33 344 Voorstel van wet van de leden Dijkstra en Schouw tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is buiten twijfel te stellen dat een ambtenaar van de burgerlijke stand zijn ambt dient uit te oefenen zonder onderscheid te maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling, en daartoe het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 16 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Een ambtenaar van de burgerlijke stand, die niet voldoet aan het in het tweede lid bedoelde benoembaarheidsvereiste, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het in de eerste zin genoemde aantal.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Als ambtenaar of buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand is slechts benoembaar de persoon die in de uitoefening van zijn ambt geen onderscheid maakt als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling, tenzij het onderscheid is gebaseerd op een wettelijk voorschrift.

ARTIKEL II

In de Algemene wet gelijke behandeling wordt artikel 5, tweede lid, als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel b wordt «en» vervangen door een puntkomma.

2. Aan het slot van onderdeel c wordt de punt vervangen door: en.

3. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel, luidende:

  • d. de vrijheid van gemeenten om ten aanzien van een ambtenaar of buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand die niet voldoet aan het in artikel 1:16, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde benoembaarheidsvereiste onderscheid te maken op grond van godsdienst of levensovertuiging.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Naar boven