ook dat we nou niet zo ver van elkaar afstaan dat we er niet uit zullen komen.

Ik ben wel helder in het verdedigen van de positie van de provincies. Dat zal ik nog wel een paar keer doen, tot verdriet van deze of gene. Dat doe ik gewoon omdat je niet kunt zeggen dat je de hele wetgeving gaat decentraliseren, om op het moment dat het voorligt weer allerlei dingen terug te halen waarin je zelf aan de bak moet. Dat is gewoon geen goede manier van decentraliseren.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Wat de ChristenUnie betreft hoeft de Staatssecretaris geen taken over te nemen. Het is ook niet zo dat hier staat: de Minister gaat nu de monitoring doen. Hier staat dat er een gezamenlijke opgave is. Nogmaals: bij de Wmo en op andere terreinen hebben we gezegd dat we gaan decentraliseren. We laten het aan gemeenten over om te bepalen op welke specifieke manier ze gaan monitoren. De VNG komt met richtlijnen. We zien gewoon dat gemeenten hierin hun eigen koers varen en dat de vrijblijvendheid die erin zit niet behulpzaam is voor gemeenten zelf, en ook niet voor onze informatievoorziening. Integendeel: het levert heel veel bureaucratische administratie op. Ik zou echt het pleidooi van collega's willen ondersteunen door te zeggen: laten we de monitoring niet overnemen, maar in ieder geval afspraken met elkaar maken over de manier waarop we meten. Dan krijgen we precies de informatie die we van elkaar nodig hebben.

Staatssecretaris Dijksma:

De discussie gaat niet over de vraag of we die afspraken gaan maken. Die gaan we gewoon maken en die krijgt de Kamer ook. De discussie gaat over de vraag of dit wettelijk helemaal moet worden belegd. Ik vraag mij af of je dat echt zo zwaar moet doen. Ik heb daarop eigenlijk al antwoord gegeven. Het antwoord is: nee, dat moet je niet op die manier willen doen. Die afspraken maken we dus. Dat er gemonitord wordt is absoluut in ieders belang. Dat zal zeker niet vrijblijvend zijn, omdat we hierin ook met wetgeving te maken hebben waarop we aanspreekbaar zijn. Dat zien we in de praktijk ook regelmatig, zeg ik er maar bij. Dat is een van de dingen die Nederland zo anders maakt dan bijvoorbeeld Duitsland als het gaat om Natura 2000-wetgeving. Daar zijn heel weinig procedures. We hebben echter die procedures en daar gaan we dan ook voor. Nogmaals: over wat er moet gebeuren zijn we het volgens mij echt niet oneens, maar wel over de vraag of je dat nou helemaal in de wet wilt beleggen. Daarvan zeg ik: dat zou de Kamer denk ik toch niet moeten willen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Dijksma:

Om diezelfde reden ontraad ik ook het amendement op stuk nr. 61 van het lid Van Veldhoven. Daarin legt zij de coördinatie van het Natuurnetwerk Nederland feitelijk in handen van de Minister van Economische Zaken. Zo haal je met een rijkscoördinatietaak de verantwoordelijkheid van de provincies toch een beetje terug. In het bestuursakkoord natuur en het Natuurpact hebben we gewoon afspraken gemaakt. We beperken ons tot de instructieregels in het Barro. Samen met de provincies monitoren we de voortgang.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 62 van het lid Van Veldhoven. Dat regelt dat de rijksnatuurvisie aandacht moet besteden aan de manier waarop geborgd wordt dat investeringen in natuur, en natuur als integraal onderdeel van bedrijfsstrategieën, geen afbreuk doen aan de natuur. Wat mevrouw Van Veldhoven en ik absoluut delen, is dat we denk ik beiden toejuichen dat investeringen in natuur en natuurbelangen in bedrijfsstrategieën worden opgenomen. Voor zover het gaat om Europese natuurwaarden en voor menselijke ingreep kwetsbare soorten bevat het beschermingsregime van het wetsvoorstel voldoende waarborgen. Als het gaat om andere natuurwaarden zijn de provincies verantwoordelijk. Het Natuurnetwerk Nederland bevat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening als waarborg. In dat licht, zeg ik tegen mevrouw Van Veldhoven, wil ik dit amendement ontraden. Ik vind het ook gewoon moeilijk om in te schatten wat het effect ervan zou zijn. Ik denk dat er wel een soort positieve beweging gaande is, ook in het bedrijfsleven, maar ik weet niet zeker en kan niet goed voorzien hoe daarmee verder wordt gegaan als je het op deze manier zou regelen.

De voorzitter:

Het gaat hierbij om het amendement op stuk nr. 62.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat klopt. Ik kom dan bij het amendement op stuk nr. 63 over de kaders voor het agrarisch natuurbeheer. Het amendement van het lid Van Veldhoven regelt dat de rijksnatuurvisie kaders bevat voor het agrarisch natuurbeheer. Het punt is echter dat de kaders voor dit agrarisch natuurbeheer overeenkomstig de Europese verordening voor plattelandsontwikkeling in het plattelandsontwikkelingsprogramma thuishoren. Op zich is de rijksnatuurvisie daar niet de plaats voor. Deze borgt overigens wel de samenhang van het beleid. Ik denk dat het goed is om dat te zeggen. Mevrouw Dik heeft het daar vaak over, en terecht. Om de reden die ik net genoemd heb, zou ik dit amendement willen ontraden. Ik heb al beloofd dat ik zo te spreken kom over landschappen. Agrarisch natuurbeheer komt dan wat mij betreft ook weer terug. Ik vlieg dit dan net even anders aan, zeg ik in de richting van mevrouw Van Veldhoven.

De voorzitter:

U had het daarbij over het amendement op stuk nr. 63.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja. Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 54 van het lid Grashoff. Hij wil een zware nahangprocedure voor AMvB's waarin een programmatische aanpak wordt voorzien. Na recente ervaringen kan ik bekennen dat dit een enorm zware procedure is. Met name wat betreft dergelijke AMvB's wil ik twee dingen zeggen. Ja, natuurlijk bespreken we die met de Kamer. Dat lijkt mij evident. Als de Kamer aangeeft dat hij daarover met mij van gedachten wil wisselen, of daar anders over denkt, dan moet daar ruimte voor zijn. Dat heb ik eerder ook altijd gezegd. Dat is overigens ook geborgd. Als je een nahang organiseert, wordt dit echter ontzettend inflexibel. Bij kleine wijzigingen of reparaties wordt het wel echt een heel stevige procedure. Om die reden zou ik dit amendement willen ontraden.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 66. Dat gaat over het schrappen van de programmatische aanpak. Dan hebben we geen PAS meer. Ik denk dat mevrouw Ouwehand, die dit amendement voorstelt, begrijpt dat ik dit echt ten zeerste moet ontraden. De PAS gaat nu net van start. We hebben hemel en aarde bewogen om dat voor elkaar te krijgen. Er is in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer een heel wetgevingstraject geweest. Dat kostte ons allemaal bloed, zweet en tranen. Ik denk dus dat we dit echt niet moeten doen. Dat is ook omdat het inhoudelijk een slecht idee zou zijn. Ik ga niet het hele debat overdoen. Mevrouw Ouwehand heeft daar altijd prachtige bijdragen aan ...

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Zal ik dat dan doen?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, doe dat maar niet. Ik ken uw argumentatie en ik respecteer uw mening. We zijn het echter niet eens.

Dan ga ik in op het amendement op stuk nr. 55 van het lid Grashoff. Hij wil bij AMvB eisen stellen aan de provinciale natuurvisie. Ook hiervoor geldt: dat moeten echt de Statenfracties doen. Volgens mij gaan ze dat ook gewoon doen en het is goed dat dit daar gebeurt. We moeten niet via de discussie hier en vanuit het Rijk van alles gaan inbrengen. Ik vind dat echt niet verstandig. Het past ook niet bij de decentralisatieafspraken.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het antwoord van de Staatssecretaris is een vreemd antwoord. In mijn amendement staat niet dat bij algemene maatregel van bestuur te pas en te onpas ingegrepen moet kunnen worden in provinciale natuurvisies. Er staat: «ter uitvoering van internationale verplichtingen». Het grijpt precies in op dat aspect waarvan de Staatssecretaris zelf bij herhaling in eerdere antwoorden heeft aangegeven: tot zover kan ik gaan met decentraliseren, en ergens anders kan ik niet meer decentraliseren. De Staatssecretaris kan niet decentraliseren wat zij niet kan decentraliseren. Het gaat nu net over die internationale verplichtingen. Ik zie juist een verband bestaan tussen wat de Staatssecretaris positief beoordeelt aan het amendement op stuk nr. 40 van de leden Heerema en Leenders, waarin wordt gesproken over de inspanningsverplichting van de provincie, en de tegenhanger, de andere kant van diezelfde medaille, namelijk het feit dat de Staatssecretaris ook helderheid voor provincies en voor onszelf moet scheppen over waar haar verantwoordelijkheid begint. Die verantwoordelijkheid begint als die internationale verplichtingen niet kunnen worden waargemaakt. Ik wil de Staatssecretaris uitdagen om precies op dat aspect in te gaan. Volgens mij past dat naadloos in de redenering die de Staatssecretaris zelf heeft gebruikt over de begrenzing van resultaatverplichting en inspanningsverplichting.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan kom ik toch even terug op wat ik eerder heb uitgelegd over waar mijn systeemverantwoordelijkheid in schuilt. Er zijn wel degelijk mogelijkheden voor het Rijk om instructies aan provincies te geven, bijvoorbeeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Op het moment dat er onvoldoende inspanningen door de provincie zijn gepleegd om iets te regelen, kan via het interbestuurlijke toezicht zelfs een besluit worden vernietigd. Maar laten we eerlijk zijn: zover moet je het niet laten komen. Het is niet zo dat ik juridisch – ik snap wel dat de heer Grashoff daar met zijn amendement naar zoekt – geen mogelijkheid heb om niet alleen maar aan tafel te zitten en aardig te blijven. Op enig moment moet je, als dat nodig is, al was het maar psychologisch, je tanden kunnen laten zien. Ik denk dat de heer Grashoff dat bedoelt en dat ik zijn amendement zo moet verstaan. Maar mijn stelling is dat ik die mogelijkheden wel al heb. Laten we echter alsjeblieft voorkomen dat dit nodig is, want dan is de sfeer verziekt en wordt het er inhoudelijk niet beter van. Met «speak softly, carry a big stick» kun je best wel ver komen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het verhaal van de Staatssecretaris is exact de verdediging van wat ik hier voorstel: de parallelliteit met het Barro, waarbij de Staatssecretaris, of in dit geval de Minister, een mogelijkheid heeft om in te grijpen en het feit dat je, als je het met interbestuurlijke verhoudingen moet doen, te maken hebt met een raar paardenmiddel dat je nooit zou willen toepassen. Juist het verhaal van «speak softly, carry a big stick» is exact wat hier staat. De Staatssecretaris heeft een grond om met de provincies in overleg te treden. Net zo goed als haar collega dat heeft op het ruimtelijk spoor, heeft zij dat op het natuurinhoudelijke spoor als het gaat om die internationale verplichtingen. Het past gewoon naadloos in haar eigen redenering.

Staatssecretaris Dijksma:

Niet helemaal, want op het moment dat je gaat ingrijpen, dwing je maatregelen af. Dat is echt iets anders dan wat de heer Grashoff voorstelt, namelijk eisen stellen aan een visie.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 56 van de heer Grashoff, waarin staat dat de provinciale natuurvisie ook aandacht moet schenken aan waardevolle landschappen. In het huidige artikel 1.6a wordt het aan de provincies zelf overgelaten om al dan niet op deze onderwerpen in te gaan in de provinciale natuurvisie. Dit past bij de autonome bevoegdheid van de provincies. Om die reden ontraad ik het amendement. Ik wil op het punt van de landschappen – ik zal daar zo meteen bij een potentieel amendement van het lid Van Veldhoven nog op terugkomen – wel het een en ander zeggen. Ik ben het met een deel van de Kamer eens dat dit een belangrijk thema is. Op dit onderwerp kunnen we gezamenlijk, de provincies en het Rijk, nog een aantal dingen doen, bijvoorbeeld ook voor de weidevogels. Ik wil graag een concreet voorstel doen in het licht van het amendement dat aanstaande is, maar het is even afwachten hoe dat er precies uit komt te zien.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 58 van mevrouw Ouwehand. Dat amendement legt de verplichting om een gunstige staat van instandhouding voor de Europese natuurwaarden te realiseren, ook hier weer bij de Minister. Dit amendement ontraad ik. De zorg voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding is bij de provincies neergelegd en niet bij de Minister. Dat is immers de decentralisatie. Maar het is zeker zo dat de Minister internationaal aanspreekbaar is. Dat heb ik omstandig toegelicht en dat is ook van belang voor de uitleg van de wet later. We hoeven dat niet wettelijk te verankeren en in ieder geval ook niet op deze manier. Ik moet dit amendement op stuk nr. 58 dus helaas ontraden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dit is een lopende discussie. Collega's hebben daarover ook al opmerkingen gemaakt en amendementen ingediend. Feit is dat er spanning blijft zitten op het naar provincies delegeren van internationale verplichtingen. Het is nu niet bepaald zo dat we er wat die verplichtingen betreft goed voorstaan. Kan de Staatssecretaris schetsen hoe het dan zal gaan? De Peel is al genoemd. Brabant doet redelijk zijn best om de instandhoudingsdoelen te halen, maar Limburg wil niet meewerken. Wat gaat de Staatssecretaris doen? Limburg uit Nederland gooien, omdat ze er niet meer bij horen? Welke sancties heeft zij daadwerkelijk om haar verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor die doelen?

Staatssecretaris Dijksma:

Dit is inderdaad een herhaling van zetten. Ik heb net al betoogd dat er uiteindelijk ultiem, via Barro en andere juridisch mogelijkheden, ook in het interbestuurlijke, mogelijkheden zijn om de meest vergaande aanwijzingen te doen of besluiten te vernietigen. De vraag is alleen of je het zover wilt laten komen. Ik denk van niet. Ik ga ervan uit dat alle provincies doen waarvoor ze zeggen te staan. We volgen dat ook met elkaar. Mocht er overigens een provincie zijn die wat het natuurbeleid betreft problemen veroorzaakt, dan ga ik ervan uit dat om te beginnen in de Staten die discussie al wordt gevoerd. Democratisering van dit beleid is natuurlijk niet alleen iets wat landelijk plaatsvindt, maar ook lokaal. Daar roeren mensen zich ook. Laten we onze medebestuurders, onze medevolksvertegenwoordigers, ook het vertrouwen geven en laten we ervan uitgaan dat ze erbovenop zitten. In de praktijk zie je ook dat dit zo is.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Maar daar zit precies de zorg. De Staatssecretaris zegt zelf al: ik heb best wel wat instrumenten in handen, maar laten we het er niet op aan laten komen. Die instandhoudingsdoelen staan er niet zo voor dat we daar gemakkelijk mee kunnen omgaan. Er ligt een heel grote opgave en dat is moeilijk. Voor zover ik het kan overzien is alleen in Brabant het CDA uit gedeputeerde staten «geduwd», maar in Limburg nog niet. Ik voorspel de Staatssecretaris dat er, afhankelijk van de kleur van de colleges, wel of niet enige ambitie ligt om iets voor de natuur te doen – laat ik het voorzichtig zeggen – terwijl ze niet wil dat het erop aankomt dat ze daadwerkelijk moet ingrijpen. Wat gaat dit de natuur brengen?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat vind ik niet fair. Ook naar de provincies toe niet. Mijn ervaring met alle provincies is dat ze er daar heel serieus mee aan de slag zijn, ongeacht hun politieke samenstelling. Ik heb inderdaad betoogd dat er enkele instrumenten zijn, maar op het moment dat ik ze zou moeten inzetten, heb ik feitelijk al een groot verlies geleden. Dat is wat ik betoog. Ik hoop dat het nooit aan de orde hoeft te zijn, maar het betekent niet dat ze er niet zijn. Wel is het zo dat we gezamenlijk die inspanning zullen moeten leveren. Mevrouw Ouwehand heeft er gelijk in dat we er niet op elk punt even florissant voorstaan. Het gaat wel beter, maar nog niet goed genoeg. Dat is precies de reden waarom we zo in de weer zijn gegaan met het aanwijzen van die Natura 2000-gebieden. Hoe moeilijk het ook was, het was altijd met steun van de provincies en soms ook met steun van de waterschappen. De beheerplannen worden nu vastgesteld. De afgelopen twee jaar zijn er echt heel grote stappen gemaakt. Ik vind het soms jammer dat dit eigenlijk niet erkend lijkt te worden onder het motto: vinkje, die hebben we nu allemaal aangewezen, klaar, hup, volgende agendapunt. Dit terwijl het in de praktijk gewoon een gigantische stap is. Dit moest mij even van het hart.

De heer Geurts (CDA):

Ik voel mij toch persoonlijk aangesproken door de laatste opmerking van mevrouw Ouwehand dat als het CDA in een college zit, het natuurbeleid gelijk op zijn gat gaat. Dat zou een miskenning zijn van alle partijen die hier aan tafel zitten en die in de diverse colleges met CDA-leden de colleges vormen. Dat mevrouw Ouwehand ons veel eer toedicht, daarvoor dank, maar zo veel eer is volgens mij de overtreffende trap.

Staatssecretaris Dijksma:

Vervolgens kom ik te spreken over het amendement op stuk nr. 59 van het lid Ouwehand waarin staat dat de Minister zorg moet dragen voor de bescherming van soorten en habitats. Ook dit is een recentralisatieamendement. Mevrouw Ouwehand maakt ook gewoon een andere keuze. Zij zegt dat je feitelijk niet moet decentraliseren. Dat is natuurlijk voor een deel wel iets waar het wetsvoorstel over gaat. Om die reden kan ik niet anders dan dit amendement ontraden.

Het amendement op stuk nr. 67 van mevrouw Ouwehand heeft betrekking op de waarborging van de omvang van het Natuurnetwerk. Ik zou hierover willen zeggen: het gaat niet alleen over de kwantiteit van het Natuurnetwerk maar ook over de kwaliteit van natuur. We hebben afgesproken dat we werken aan ontwikkeling, inrichting en beheer die in het Natuurpact zijn opgenomen en met de middelen die daar vooralsnog toereikend voor zijn om bepaalde stappen te zetten. Een goede aansluiting en buffering met landbouwgronden is essentieel – daar ben ik het zeer mee eens – maar ik denk niet dat we het op deze wijze tot op de ha precies moeten vastleggen Overigens is het aantal middelen dat we vooralsnog beschikbaar hebben niet toereikend om dat zo te doen.

Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd of, aangezien we wettelijk voldoen aan de minimale Europese eisen, het ambitieniveau wel voldoende is. Ik denk dat de Europese eisen een heel goed beschermingsniveau geven, zowel op het terrein van de Vogel- en Habitatrichtlijn als op het terrein van Cites. Het wetsvoorstel heeft op sommige punten aanvullende regels. Als de fitnesscheck leidt tot een aanpassing van de Europese regels zal overigens altijd een apart traject moeten worden gestart. Dus ik denk dat het echt al een enorme toer wordt, ook gezien hoe we onze inspanningen moeten inzetten, om voor elkaar te krijgen wat we nu aan ambitie met elkaar hebben vastgesteld. Dat is gewoon niet eenvoudig. Ik denk dat het wetsvoorstel daaraan een bijdrage kan leveren.

