33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

Nr. 121 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN VELDHOVEN C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 15

Ontvangen 25 juni 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel 1.8a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a wordt «, en» vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen, vanwege hun bijdrage aan de biologische diversiteit en hun cultuurhistorische betekenis, mede ter vervulling van maatschappelijke functies.

II

In artikel 1.10, derde lid, wordt « «bijzondere provinciale natuurgebieden» » vervangen door: «bijzondere provinciale natuurgebieden», onderscheidenlijk «bijzondere provinciale landschappen».

Toelichting

De kern van het beleid in de natuurvisie «Natuurlijk verder»1 is een omslag in denken: het versterken van de natuur met de samenleving in plaats van het beschermen van de natuur tegen de samenleving. Groene landschappen hebben een belangrijke functie in het versterken van de natuur. Groene landschappen zijn van oudsher ontstaan door menselijk ingrijpen en combineren natuur, cultuurhistorie en grondgebonden agrarisch beheer. Beleving en ontspanning zijn waarden die onlosmakelijk aan landschappen zijn verbonden. Door hun kwaliteiten dragen zij bij aan een sterker economisch vestigingsklimaat. Het huidige beleid tot bescherming van landschappen door het Rijk is opgenomen in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte2 en richt zich voornamelijk op de Waddenzee en natuurlijke UNESCO-werelderfgoederen en landschappen, zoals de Beemster, Stelling van Amsterdam, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Nederlandse deel van de Romeinse Limes.

Het huidige voorstel voor de Wet natuurbescherming richt zich blijkens de doelstelling in artikel 1.8a, eerste lid, uitsluitend op natuur. Het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen3 – komt daarin niet tot uitdrukking. De artikelen 1.5 en 1.6a van het wetsvoorstel voorzien er wel in dat de rijksnatuurvisie en de provinciale natuurvisie aandacht besteden aan het landschapsbeleid. Ook moet het Planbureau voor de Leefomgeving ingevolge artikel 1.8 van het wetsvoorstel rapporteren over de toestand en ontwikkelingen ten aanzien van landschappen. Artikel 1.10, derde lid, van het wetsvoorstel biedt gedeputeerde staten bovendien de mogelijkheid gebieden aan te wijzen «vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken».

De huidige doelstelling uit artikel 1.8a sluit hier echter niet op aan. De bescherming van landschappen wordt alleen door de wettelijke doelstelling gedekt voor zover landschapswaarden samenvallen met natuurwaarden. Dit terwijl landschappen ook andere waarden hebben, waaraan zelfstandige betekenis toekomt, zoals cultuurhistorie, schoonheid en beleving. De formulering van artikel 1.8a doet daaraan geen recht. Dat geldt ook voor de aanduiding «bijzondere provinciale natuurgebieden» in artikel 1.10, derde lid, van het wetsvoorstel. Er kan immers sprake zijn van waardevolle provinciale landschappen die als zodanig niet als natuurgebied zijn te kwalificeren.

De indieners van dit amendement willen deze leemten in het wetsvoorstel opheffen. Zij zijn van mening dat met de voorgestelde aanpassingen van de artikelen 1.8a en 1.10 beter recht wordt gedaan aan de zelfstandige waarde die landschappen hebben en dat gedeputeerde staten daarmee een stevigere basis krijgen om waardevolle landschappen aan te wijzen als «bijzonder provinciaal landschap». Hierbij valt te denken aan gebieden als het Dommeldal in Noord-Brabant, het Geuldal in Limburg, Nieuwkoop in Zuid-Holland, Midden-Delfland of het veengebied Midden Noord-Holland en Waterland. Wanneer gedeputeerde staten een bijzonder provinciaal landschap aanwijzen strekt dit volgens de indieners ertoe dat de kernkwaliteiten van dat landschap door de provincie worden geborgd.

De indieners willen echter benadrukken dat dit amendement gedeputeerde staten niet verplicht om bijzondere provinciale landschappen aan te wijzen. Het is en blijft aan de gedeputeerde staten zelf om een dergelijk gebied aan te wijzen, wanneer zij van mening zijn dat een gebied buiten het natuurnetwerk Nederland bescherming verdient vanwege de unieke landschappelijke waarden.

Ook willen de indieners benadrukken dat een «bijzonder provinciale landschap» geen externe werking kan hebben. De afbakening dient zo te geschieden, dat de beoogde effecten geheel binnen het aangewezen gebied vallen. De omvang van een gebied is daarbij ontwerp van besluitvorming in de provinciale staten. In lijn met de afspraken over decentralisatie, kan de status van bijzonder provinciaal landschap op basis van een Provinciaal besluit ook weer worden ingetrokken.

Van Veldhoven Smaling Dik-Faber Grashoff


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 33 576, 14.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 33 660, 50, bijlage.

X Noot
3

Florence, 20 oktober 2000 (Trb. 2005, 23).

Naar boven