Verder heeft mevrouw Dik-Faber gevraagd of het niet tijd is voor een nieuw akkoord in het kader van de decentralisatie. Ik zou denken van niet. Dat akkoord dat tot 2015 loopt, was vooral bedoeld om de overgang van het Rijk richting de provincies te ondersteunen. Op het moment dat het wetsvoorstel een feit wordt, gaan we werken aan de uitvoering ervan. Daar is niet per se een nieuwe mega-afspraak voor nodig over bijvoorbeeld gronden die nog in handen zijn van de een of de ander of over de vraag wat we met DLG doen; het is overigens heel jammer dat het moest worden opgeknipt, zeg ik tegen de heer Smaling, maar het is wel gebeurd en het kon ook niet anders. Al dat soort vraagstukken hoop ik eigenlijk wel achter ons te laten. Het is nu zaak vooral met de provincies over de voortgang van de inzet te praten. Dat blijkt een onderwerp waar we voortdurend met elkaar bestuurlijk overleg over hebben, maar het Natuurpact zoals dat is afgesloten, is feitelijk een voldoende basis. We kunnen beter de energie stoppen in het doen van een goed monitoringsvoorstel aan u en nog een paar van dat soort dingen dan nu weer heel veel energie steken in een nieuw bestuurlijk akkoord, terwijl hetgeen er nu allemaal aan afspraken ligt bestuurlijk gezien voldoende basis biedt om de komende jaren mee door te komen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik wil hier graag op reageren. Het akkoord over 2011–2015 ging over de decentralisaties en dat proces is op enig moment afgerond. Als ik de debatten hier aan deze tafel beluister, merk ik wel dat er nog heel veel onduidelijkheid bestaat over wat deze wet nou regelt voor de taken van het Rijk en de taken van de provincies en hoe die taken zich tot elkaar verhouden. Ook als straks deze wet is vastgesteld, weet ik zeker dat er aan deze tafel nog onduidelijkheid over is. Ik noem bijvoorbeeld de hele discussie over de monitoring. Dus zou het mijn fractie heel erg helpen als er toch afspraken komen waarbij de decentralisaties geborgd worden in hun uitvoering zodat er meer helderheid komt over de verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de provincies en de verantwoordelijkheden onderling tussen de provincies.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is het gewone werk. Dat gaan we ook allemaal doen, maar daar hebben we niet een nieuw bestuursakkoord voor nodig. Over die individuele onderwerpen zullen we vanzelfsprekend weer afspraken maken. Zoals het dan hoort, zal ik u daarvan op de hoogte stellen. Dat zullen de provincies ongetwijfeld ook in de richting van hun provinciale staten doen. Dat is echter iets anders dan een alomvattend akkoord, zoals dat eerder in 2011 noodgedwongen moest worden gesloten. We hebben sindsdien het Natuurpact. Er is ook een andere sfeer ontstaan, ook in de verhouding tussen Rijk en provincies. Dus ik zie de noodzaak niet van een nieuw akkoord. Ik zie wel de noodzaak van een heel goede samenwerking en van het verder uitdiscussiëren van een aantal zaken. Ik zal u daarvan dan ook verder op de hoogte stellen en u er zo veel mogelijk bij betrekken. Daar is geen discussie over, maar als het goed is, is de decentralisatie met dit wetsvoorstel ook een feit. Dat blijft niet almaar een open einde houden.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Met dat laatste ben ik het helemaal eens. Het gaat mij er echter om dat er nog discussie is over verantwoordelijkheden. De Staatssecretaris zegt dat ze het per onderwerp gaat bespreken met de provincies en dat zij de Kamer daarvan op de hoogte zal houden. Dan hebben we het toch gewoon over werkafspraken die gemaakt worden. Waarom zou je die dan niet op papier zetten waarbij alle onderdelen van deze wet langs worden gelopen om er vervolgens een nietje door te doen? Het hoeft ook niet een akkoord te zijn met zo veel kantjes. Het gaat erom dat er richting deze Kamer en richting provinciale staten duidelijkheid ontstaat over wie waarvoor verantwoordelijk is en wie waarop aanspreekbaar is. Dat zou mij wel echt heel goed lijken. Ik heb alle vertrouwen in de Staatssecretaris maar het hangt nog wel een beetje in het midden. Er zit gewoon een sfeer van vrijblijvendheid omheen, waar ik toch wel graag van af wil. Dan kan het op papier zetten van afspraken daarbij helpen.

Staatssecretaris Dijksma:

Er zit geen sfeer van vrijblijvendheid omheen. Dat moet ik echt met kracht tegenspreken. Iedereen weet, of die nou bij de provincie zit of bij het Rijk, dat die aan de bak moet. Zo simpel is het, want anders komen we echt in de knoei met de dingen die we voor elkaar moeten krijgen. Dus men is ook bereid om te leveren en er is ook geen onduidelijkheid tussen de provincies en mij over waar de precieze verantwoordelijkheden liggen. Natuurlijk zullen we in de praktijk wel problemen tegenkomen. Als bijvoorbeeld ten aanzien van het thema otters discussies ontstaan over maatregelen, dan hebben we daar uiteraard ook onderling discussie over, maar dan lossen we dat ook weer op. Ik zie niet in dat we elkaar van bovenaf met een soort bestuursakkoord opnieuw eindeloos moeten gaan vangen in teksten, terwijl we veel beter een aantal praktische zaken bij de kop kunnen pakken en oplossen. Misschien kan ik u wel helpen door met een brief nog een keer te laten zien wat er allemaal nog komt aan zaken waar we met elkaar wellicht nog over moeten discussiëren, zodat u er wat meer een beeld van krijgt. Ik snap wel dat het allemaal op grote afstand is en dat u er graag meer gevoel bij wil krijgen. Dan kunt u ook eens meekijken wat de zaken zijn die ze nog met elkaar gaan bespreken en op welk moment er dan bijvoorbeeld iets komt richting de Kamer. Ik ben namelijk wel van de afdeling open government, dus transparantie over wat er wordt besproken. Dat hebben we bij de PAS gedaan, dat hebben wij bij het Natuurpact gedaan en wij doen het bij deze wetsbehandeling. Wij – provincies en Rijk – weten precies van elkaar waar we op inzetten en waarom. Het gaat dus echt goed.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan wil ik dit blok op één punt na afronden en dan heb ik het eerste blok toch gehad. Mevrouw Van Veldhoven stelde een vraag over het leefgebied van de rodelijstsoorten. Zij heeft gezegd dat het toezicht op de staat van instandhouding van habitats en soorten zich ook moet uitstrekken tot de leefgebieden van de rodelijstsoorten. Haar vraag was min of meer of dit ook zo is. Ook de actieve soortenbescherming zou daarop moeten zien. De kwaliteit van de leefgebieden is onderdeel van de staat van instandhouding van soorten waarop het toezicht in het huidige artikel 1.7 betrekking heeft. De leefgebieden zijn ook onderdeel van de actieve maatregelen voor behoud en herstel van soorten die artikel 1.10 vraagt.

Einde van blok 1.

De voorzitter:

Ik denk dat we nog een blok kunnen doen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat moet kunnen, want het is – hoop ik – qua omvang een iets bescheidener blok. Over de interrupties kan ik natuurlijk niets zeggen, maar aan mij zal het niet liggen.

De voorzitter:

We gaan het proberen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dit blok ziet toe op het thema gebiedsbescherming. Ik volg de wetssystematiek. Dan begrijpt men waarom de blokken zo zijn ingedeeld. Het wetsvoorstel bevat in hoofdstuk 2 regels ter bescherming van de Natura 2000-gebieden. Daarmee geven we invulling aan de verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze bevat voor de gebieden van het Europese netwerk een bijzonder beschermingsregime. Voor de andere natuurgebieden en voor landschappen – ik kijk ook even naar de heer Heerema – geldt dat het aan de provincies is om te bezien of, en zo ja welk aanvullend beschermingsregime nodig is. Ook het lid Klein vroeg hiernaar. De provincies kunnen er feitelijk zelf iets over zeggen. Het reguliere instrumentarium van het omgevingsrecht biedt op zichzelf voldoende instrumenten, bijvoorbeeld planologische beperkingen voor functies in en rond de gebieden, de algemene regels bij de milieuverordening, subsidiëring van inrichting en beheer en instrumenten zoals verwerving of landinrichting. Over dit onderwerp zijn een aantal vragen gesteld en een aantal amendementen ingediend, of die zullen nog worden ingediend, vermoed ik. En dit is geen uitlokking, want ik vind het aantal amendementen al indrukwekkend.

De voorzitter:

De heer Heerema vraagt zich af of dit het antwoord is op zijn vraag.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat komt nog.

De voorzitter:

Dan gaan we verder.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik haal de vragen van de heer Heerema even naar voren. Hij vraagt of een gebied als Midden-Delfland op grond van de wet als beschermd gebied kan worden aangemerkt. Dat kan op grond van artikel 1.10, derde lid.

Het lid Heerema heeft gevraagd of ik toegang tot particuliere grond kan ontzeggen wanneer een en ander speelt met Natura 2000-gebieden en wat de wet daarover zegt. Het kan alleen maar – dat is wel van groot belang; de heer Geurts heeft daarover ook al wat zorgen geuit – in een uiterste noodzaak, als het nodig is voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Eigenaren en personen met gebruiksrechten houden wel zo veel mogelijk toegang tot het gebied. Er is ook altijd overleg met de eigenaar-gebruiker voordat zo'n maatregel wordt ingezet. Zo nodig – en dat is ook van belang – moet nadeelcompensatie worden geregeld. Het is dus ook geen vrijblijvend gebruik van zo'n regeling. Vanuit het Rijk of de provincies moet men waarschijnlijk zelf aan de bak daarvoor.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het is jammer dat particuliere grondeigenaren inderdaad de toegang ontzegd kan worden. Mijn vraag is dan de volgende. Heeft de Staatssecretaris er enig zicht op hoe vaak dit in Nederland kan voorkomen? Gaat het om twee of drie gebieden of kan het om meer gebieden gaan? Ik heb daarop geen zicht. Ik vind het wel interessant om te weten. Als de Staatssecretaris die technische informatie nu niet boven tafel kan krijgen, kan ik dan een toezegging krijgen dat wij die in de loop van de week kunnen krijgen?

Staatssecretaris Dijksma:

Daar komen de hulptroepen al ... Dit is op het land bijna nooit toegepast, een enkele keer wel op zee. Je moet dit ook zo veel mogelijk voorkomen, want we zitten hier niet op te wachten.

De heer Geurts vraagt of ik zicht heb op de manier waarop provincies omgaan met het aanwijzen van nieuwe gebieden. In mijn algemene inleiding heb ik daarover al iets gezegd. De wet biedt de provincie de mogelijkheid om provinciale natuurgebieden aan te wijzen. Het is dus een autonome bevoegdheid. Provincies verantwoorden dit dan tegenover hun Staten. Er is dus geen specifiek beschermingsregime met regels vanuit het Rijk. Dit idee is natuurlijk wel voor een deel ontleend aan het initiatief van Mooi Nederland. Alleen stond daar een beschermingsregime bij, maar dat hebben wij niet overgenomen, ook niet naar aanleiding van in dit geval de opmerking van de Raad van State. Ik zeg het maar voorzichtig.

Is drinkwatervoorziening een reden van dwingend belang als het gaat om het werken binnen een Natura 2000-gebied? Dat kan zo zijn.

De heer Dijkgraaf heeft gevraagd of ik kan toezeggen dat ik terughoudend omga met aanwijzing van Natura 2000-gebieden en overeenstemming zal zoeken met de provincies. De aanwijzing van bijzondere nationale natuurgebieden is alleen aan de orde als dit Europeesrechtelijk nodig is. Dat zal om uitzonderlijke situaties gaan. Als het gaat om het gewoon aanwijzen van natuurgebieden, is bijna alles van wat Nederland zich had voorgenomen, al voor een belangrijk deel aangewezen. Niet alles, want op een aantal onderwerpen resteren discussies. Polder Stein is door de heer Dijkgraaf en de heer Heerema genoemd. Ik verwacht daarover binnenkort een, vermoed ik, infractieprocedure. We zullen dat zien.

De heer Smaling heeft gevraagd – en dat geldt ook voor mevrouw Van Veldhoven die het in een amendement wil verwerken – hoe we omgaan met de landschappen. De heer Smaling vroeg: ben je bereid om te werken aan een landschapsvisie als onderdeel van een omgevingsvisie? Mevrouw Van Veldhoven vraagt of je op de een of andere manier niet ten minste een aantal bijzondere landschappen een plekje moet geven in de wet. Ik denk dat het landschapsbeleid aan de provincie is, want die is daarin autonoom. Alleen voor UNESCO Werelderfgoed is er ook een rijksverantwoordelijkheid. Ik heb eerder – ik heb dit verzoek al eerder ontvangen via Natuurmonumenten – bij een opening van een prachtige tentoonstelling gezegd dat ik best samen met de provincies nog eens ideeën over landschappen wil opschrijven. Ik vind wel dat dit niet kan zonder dat zij daarin min of meer de lead hebben. Het is namelijk echt een aangelegenheid van de provincies.

Ik zou dit willen koppelen aan de vraag hoe je synergie kunt zoeken tussen het agrarisch natuurbeheer en het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het weidevogelbeheer. Daarin zitten raakvlakken waarvan ik merk dat de provincies heel vaak kijken of het Rijk met de provincies op een aantal vlakken iets kan doen om het effectiever te maken. Wij werken bijvoorbeeld bij het agrarisch natuurbeheer heel goed samen, niet alleen nu maar ook de komende tijd, om ervoor te zorgen dat het voor iedereen werkbaar is. Mijn gedachte zou zijn om met hen het gesprek aan te gaan en te bekijken of wij gezamenlijk op dit onderwerp, met meenemen van het hele thema agrarisch natuurbeheer, gemeenschappelijk landbouwbeleid, synergie met landschap en weidevogels, tot een verhaal kunnen komen. Daar hebben wij ongetwijfeld tijd voor nodig. Wel is mijn «ontbindende voorwaarde», ten eerste, dat de provincies het moeten zien zitten. Dat is wel de kern, dat vind ik echt belangrijk. Ten tweede moeten wij het samen met hen in de vaart der volkeren voorop gaan doen. Dat vind ik wel fair, want het is iets waar zij ook invulling aan kunnen geven. Onder die condities zouden we misschien toch iets kunnen doen. Ik ben benieuwd naar het eventueel gewijzigde amendement, want mevrouw Van Veldhoven kondigde een wijziging aan. Mijn voorstel zou zijn om niet nu een oordeel over het amendement dat is ingediend op stuk nr. 15 te geven, aangezien dat nog gewijzigd wordt. Dat schort ik op om dat in de schriftelijke beantwoording voor de tweede termijn van volgende week mee te nemen en er dan uitgebreid op in te gaan. Ik vind het lastig om op iets waarvan ik nu nog niet precies weet hoe het eruit komt te zien al een oordeel te geven, dus ik schort het oordeel nog even op als u dat goed vindt.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik kan me dat over het aspect van de landschappelijke waarde prima voorstellen. Dat lijkt me op zichzelf een nuttige exercitie. Ik ben benieuwd wat daar dan precies uitkomt, maar de Staatssecretaris legt ook heel nadrukkelijk een verband met zaken als weidevogelbescherming en dergelijke. Nu zijn dat dingen die in principe mooi gelijk op kunnen gaan, maar die absoluut niet hetzelfde zijn. Rondom de weidevogels speelt natuurlijk een keiharde soortenbeschermingskwestie, voor soorten waarvoor wij by far al niet meer voldoen aan welke internationale richtlijn dan ook, laat staan aan onze eigen doelen in deze wet. Dus op het aspect van die weidevogels vraag ik me toch een beetje af of die twee dingen nu niet te gemakkelijk bij elkaar worden genomen.

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, juist niet, want ook voor die soortenbescherming zijn in eerste instantie de provincies verantwoordelijk, zoals u weet. Deze discussies spelen bij verschillende onderwerpen, zoals de waarde van landschap en tegelijkertijd het effectiever maken van het agrarisch natuurbeheer, de synergie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de mogelijkheden die dat wellicht weer oplevert om iets te kunnen doen aan bijvoorbeeld akkerranden die groener worden en het weidevogelbeheer. Ik denk dat je misschien wel de meeste winst pakt wanneer je juist doet wat mevrouw Dik mij al een paar keer gevraagd heeft, namelijk wat integraler kijken naar dit verhaal. Want u heeft gelijk, het is ook een hard gevecht om de soort overeind te houden. Juist om die reden denk ik dat het ook goed zou zijn om vanuit verschillende mogelijkheden te bekijken hoe wij met elkaar dan stappen kunnen zetten, natuurlijk wel met inachtneming van de verantwoordelijkheden die eenieder daarbij gewoon draagt. Dus dit is juist niet bedoeld om er gemakkelijk van af te zijn, want dan zou ik zeggen: dat is aan de provincies, dat stelt het wetsvoorstel namelijk, maar het is eigenlijk bedoeld om te kijken of wij niet voor zoiets waardevols met elkaar aan de slag kunnen. Ik kan u overigens vertellen, al mag ik natuurlijk niet klappen uit de boezem van het kabinet, dat ook wij geïntrigeerd zijn door de vogel des vaderlands. Zowel de grutto als de lepelaar gooien bij ons hoge ogen. Minister Blok is een vogelaar, dat weet u misschien niet, hij houdt heel erg van vogels. Dat houdt ons ook bezig. Dat wou ik maar gezegd hebben.

De heer Klein (Klein):

Ik vind het wat erg gemakkelijk om te zeggen: ach, laat de provincies maar over die landschappen gaan, terwijl ik denk dat landschappen juist nationaal en provincie-overstijgend zijn. Dus is het niet veel logischer om in het verlengde van de natuurvisie dan ook een landschapsvisie te geven vanuit het Rijk, zodat we daarin op nationaal vlak keuzes kunnen maken? Dan kunnen we zeggen als je bijvoorbeeld een open landschap wilt houden, dat een provincie daar vaak helemaal niets aan kan doen. Ik neem maar mijn omgeving waar we met Arkemheen-Eemland in twee provincies zitten. Dan krijg je heel rare discussies, terwijl je toch een open gebied wilt houden.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik had nog zo mijn best gedaan om iets anders te doen dan me er gemakkelijk van af te maken, ook op dit punt van de door de heer Smaling ingebrachte gedachte van de landschapsvisie. Ik kan nu mijn hele antwoord wel weer een keer gaan herhalen, maar ik heb daar toch een paar dingen over gezegd die anders zijn dan u nu doet voorkomen, echt waar.

De heer Klein (Klein):

Dat kunt u wel herhalen maar het gaat in feite om wat ik in mijn bijdrage ook heb aangegeven, dat wanneer we het hebben over natuur en landschap we juist ook die koppeling moeten maken. Dan vind ik het toch wel erg gemakkelijk dat u zegt laat het maar aan de provincies over. Dat doet u wel.

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, het aanwijzen van de gebieden is inderdaad een zaak voor de provincies omdat het ook om een bijzonder provinciaal gebied gaat. Tegelijkertijd heb ik in antwoord op vragen van uw Kamer gezegd dat het heel denkbaar zou kunnen zijn indien de provincies ook bereid zijn om daaraan mee te doen. We hebben als ontbindende voorwaarde geformuleerd om dat thema van de landschappen erbij te betrekken. Hoe ga je daar nu mee om? Wat kan weidevogelbeheer daar nu nog voor baat bij hebben als je ook durft te kijken naar twee zaken waar ik in ieder geval ook verantwoordelijkheid voor draag wat betreft het systeem, namelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid en ook het agrarisch natuurbeheer? Hoe kunnen we nu als we de synergie tussen al die dingen bij elkaar halen nog een aantal dingen doen? Wat het aanwijzen betreft hebt u gelijk. Dat doen de provincies en dat zit in deze wet, en dat vind ik prima. Soms helpt het ook om maar heel duidelijk te zijn.

Dan komen we bij het amendement op stuk nr. 24 van het lid Smaling. Hij introduceert een specifieke bescherming van beschermde natuurmonumenten door het Rijk en hij verplicht feitelijk de provincies tot het vaststellen van de beheerplannen. Het wetsvoorstel beschermt alleen natuurgebieden die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn moeten worden beschermd, dus de Natura 2000-gebieden en de categorie van de beschermde monumenten wordt in de huidige wet beschermd op basis van nationaal beleid. Om die reden schrapt het wetsvoorstel deze gebiedscategorie. Dat vermindert overigens ook een regeldruk van naar ik meen 1,3 miljoen per jaar aan administratieve lasten.

Over het algemeen zijn deze gebieden eigendom van natuurbeschermingsorganisaties. Zij worden nagenoeg geheel door provincies beschermd via het planologisch regime voor het Natuurnetwerk Nederland. Dus eigenlijk datgene wat u wilt dat wordt in de praktijk al geregeld. Om die reden ontraad ik dit amendement dan ook omdat dat weer nieuwe regeldruk met zich meebrengt voor iets wat we in de praktijk hebben opgelost.

De heer Dijkgraaf heeft ook een amendement ingediend op stuk nr. 50 over de bijzondere nationale natuurgebieden, dat ertoe strekt dat de aanwijzingen van deze gebieden afhankelijk worden gemaakt van instemming van gedeputeerde staten of van provincies waarin het gebied is gelegen. Het gaat hier om gebieden die beschermd moeten worden op grond van de internationale verplichtingen. Die bescherming kan niet afhankelijk worden gemaakt van de instemming van provincies, net zo min als instemming aan de orde is bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. Om die reden wil ik het amendement op stuk nr. 50 van de heer Dijkgraaf ontraden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Als het moet van internationale verdragen dan zal een provincie diezelfde redeneerlijn hanteren. Dus dan is het op zich geen probleem om hen daarin te consulteren. Volgens mij past het uitdrukkelijk bij de lijn die de Staatssecretaris bij allerlei amendementen neerzet van laat nu de bevoegdheid zo veel mogelijk bij de provincies omdat we decentraliseren om ze hier ook een stem in te geven. Dus ik zou eigenlijk willen zeggen dat die consistente lijn op zich een prima lijn is.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, maar het is ook niet zo dat we geen overleg voeren. Dat is de discussie niet. Dat zullen we echt altijd doen. Dat gaat overigens ook altijd goed tot nu toe, maar hier gaat het over de vraag of je op een gegeven moment aan het eind – daar waar je iets moet doen en dat moeten we dus soms – dan afhankelijk moet worden van instemming. Dus er moet zeker overleg zijn, graag. Dat vind ik de basis van hoe je met elkaar omgaat, en dat overleg moet ook gericht zijn op overeenstemming. Dat wil ik hier ook hardop zeggen want dat zullen we altijd doen, maar dat is iets anders dan in de wet die aanwijzing afhankelijk maken van instemming omdat je soms gewoon moet. Dan stemmen wij zelf eigenlijk ook niet in maar wij moeten wel, dat is precies het punt hier.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat betreur ik dan wel heel erg natuurlijk, want de Staatssecretaris zegt de hele tijd dat die provincies zo belangrijk zijn. Dat ben ik met haar eens. Zij zegt ook dat de provincies hun taak zo serieus nemen. Als er twijfel bestond over de vraag of het nu wel of niet moet op grond van de internationale verdragen dan is dit amendement zinvol. Als er geen enkele twijfel is over de werking van internationale verdragen hoor ik de Staatssecretaris toch niet zeggen dat de provincies het lekker toch niet zullen doen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is, precies andersom, de reden waarom ik denk dat dit probleem zich in de praktijk niet zal voordoen. Als we iets moeten aanwijzen, zal dat beide bestuurslagen verrassen of we zijn het er beide niet mee eens. We zijn er echter wel beide aan gehouden. Daarom kan ik niet afwachten of er eerst instemming is.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, ik begrijp het verdriet, maar leuker kunnen we het niet maken. Dat geldt ook voor het amendement van de heer Dijkgraaf op stuk nr. 52 dat voorziet in een definitie van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden onder verwijzing van het zogenaamde Sweetman-arrest van het Europese Hof. Volgens de Habitatrichtlijn moeten alle projecten met mogelijk significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied passend worden beoordeeld. Zij mogen de natuurlijke kenmerken niet aantasten. Bij de toets wordt gekeken naar alle Natura 2000-habitats en soorten waarvoor het Aanwijzingsbesluit doelen bevat en niet alleen naar de soorten en de habitats die leiden tot de selectie van het gebied, de zogenaamde kwalificerende habitats en soorten. Wij verwachten dat deze definitie die hier wordt voorgesteld, echt te beperkt is en zal leiden tot inbreukprocedures. Om die reden moeten wij het amendement ontraden. Hier moet overigens bij de fitnesscheck wel meer duidelijkheid over komen. Aan de ene kant zijn er allerlei uitspraken, ook recent en door de Commissie, en aan de andere kant zijn er uitspraken verzameld, onder andere door de Raad van State, waar wij de ruimte opzoeken in de richtlijnen, maar waarbij wij aan alle kanten zijn ingehaald door de juridische werkelijkheid. Dat heeft er ook mee te maken dat er in Nederland relatief veel geprocedeerd wordt. Als wij een gebied van een lijst willen halen – zoals bij Polder Stein – wordt er door de organisaties in Brussel bezwaar gemaakt. Vervolgens worden wij alsnog ingehaald door de werkelijkheid, omdat men iets gevonden heeft wat beschermd moet worden. Zo gaat het in de praktijk. Ik ben het met iedereen eens die zegt dat er meer helderheid in moet komen, ook naar de verschillende lidstaten toe. Dat zullen we bij de fitnesscheck zeker aan de orde stellen. Wij willen echter niet geen risico lopen door nu vooruit te lopen op allerlei mogelijke interpretaties. Dat lijkt mij niet verstandig.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Maar daarmee hoor ik de Staatssecretaris eigenlijk zeggen dat zij het wel zou willen, maar dat zij bang is dat het tot inbreukprocedures leidt en dat zij het daarom later wil doen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kan mij voorstellen dat de fitnesscheck op een aantal punten tot juridische helderheid leidt. De doelen zijn belangrijk en daar ga ik voor, maar in de uitvoering van regelgeving zitten kwesties die elders net weer anders lopen, ook door de jurisprudentie. Men is soms ook met zichzelf in tegenspraak. Dat kunnen we aan de orde stellen. Daar hebben wij casussen voor en die zullen wij ook inbrengen, niet met het idee om de doelen ter discussie te stellen, maar wel in verband met de praktische uitvoering en het level playing field in de verschillende lidstaten.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 64 van het lid Dik-Faber om bij AMvB kernwaarden voor landschappen aan te wijzen. Ik wil dit amendement ontraden. In mijn reactie op eerdere amendementen heb ik al gezegd dat landschapsbescherming in principe geen rijksaangelegenheid is, omdat dit de provinciale autonomie betreft. Dit amendement vordert een vorm van medebewind van de provincies. Voor UNESCO stellen wij instructies voor werelderfgoederen op, overigens ook ter bescherming van kernwaarden. Dat gebeurt weer via het Barro. Ik zou dit amendement dus willen ontraden, maar het onderwerp van de landschappen niet willen loslaten. Daarover heb ik zojuist al het een en ander voorgesteld.

De heer Geurts zegt in zijn amendement op stuk nr. 47 dat bij aanwijzing van natuurgebieden de kosten en baten in beeld worden gebracht. Bij de aanwijzing van gebieden speelt immers ook een bredere afweging, waar kosten en baten overigens deel van uitmaken. Overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht hoort een en ander ook te landen in de motivering van een besluit. De heer Geurts licht een deel van het verhaal eruit, maar voegt daarmee niets toe aan de algemene motiveringsplicht. Om die reden wil ik ook dit amendement ontraden.

Het amendement op stuk nr. 57 van mevrouw Ouwehand voorziet erin dat bijzondere nationale natuurgebieden kunnen worden aangewezen vanwege de strikte nationale doelstellingen. Ook dit amendement moet ik ontraden. De bijzondere nationale natuurgebieden met het bijbehorende specifieke beschermingsregime van artikel 2.11 kunnen alleen worden aangewezen voor zover deze gebieden vanwege internationale verplichtingen een extra bescherming moeten krijgen. Voor nationale doelen volstaat het generieke instrumentarium van het omgevingsrecht.

De heer Graus had nog een vraag over de categorieën beschermde gebieden. Hij vroeg of het mogelijk is om een zogenaamd impact assessment te doen. Dat is de laatste vraag in dit blokje. De bescherming van Natura 2000-gebieden vloeit voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Indien de Europese regels ten aanzien van gebiedenbescherming veranderen, kan dat aanleiding zijn voor een impact assessment. Omdat dit wetsvoorstel de gebiedscategorie beschermd natuurgebied schrapt, heb ik laten onderzoeken wat dit betekent voor de vermindering van de regeldruk. Dat hebben we dus al gedaan. In mijn reactie op een amendement van de heer Smaling heb ik al gezegd dat dit een vermindering van 1,3 miljoen per jaar van de administratieve lasten oplevert. Dat assessment is feitelijk met het Sira-onderzoek geweest. Einde blok!

De voorzitter:

De heer Smaling heeft nog een vraag, voordat we gaan schorsen.

De heer Smaling (SP):

Sorry voor al die amendementen, het is een bizarre hoeveelheid. De Staatssecretaris heeft een amendement van mij ontraden, maar ik wil toch even weten of wij wel helemaal dezelfde taal spreken. Het gaat totdat deze wet is aangenomen om bijzondere nationale natuurmonumenten die niet onder Natura 2000 vallen, maar ook niet onder het nationaal Natuurnetwerk. Ik noemde het Bronnenbos bij Ubbergen. Dat zijn gebieden buiten het nationaal Natuurnetwerk en ze zijn niet allemaal in het bezit van natuurorganisaties. Bovendien kent het nationaal Natuurnetwerk natuurlijk niet de beheerplannen die dat soort natuurgebiedjes de nodige bescherming bieden. Het zijn vaak toch wel heel schitterend mooie hotspotjes en ik ben bang dat zij tussen de wal en het schip terechtkomen. Ik vraag me af of de Staatssecretaris ook die gebieden voor ogen heeft die ik bedoel met het amendement.

Staatssecretaris Dijksma:

Niet allemaal, maar de heer Smaling is in ieder geval zo handig om een aantal voorbeelden te vinden die daar net buiten vallen. Een deel van dit type gebieden valt ofwel onder het Natuurnetwerk of onder een op de een of ander manier al in de wet verankerd beschermd regime. De mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt, is dat provincies inderdaad zelfstandig de keuze kunnen maken om een gebied aan te wijzen. Daar hebben zij het Rijk niet voor nodig. Als in een bepaalde provincie het bos dat de heer Smaling noemt van zodanig belang wordt gevonden om te moeten beschermen, kan dat gewoon. We hebben daar alleen geen nationaal regime voor, maar de mogelijkheid zit in deze wet om dat te beschermen.

De heer Smaling (SP):

Gelderland heeft 5 miljard op de bank, maar is niet bereid om deze case van een beschermend regime te voorzien. Zou het niet wat zijn om toch even te kijken om hoeveel sites het nu gaat? Die 1,3 miljoen lastenverlichting verhoudt zich waarschijnlijk niet tot het aantal objecten dat ik voor ogen heb. Kan de Staatssecretaris haar oordeel over het amendement opschorten totdat dit uitgezocht is?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik wil daar heel graag aan tegemoetkomen, maar dat moet ik niet doen. Ik kan dat niet waarmaken, want dat zou betekenen dat ik die verantwoordelijkheid vervolgens weer naar het Rijk trek. Ik begrijp dat u dat beoogt. Dat is vanuit uw opvatting een legitieme zet, maar ik zal die vraag met «nee» beantwoorden. Anders zou ik u blij maken met iets waar u uiteindelijk niet blij van wordt, namelijk uitstel van oordeel maar verder geen tegemoetkoming. Ik vind dat het in de provincies besloten moet worden. Ik kan mij voorstellen dat, als een provincie geld op de bank heeft en de bewoners daar een mening over hebben, er in het democratisch proces in die provincie daarover besluitvorming plaatsvindt. Dat is niet aan ons. Dat moeten de Staten met elkaar regelen.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van blok 2 van de beantwoording in eerste termijn van de Staatssecretaris van Economische Zaken. Ik schors de vergadering voor een dinerpauze van drie kwartier.

De vergadering wordt van 18.46 uur tot 19.35 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Wij zijn bezig met een lang wetgevingsoverleg. Het is om 13.00 uur begonnen en wij willen om 22.00 uur klaar zijn of eerder. Voor de beantwoording van alle vragen en de behandeling van de ingediende amendementen zijn vijf blokken aangekondigd door de Staatssecretaris. Er zijn inmiddels meer dan 60 amendementen ingediend. We zijn nu bij blok 3.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ben bij het blok soortenbescherming aangekomen. Verschillende leden hebben daarover vragen gesteld. Ik begin bij een vraag van het lid Dijkgraaf. Hij vraagt naar het beschermingsregime in algemene zin voor voorkomende soorten. Hij noemt het voorbeeld van konijnen en vraagt waarom je niets mag doen aan een konijn in je tuin. Ik kan hem overigens verzekeren dat ik in mijn tuin een hazenleger heb. Die komen nog voor, ook in stadstuinen. Het konijn is beschermd, net als alle zoogdieren. Deze soorten verdienen bescherming ongeacht de staat van instandhouding wanneer die in het geding is. Het wetsvoorstel biedt ruimte voor provincies om maatregelen te treffen tegen soorten, bijvoorbeeld in de vorm van een vrijstelling. Ik zal straks nader antwoord geven over het aspect van schade. Er is dus voor provincies ruimte in de wetgeving om het een en ander te doen.

De leden Smaling en Grashoff hebben gevraagd hoe vaak de rode lijst wordt geactualiseerd en of die actualisatieplicht in de wet zit. In principe worden rode lijsten eens in de tien jaar geactualiseerd. Het is op zich niet nodig om dit wettelijk te regelen. Er wordt jaarlijks naar gekeken bij de begroting van Economische Zaken. De indicator is de zogeheten effectiviteit natuurbeleid op basis van rode lijsten door het CBS. Dat kunt u op die manier terugzien.

De heer Dijkgraaf zegt dat de bescherming van soorten een lange doorlooptijd kent voor de ontheffing en vraagt of ik die zorg erken en of ik dat wil vereenvoudigen. In het Sira-rapport staat dat enkele respondenten opmerkten dat de procedure voor ontheffingen voor faunabeheer lang duurt. Het zijn de provincies die deze ontheffingen verlenen en zij gaan bezien welke knelpunten zij kunnen oplossen. Zij zullen dat oppakken.

De heer Smaling heeft een opmerking gemaakt over de voorliggende rode lijsten. Hij zegt dat de categorie waterdieren, zowel zoet als zout, minder goed wordt beschermd. Zeevisserij vormt voor vissoorten en andere waterdieren de grootste bedreiging. De Visserijwet biedt uit natuuroogpunt bescherming. Dat is inclusief het gemeenschappelijk visserijbeleid. Daarnaast hebben wij recent een heel spannende en boeiende discussie met de Kamer gevoerd over de exclusieve economische zones. Dat klinkt economischer dan het is, want het gaat eigenlijk over het aanwijzen van natuurgebieden op zee. Verder reguleert ook Natura 2000 de visserij. Ook vanuit die kant komt er regelgeving om zeedieren te beschermen. Ik zal straks nader ingaan op een amendement dat is voorgesteld. Ik kijk even of dat er al bij zit. Anders komt dat schriftelijk.

Dan kom ik bij de overlastbestrijding. De heer Geurts heeft daar vragen over gesteld en de heer Heerema heeft er al een amendement over ingediend. In mijn beantwoording van de vragen van de heer Geurts neem ik mijn reactie op het amendement van de heer Heerema mee. Het gaat om het amendement op stuk nr. 46 van het lid Heerema. Dat geeft een voorziening die gemeenten ondersteunt in de bestrijding van overlast in het stedelijk gebied. Wij hebben het voorbeeld van de meeuwen. De Minister van Economische Zaken maakt hiervoor een landelijke vrijstellingslijst en de provincies maken een provinciale vrijstellingslijst. Het amendement maakt duidelijk dat voor vogels en diersoorten van Europees belang de randvoorwaarden van de Vogel- en Habitatrichtlijn in acht moeten worden genomen, maar het helpt wel om gemeenten ruimte te geven om overlast te bestrijden in het stedelijk gebied, met inachtneming van de Europese randvoorwaarden. Dat laatste is voor mij belangrijk. Om die reden kan ik mij vinden in het amendement op stuk nr. 46. Het biedt duidelijkheid voor de gemeenten.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 33 van het lid Thieme. Dat schrapt de mogelijkheid om een meldingsplicht in te voeren voor activiteiten die schadelijk zijn voor dieren van de nationale lijst. Deze in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid geeft ruimte voor lastenverlichting in de praktijk in de toekomst, omdat de meldingsplicht immers de ontheffing vervangt. De meldingsplicht zal alleen worden ingevoerd als dat verantwoord is. Het moet dan gaan om een situatie waarin het voor burgers en bedrijven duidelijk is hoe op een verantwoorde wijze wordt omgegaan met dieren of planten. Ik vind het wenselijk dat het wetsvoorstel deze voorziening voor de praktijk biedt, ook voor de langere termijn. Om die reden ontraad ik het amendement.

Dan kom ik bij stuk nr. 30, het amendement van het lid Thieme. Dat betreft de vrijstelling voor het houden van kleine hoeveelheden vogels en dieren. Het amendement op stuk nr. 30 schrapt de uitzonderingsgrond om ontheffing te verlenen om onder strikt gecontroleerde omstandigheden een beperkt aantal vogels, dieren of planten te vangen, te plukken en te houden. De Vogel- en Habitatrichtlijn staat deze ontheffingsgrond echter gewoon toe. Ik vind het belangrijk om de ruimte die de richtlijn biedt in het wetsvoorstel op te nemen, zodat Nederland de richtlijnen niet strenger interpreteert dan nodig is. Daarover hebben wij regelmatig discussie met de Kamer. Bovendien worden dieren die op basis van deze ontheffingen worden gehouden, beschermd door de dierenwelzijnsregels. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 30.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 51 van het lid Smaling, dat regelt dat bij AMvB extra dier- en plantsoorten moeten worden aangewezen om te beschermen. In de toelichting worden door de heer Smaling 205 soorten toegevoegd aan de overigens al indrukwekkende lijst van rond de 1.000 soorten. Deze soorten worden bedreigd door de conditie van het milieu. De verboden van dit wetsvoorstel helpen de staat van instandhouding van deze soorten niet. Het is dus niet zo dat wij hiermee voor die soorten een oplossing bieden. Dat zou je via een andere route moeten doen. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 51.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 65 van het lid Dik-Faber. Dat regelt dat de zorgplicht strafrechtelijk kan worden gehandhaafd. Het voorstel voorziet juist in een bestuursrechtelijke handhaving. Het is mijn ervaring – en dat zien wij op allerlei terreinen – dat in een situatie waarin de zorgplicht in het geding blijkt te zijn, een last onder dwangsom of bestuursdwang bij uitstek de mogelijkheid biedt om duidelijkheid te geven. Het is ook makkelijker om het op die manier te regelen. Als je het via het strafrecht wilt doen, kom je in een veel complexere juridische bewijslastvoering terecht. Onze ervaring is dat strafrechtelijke handhaving geen toegevoegde waarde heeft. Vandaar de keuze, niet omdat wij niet willen handhaven, maar omdat wij dat vooral effectief willen doen. Bestuursrechtelijk handhaven is in dit geval echt effectiever. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 65.

Ik kom dan bij een aantal opmerkingen van zowel het lid Heerema als het lid Geurts over invasieve exoten en herintroductie. De heer Geurts heeft daarover een amendement ingediend. De heer Heerema vroeg of beleid niet moet worden gemaakt in overeenstemming met de provincies, in plaats van in overleg. Hij vroeg hoe ik daarnaar kijk. Het wetsvoorstel voorziet nu in een overlegverplichting met de provincies. Het gaat niet uit van instemming. Op deze punten is instemming van de provincies overigens wel denkbaar. Dat is echter niet aan de orde wanneer het gaat om de nieuwe EU-verordening inzake de bestrijding van invasieve exoten. Dat is Europese regelgeving die rechtstreeks haar werking moet hebben in Nederland. Daar zit hem precies het subtiele verschil. Uiteindelijk gaan we ook hier altijd voor overleg en overeenstemming. Dat is de basishouding.

Het amendement op stuk nr. 49 van het lid Geurts regelt dat besluiten over de herintroductie van soorten in overeenstemming met de provincies geschieden, in plaats van na overleg. Nogmaals: ik vind de overlegverplichting voldoende. Het spreekt voor zich dat ik het oordeel van de provincie heel zwaar zal laten wegen in besluitvorming over de herintroductie van soorten. Het punt is dat het lastig is om instemming te vragen als iets rechtstreeks voortvloeit uit nieuwe Europese verordeningen. Ik wil dit dus niet zo in de wet opnemen, maar voor de wetsgeschiedenis zeg ik tegen de heer Geurts dat ik wel in de geest van zijn amendement wil handelen. Dat betekent dat ik er wel op uit ben om overeenstemming te bereiken. Soms krijgen we natuurlijk gewoon te maken met een aantal zaken die we moeten doen. Overigens geldt dat dan ook voor het Rijk. Het is denk ik van belang om het zo te zien.

De voorzitter:

Voor u verder gaat: het lid Heerema heeft een vraag voor u.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik begrijp het antwoord van de Staatssecretaris zo dat «in overeenstemming» prima mogelijk is, maar dat er bovenliggende regelgeving kan zijn die dat uiteindelijk belemmert. Ik zie dus in feite niet zozeer in waarom over deze twee punten geen amendement ingediend en aangenomen zou kunnen worden. De Staatssecretaris is toch gedekt door bovenliggende wet- en regelgeving uit Europa? Dit geldt in principe voor alles wat daar niet onder valt. «In overeenstemming met» is dan volgens mij een stuk verstandiger dan alleen «in overleg met». Maakt dat nog uit voor het amendement op stuk nr. 49 van de heer Geurts en het amendement dat ik mogelijk wil indienen over invasieve exoten?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ontraad het amendement in deze vorm, omdat het precies die uitzonderingsgrond niet benoemt. Die helderheid moet wel geboden worden. Als de heer Geurts dat zou willen, moet hij samen met mijn mensen nog even sleutelen aan een tekst. Datzelfde advies geldt ook voor het lid Heerema.

De voorzitter:

Het lid Heerema zei: helder.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is mooi.

De heer Geurts (CDA):

Het lid Geurts werd uitgedaagd om antwoord te geven. Hij wil zeker samen met het ministerie sleutelen aan amendementen. Als het zo doorgaat, krijg ik in ieder geval één amendement aangenomen. Dat wil ik voor de Handelingen graag even opmerken. Waarschijnlijk zegt de Staatssecretaris vervolgens dat het oordeel aan de Kamer is, mits het amendement wordt aangepast.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat moeten we dan eerst wel zien. Ik verkoop de huid niet voor de beer geschoten is. Dat mag trouwens ook niet, maar dat terzijde. Nogmaals: die welwillendheid proeft de heer Geurts goed, maar de teksten moeten wel kloppen. Als het lukt, komt er vervolgens een positief oordeel.

De voorzitter:

Nadat een gewijzigd amendement is ingediend, zullen we dat dan via een brief van de zijde van de regering vernemen. Dat lijkt mij de mooie route.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kan daar in de schriftelijke tekst dan overigens ook gewoon opnieuw op ingaan. Winst is dat de heer Geurts van plan is om zijn amendement te wijzigen. Dat is mooi.

Dan kom ik bij een opmerking/vraag van zowel het lid Dik-Faber als het lid Graus. Het ging daarbij om wildschade, het bedrag dat daarmee gemoeid is en administratieve procedures die met name boeren moeten starten. Gevraagd is of ik bij het IPO wil aandringen op gelijke procedures voor boeren wat betreft het thema wildschade. De drempel – want daar gaat het denk ik ook om – van € 300 aan wildschade is echt een bevoegdheid van de provincies. Naar mijn smaak gaan zij daar verstandig mee om. Mijn indruk is ook dat ze met alles rondom faunabeheer wat in hun richting gedecentraliseerd is naar gebruikers zo veel mogelijk een bepaalde eenheid willen uitstralen. Ik vind alleen dat ik nu niet meer kan doen dan dat. Mijn indruk is dus dat zij daarmee aan de slag zijn gegaan en dat is denk ik goed.

Mevrouw Van Veldhoven heeft een vraag gesteld over de noodzaak van een openbaar toegankelijke databank waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Ik zou zelf niet willen overgaan tot het aanwijzen van een databank. Er is namelijk een Nationale Databank Flora en Fauna. Die wordt al door de provincies beheerd. De natuurgegevens in deze databank zijn toegankelijk, overigens wel tegen een kostendekkend tarief. Gezien de dienst die wordt verleend, vind ik dat op zichzelf ook fair. Zij steken daar natuurlijk ook energie in.

De heer Graus heeft terecht een aantal opmerkingen gemaakt over wildlife en hoe we daarmee omgaan. In een eerder debat hebben we al aangegeven dat, los van een aantal moties die hij heeft genoemd, we echt stappen moeten ondernemen. Dat doen we overigens ook. Tijdens het algemeen overleg Natuurbeleid en Biodiversiteit heb ik toegezegd dat ik de Kamer in oktober een verkenning zal sturen over de mogelijkheden om de invoer van jachttrofeeën nog verder te verbieden. In de afgelopen maanden hebben we wederuitvoer van ivoor en neushoornivoor al verboden. Dat is al een deel van de invulling van de motie zoals het lid Graus die eerder heeft ingediend. Dit hebben we gedaan omdat we in de praktijk zien dat het ontzettend moeilijk is om het verschil te handhaven tussen antiek ivoor, want daar ging het in de beleving over, en ivoor dat helemaal niet antiek is maar dat gewoon door middel van bijvoorbeeld stroperij via ons land wordt doorgevoerd. Verschillende lidstaten in Europa hebben hetzelfde besluit genomen, waaronder het Verenigd Koninkrijk. Als je een bijdrage wilt leveren, is het van belang om hierin stappen te zetten. Ik heb dus al een eerste stap kunnen zetten. De verkenning krijgt de Kamer in oktober. Volgens mij staan we er samen voor dat we iconische dieren, want daar hebben we het over, zo goed mogelijk beschermen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De Staatssecretaris heeft dat tijdens het algemeen overleg inderdaad toegezegd. Als wij regels willen instellen ter bescherming van wildlife en bijvoorbeeld de invoer van jachttrofeeën verder willen beperken, is het handig als de Natuurwet de mogelijkheid biedt om een AMvB te maken. Nu heb ik een amendement ingediend, maar ik weet niet zeker of de Staatssecretaris het al heeft ontvangen. Als dat niet zo is, is dit wellicht niet de plaats om daarop een reactie te vragen. Ik hoop dan dat de Staatssecretaris er schriftelijk op reageert. Ik zou wel graag willen weten of de Staatssecretaris serieus naar dit amendement wil kijken. Ik weet dat zij pas in oktober met een visie komt, maar we hebben dan alvast een mogelijkheid gecreëerd zonder dat we dit hebben ingevuld. Dat is het idee van het amendement.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat lijkt mij goed. Ik heb hier wel een amendement, namelijk dat op stuk nr. 69. O, ik hoor dat dat niet is ingediend. Ik zal ernaar kijken. Mevrouw Thieme krijgt daar gewoon een schriftelijke reactie op.

De voorzitter:

Het betreft het amendement op stuk nr. 81.

Staatssecretaris Dijksma:

Misschien is het voor de helderheid goed om te zeggen dat we ergens halverwege mijn termijn de bijl hebben laten vallen om te bepalen waar we vandaag op zouden reageren. Dat doen we tot en met het amendement op stuk nr. 70. Die amendementen hebben we nog kunnen verwerken. De rest krijgt de Kamer schriftelijk. Hoe minder er nog bijkomt, hoe sneller het antwoord komt. Toch? Dat hadden we afgesproken.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb een procedurele vraag. Dit is een wet voor de natuurbescherming in Nederland. Jachttrofeeën, die de VVD hier ook helemaal niet wil hebben, hebben te maken met internationale, illegale handel. Volgens mij hoort dat bij een heel ander ministerie thuis.

Staatssecretaris Dijksma:

Het hoort bij ons, want het gaat om Cites. Ik ben ook degene die internationaal de mandaten verleent voor het onderhandelen vanuit Nederland over Cites. Het wetsvoorstel bevat bij mijn weten ook een basis om hierover iets te zeggen. Dat is dus niet het probleem. We moeten dat even afwachten, maar het gaat wel echt om Cites-lijsten. Over het algemeen staan daar de dieren op waarvoor we ook willen opkomen. De iconische dieren hebben in ieder geval hun bescherming in Cites gevonden. Ik kijk ernaar en de heer Heerema krijgt daar nog een antwoord op.

Dan kom ik bij de heer Geurts die het amendement op stuk nr. 69 heeft ingediend. Dit amendement gaat over een aanwijzing van nationale soorten voor het beschermingsregime bij AMvB in plaats van bij wet. De lijst «nationale soorten» is in de wet opgenomen om de bestendigheid en duidelijkheid te verzekeren. Dit amendement maakt dat als het ware weer onduidelijk. Om die reden ontraad ik het. Ik zal zo nog iets zeggen over de Omgevingswet en over wat ik mij voorstel bij het opgaan van het wetsvoorstel voor de natuurbescherming in de Omgevingswet. Het kortste antwoord daarop zou zijn: een-op-een. Maar hier zit wel een punt waarvan je je kunt voorstellen dat het in het kader van de Omgevingswet opnieuw bekeken zou kunnen worden. Ik zal daar zo meteen nog op terugkomen.

De heer Geurts (CDA):

Ik dien niet voor niets amendementen in. Bij de samenstelling van de lijst, zoals die nu in de wet is opgenomen, en bij de onderbouwing daarvan heb ik een aantal vragen. Daarom hebben we het op deze manier gedaan. Zo kan het kabinet onderbouwen wat het weer op de lijst wil zetten. Ook bij de overgang naar de Omgevingswet is dat gelijk helder. Ik wil de Staatssecretaris toch verzoeken om nog eens even heel goed naar dit amendement te kijken.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik wil dat van harte nog een keer doen, maar ik heb daarbij ook een aantal overwegingen gegeven. Juist als het om dit soort kwesties gaat, is het belangrijk dat je langjarig duidelijkheid biedt. Als het steeds verandert, leidt dat voor de betrokkenen die ermee moeten werken weer tot onzekerheid. Volgens mij wil de heer Geurts dat ook niet. Het is dus in ons beider belang. Ik begrijp zijn redenering overigens wel en ik wil daar best nog een nacht of een paar nachten over slapen. De komende nacht wordt echter heel kort, want ik ga in alle vroegte naar Luxemburg. Ik kom er dus nog op terug.

De voorzitter:

Het gaat dus om het amendement op stuk nr. 69. Dit wordt meegenomen in de schriftelijke beantwoording.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, ik ga dat nog schriftelijk beantwoorden.

De voorzitter:

Dan is het voor iedereen helder.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kom bij het laatste onderwerp van dit blok. Het betreft het kappen en snoeien tijdens het broedseizoen. De heer Graus vroeg of ik ervoor kan zorgen dat dit stopt. Ja, want dit is verboden tijdens het broedseizoen en het geldt voor hagen en bomen met nesten. Dat doen we dus.

Ik ga naar het vierde en een-na-laatste blok. Dit is ook meteen het meest omvattende blok. Dat is ook niet toevallig, want het gaat over jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. Er zijn veel vragen over dit onderwerp ingediend, alsook de nodige amendementen. Ik heb vanochtend bij de behandeling van het initiatiefvoorstel van mevrouw Thieme ook al gezegd dat dit niet verwonderlijk is, omdat de jacht nu eenmaal een thema is dat in de Nederlandse samenleving tot veel discussie leidt. Dat was overigens in het verleden ook al het geval. Destijds heeft dat geresulteerd in een beperking van de jacht tot vijf wildsoorten in het jachtseizoen. We hebben ook vandaag weer gemerkt dat het debat levendig is. Als het mag, want dat is niet gebruikelijk, wil ik wel één ding zeggen over de toon van het debat. Ik heb daar zo mijn eigen gevoelens over. Ik begrijp heel goed dat dit onderwerp, als er sprake is van een verschil van mening of een andere opvatting, niemand onberoerd laat. Als je kijkt naar sommige kwalificaties die worden gebezigd en waarvan ik er zelf een paar heb mogen ontvangen, maakt dat ons niet sterker. Ik zou het prettig vinden als we het langs de lijn van de inhoud met elkaar eens of oneens zouden kunnen worden. Ik weet niet of het uitmaakt, maar ik wil dit toch gezegd hebben. Ik heb altijd geleerd dat het debat daar uiteindelijk beter van wordt.

Mij is gevraagd hoe ik over nut en noodzaak van de jacht denk. Zoals gezegd, vind ik het doden van dieren alleen acceptabel als er een maatschappelijke noodzaak is. Natuurlijk is het doden ook acceptabel in geval van nood, zoals de heer Graus ook een paar keer heeft gezegd, bijvoorbeeld als daarmee erger wordt voorkomen. Ook de jacht op de vijf wildsoorten moet dus, mede vanwege de intrinsieke waarde van het dier, een maatschappelijk doel dienen. Bij de jacht gaat het om het voorkomen van schade als gevolg van overpopulatie in een jachtveld. De jachthouder is verplicht, zo staat dat ook in de wet, om een redelijke wildstand in zijn veld te handhaven en hij is, als hij dat niet doet, aansprakelijk voor schade die het wild aan derden veroorzaakt. Het wetsvoorstel versterkt een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht. Ik vind dat belangrijk, omdat we hier immers spreken over een onderwerp dat in de maatschappelijke context zeer gevoelig ligt. Met de voorgestelde aanpassingen kan de jacht in Nederland in het kader van wildbeheer een rol blijven behouden. Daarmee wordt recht gedaan aan de rol die jachthouders ook buiten de jacht kunnen vervullen, bijvoorbeeld bij de bestrijding van schade of het beheren van populaties. Je ziet ook dat dit zonder hen best heel lastig zal zijn. Veel mensen hebben dat ook gezegd. Er is natuurlijk ook sprake van veel vrijwilligerswerk. Tegelijkertijd zie je dat de in dit wetsvoorstel opgenomen eisen, namelijk dat er gejaagd wordt volgens het faunabeheerplan en dat jagers zich moeten aansluiten bij een Wildbeheereenheid, ervoor zorgen dat de jacht ten dienste komt te staan van het gebied. Daarmee is als het ware ook inhoudelijk een maatschappelijke doelstelling aan de jacht gekoppeld. Dat versterkt de waarborg dat de jacht bijdraagt aan het beperken van schade en overlast, dat jachthouders voor een redelijke wildstand zorgen, zodat er ook geen negatief effect op de natuurwaarde is, en vooral ook dat de jacht duurzaam is. Ook dat werd hier gezegd en ik ben het daarmee eens. In het proces van het opstellen van de faunabeheerplannen door de Faunabeheereenheden wordt recht gedaan aan de specifieke omstandigheden in het gebied, maar ook aan de gevoelens en verwachtingen van de betrokkenen in de streek. Wat mij betreft is dat een breed aantal betrokkenen en zijn dat niet alleen de jagers zelf.

De heer Geurts heeft gevraagd wie de wildschade nu eigenlijk gaat bestrijden. Zoals gezegd, is de jachthouder verplicht om een redelijke wildstand in zijn jachtveld te handhaven om daarmee, als vanzelf, ook wildschade te voorkomen. Dat staat in artikel 3.18, lid 3 van de wet. Tegelijkertijd heeft de heer Geurts gevraagd waarom provincies niet zelf mogen bepalen welke middelen worden gebruikt voor beheer en schadebestrijding. Het wetsvoorstel geeft de provincies de ruimte om dat te bepalen. Dat staat in artikel 3.24. Daarin is bepaald dat provincies in de ontheffingen voor beheer en vrijstellingen voor schadebestrijding middelen aanwijzen. Dat gebeurt uiteraard wel binnen de randvoorwaarden van de Vogel- en Habitatrichtlijn, dus het is niet ongeclausuleerd. De heer Klein legde nog een verband met de Benelux-overeenkomst. Hij vroeg: waarom handel je daartegen? Dat doen we niet. De Benelux stelt grenzen aan de wildlijst en Nederland mag daarbinnen ook selecteren.

Dan is er in de aanloop van de behandeling van dit wetsvoorstel ook veel gesproken over de vraag: hoe reguleer je de vrij bejaagbare soorten op een zodanige manier dat het aan de ene kant handhaafbaar en uitvoerbaar is en aan de andere kant oplevert dat er minder discussie ontstaat over de vorm van dat onderdeel van de jacht? We hebben vastgesteld, ook door middel van onderzoek dat gedaan is door bijvoorbeeld Sira, dat met name op dit punt het wetsvoorstel zoals dat er lag, een enorme extra administratieve last met zich mee bracht. Mevrouw Dik heeft gelijk dat er nu al vrijwillig afschotgegevens verzameld worden, maar dat is iets anders dan het vooraf precies tellen van hoe alle wildbestanden er uitzien. Die gegevens zijn er dus nog niet. Volgens het rapport van Sira leidt dat tot een toename van de administratieve lasten van boven de 200%. Dat onderzoek slaat op dat onderwerp daarom ook zo fors uit. Mevrouw Dik zei dat jagers al gegevens hebben die toch gewoon transparant gemaakt moeten kunnen worden, waarbij zij niet ziet wat daarvan de extra last is. Dat klopt, maar dat gaat dan over wat ze geschoten hebben.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Volgens mijn gegevens is het wel degelijk zo dat jagers tellingen doen voor het aanwezige wild in het veld. Immers, de Staatssecretaris heeft zojuist aangegeven dat jagers verantwoordelijk zijn voor een redelijke wildstand in het veld. Om die status quo van een redelijke wildstand te handhaven, zullen ze op basis van hun eigen tellingen moeten weten wat de omvang van het wild is in het veld. Die tellingen zijn er maar de tellingen van jagers komen niet overeen met die van bijvoorbeeld Sovon. Dus daar zou actie op moeten worden ondernomen. Die tellingen rond een redelijke wildstand is iets waarmee ze aan de slag gaan. Wat is het probleem om dat transparant te maken?

Staatssecretaris Dijksma:

Nogmaals, ik denk dat transparantie iets is waar we het vooral over eens zijn. Wat ik ervan begrijp, is dat we wel vrij precieze en nauwkeurige gegevens hebben over hoe het zit met afschot, maar dat de tellingen wat betreft de wildstanden schattingen zijn. Dat is dus net iets anders dan hoe ik dat heb aangevlogen in het wetsvoorstel. Dus die zijn niet zo precies als mevrouw Dik suggereert.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Inderdaad, het is heel lastig om het precies tot op dat ene stuk wild in kaart te brengen. Dus een bepaalde onzekerheidsmarge is er altijd. Daarom zouden we er ook naar moeten kijken hoe er beter geteld kan worden. Het is echter wel degelijk zo dat de tellingen worden uitgevoerd en dat er een schatting wordt gemaakt van het aanwezige wild in het veld. Op basis van die schattingen wordt geoordeeld of de wildstand redelijk is. Dat is immers ook de opdracht die de jagers hebben gekregen. Hoe kunnen we bepalen dat een bepaalde mate van afschot wenselijk is als we niet vooraf in kaart hebben gebracht wat de wildstand in het veld is? Om tot een goede beoordeling van het afschot te komen moet je gewoon weten hoeveel wild er in het veld zit. Die gegevens hebben de jagers. Dus kom maar op, zou ik tegen de jagers willen zeggen. Lever het maar aan, wees transparant. Dat willen ze zo graag, dus laat het dan maar zien.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ga het nog een keer proberen. Het zijn altijd schattingen. Dat is dus op voorhand niet per se een goede basis om een afschotplan op in te zetten. Als je dat zou willen – dat vloeit ook voort uit het onderzoek van Sira – dan zul je veel preciezer dan via een schatting tewerk moeten gaan. Op basis van de tellingen kun je tot een faunabeheerplan komen. Echter, als je dat ook strafrechtelijk zou willen handhaven, zul je echt veel meer moeten doen op een veel hoger aggregatieniveau. Dan zul je veel preciezer in kaart moeten brengen hoe het zit. Daar zit nu exact de discussie. De Flora- en faunawet zegt dat een faunabeheerplan is vereist voor populatiebeheer door de Faunabeheereenheden op basis van een ontheffing van de provincie. Het wetsvoorstel zegt – en dat blijft wat mij betreft ook zo – dat het faunabeheerplan ook geldt voor de jacht op de vijf wildsoorten en voor de schadebestrijding door grondgebruikers. Nieuw onderdeel van dat faunabeheerplan – daar gaat de discussie vandaag over in relatie tot het amendement van de leden Heerema en Leenders – is dat afschotplan. Jagers en grondgebruikers zijn dus verplicht om overeenkomstig dat faunabeheerplan en het afschotplan te handelen bij respectievelijk de uitoefening van de jacht en de schadebestrijding. Een van de dingen die ook nieuw zijn, is dat jagers zich moeten aansluiten bij een wildbeheereenheid. Die eenheid heeft immers tot taak om het faunabeheerplan uit te voeren en een duurzaam beheer te bevorderen. Die Wildbeheereenheden moeten aan Faunabeheereenheden op hun verzoek informatie geven over de uitvoering van die faunabeheerplannen. Op dit moment is het nog zo dat het aan de Faunabeheereenheden is om andere organisaties te laten deelnemen. Uiteindelijk keuren de provincies het faunabeheerplan goed. Zij kunnen ook nadere regels stellen over de inhoud van het plan en over de Faunabeheereenheden. Wat zeggen de leden Heerema en Leenders nu in hun amendement op stuk nr. 53? Zij zeggen dat een potentieel forse toename van regeldruk kan worden voorkomen als niet meer op voorhand wordt gewerkt met een precies afschotplan. Volgens dit amendement blijven het faunabeheerplan en de verplichting voor jagers om via Wildbeheereenheden mee te werken aan de uitvoering gewoon bestaan. Daarmee is de inhoudelijke koppeling aan maatschappelijk duurzame vormen van jacht geregeld. Dat is voor mij heel belangrijk. Jacht moet een doel kennen. Daar zijn we vandaag ook mee begonnen en niet iedereen vindt dat leuk, maar ik zeg het gewoon zoals ik het voel: het idee van plezierjacht doen we niet. Dus het gaat erom dat je de jacht, ook de jacht op die vijf soorten, koppelt aan een inhoudelijk maatschappelijk doel. Dat ligt besloten in die Faunabeheereenheden en hun plannen. Het amendement eist in feite twee dingen, te weten ten eerste een democratisering, verdergaand waar het gaat om de Faunabeheereenheden, waarbij niet alleen de jagers of de mensen vanuit de provincie maar ook andere organisaties een plek krijgen, en ten tweede transparantie. Wat mevrouw Dik zegt is volgens mij waar; soms moet je op dossiers die zich nu in de duisternis bevinden, gewoon het licht laten schijnen. Dat is uiteindelijk goed voor iedereen. Dan kan iedereen ook meekijken wat er gebeurt. Ik denk dat dit ons allemaal gaat helpen. Je voert de discussie daar waar die ook gevoerd moet worden, namelijk tussen groepen mensen die die discussie ook echt moeten voeren. Zo lees ik het amendement. Alles afwegend is dat een amendement waar ik van kan zeggen dat ik mij erin kan vinden. Dat betekent dat de kern is en blijft een koppeling, ook in de wet, aan het doel. Dat is echt de crux. Het is een wat eenvoudiger manier om tot het doel te komen maar tegelijkertijd leidt het tot meer democratie en meer zeggenschap, ook van mensen van buiten de jacht zelf, op het thema. Dat is voor mij ook winst in het hele dossier. Om die reden krijgt dat amendement dit oordeel.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik snap echt niet hoe de Staatssecretaris tot de conclusie kan komen dat die tellingsgegevens er niet zijn. Als je een seconde googelt dan kom je bij allerlei Wildbeheereenheden. WBE Broek & Duin: vierjaarlijkse tellingen, zo goed mogelijk vaststellen van absolute aantallen. WBE Delfland zegt: het is bitter noodzakelijk dat we deze gegevens hebben voor de wildschadebeheerregistratie. WBE Nijkerk en omgeving: meerdere malen per jaar wordt het wild geteld. De KNJV heeft zelfs een officieel telformulier met een ochtendtelling, een avondtelling en een eindresultaat, en dat voor allerlei diersoorten. De gegevens zijn er gewoon. Ik heb de KNJV een aantal keren gesproken. Het argument om het vertrouwen te geven en niet voor alles een vergunning te eisen, was dat men alle gegevens heeft. Juist als je af wilt van een vergunning vooraf en een toetsing achteraf wilt, moet je dat doen op basis van een plan dat is gebaseerd op gegevens. Men zei tegen ons dat men al die gegevens heeft en dat men altijd telt, omdat men anders ook niet kan bepalen hoeveel dieren men kan bejagen met het oog op de redelijke wildstand. Dus of die gegevens zijn er of die redelijke wildstand is gewoon een farce.

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, er worden nu twee dingen door elkaar gehaald. Dat faunabeheerplan komt er. Dat blijft ook zo. Daaraan doen wij niets af. Dat zal ook zeker gebaseerd moeten zijn op de schattingen, de tellingen. De woorden «zo goed mogelijk» geven nu juist het kwetsbare aan in deze kwestie. Als je veel verder wilt gaan en het hele instrumentarium eraan wilt hangen om het juridisch overeind te houden, mag het niet «zo goed mogelijk» zijn, maar moet je het heel precies weten. Mevrouw Van Veldhoven zal het rapport van Sira ook gelezen hebben. Zij heeft dus ook gezien dat de teller als het ware nogal uitslaat op het moment dat hier gekeken wordt wat het aan extra regeldruk betekent. Dat is niet omdat we dan genoegen kunnen nemen met de gegevens op het niveau zoals ze er tot nu toe zijn. Betekent dit dat er geen transparantie moet zijn? Nee, dat lijkt mij onverstandig. Moet de provincie voor het faunabeheerplan ook draagvlak zoeken? Dat lijkt mij zeer verstandig. Sterker nog: dat moet eigenlijk ook en wat mij betreft ook veel breder dan alleen maar in eigen kring. Dit alles moet dus gebeuren. Dat faunabeheerplan is dus geen farce. Het is ook niet nergens op gebaseerd.

Als je echter veel verder wilt gaan en tot en met een afschotplan beleid wilt voeren, is de consequentie daarvan een enorme extra regeldruk omdat de hoeveelheid gegevens en de precisie waarmee je ze zult moeten aanleveren, veel groter is dan van de schattingen of tellingen die er nu zijn. Dat moet je gewoon onder ogen willen zien. Sommigen van u vinden dit acceptabel en anderen niet. Ik ben het ermee eens dat het echt heel belangrijk is dat die transparantie er komt, want daar heeft iedereen baat bij. Wij moeten dit onderwerp ook uit die mystificatiesfeer halen waar het nu in zit. Dat laatste is namelijk niet goed; niet voor de jagers zelf, niet voor de provincies die hiervoor het beleid en het draagvlak moeten blijven creëren, en ook niet voor alle mensen die er gewoon een mening over willen hebben omdat ze maatschappelijk of om wat voor reden dan ook vanuit dierenwelzijnsoogpunt gewoon die betrokkenheid voelen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

In een faunabeheerplan kunnen allerlei maatregelen staan om problemen te voorkomen, waaronder de jacht. Dat is een van de middelen die kunnen worden ingezet. Het zou dan heel logisch zijn om voor de jacht een afschotplan te maken. Dat een afschotplan niet waterdicht kan verzekeren dat je geen konijn gemist hebt, snapt ook de rechter. Dat snappen wij allemaal. In de Nederlandse wetgeving staat op allerlei plaatsen of je je redelijkerwijs op bepaalde dingen mag baseren of niet. Geen rechter zal toetsen of het vijftien konijnen waren of zeventien. Dat zou ook absurd zijn en enorme lasten meebrengen. Dat wil niemand. In het kader van een faunabeheerplan bekijk je echter wat de overlast is en wat er moet gebeuren, welk gedeelte je via afschot beheert en wat redelijkerwijs het plan is dat wij daarvan maken. Dat is toch helemaal niet zo'n gek voorstel?

Staatssecretaris Dijksma:

Nogmaals, het faunabeheerplan is bij mijn weten openbaar en zal ook door het provinciale bestuur moeten worden goedgekeurd. Het is niet zo dat de planvorming die mevrouw Van Veldhoven vraagt, niet plaatsvindt. De vraag is alleen op welk aggregatieniveau we uiteindelijk tot in de details dat gaan regelen. De discussie gaat dus niet over de vraag of er een plan moet zijn, want het is voor het eerst voor alle soorten in de wet belegd. Dat is winst ten opzichte van eerder. De vraag is ook niet of er transparantie is, want ik ben het zeer met mevrouw Van Veldhoven eens dat die noodzakelijk is. Dat helpt ons allemaal. Overigens vinden de jagers tot en met de natuurorganisaties dat ook allemaal. Vervolgens is de vraag hoe je ervoor zorgt dat je tot die redelijke wildstand komt en hoe je het faunabeheerplan koppelt aan een maatschappelijk doel. Er zijn een aantal voorstellen om zowel de Faunabeheereenheden als de Wildbeheereenheden als de plannen niet meer te doen, maar ik denk dat je dan met lege handen eindigt, behalve wanneer je zou zeggen dat je dit helemaal niet meer wilt. Dan heb je natuurlijk geen alternatief. Ik snap wat mevrouw Van Veldhoven zegt, maar zoals zij het zegt, zal het ook met het amendement dat voorligt de uitkomst zijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De Staatssecretaris heeft gezegd dat zij het onacceptabel vindt als er wordt gejaagd zonder dat er een maatschappelijke noodzaak is. Zij heeft zelf bedacht, omdat zij het onacceptabel vindt, in haar wetsvoorstel een afschotplan verplicht te moeten stellen voor de plezierjacht. De coalitiepartners willen de afschotplannen schrappen en het bij het faunabeheerplan houden. Wildbeheereenheden hoeven niet meer verplicht gegevens aan te leveren bij de Faunabeheereenheden. Dat staat allemaal in het amendement. Feitelijk betekent dit dat er veel meer mist opgetrokken gaat worden. Wij laten de jagers met dit amendement, als het door de Kamer wordt aangenomen, weer alle ruimte om zelf te bepalen hoeveel dieren er ongeveer zijn en hoe zij denken de schadebestrijding dan wel de plezierjacht verder in te vullen. Dan wordt hooguit achteraf pas bekeken wat er precies allemaal doodgeschoten is. Hoe verhoudt dit zich met de stellige overtuiging van de Staatssecretaris dat er transparantie moet zijn, dat het aantoonbaar duurzaam moet zijn, dat wij er allen goed naar moeten kunnen kijken en dat het onacceptabel is als het gebeurt zonder noodzaak? De Kamer noch de maatschappij kan met dit amendement goed de vinger aan de pols houden. Dat kan de Staatssecretaris toch niet ontkennen? En dit alles vanwege de administratieve lasten.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ga, waarschijnlijk tegen beter weten in, toch een poging wagen. Allereerst bevat de wet zelf de inhoudelijke doelstelling die voor alle vormen van jacht geldt. Ik heb het vanochtend al gezegd en het wordt ook in geen enkel amendement, althans niet van de coalitie, en ook niet van de PvdD, weggehaald. Dat zit dus in de artikelen. Ten tweede – en misschien is het voor de geschiedenis goed om het een keer te zeggen – zat dat afschotplan al in het wetsvoorstel. Ik heb dat dus niet in mijn nota van wijziging toegevoegd. Ik wil mij er hiermee niet van afmaken, maar het zat er al in. De redenering destijds was dat men de lijst van te jagen soorten met maar liefst acht uitbreidde van vijf naar dertien. Destijds werd dat ervaren als een mogelijkheid om een politiek compromis te realiseren om het voor deze of gene wat acceptabeler te maken. In mijn nota van wijziging wordt die uitbreiding teruggedraaid. De acht soorten die op de nominatie stonden om toegevoegd te worden, heb ik weer geschrapt omdat ik echt denk dat we daar niemand een dienst mee bewijzen.

Vervolgens gaat de discussie nu over de vraag hoe je inderdaad effectief ervoor kunt zorgen dat er een redelijke wildstand is, die controleerbaar is en waar in de vorm van democratisering ook meerdere partijen over meespreken, anders dan nu, en hoe je ervoor kunt zorgen dat uiteindelijk ook verantwoording wordt afgelegd. Al die zaken zijn belegd in de voorstellen die voorliggen. In mijn wetsvoorstel zit het maatschappelijke doel; dat blijft overeind. De transparantie wordt ook als het gaat om het vrijgeven van de cijfers over dieren die geschoten zijn, geboden, ook in het amendement van de leden Heerema en Leenders. De tellingen vooraf zullen blijven plaatsvinden. Het faunabeheerplan gaat in de toekomst niet alleen voor schadepopulatie maar voor de hele range gelden, dus ook voor dit onderwerp. Dit betekent ook dat er in de provincies democratische besluitvorming gaat plaatsvinden. Het is dus niet los van elke invloed van wie dan ook. Wij geven natuurlijk ook ruimte, die per provincie ingevuld zal moeten worden, aan meer dan alleen maar de jagers, natuurorganisaties of dierenbeschermers om ook een plek aan die onderhandelingstafel in te nemen om ervoor te zorgen dat zij ook echt invloed uitoefenen op het plan. Jagers zullen uiteindelijk ook allemaal bij die Wildbeheereenheden zitten, zodat zij zich niet kunnen onttrekken aan hetgeen er speelt. Dus dat is de optelsom van wat voorligt. Ik kan me goed voorstellen dat het voor mensen die eigenlijk nooit vrij bejaagbare soorten willen, nooit genoeg zal zijn. Voor anderen geldt dat ze eigenlijk vinden dat we helemaal geen regels mogen toevoegen aan datgene wat nu voorligt omdat ze vinden dat jagers zelf wel kunnen bepalen op welke wijze zij hun werk doen. Dat hebben zij door de eeuwen heen ook al gedaan. Dus dat is het spectrum.

Ik hoop dat we met elkaar kunnen zoeken – ik hoop dat we elkaar daar niet om gaan verketteren maar elkaar juist opzoeken – naar een manier om uit te komen op een voorstel dat werkbaar is, dat de transparantie vraagt die nodig is en dat het maatschappelijk doel waar in ieder geval breed overeenstemming over is, ook wettelijk borgt. Ik denk dat dat toch ook een belangrijke uitkomst zou kunnen zijn van het debat. Dat is echt veel meer dan wat er op dit moment in de huidige wetgeving ligt. Dat wil ik toch ook nog wel een keer benadrukken, want we komen echt van ver als je kijkt naar hoe het tot nu toe geregeld was.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De jagers mochten al bepalen hoeveel dieren er in het wild waren en hoeveel er dan vervolgens mochten worden afgeschoten. Zij waren in principe de politieman, de officier van justitie, de rechter en de beul in een. Dat verandert niet in dit amendement; sterker nog, die vrijheid die ze hadden met betrekking tot de plezierjacht wordt nu uitgebreid in dit amendement voor de schadebestrijding en het populatiebeheer, omdat alle «waarborgen» die er waren nu worden geschrapt in dit amendement.

De Staatssecretaris had het ook over de democratisering door dit amendement. Ik lees voor: «een maatschappelijke organisatie die het doel behartigt van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren mag aanschuiven». Dat betekent dus dat een dierenbeschermingsorganisatie die niet als doel heeft het behartigen van een duurzaam beheer van populaties in het wild en een redelijke wildstand door middel van het geweer, dus niet kan aanschuiven? Is de Staatssecretaris dat met mij eens? Ik wil heel graag weten welke organisaties hier wel en niet onder vallen. Want ik kan mij voorstellen dat de Vereniging het Nederlandse Edelhert – dat is gewoon een jagersclub – die doelstelling heeft, maar de Dierenbescherming niet. Dat was wel de ruil van de PvdA om haar idealen gewoon maar in de prullenbak te gooien met de zogenaamde belofte dat de Dierenbescherming zou kunnen aansluiten. Dat is gewoon een farce. Is de Staatssecretaris dat in ieder geval met mij eens?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, want er staat geen uitleg bij welke organisaties dat kunnen zijn. Dat is aan de provincies. Er zal ongetwijfeld ook van provincie tot provincie een verschillende invulling aan worden gegeven. Ik denk dat dat op zichzelf ook prima is, want daar zullen ook provinciaal debatten over komen waar allerlei Statenfracties zich over zullen buigen. Daar ga ik in ieder geval van uit. Dat is ook goed. Dus ik heb er alle vertrouwen in dat juist in de lokale democratie de afwegingen worden gemaakt dat die organisaties daarin hun plek krijgen waar ook draagvlak voor is. Het lijkt mij van groot belang – dat wil ik hier wel gezegd hebben – dat je niet alleen maar op zoek gaat naar je eigen vrienden als je zo'n rol wilt invullen. Het is ook verstandig als provincies en anderen dat niet gaan doen. Dus ik denk dat het heel belangrijk is om daar niet weer opnieuw debat over te gaan voeren.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik kan de opmerking toch niet onderdrukken dat het echt steeds zotter wordt. De Staatssecretaris kan nu zelfs niet eens meer aangeven of de Dierenbescherming nu wel of niet onder deze definitie valt; het wordt echt steeds gekker! Ik stel mij voor dat wij het doen zoals het hier staat, inclusief dat amendement. Nu schuiven die natuurorganisaties – laten wij maar zeggen inclusief de Dierenbescherming; we zijn genereus – aan en ze gaan dan in die Faunabeheereenheid praten. Maar ze hebben geen gegevens want die hoeven niet meer aangeleverd te worden via de Wildbeheereenheden. Er is ook niet iets van een afschotplan of wat je dan met elkaar zou kunnen vaststellen, want dat mag er niet meer zijn, omdat het een wettelijke basis ontbeert. Waar hebben ze het dan over in die Faunabeheereenheden als het hierover gaat? Waar gaat het dan in hemelsnaam over? Ik kan me niet veel meer voorstellen dan dat het een beetje gebabbel in de rondte is en dat er achteraf gegevens komen over hoeveel er afgeschoten is, waarna je er weer over kunt babbelen. Maar ik kan me niet voorstellen dat er verder ook maar enige conclusie aan kan worden verbonden, want er is geen maatstaf waar je het aan afmeet en er is ook geen maatstaf op basis waarvan je überhaupt iets zou kunnen vervolgen, want dat is ook afgeschaft. Kunt u het nog een keer proberen uit te leggen?

Staatssecretaris Dijksma:

De toon loopt op, maar daarmee niet per se de kwaliteit van uw argumenten. Ik zal ook uitleggen waarom. Er moet gewoon een faunabeheerplan worden gemaakt. Dat zal ook nieuw zijn voor alle onderdelen van de jacht, dus ook voor wat op dit moment geldt voor de vrij bejaagbare soorten. Daar heb je natuurlijk ook gegevens voor nodig. Die zullen dus ook in die eenheden worden besproken. Daar zitten die maatschappelijke organisaties bij. Daar hebben ze ook zelf invloed op. Uiteraard kan het heel goed zo zijn dat dat bijvoorbeeld ook de Dierenbescherming is. Die steekt overigens ook bij heel veel onderwerpen altijd haar nek uit, waarvoor ik ze bij deze via de band nog wel even een groot compliment geef.

Met andere woorden: het is niet zo dat er over niets zal worden gesproken, want wat een redelijke wildstand is, wordt daar dus aan tafel door al die belangenbehartigers bepaald. Je moet dus ook deze tafel heel serieus nemen. Dat is ook precies de reden waarom ik een aantal van de amendementen die zijn ingediend om dat als het ware teniet te doen echt zeer zal ontraden. Met andere woorden, er wordt niet gebabbeld maar er wordt uiteindelijk gesproken over wat in dit gebied nu een redelijke wildstand is, hoe we daartoe zullen komen, hoe we ervoor zorgen dat de Wildbeheereenheden, waar de jagers ook bij moeten zitten, daar ook aan gaan voldoen. Ik zeg tegen de heer Grashoff dat hij zijn eigen inspanningen echt tekort doet als hij de winst van wat er in de afgelopen jaren is voorgesteld zou afdoen als: het stelt niets voor en het is alleen maar gebabbel. Dan doet hij ook die organisaties tekort, want ik weet zeker dat zij dit heel serieus zullen gaan oppakken.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Net hadden we een hele discussie die startte bij de argumentatie van de Staatssecretaris dat die gegevens er niet zijn. Vervolgens zetten wij een redenering op: oké, die gegevens zijn er dus niet. Dat werd tegengesproken door mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Dik-Faber. Vervolgens zegt de Staatssecretaris: ja, die gegevens zijn er. Wat is het nu? En als ze er zijn, wat staat dan in de weg om daarover vooraf met elkaar een plan te maken? Daar zit je dan toch voor met elkaar aan tafel?

Staatssecretaris Dijksma:

Het lijkt wel alsof u elk rapport helemaal genegeerd heeft waarin bekeken is naar hoe dat in zijn werk moet gaan. Dat kan, maar dat heeft niet iedereen gedaan en daar heb ik wel mee te maken. Als je wilt komen tot en met strafrechtelijke vervolging op een afschotplan, dan zul je veel preciezer moeten zijn. Dan heeft mevrouw Van Veldhoven ongelijk als ze zegt dat je heus wel een konijn kunt missen, want dat blijkt nu juist in de praktijk precies het probleem. Als je zo'n harde basis nodig hebt voor tot en met het strafrecht, dan kan je niet komen met «ja, we hebben misschien wel ergens een konijn gemist». Dan moet je dat echt veel preciezer gaan bijhouden dan de tellingen of de schattingen. Ik heb ook steeds gezegd dat die er wel zijn, maar dat is iets anders dan gegevens waarop je zo'n heel plan kunt baseren. Dat is een legitiem voorstel, maar als je dat wilt, heeft dat heel grote consequenties. Dan moet je ofwel bereid zijn om die te aanvaarden – dat kan – of je bent daar niet toe bereid en dan zoek je naar een andere weg om hetzelfde te bereiken. Dat ligt voor. Maar dan moet u niet doen alsof het faunabeheerplan nergens op gebaseerd is. Dat is niet zo en dat zal ik ook niet zeggen. Waar het om gaat is alleen dat je om tot zo'n afschotplan te komen echt meer nodig hebt dan datgene wat er nu voorhanden is. Het is ook niet voor niets. Ik heb dat niet beoordeeld; dat hebben wij onafhankelijk laten doen. Dus dat zijn anderen die daar voor ons naar gekeken hebben. Zij kwamen tot de conclusie dat dit 235% aan extra administratieve lastendruk met zich meebrengt. Dus dat verzin ik niet. Dat is niet iets wat uit de lucht komt vallen; dat ligt er gewoon.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Toch even terug naar het punt van die gegevens. Eerst zei de Staatssecretaris dat die gegevens er niet zijn. Mevrouw Van Veldhoven heeft het opgelezen. Ik weet het ook van mijn contacten met de KNJV. De KNJV wil transparant zijn; ze hebben de gegevens wel. Je moet dus ook aanleveren, want anders is het gewoon niet mogelijk om een faunabeheerplan op te stellen. In die beheereenheid wordt gezegd: wat is een redelijke wildstand? Op basis van de telling wordt gekeken wat er nu in het veld is. De vergelijking van die twee levert het afschotplan. Dat kan zo in het faunabeheerplan worden opgenomen, zonder enige extra bureaucratische rompslomp. Wat is nu het probleem?

Staatssecretaris Dijksma:

Het lastige hier is nu dat ik een rapport heb dat echt iets anders zegt. Mijn vriendelijke verzoek is om dat even voor ogen te houden. In de schriftelijke inbreng is daar door verschillende leden op gewezen. Dat rapport zegt niet dat het zo is. Dan zou deze discussie namelijk niet gevoerd worden. Uit het rapport blijkt dat het heel veel extra betekent als je het precies volgens het voorstel wilt doen. De vraag is of dat uiteindelijk net zo effectief is als de andere route. Ik zou dat laatste een kans willen geven. Het is aan de Kamer om te beoordelen of zij dat genoeg vindt of niet. Als dat niet het geval is, hoor ik dat graag. Maar dit is wel wat voorligt. Dit soort rapporten wordt niet ergens door iemand verzonnen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik heb het rapport hier voor me. Ik lees daarin dat als een Faunabeheereenheid een afschotplan baseert op provinciale tellingen en niet op de feitelijke situatie per jachtveld zoals dat nu bij de jacht gebeurt, dat veel minder tijd kost. Dat is de conclusie. Dan hebben we het over een totaalbedrag van 1 miljoen per jaar. Het is precies hoe je het wil inrichten met elkaar of je uitkomt op die 1 miljoen extra lasten of niet. Als je het op een goede manier inricht, zijn die 1 miljoen lasten er niet. Ik hoorde de Staatssecretaris zeggen dat strafrechtelijk handhaven ingewikkeld is, maar ik hoorde haar eerder spreken over de bestuursrechtelijke handhaving. Misschien is dat hier ook een oplossing.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat laatste punt, hoe je het precies wilt inrichten met elkaar, vind ik een goede. Volgens mij ligt die vraag namelijk voor. De bedragen variëren echt tot meer dan 1 miljoen en die kunt u van me krijgen. De discussie gaat inderdaad over de vraag tot op welk niveau je al die gegevens wilt verzamelen, hoe je ervoor zorgt dat er een goed plan wordt gemaakt en hoe je vervolgens transparantie regelt, zodat mensen ook kunnen zien wat ermee is gedaan. So far, so good. Dat zit en blijft ook zitten in het voorstel. Dat verandert echt niet. Alleen verschilt het aggregatieniveau waarop die gegevens moeten worden aangeleverd. Daarom zeggen we dat er nu geen enorme hoeveelheid extra zaken moet worden ondernomen waarmee de druk enorm toeneemt op wat er precies allemaal moet worden aangeleverd, terwijl je daar via het faunabeheerplan heus wel al een beeld van hebt. Daar praten ook anderen over mee. Vervolgens moet de afschotdiscussie zo worden vormgegeven dat transparantie ook achteraf plaatsvindt. Ik heb de regeldruk nu voor me. Op bladzijde 44 staat dat opgeteld de nalevingskosten voor burgers tot 6,93 miljoen per jaar kunnen bedragen. Dat is inderdaad het maximale scenario. Wij werken er natuurlijk nu aan om weg te blijven van dat maximale scenario. Als mevrouw Dik-Faber zelf ook zegt dat dit misschien een goed idee is, is mijn vraag weer wat er dan op tegen is om dat via een amendement te doen.

De voorzitter:

Mevrouw Thieme op dit punt nog?

Mevrouw Thieme (PvdD):

Jagers betalen om op hazen, konijnen, reeën en zwijnen te schieten. Voor het grofwild betalen ze zo'n € 5.000 à € 6.000. Dat zijn cijfers van de KJV zelf. Dat is hun hobby. De Staatssecretaris en de coalitiepartijen willen graag dat zij die mogelijkheid hebben. Als zij bereid zijn om die kosten te betalen, waar hebben we het dan over dat wij als samenleving vragen om verantwoording af te leggen over het aantal dieren dat wordt doodgeschoten, het aantal dieren dat er nog in het veld is en over wat het effect is op de populatie? Dat is toch het minste wat we mogen verwachten van een paar hobbyisten die tegen duizenden euro's dieren doodschieten?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik vind het heel goed dat daar bedragen voor moeten worden betaald. Met mevrouw Ouwehand zeg ik dat de natuur niet gratis is. Echter, de veronderstelling dat geen verantwoording moet worden afgelegd over wat er geschoten wordt, klopt niet. Die verantwoording moet namelijk wel worden afgelegd. Dat zit ook in het voorstel. Mevrouw Ouwehand kan wel steeds «nee» schudden, maar het is gewoon een feit. Misschien kunnen we op dat punt op basis van feiten met elkaar van mening blijven verschillen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Feit is dat deze Natuurwet, zeker met dit amendement van de PvdA en de VVD een einde maakt aan het nee, tenzij-principe in de Flora- en faunawet, namelijk dat wij in principe dieren niet doodschieten. Dit amendement zorgt er alleen nog maar meer voor dat de jagers alle ruimte krijgen, zonder transparantie, zonder democratische controle en dat zij hun gang kunnen gaan. Dat de Staatssecretaris dat ontkent, vind ik schokkend. Samen met een paar andere collega's vind ik het schokkend dat niet serieus wordt gekeken naar de wijze waarop zij gaan verantwoorden.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik vind het schokkend dat mevrouw Thieme deze stelling betrekt die evident niet waar is. In mijn introductie heb ik uitgelegd wat de huidige Flora- en faunawet op dit punt precies voorstelt. En dat is bitter weinig. Alles wat er vervolgens komt, is winst. Daarnaast is het ook niet waar dat geen verantwoording moet worden afgelegd, ook niet indien de Kamer het amendement van de twee genoemde leden aanneemt over wat er precies geschoten wordt. Die transparantie blijft geregeld. Dat is inderdaad nieuw in vergelijking met de huidige situatie. Ik begrijp dat mevrouw Thieme teleurgesteld is en het graag anders had gewild op een aantal onderwerpen – dit is echt goed bedoeld – maar kritiek moet ook precies zijn en de kritiek die zij zojuist gaf, klopte niet. Dat is gewoon echt niet waar.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik probeer even te komen tot een beeld waarbij we elkaar kunnen vinden. We zeggen allemaal dat er transparantie moet zijn. We constateren allemaal dat er een bepaalde mate van telling is en dat idealiter ook afschot gebaseerd moet zijn op enige planvorm, omdat dit een beeld kan geven van de huidige maar ook van de toekomstige situatie. Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat de huidige voorstellen in relatie tot de strafrechtelijke handhaving enorme administratieve lasten met zich brengen. Zij wil dat niet en daar kan ik me iets bij voorstellen. Ik lees in het rapport van Sira dat zij eigenlijk waarschuwen voor de manier waarop het wordt ingevuld. Als het maximaal wordt ingevuld, betekent dat zware administratieve lasten. Zou het niet interessant zijn om te kijken of we het afschotplan niet op zo'n manier kunnen invullen dat het zich ook goed verhoudt met de handhaving en waarbij we het mes aan twee kanten laten snijden? Ik kijk daarbij naar de Staatssecretaris en de collega's leg ik het bij dezen maar voor.

Staatssecretaris Dijksma:

Nogmaals, mijn indruk is dat deze leden geprobeerd hebben om dat juist te doen en geprobeerd hebben ook met inbreng van anderen een faunabeheerplan op te stellen. Natuurlijk zal op basis van tellingen en schattingen een redelijke wildstand worden bepaald. Daar wordt in een democratisch proces aan die tafel over gediscussieerd en niet hier, ver weg, maar daar waar dat debat moet plaatsvinden. In de tweede plaats wil men transparantie hebben over het effect van de afschot. Dat zit ook in het voorstel. Ik kan me voorstellen dat je op deze manier tegemoet wilt komen aan het verminderen van de lasten, maar wel de elementen overeind laat die noodzakelijk zijn voor een verantwoorde en duurzame jacht. Mijn indruk is dat dit nu voorligt. Ik heb geprobeerd om zo goed mogelijk langs de lijn van wat nu voorligt over te brengen hoe ik ernaar kijk. Uiteindelijk is het aan de Kamer om af te wegen hoe hij daarmee verder wil. Deze elementen zijn voor mij van belang en die zitten ook in het voorstel. Ik wil die juist graag omarmen en ze niet wegpraten. Dat zou ik jammer vinden, want dan doet iedereen zichzelf tekort.

Ik heb nog een hele stapel amendementen.

De voorzitter:

De Staatssecretaris kan nu aan de amendementen beginnen. Mevrouw Ouwehand bij interruptie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We hadden het er vanochtend al even over toen wij de initiatiefnota van mevrouw Thieme bespraken. Ik wist toen al dat dit amendement er lag. De Staatssecretaris wijst de initiatiefnota af, want zij zegt dat jacht een doel moet hebben. Er komt ook een afschotplan. Dit amendement maakt een einde aan het afschotplan. Wij zien dat er een Kamermeerderheid voor is met de VVD en de PvdA. De Staatssecretaris wijst het amendement niet af. Zij zegt niet: ik wil dat plan handhaven, want ik vind het belangrijk. Dat wordt dus wet. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of zij opnieuw wil oordelen over de motie die ik heb ingediend om een einde te maken aan de lijst met vrij bejaagbare soorten. Zij voert als argumentatie aan dat er plannen waren om meer dieren toe te voegen aan die lijst. Zij heeft dat niet gedaan. Wees blij, zo zegt de Staatssecretaris tegen de Kamer. Ik wil weten waarom zij dat niet heeft gedaan.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat zijn twee vragen in één. Ik zal opnieuw het oordeel geven dat ik vanochtend heb gegeven. Ik heb vanochtend gezegd dat ik het niet eens ben met het voorstel dat vanuit uw initiatief voorligt. Het oordeel dat ik eerder gaf, is na dit debat niet gewijzigd. Ik hoop op een andere manier met dit verhaal verder te gaan. Ik ben het niet eens met de veronderstelling dat de jacht geen doel dient en dat dit niet verankerd is. Dat is namelijk wel zo. Het staat zelfs in de wet. Ik zou willen dat dat gewaardeerd werd zoals het er staat. Vervolgens is de praktische vraag hoe wij ervoor zorgen dat wij de zaak die wij moeten regelen zo goed mogelijk regelen. Ik snap waarom u vraagt of je überhaupt een lijst moet houden, want je zou in een extreme vorm van doorredeneren kunnen zeggen dat je feitelijk de hele kwestie rondom jacht naar de provincies decentraliseert, als het op lokaal niveau goed geborgd is met allerlei organisaties die daarin inspraak hebben. Je ziet dat het in het maatschappelijk debat en alles wat daaromheen zit nog niet zover is. Ik vind het van belang om met een wetsvoorstel aan de slag te gaan dat een zo breed mogelijk draagvlak kent en dat recht doet aan gevoelens en opvattingen die er zijn over dit onderwerp, maar ook een wetsvoorstel waarvan ik zeker weet dat het de tand des tijds de komende jaren kan doorstaan. Het moet dus niet alleen in deze Kamer maar ook in de Eerste Kamer en niet alleen op het punt van de jacht maar ook op het punt van natuurbeheer steun krijgen. Daar sta ik nu voor. Ik doe dat naar beste kunnen. Ik sta voluit achter de voorliggende voorstellen. Ik geloof dat wij, zeker op een gepolariseerd en totaal gepolitiseerd onderwerp als dit, elkaar alleen maar kunnen vinden als wij elkaar willen opzoeken. Dat zal echt ergens in het midden zijn. Dat is gewoon niet anders. Daarom zien de voorstellen eruit zoals ze eruit zien.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Daar heb ik toch wel grote moeite mee. Ik krijg geen antwoord op de vraag hoe de Staatssecretaris haar eigen argument ziet om een einde te maken aan de vrij bejaagbare soorten. Het afschotplan komt te vervallen. Dat kunnen wij vanavond vaststellen. De PvdA en de VVD stellen dat voor en de Staatssecretaris omarmt dat amendement. Dat valt dus weg. Wat is dan precies de relatie tot haar eigen woorden dat de jacht een maatschappelijk doel moet dienen en nut en noodzaak moet hebben? Anders vindt zij het onacceptabel. Ik wil weten hoe zij dat definieert en waarom zij de andere soorten, die eerst op de nominatie stonden om ook op de lijst van de vrij bejaagbare soorten te komen, daar niet op heeft gezet. Daaruit zouden wij kunnen proeven wat zij een maatschappelijk doel vindt en wat niet. Ik hoor haar in haar antwoord zeggen: ik wil een zo ruim mogelijke meerderheid. Maar dat kan toch niet met wetgeving? Je moet dat toch scherper beargumenteren?

Staatssecretaris Dijksma:

Dan praten we echt langs elkaar heen, want ik ben van het begin af aan bezig om dat te doen. Voor mij is het essentieel dat er voor alle vormen van jacht een faunabeheerplan komt en dat het inhoudelijke doel, dat in de wet zelf staat, voor al die vormen van jacht geldt. Dat hebben wij nu niet. Dat is echt nieuw, ook ten opzichte van de huidige Flora- en faunawet. Daar zit een verschil. Dat is precies de reden waarom het voorliggende voorstel voor sommigen van uw collega's te ver gaat.

Voorts vind ik het van belang dat je transparantie hebt over wat er feitelijk gebeurt. U zegt dat het afschotplan vervalt, maar het is er nog helemaal niet. Dat is de kern. Er vervalt niets, het is er nog niet. De vraag is hoe wij ervoor zorgen dat de bedoeling van het afschotplan, namelijk een redelijke wildstand en transparantie over wat er daadwerkelijk geschoten wordt, zoveel mogelijk gediend wordt. Ik kom dan terug bij mevrouw Van Veldhoven en ook bij mevrouw Dik-Faber, die zeggen dat het belangrijk is om een basis te hebben om vanuit te kunnen werken. Dat is het faunabeheerplan. Dat is nieuw. Dat is er nu niet, maar dat komt er. En daar gaan anderen over meepraten. Dat zit ook in het voorstel. Vervolgens kan op basis van het afschotplan in de regio zelf worden nagegaan of het systeem werkt. Als je die zaken allemaal bij elkaar optelt, heb je een redelijk verhaal, dat aanmerkelijk anders is dan het nu is geregeld voor wat de wettelijke waarborgen betreft. Ik denk dat dat van belang is. Het is in ieders belang dat er veel meer transparantie op het dossier komt. Laat dat licht maar in de duisternis schijnen, want dat is goed. Daardoor krijgen wij een andere discussie. Ik ben ervan overtuigd dat die er gaat komen.

De voorzitter:

Ik wou net zeggen dat wij verder gaan, maar de heer Smaling heeft nog een vraag.

De heer Smaling (SP):

Ik wil toch even aanhaken op wat de Staatssecretaris zegt. Zij zegt dat wij elkaar moeten opzoeken en moeten streven naar een maximaal draagvlak. Dat is altijd een goede zaak. Het staat de collega's volledig vrij om een amendement in te dienen, los van hoe de achterban daar verder over denkt. Ik voel mij echter niet opgezocht. Het is volkomen duidelijk – de heer Graus is al weg – dat er geen sprake is van een breed draagvlak. Als dit onderwerp veel fracties zo zwaar op de maag ligt, hoe kan het dan dat de Staatssecretaris doet alsof dit amendement een heel marginale verandering is ten opzichte van wat zij zelf in de wet schrijft? Dat snap ik niet.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ben het er niet mee eens dat er geen recht wordt gedaan aan bijvoorbeeld de opvattingen van mensen die zich eerder in Mooi Nederland hebben verenigd. Daar zat u niet bij, maar het zal ongetwijfeld in de geest van de SP zijn geweest. Er zitten natuurlijk elementen in de voorstellen die daaraan wel degelijk recht doen. Ook tijdens het hele debat proberen wij elkaar op verschillende onderdelen altijd te vinden. U veronachtzaamt nu tevens dat een aantal collega's aan uw rechterkant ook opvattingen hebben en dan kijk ik niet alleen naar de heer Heerema. Hoe je het op dit dossier ook doet, wendt of keert, je hebt eigenlijk maar één zekerheid, namelijk dat je het nooit goed kunt doen. Je krijgt altijd kritiek. Tegen de heer Klein, die er nu niet is, zeg ik: daar ben ik niet bang voor, echt niet. Ik ben immers van mening dat wij op basis van de inhoud met elkaar moeten spreken. U en ik worden het misschien niet in alle opzichten eens, maar ik laat me niet aanpraten dat we het op de doelstellingen oneens zijn. Daarop zijn we het volgens mij wel eens. Dat ligt volgens mij breder dan u denkt. Wel hebben wij een discussie over welk middel daar het beste bij past. Dat is politiek en dat mag van mij op het scherpst van de snede. Soms moet je tegen mensen die je heel dierbaar zijn, ook in je eigen achterban, zeggen dat we het zo goed kunnen doen. Dat hoort ook bij verantwoordelijkheid nemen.

De heer Smaling (SP):

Ik weet dat de Staatssecretaris tegen kritiek kan. Zij is stevig in het politieke debat. Dat siert haar ook. Ik wil nogmaals benadrukken dat dit heel erg leeft in de maatschappij. Je kunt straks gaan tellen hoeveel vingers er wel of niet omhooggaan en dat is dan beslissend. Dit ligt dermate gevoelig dat ik het moeilijk vind om te begrijpen dat de Staatssecretaris dit amendement beschouwt en behandelt als een zeer kleine wijziging op wat ze zelf van plan was. Dat is gewoon niet het geval. Dat kan zij toch niet hardmaken? Geef dan toe dat dit een afspraak in de coalitie is. We weten dan tenminste waar we aan toe zijn. Anders blijft dit hangen. Het past deze Staatssecretaris niet om daar met meel in de mond over te praten.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik wil ook helemaal niet met meel in de mond praten. Uiteindelijk wil ik voorstellen altijd beoordelen op de vraag of ze acceptabel zijn of niet. Als ze niet acceptabel zijn, zal ik zonder aanzien des persoons reageren. Dat hebben alle leden al wel eens ondervonden, vanavond ook weer. Als je kijkt naar wat voorligt en naar waar we vandaan komen, vind ik dat we in the end echt stappen zetten. Ik vind het wel jammer dat dat zo miskend wordt. Dat begrijp ik nou weer niet. Dat is de discussie die we hier met elkaar voeren. Ik probeer haar langs de lijn van de inhoud te voeren, aan de hand van de wetteksten en de voorstellen. We zullen het misschien niet over alles eens zijn, maar ik hoop wel dat de heer Smaling met mij erkent dat, vergeleken met de huidige Flora- en faunawet, nu een aantal zaken geregeld wordt waarvan ook hij al heel lang hoopte dat dat eindelijk zou gebeuren.

Ik ga naar de amendementen. Er zijn er door verschillende leden heel wat ingediend, waarbij zij vanuit een andere redenering naar het wetsvoorstel kijken. Dat zal ook leiden tot ontraden.

Het amendement op stuk nr. 23 van het lid Smaling en het amendement op stuk nr. 34 van het lid Thieme roepen op tot verbod op de jacht in de Natura 2000-gebieden. De heer Smaling roept in zijn amendement in het bijzonder op tot het verbieden van de jacht in de bijzondere natuurgebieden en de Ramsar-gebieden. Het wetsvoorstel geeft ruimte om de jacht in die gebieden uit te oefenen. Dat mag overigens nu niet. Dit is een verschil met de huidige Flora- en faunawet. Uit evaluatie van de natuurwetgeving uit 2008 is gebleken dat het beste voor elk gebied afzonderlijk kan worden bepaald of en onder welke voorwaarden de jacht kan plaatsvinden. Daarbij is er verschil tussen de Natura 2000-gebieden. In gebieden die waterrijk zijn en waar bijvoorbeeld veel watervogels foerageren en rust krijgen, is die rust een wezenlijk kenmerk van het gebied. De jacht kan dan een enorme verstoring betekenen. Het wordt dan lastiger om de jacht daar toe te staan. Die afweging moet ook gemaakt worden. De Veluwe heeft andere kenmerken. Ze heeft een grote omvang, veel wegen, spoorlijnen, et cetera. In dat kader is er wel ruimte voor uitoefening van de jacht. Of de jacht uiteindelijk in of om een concreet Natura 2000-gebied is toegestaan, is afhankelijk van de vraag of de uitoefening ervan een significant verstorend effect heeft op de natuurwaarden van het gebied. Er is en blijft dus een natuurtoets waarbij gekeken wordt of jagen daar wel of niet kan. Ik denk dat dat cruciaal is. Dat geldt per definitie ook voor de Ramsar-gebieden, zeg ik tegen de heer Smaling. Die vallen namelijk ook onder het Natura 2000-regime. Ook het regime voor bijzondere nationale natuurgebieden biedt ruimte voor maatwerk. Een algemeen verbod zoals de amendementen op stuk nr. 23 en stuk nr. 34 regelen, is niet nodig. Om die reden ontraad ik deze amendementen.

Dan kom ik bij amendement nr. 25 van het lid Thieme. Dat roept op om de voorgestelde verplichting voor jagers om deel te nemen aan een wildbeheereenheid te schrappen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat jachtaktehouders verplicht deelnemen aan de wildbeheereenheid in hun werkgebied. Dat maakt het immers mogelijk dat ze een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht waarborgen. De wildbeheereenheden zijn bij uitstek streekgebonden samenwerkingsverbanden. Ze zorgen er in de praktijk voor dat de beheerinspanningen overeenkomstig het faunabeheerplan worden uitgevoerd, in goede samenhang en afstemming met betrokkenen. In mijn eigen redenering heb ik net al uitgebreid de waarde van deelname hieraan onderstreept. Om die reden ontraad ik het amendement. Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 26 van het lid Thieme. Daarin wordt voorgesteld om de centrale rol van de faunabeheereenheden te schrappen. Ik denk dat je die juist heel hard nodig hebt, gelet op de rol van deze eenheden in het proces van afstemming van alle inspanningen in het gebied. Voor mij is dat echt een belangrijk fenomeen.

Het amendement op stuk nr. 27 van het lid Thieme roept op om de jacht in gebieden van het Natuurnetwerk Nederland en in bijzondere provinciale natuurgebieden te verbieden. Nogmaals: het stellen van regels ter bescherming van het Natuurnetwerk en de bijzondere provinciale natuurgebieden is een provinciale aangelegenheid. Zij beschikken ook over instrumenten om gebieden te beschermen tegen bijvoorbeeld verstoringen als gevolg van de jacht. Een wettelijke regeling als een verbod zou ook de decentralisatieafspraken die eerder zijn gemaakt doorkruisen.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 28 van het lid Thieme, dat voorstelt om de landelijke vrijstelling te schrappen. Die landelijke vrijstelling is er voor dieren van soorten die in het hele land schade veroorzaken. Het gaat hier dus om een provinciegrensoverschrijdende kwestie. Een landelijke vrijstelling voorkomt onnodige bestuurlijke lasten voor provincies en geeft ook op voorhand juist duidelijkheid in de praktijk. Dat is toch wel een belangrijke reden om die mogelijkheid overeind te houden en het amendement helaas toch te ontraden.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 29 van het lid Thieme. Dat roept op om erfpachters, vruchtgebruikers en pachters van de grond het recht te ontzeggen om jacht uit te oefenen. Ook regelt het amendement dat bestaande huurovereenkomsten van jachtvelden vervallen bij eigendomsovergang. Voor de uitoefening van de jacht maakt het uiteindelijk natuurlijk niet uit wie de jacht mag uitoefenen. In elk geval moeten dezelfde regels gelden. Tegen die achtergrond zie ik ook de noodzaak van dit amendement niet. Als je die huurovereenkomsten zou laten vervallen, krijg je natuurlijk ook andere lastige situaties. Alleen wanneer een huurder zicht heeft op continuïteit van zijn gehuurde jachtrecht kan duurzaam beheer van het aanwezige wild op het jachtveld worden gewaarborgd. Daar wil men natuurlijk ook weten waar men aan toe is. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 29 van mevrouw Thieme.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 31 van het lid Thieme. Dat roept op om provincies te beperken in de ruimte die zij op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn hebben om de omvang van populaties te beperken. Ik vind het belangrijk dat de ruimte die de richtlijnen voor de praktijk bieden ook in het wetsvoorstel worden opgenomen en dat we de richtlijnen niet strenger implementeren dan andere landen. Om die reden onraad ik het amendement op stuk nr. 31.

Ik kom dan bij het amendement van het lid Smaling op stuk nr. 36. Daarin wordt geëist dat degene die schade bestrijdt of populaties beheert eerst aantoonbaar heeft gepoogd de dieren te verjagen en actief heeft onderzocht of diervriendelijke methoden mogelijk zijn. Mijn stelling is dat het wetsvoorstel dit al regelt, al begrijp ik het amendement op zichzelf wel. Het bevoegd gezag moet bij het aanwijzen van middelen voor bestrijding of beheer namelijk acht slaan op de verplichting om onnodig lijden van dieren te voorkomen. Het gaat dan specifiek om artikel 3, lid 22. Het amendement leidt tot onnodige bureaucratische lasten bij de daadwerkelijke uitvoering van bestrijding en beheer. Het doel wordt eigenlijk al in de wet vastgepakt. Over het doel zijn we het dus eens, maar we hebben een discussie over het middel.

De heer Smaling diende een amendement in dat verdergaat dan het amendement van de heren Heerema en Leenders over de precieze invulling van de maatschappelijke organisaties in het bestuur. Ik zou dit aan de provincies willen overlaten. Vanuit die gedachte ontraad ik het amendement op stuk nr. 37. Ik ben het er echter mee eens dat dit een rijke schakering kan zijn. Dat wil ik hier ook wel hardop gezegd hebben. Dan kom ik nog bij een aantal andere amendementen. Het amendement op stuk nr. 32 van het lid Thieme schrapt het gebruik van jachtvogels. Het gebruik van jachtvogels kan echter juist een goed alternatief zijn voor het gebruik van het geweer. Het is een jachtmiddel met een lange traditie. De valkerij is ook cultuurhistorisch een fenomeen dat bij mijn weten door UNESCO is erkend. De Kamer heeft mij eerder juist gevraagd om meer jachtvogels te mogen inzetten als alternatief voor het geweer. Dat is gevraagd door het lid Graus. Hij is er nu niet, maar dat gaan we hem zeggen. Dat was bedoeld voor professor Dijkgraaf, in de geest van de heer Graus. Ik ontraad het amendement op stuk nr. 32.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 22 van het lid Smaling. Dit schrapt de mogelijkheid om voor jagers te regelen dat zij onbeperkt verwilderde honden en katten mogen afschieten. Het wetsvoorstel geeft een uitputtende opsomming van gevallen waarin het geweer mag worden gebruikt. Een van die situaties is de bestrijding van verwilderde dieren. In uitzonderlijke situaties kan het inderdaad nodig zijn dat het op die manier, helaas via het geweer, moet worden opgelost. Maar in de eerste plaats gaat het via een opdracht van de provincie tot populatiebeheer. Dat staat in artikel 3.16, lid 4. Daarnaast kunnen, bij ministeriële regeling, verwilderde dieren worden aangewezen die mogen worden bestreden met het geweer. Daar is dus geen opdracht van de provincies voor nodig. Deze laatste mogelijkheid wordt eigenlijk door het amendement geschrapt. Om die reden wil ik het dan ook ontraden. Dit is overigens wel een onderwerp waarover eerder vanuit de Kamer een bepaald signaal is afgegeven via een motie. We zijn daarover nog in gesprek met verschillende betrokkenen. Dit onderwerp is dus nog niet klaar, om het maar zo te zeggen. Ik begrijp wel dat ernaar moet worden gekeken, maar ik weet niet zeker of dat via dit amendement gedaan moet worden.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 35 van het lid Smaling, dat de drukjacht op wilde zwijnen verbiedt. En we hebben de contramal, het amendement op stuk nr. 48 van het lid Geurts, dat de eisen aan drukjacht op wilde zwijnen verruimt waardoor de drukjacht door zes personen mag worden uitgevoerd in plaats van door een persoon. Ik vind in het algemeen de drukjacht op wilde zwijnen niet wenselijk. Dat moeten we echt zo veel mogelijk voorkomen. Ik acht een versoepeling dan ook niet wenselijk. In uiterste situaties kan het echter toch nodig zijn om het instrument toe te passen, met name in het belang van de verkeersveiligheid. Het wetsvoorstel laat het aan de provincies over om hierover te besluiten. Dat is ook in de geest van de decentralisatieafspraken. Het is mijns inziens fair om beide amendementen te ontraden. Dat geldt dus voor het amendement op stuk nr. 48 van het lid Geurts en het amendement op stuk nr. 35 van het lid Smaling.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 38 van mevrouw Thieme, dat voorziet in een verbod op het doden van dieren in de draag- en zoogtijd. Provincies moeten hiervoor regels opstellen. Ook hier geldt – ik vind dat we dat heel goed hebben geregeld – dat zoogdieren in kwetsbare perioden, zoals de draag- en zoogtijd, zo veel mogelijk moeten worden beschermd tegen afschot. Het wetsvoorstel voorziet dan ook in voldoende waarborgen om zoogdieren alsdan te ontzien. Voor populatiebeheer houden de provincies bij het verlenen van ontheffingen hier ook echt rekening mee. De uitoefening van de jacht op zoogdieren, bijvoorbeeld hazen en konijnen, is niet toegestaan in de periode waarin deze dieren op hun kwetsbaarst zijn. Buiten het jachtseizoen kunnen grondgebruikers hazen en konijnen alleen bestrijden ter voorkoming van schade. Om die reden is dit amendement overbodig en ontraad ik het.

Mevrouw Thieme doet middels het amendement op stuk nr. 39 het voorstel dat jachtopzichters alleen buitengewoon opsporingsambtenaar mogen zijn. Jachtopzichters zijn in dienst van een jachthouder en combineren hun private werkzaamheden voor de jachthouder met een publieke, onbezoldigde taak. Dat is een heel efficiënte vorm van handhaving. Het professioneel en onafhankelijk handelen is gewaarborgd door de opleiding en bijscholing, en ook door toezicht van het OM en de politie. Het amendement zou ertoe leiden dat een hele categorie van groene boa's feitelijk zal vervallen en het zou ook het einde ervan kunnen betekenen. Dat zou ik toch wel heel jammer vinden. Verschillende commissieleden hebben immers vastgesteld dat deze groep mensen veel doet in het kader van natuurbeheer. Dat zou je dan ook kwijt zijn. Ik moet dit amendement dus helaas ontraden.

Ik kom bij het amendement van het lid Geurts op stuk nr. 44. Dit amendement geeft de korpschef een discretionaire bevoegdheid om een aanvraag voor een jachtakte te weigeren indien de aanvrager de afgelopen twee jaar een strafbaar feit heeft gepleegd. In het wetsvoorstel is de korpschef in die situatie verplicht de aanvraag te weigeren. Het dragen van een vuurwapen brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. De lat moet gewoon hoog liggen. Daarin zijn we toch redelijk streng. De regels moeten duidelijk zijn: als je een strafbaar feit begaat, heb je twee jaar lang geen recht op een akte. De heer Geurts bepleit eigenlijk meer souplesse, maar eerlijk gezegd, lijkt mij dat niet verstandig. Ik zou dat niet willen doen en ik ontraad het amendement.

De heer Geurts (CDA):

Ik heb een casus voor de Staatssecretaris. We hadden het daarstraks over breed draagvlak, maar er wordt noch aan de linkerzijde, noch aan de rechterzijde aan draagvlak gewerkt op dit moment. Die frustratie ben ik nu dus kwijt. Stel: er is een fout gemaakt in de overgang van de regelgeving van het productschap. Je bent aardappelboer, maar je bent ook jager en je hebt je aardappelhoop niet afgedekt. In het verleden kreeg je € 150 boete, maar nu krijg je een strafblad en ben je voor vier jaar je jachtakte kwijt omdat je je aardappelhoop niet hebt afgedekt. De korpschef kan in een dergelijk geval best wat ruimte bieden. Ook hier vraag ik de Staatssecretaris er niet een nachtje over te slapen, want dat is kort naar ik heb begrepen, maar er een paar nachten over te slapen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kan niet onmiddellijk een reactie op deze casus geven, omdat ik niet precies weet hoe het zit met de feiten. Andersom, en daar wil ik bij de heer Geurts een pleidooi voor houden, geven we een hoop vertrouwen, ook aan de mensen die een jachtakte hebben. Dat is niet de discussies, maar dat is wel van belang. Mijn wedervraag is – we moeten immers in gesprek blijven – waar het, op het moment dat je gaat werken met een discretionaire bevoegdheid, begint en waar het eindigt. De heer Geurts geeft nu een voorbeeld waarvan heel wat mensen misschien zeggen: dat is eigenlijk best wel pittig. Er zijn echter ook voorbeelden te geven die veel evidenter door verschillende partijen zullen worden beoordeeld als: waarom laten ze zo iemand toe een jachtakte te hebben? De verantwoordelijkheid die je dan bij een korpschef neerlegt, is echt heel groot. Hij moet dan ook gaan motiveren waarom hij sommige uitzonderingen toelaat en andere niet. Dat leidt in de praktijk voor de mensen die dat moeten gaan doen vaak tot morele druk. Soms moet je mensen daar door duidelijkheid een klein beetje tegen beschermen. Ik wil best nog een nachtje nadenken over het genoemde voorbeeld en kijken wat daarop, met deze wet in de hand, de reactie is. Maar andersom wil ik aan de heer Geurts vragen wat het voor de korpschef betekent als hij permanent allerlei mensen, waarvan u en ik beiden zeggen dat je daarvoor niet moet aankomen met je discretionaire bevoegdheid, moet weerstaan. Die druk komt dan op hem te liggen en die wordt echt groot.

De heer Geurts (CDA):

Ik heb begrepen dat de Staatssecretaris nog een brief naar de Kamer stuurt voordat we de wet plenair gaan behandelen. Ik zal haar in de tussentijd een mail sturen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is goed. Ik beloof dat ik op de casus die u noemt, zal reageren. Ik vind dat prima om te doen. Dit is ook niet bedoeld om het debat hier niet te hebben maar om te laten zien dat er soms heel veel consequenties zitten aan wellicht goedbedoelde initiatieven.

Ik ga de heer Geurts voorlopig niet blij maken vanavond, maar daar kan ik ook niets aan doen. Het amendement op stuk nr. 45 van de heer Geurts beoogt om jacht, populatiebeheer en schadebestrijding onder alle middelen toe te staan die door de Benelux-overeenkomst inzake jacht geoorloofd zijn. Voor jacht is dit amendement te ruim, want de Benelux-regels staan ook middelen toe die voor de vijf wildsoorten die we in Nederland op de lijst hebben staan, niet bruikbaar zijn. Voor beheer en schadebestrijding is de Benelux-lijst juist weer te beperkend. Het wetsvoorstel geeft de bevoegde gezagen binnen de Europese kaders de ruimte om middelen aan te wijzen. Om die reden ontraad ik het amendement. Je komt jezelf namelijk echt tegen op het moment dat je het zo precies doet als het amendement voorstelt, zo zeg ik tegen de heer Geurts.

De heer Klein heeft gevraagd hoe afspraken met betrekking tot de Faunabeheereenheid worden gehandhaafd. Dat kunnen en moeten de provincies doen via het stellen van regels, ook over de werkwijze van de Faunabeheereenheid. Op het moment dat er meer partijen aan tafel zitten, zal ook intern de druk om daar goed op te letten, toenemen.

Dan is er nog het amendement op stuk nr. 70 van de heer Geurts dat eist dat het faunabeheerplan adequate maatregelen bevat ter bestrijding van schade. Het wetsvoorstel legt de bevoegdheid om eisen te stellen aan een echt faunabeheerplan nou juist bij de provincie. Dus ik zou zeggen: daar horen wettelijke opdrachten in de richting van de provincie niet bij. Om die reden zou ik het amendement ook willen ontraden.

Hiermee ben ik gekomen aan het eind van dit blok.

De heer Geurts (CDA):

Er is een vraag in de hele stapel blijven liggen. Ik had de heel specifieke vraag gesteld of een jager zonder bejaagbaar jachtveld in Nederland een jachtakte kan behalen et cetera.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik moet ergens in de onafzienbare stapel papieren die ik voor mij heb liggen, dat antwoord hebben liggen, maar ik ben bang dat ik het nu even niet zo snel kan vinden. Ik zal de vraag schriftelijk beantwoorden. Mag dat?

De heer Geurts (CDA):

Ja.

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij kan het wel, maar bestaat er een bepaalde regeling voor.

Dan kom ik op mijn laatste blok, dat overigens veel onderwerpen omvat. Het zijn eigenlijk de resterende kwesties.

De heer Dijkgraaf en de heer Heerema hebben aandacht gevraagd voor de uitvoering en hebben daaraan de vraag gekoppeld of er nog een overleg komt over het maatschappelijk proces en hetgeen er is gebeurd in relatie tot het Sira-rapport en of we de daarin opgenomen aanbevelingen overnemen. Bij het opstellen van de uitvoeringsregelgeving zal de regeldruk inderdaad in kaart worden gebracht. Dat zullen we ook in goed overleg doen met maatschappelijke organisaties en andere overheden. Dus dat gaan we zeker doen. We hebben natuurlijk ook al vastgesteld dat het wel handig is om samen met de provincies te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat er heel veel meer kennis komt over wat deze wet aan veranderingen met zich brengt, teneinde zo goed en kwaad als het kan iedereen te helpen om dat snel onder te knie te krijgen en te weten. Dus daar hebben we echt veel aandacht voor. Dat is al begonnen bij het tot stand komen van de wet en daar gaan we niet meer mee ophouden. Dat lijkt mij echt van groot belang.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij heeft de Staatssecretaris in een keer twee vragen van mij beantwoord. Ik had de directe en heel concrete vraag gesteld of de Staatssecretaris de aanbevelingen in 5.1.7 van het Sira-rapport overneemt. Daarin wordt namelijk geregeld dat het overleg tot stand komt.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, bij mijn weten is dat zo en als dat anders is, dan kom ik daarop terug. Ik ga ervan uit dat het antwoord bevestigend is.

De heer Smaling heeft gevraagd hoe het monitoren in zijn werk gaat. In het Natuurpact zijn daarover al afspraken gemaakt. Er is een samenhangend systeem van natuurinformatie en het PBL evalueert driejaarlijks de voortgang van het pact. De Kamer krijgt jaarlijks een voortgangsrapportage. De financiering vindt gezamenlijk vanuit het Rijk en de provincies plaats. Dat is, denk ik, heel erg goed. We zullen nagaan of we het format aan de Kamer kunnen sturen teneinde te kijken of het soelaas biedt voor datgene wat zij wil. Ik zit niet te wachten op discussies over de vraag of we wel weten wat we meten en of dat voldoende is. Dat moeten we gewoon niet hebben. Dat is in niemands belang. Dus daar kunnen we wat mij betreft nog heel goed met elkaar van gedachten over wisselen.

De heer Geurts heeft gevraagd of ik ook mogelijkheden zie om binnen de Europese Unie de gebiedsbenadering te bepleiten. Ja, de Vogel- en Habitatrichtlijn bestaat ook uit gebiedsbescherming en soortenbescherming. De neergang van de biodiversiteit is weliswaar gemiddeld tot staan gebracht, maar daarbij zie je wel dat de situatie voor verschillende soorten en habitats erg verschilt. Op zichzelf denk ik dat het idee van meer toegaan naar robuuste gebiedsbescherming echt steun verdient. Ik wil er wel bij zeggen dat dit niet per se betekent dat we alleen maar minder gaan doen. Ik ken de discussie over de hoogveengebieden. Dat zullen we dan misschien in de toekomst niet allemaal zelf hoeven te doen; dat zou heel goed mogelijk zijn. Tegelijkertijd hebben we ook typen natuurwaarden die echt uniek zijn in Europa. De druk op ons om daar dan weer heel veel aan te doen, zal ongetwijfeld ook groter kunnen worden. Ik ben het er dus mee eens dat die gebiedsbenadering een goede omslag kan betekenen. Ik denk wel dat je goed moet opletten dat het niet alleen een verlichting van lasten betekent. Dat laatste wordt namelijk nog weleens gedacht en dat zal niet per se in alle gevallen zo zijn. Het is wel zo dat de versnippering waar we nu mee te maken hebben, misschien wat minder groot zal zijn, hoewel ik er ook voorstander van ben om, daar waar dat kan, via het netwerk de verbindingen te leggen. Dat gebeurt overigens vanuit de provincies in de praktijk heel goed, maar niet altijd met het Natura 2000-beschermingsregime. Dus dat varieert ook met hoe men daarmee wil omgaan, afhankelijk van waar de ruimte zit voor de provincies. Die gebiedsbenadering steun ik in ieder geval. Ik denk dat ook de koppeling van natuurontwikkeling aan andere maatschappelijke opgaven, zoals waterveiligheid, beheer en recreatie, heel belangrijk is. Sommigen van de leden zeiden dat we eigenlijk te weinig doen aan debatten over beleving. Nou is dat bij uitstek ook wel iets wat heel moeilijk in wet- en regelgeving is op te nemen en ik denk ook niet dat je dat per se zou moeten willen. Ik denk wel dat het voor het draagvlak voor het natuurbeleid van heel groot belang is dat die beleving er bij heel veel mensen kan zijn. De afgelopen jaren hebben we vooral veel cynische discussies over beleid gehad, terwijl aan de andere kant de harten van de mensen voor natuur altijd openstaan. Dat is gewoon zo. De vraag is eigenlijk hoe je dat draagvlak dat in de samenleving heel groot is, ook als je kijkt naar het lidmaatschap van natuurorganisaties, ook effectief kunt omzetten in beleid dat daar gewoon bij past. Dat is niet eenvoudig maar we doen wel een goede poging, althans dat hoop ik.

De heer Geurts heeft gevraagd of artikel 3.19, derde lid, in overeenstemming is wat betreft het begrip «bebouwde kom». Dit is de afdeling voer voor techneuten. Dus ik ga een poging wagen. Het wetsvoorstel bevat twee bepalingen over de bebouwde kom, bij de jacht en bij de bescherming van houtopstanden. Het is aan gemeenten om duidelijkheid te geven over de betekenis van dit begrip. Zij kunnen rekening houden met de bestaande jurisprudentie. Er zijn betere antwoorden te geven, ik weet het.

Had de Natuurschoonwet niet in het proces meegenomen moeten worden? Ik snap de vraag, maar het gaat echt om een fiscaal instrumentarium. Het antwoord is dus: nee, het hoeft niet per se.

De heer Heerema heeft gevraagd naar de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet. Voor een zinvolle evaluatie lijkt het mij van belang dat het stelsel van de wet ook zijn werking in de praktijk heeft laten zien. Dat zal de heer Heerema met mij eens zijn. Ik moet dus eens nadenken hoe ik dit zinvol kan doen. Ik wil niet nee zeggen – dat vind ik jammer – maar ik wil ook wel helder maken dat het ook echt iets moet voorstellen. Wij moeten gewoon eens nadenken hoe we het zo kunnen doen dat we in beeld kunnen brengen hoe het werkt en hoe het wordt ervaren in de praktijk en dat we op een of andere manier dat soort gegevens beschikbaar hebben als de Kamer de vervolgdiscussie voert. Dat lijkt mij fair en daarnaar is de Kamer vermoedelijk ook op zoek.

Voor de overgang van de Natuurbeschermingswet naar de Omgevingswet wordt nu gewerkt aan een aanvullingswetsvoorstel. De bedoeling is dat de overgang plaatsvindt op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Er is een goede afstemming met dit wetsvoorstel. Wij hebben echt in de aanloop naar het maken van dit wetsvoorstel al rekening gehouden met de systematiek van de Omgevingswet. Men zal zien dat bijvoorbeeld op het punt van de inspraak en dergelijke zaken feitelijk al hetzelfde zijn geregeld. Daarom verwacht ik ook niet dat de overgang een probleem zal zijn. Instrumenten zoals het beheerplan worden behouden. Normen en instrumenten van de Wet natuurbescherming gaan inderdaad over naar het stelsel van de Omgevingswet. Mijn inzet is dus dat de wet een-op-een indaalt in de Omgevingswet. Uiteindelijk is het de Kamer die dit bepaalt, maar zo zit ik erin. Dat wilde de heer Grashoff van mij weten en daarover krijgt hij dan ook een duidelijk antwoord.

De heer Smaling heeft gewezen op de «lokettenkwestie». Hij zegt: je hebt een natuurvergunning versus een omgevingsvergunning, je hebt bij het ene loket de gemeente en bij het andere niet. Hij vraagt hoe het precies zit. Voor de natuurvergunning wordt aangehaakt bij de omgevingsvergunning. Ook voor de natuurtoets is de gemeente dus het loket. Een uitzondering geldt voor de natuurtoets bij activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning geldt. Het gaat te ver om de gemeenten daar nu ook al een taak te geven, want dat is echt wel heel erg buiten hun scope. In de toekomst zullen wij nader bezien hoe wij dit kunnen regelen in het kader van de Omgevingswet. Dit is ook gewoon work in progress. Wij moeten echt even nadenken wat hier wijsheid is.

Ik kom op het punt van de meetbare waarde van met name de natuur voor de mens en voor de economie. De heer Smaling vroeg terecht of die wel eens berekend is. Kun je, in mijn woorden, de harde euro's in beeld brengen die een natuurinvestering oplevert voor de samenleving? Het antwoord op die vraag is ja. Het kan. Er zijn verschillende instrumenten om dat te berekenen. The Economics of Ecosystems and Biodiversity, de zogenaamde TEEB-studies, een wereldwijd initiatief om de waarde van natuur zichtbaar te maken, laten dit zien. Er is een TEEB-stad, een TEEB-landbouw en een TEEB-natuurlijk kapitaal. Bij die laatste – het gaat dan om het rif bij Bonaire – gaat het om de waarde die het koraal heeft voor de eilanden. Dat heeft economisch een enorme waarde. Het brengt geld op op het terrein van toerisme et cetera. Je kunt dus uitrekenen wat een investering in het herstel van koraal op lange termijn aan economische winst oplevert. Ik vind dat mooie studies, want ik houd ervan om het beeld en het denken over dit soort onderwerpen te kantelen. Daarbij zouden wij natuur niet moeten zien als een economische last, maar ook als iets waarin je investeert en wat iets oplevert voor ons allen. Dit overigens naast de waarde in zichzelf, maar daar hebben wij lang genoeg over gesproken. Die hebben wij immers ook in de wet een plekje gegeven.

Is er voldoende geld om de wet uit te voeren? Ja, want in het Natuurpact en het bestuursakkoord hebben Rijk en provincies daarover goede afspraken gemaakt, ook financieel.

De heer Smaling heeft nog gevraagd of het nuttig is dat Staatsbosbeheer aan twaalf tafels aanschuift, en DLG ook. Onder dat laatste hebben wij een streep gezet. Die discussie gaan wij niet overdoen. Eerder heeft men van mij al eens gehoord hoe ik daarover dacht. Ik moet wel zeggen dat het echt voortreffelijk is afgehandeld door zowel de provincies als het Rijk. Wij hebben dit dus wel uiteindelijk in ontzettend goed overleg gedaan. Dat vind ik heel belangrijk, want heel veel mensen die bij DLG werkten – ook een soort van natuurlijk kapitaal, zou je kunnen zeggen – hebben op een goede manier elders een plek gevonden. Dat vond ik heel belangrijk en gelukkig vonden ook de provincies dat heel belangrijk. Wij hebben samen grote stappen kunnen zetten. We zijn nog niet klaar, maar ik denk wel dat de uitkomst van de onderhandelingen op een goede en fatsoenlijke manier is opgepakt. Dat is ook belangrijk. Het was dus een lastig probleem, wij waren het eigenlijk niet eens, maar wij hebben het «solid» opgelost. Dat hoort ook zo, dat moet je dan met elkaar doen.

SBB heeft waarschijnlijk als gevolg van de decentralisatie ongetwijfeld met meer tafels te maken dan nu. Het is gewoon zo. Het is ook goed en nuttig dat Staatbosbeheer de vergoeding voor natuurbeheer van de provincies krijgt, evenals alle andere beheerders. Ik denk dat men daarmee andersom, als je het positief bekijkt, ook kan investeren in de relatie met de provincies. Er was af en toe ook wel wat voor te zeggen om dat te doen. Dit met alle waardering die ik heb voor mijn eigen club, want ik vind ze top. Maar wij hebben samen ook vastgesteld dat het best wel goed is om daar af en toe extra in te investeren.

De heer Smaling heeft gevraagd of de gemeenten flexibele oplossingen kunnen kiezen bij vleermuizen in energiezuinige woningen. Het is mogelijk om gebruik te maken van flexibele oplossingen – ik vind dat ook heel belangrijk – indien aanvragers van een ontheffing bijvoorbeeld netwerken van verblijfplaatsen gewoon in kaart brengen en aangeven hoe zij die functies behouden. Wij hebben vorig jaar ook al pilotontheffingen verleend, specifiek voor het renoveren van niet-geïsoleerde woningen. Daarbij gaat het energieneutraal maken van woningen en het handhaven van verblijfplaatsen voor vleermuizen hand in hand. Dus als je aan de voorkant dat tijdelijk goed oppakt, zie je dat er heel veel kan.

Een terecht punt had mevrouw Dik-Faber over de handhaving en het bedrag voor de groene boa's. Zij zei dat wij daar echt weer naar moeten kijken. Ook de heer Smaling zei er iets over. Je ziet natuurlijk ook dat er grote drugsvervuiling plaatsvindt door het storten van chemisch afval. Wij hebben dat met name in het zuiden van het land gezien. De voormalige Minister van V en J en ondergetekende hebben daar langdurig samen met verschillende natuur- en terreinbeheerders over gesproken. Zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor. Zij zetten groene boa's in. Ik weet ook dat dit niet overhoudt met de capaciteit die ze hebben. Zij hebben in ieder geval ondersteuning gevraagd bij de opleiding van de boa's, ook financieel. Die heb ik kunnen verlenen. Dus die ton wordt niet gestoken in één fte, wat overigens ook heel rijkelijk zou zijn, maar die investeren we in overleg met de beheerders in het versterken en het gemakkelijker maken van de opleiding. Daarmee gaan we dus echt een bredere groep mensen bedienen. Boa's kennen geen beperkte gebieden en werken over de provinciegrenzen heen. Het is van belang om dat te zeggen.

Met de vraag over de benutting van wild wil ik eindigen, want morgen begint een heel grote internationale conferentie waarbij de bestrijding van voedselverspilling op de agenda staat. Die conferentie organiseert Nederland hier in Den Haag samen met de FAO, UNEP en verschillende lidstaten, waaronder Vietnam, maar ook vanuit de Europese Unie. Wij vragen daarbij aandacht voor het tegengaan van voedselverspilling. Dat is een onderwerp waarvan ik weet dat mevrouw Dik er ook warme belangstelling voor heeft. Zij vraagt naar mijn mening terecht naar het consumeren van ganzen die op Schiphol vanwege de vliegveiligheid worden gedood. Die worden bijvoorbeeld aan de voedselbank aangeboden. Zonder verplichtingen op te leggen merk ik op dat mevrouw Dik terecht vaststelt dat goed voorbeeld hier goed volgen doet en dat wij dieren die wij benutten uiteindelijk ook moeten consumeren. Dat is van groot belang, want dan worden dieren uiteindelijk ook in de voedselketen opgenomen in plaats van verspild. Dat is een belangrijke les en een belangrijke boodschap voor ons allemaal. Dit is in de praktijk niet eenvoudig, zoals ik weet. De voorbeelden die mevrouw Dik heeft genoemd, heb ik ook weleens eerder langs zien komen, dus daar moet ik mij ook nog maar eens verder in verdiepen. Ik vind dat dit thema, ook in relatie tot benutting van door de jacht gestorven dieren, terecht door haar op de agenda wordt gezet. Daarmee besluit ik mijn bijdrage in eerste termijn.

De voorzitter:

Niet dan nadat er nog een paar vragen zijn gesteld en ik ondertussen heb gezegd dat wij in ieder geval op onze lijst nog een oordeel missen over het amendement op stuk nr. 68 van mevrouw Ouwehand.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan zoeken we dat even op.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Misschien heb ik niet alles goed kunnen meeschrijven maar ik mis nog een paar andere oordelen. Daar kan ik eventueel later ook nog bilateraal naar vragen.

Ik had de Staatssecretaris over de verhouding met de Omgevingswet nog gevraagd wat zij ermee bedoelt dat de bescherming van natuur als kernwaarde verder geborgd zal worden wanneer dat alleen maar terugkomt in een van de oogmerken, die verder eigenlijk vrij zacht zijn. Daarop had ik volgens mij geen reactie gekregen van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ben heel druk bezig om eerst maar eens te zorgen dat deze natuurbeschermingswet kracht van wet krijgt. Dat is al een hele klus, zoals ik inmiddels heb kunnen vaststellen en mevrouw Van Veldhoven denk ik ook. Ik heb een aantal algemene opmerkingen gemaakt over hoe dat verder gaat in de Omgevingswet. Mijn inzet is om die een-op-een te laten indalen; dat is een belangrijk uitgangspunt. Ik heb tegen de heer Heerema gezegd dat ik mij heel goed kan voorstellen dat we op de een of andere manier wel een beeld geven van de ervaringen tot nu toe; of dat een evaluatie wordt, hangt ervan af hoe het loopt. Heel veel meer dan dat wil ik daar nu eigenlijk niet over zeggen omdat dit echt nog work in progress is, ook van mijn mensen, die nu hard werken om dit eerst met mij voor elkaar te krijgen. Daarna gaan wij ons weer op de volgende klus storten. Daarvoor zijn wij zeer gemotiveerd, maar wij hebben niet op elk onderwerp al helemaal het antwoord paraat. De eerlijkheid gebiedt mij dat te zeggen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik had verder nog een vraag gesteld over Habitat banking, naast de vraag of programma's zoals het PAS-programma in ieder geval van tevoren bij de Kamer worden aangemeld zodat we daar ook met elkaar over kunnen spreken.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik meen dat wij over het PAS-programma gewoon afspraken hebben gemaakt. Vergelijkbare programma's als het PAS-programma bij de Kamer aanmelden lijkt mij evident, dat moeten wij gewoon doen. Alweer, open government, dus ik ben ervoor. Anders haalt mevrouw Van Veldhoven mij toch wel naar de Kamer, dus het is ook in mijn belang dat ik dat gewoon aan de Kamer toestuur.

Over Habitat banking heb ik wel iets gezegd in mijn beantwoording, namelijk dat ik ervoor ben maar dat ik dit niet helemaal met regelgeving wil dichttimmeren. Dat kan niet bij Natura 2000 maar het kan wel bezien worden bij andere natuur. Dus laten we erover nadenken hoe we dit kunnen stimuleren, want daarover zijn we het met heel veel mensen zeer eens. De doelstelling steunen we.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik ben blij met de woorden van de Staatssecretaris over verspilling van dieren die geschoten worden in het kader van beheer of veiligheid. Ik proef bij de Staatssecretaris dat ze graag wil dat dieren dan ook echt opgegeten worden. Het zou verspilling zijn om ze weg te doen. Er is op dit moment bijvoorbeeld een enorme discussie over muskusratten die worden bestreden. De Staatssecretaris ging in op het voorbeeld van de ganzen. Ik weet dat alle inzet er is om die bijvoorbeeld bij de voedselbanken te krijgen, maar er zijn ook dieren in ons land die bestreden worden, zoals muskusratten. Dit is echt een grote maatschappelijke discussie. Misschien kan de Staatssecretaris daar niet nu op reageren maar als zij zegt dat zij zich er best eens wat verder in wil verdiepen, is zij dan bereid om daar eens een brief over aan de Kamer te sturen? Ik zou het een heel mooi uitgangspunt vinden dat wij ervoor zorgen dat dieren als die dan toch gedood moeten worden, om welke reden dan ook en hoe vervelend dat ook is, niet de verbrandingsoven in gaan maar nog benut worden. Dat lijkt mij toch een principe dat wij misschien allemaal wel kunnen delen, of we nu voor- of tegenstander zijn van jacht.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik aarzel even of dat nu meteen weer een hele brief moet zijn. Ik ga daar in ieder geval over nadenken. Ik kan me overigens wel voorstellen dat een deel van het probleem ook gelegen is in de vraag naar bepaalde soorten dieren. Bij sommige dieren is het makkelijker om ze uiteindelijk geconsumeerd te krijgen dan bij andere. Dat heeft ook te maken met hoe wij vanuit onze traditie naar het eten van sommige soorten dieren kijken. Wij hebben over insecten ook eenzelfde soort interessante discussie. Insecten zijn een alternatieve eiwitbron, maar het is hier toch anders dan in Mexico. Dat maakt het soms wel wat lastig, maar ik ga er even over nadenken. Ik weet niet zeker of het meteen een brief wordt, maar ik kom er op de een of andere manier wel een keer op terug. Ik heb al vastgesteld dat het goed is dat mevrouw Dik dit wederom aandraagt. Misschien kunnen we meer doen of zijn er soms belemmeringen, zoals ik vooral heb gehoord, om daar waar er wel vraag is dieren ook echt te kunnen aanbieden. Laten we er in dat kader naar kijken. Dan kom ik er op enig moment op terug.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Er is nog één vraag van mij blijven liggen. Er is een hoogleraar faunabeheer die word betaald door de KNJV. Mijn vraag was of er nog andere mogelijkheden zijn om kennis en kunde op het gebied van faunabeheer in Nederland te verbeteren omdat we nu heel vaak kennis en kunde moeten importeren uit Duitsland, Noorwegen et cetera.

Staatssecretaris Dijksma:

Daar moet ik ook over nadenken. Ik heb nu niet meteen een leerstoel voorhanden, maar ik kan me wel voorstellen dat er op enig moment bij een onderwerp als dit misschien ergens de bereidheid is om iets in die geest te doen. Dan zullen bijvoorbeeld ook private partijen geïnteresseerd moeten worden om zo'n initiatief te nemen. Ik heb in mijn begroting daarvoor nu niet onmiddellijk een bedrag beschikbaar of een bedrag dat ik kan vrijmaken, want helaas klotst het geld nog steeds niet over de plinten.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 68.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ga nog een poging doen. Het is even ingewikkeld. Dat is overigens niet de reden waarom ik dit nog niet had beantwoord, maar ik ga mijn best doen, mevrouw Ouwehand. Het amendement van mevrouw Ouwehand vraagt in het eerste lid om aan het einde toe te voegen «de totstandkoming van het Natuurnetwerk Nederland». Dat zit al begrepen in artikel 1.5, derde lid, onderdeel a, namelijk «beleid om een gunstige staat van instandhouding voor de habitats en soorten in Nederland te realiseren». Het natuurnetwerk is daarbij een van de instrumenten. Onder II stelt mevrouw Ouwehand in haar amendement: «Met het oog op het eerste lid dragen gedeputeerde staten, door de aanwijzing van gebieden in hun provincie in opdracht van Onze Minister, zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd «natuurnetwerk Nederland». Dit staat eigenlijk ook al in artikel 1.10, tweede lid, waarin staat dat als de wet voorschrijft dat de provincies het natuurnetwerk realiseren, er geen opdracht van de Minister meer nodig is. Het is een vrij technisch antwoord, maar eigenlijk dubbelt wat mevrouw Ouwehand voorstelt voor een deel de bestaande wetgeving. Feitelijk maakt wat zij voorstelt het niet duidelijker. Om die reden moet ik het amendement ontraden.

De heer Smaling (SP):

Nog één puntje van mij. Ik maak mij zorgen over Staatsbosbeheer. De Staatssecretaris draagt Staatsbosbeheer een warm hart toe, net als de andere terreinbeheerders, maar het lijkt toch een beetje alsof schraalhans daar keukenmeester is. Ik vroeg de Staatssecretaris of zij straks vooraan staat als de extra middelen worden uitgereikt. Er zijn een paar zaken die spelen. Er is een groot tekort aan boswachters. Ze hebben maar de helft van de boa's die zij zelf denken nodig te hebben. Veel resthout gaat in de BioWarmteCentrale in Purmerend. Dat is op zichzelf hartstikke goed, maar het zet misschien wel de kwaliteit van de bosopstanden onder druk. Ten slotte dreigt Staatsbosbeheer – tenminste ik hoor dat uit de provincies – kleine stukjes waardevolle natuur in de buurt van de bebouwde omgeving terug te verkopen aan de boer. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, want wij hebben daar veel gemeenschapsgeld in geïnvesteerd. Ik vraag de Staatssecretaris of zij Staatsbosbeheer een impuls kan geven waardoor de zaken die ik net noemde ten goede kunnen keren?

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij hebben we vrij recent met de Kamer een discussie gehad over de toekomst van Staatsbosbeheer. Tot en met de opdracht aan mij, onder andere van mevrouw Dik, om Staatsbosbeheer nu juist ruimte te bieden, een aantal dingen te kunnen verkopen om het eigen beleid beter te kunnen voeren. Dat is allemaal vastgelegd in een bestuurlijke overeenkomst met Staatsbosbeheer. Die heeft de Kamer ook langs zien komen. Ik wil dus niet nu, terwijl we dat net allemaal helemaal hebben afgerond, de discussie helemaal opnieuw opstarten. Dat lijkt me echt niet verstandig.

Ik begrijp de wens van de heer Smaling wel, maar de indruk die ik heb – en ik geloof mijn collega's ook – is dat ik bij aanvang van het regeerakkoord en de investeringen die toen mogelijk werden, al behoorlijk vooraan stond. Er is in deze regeringsperiode ten opzichte van de vorige regeerperiode een aanzienlijk extra bedrag beschikbaar. Ik dank alle partijen die dat mogelijk hebben gemaakt. We staan dus niet met lege handen. Uiteindelijk wil iedereen altijd meer, maar het is ontzettend onverstandig om daar allemaal uitspraken over te doen. Dan weet je precies hoe het afloopt. Hij of zij die het onderste uit de kan wil ... Daar wil ik het nu eigenlijk vooral bij laten.

De heer Smaling (SP):

Dit is ten dele de gaswinningsvariant, zo van: we doen het zo veel beter dan voorheen. Er is 54 miljard kuub uit Groningen gehaald. Dat had helemaal niet gemoeten. En dan zegt de Minister: zie mij eens ver afdalen. Maar hij had nooit zo hoog moeten komen. In die zin is het oké dat die afspraken zijn gemaakt. Dat neem ik tot mij, maar ik vraag de Staatssecretaris toch om wat ik er nu over zeg in het achterhoofd te houden. Dat zijn wel de signalen die ik uit het land verneem en dat verhoudt zich blijkbaar niet voor de volle honderd procent tot de afspraken die kortgeleden hier gemaakt zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Nu lopen er twee dingen door elkaar heen: enerzijds de financiering en anderzijds de set aan spelregels die Staatsbosbeheer juist meer ruimte biedt om echt te gaan ondernemen en te handelen vanuit de organisatie zelf. Daar hebben we toch in goed overleg met de Kamer afspraken over gemaakt. Bij mijn weten was dit ook echt in overeenstemming met Staatsbosbeheer, want Staatsbosbeheer heeft het convenant met mij ondertekend. Het zou wel heel gek zijn als Staatsbosbeheer aan de tafel met mij een convenant tekent en dat de heer Smaling andere signalen krijgt. Dat vind ik wel lastig.

De heer Smaling (SP):

Nog even voor de duidelijkheid: dit zijn geen signalen die van Staatsbosbeheer zelf afkomen, maar van anderen die in het landelijk gebied werkzaam zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, op die manier. Dan is het helder. Het zou me verbaasd hebben. Ik heb het gehoord, zeg ik dan tegen de heer Smaling.

De voorzitter:

Het is inmiddels 21.50 uur. We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer en van de regering van het wetgevingsoverleg over de Wet natuurbescherming. De tweede termijn zal plenair worden gehouden. Die is voorzien op donderdag 25 juni. Over een serie amendementen, te weten vanaf nr. 71, worden wij schriftelijk geïnformeerd ruim op tijd voor de tweede termijn alsmede over enkele amendementen, zoals eerder is gesteld. Ik meen dat het er vier zijn. De griffier knikt. Die houdt het allemaal zeer nauwkeurig bij.

Voor nu rest mij nog de aanwezigen een goede terugreis te wensen en ik zeg daarbij: morgen gezond weer op. Ik dank de leden en de Staatssecretaris voor hun bijdragen aan dit overleg en de ambtenaren van de Staatssecretaris voor de begeleiding gedurende deze heel lange zit.

Sluiting 21.51 uur.

Naar boven