Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2011
Het Presidium heeft op 8 april 2009 besloten dat de Kamer tot decharge van de jaarverslagen
overgaat na advies van de commissie voor de Rijksuitgaven. De commissie voor de Rijksuitgaven
brengt bij dezen het advies uit over de dechargeverlening voor het door de ministers
gevoerde financieel beheer in het jaar 2011.
Ook dit jaar heeft de commissie voor de Rijksuitgaven aan de commissies geadviseerd1 om bij de behandeling van de jaarverslagen in wetgevingsoverleggen expliciet aandacht
te besteden aan de dechargeverlening. De commissie heeft geconstateerd dat hieraan
door veel commissies gehoor is gegeven. In de afgelopen maand zijn zeven wetgevingsoverleggen
gevoerd, een enkele met een extra vergadering voor een derde termijn, over diverse
departementale jaarverslagen.
Positief advies over 2011
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft op basis van de ontvangen signalen2 geconstateerd dat bij de behandeling van de jaarverslagen 2011 de dechargeverlening
van enig jaarverslag met het indienen van een motie uiteindelijk niet zodanig ter
discussie is gesteld dat de dechargeverlening zou moeten worden opgeschort, dan wel
dat het verlenen van decharge zou moeten worden onthouden. Om die reden komt de commissie
voor de Rijksuitgaven tot het oordeel dat, met inachtneming van de diverse toezeggingen
van bewindspersonen ter verbetering van het financieel beheer, door de Kamer aan alle
ministers decharge kan worden verleend.
Toelichting: de betekenis van dechargeverlening door de Kamer
Het sluitstuk van de begrotingscyclus is de goedkeuring van de slotwetten en de departementale
en niet-departementale jaarverslagen, alsmede het door de Algemene Rekenkamer onderzochte
Financieel jaarverslag van het Rijk door de Tweede Kamer (conform de artikelen 63
en 64 van de Comptabiliteitswet 2001) met hieraan gekoppeld de dechargeverlening voor
het gevoerde financieel beheer aan de desbetreffende ministers. In de Comptabiliteitswet
is geregeld dat dechargeverlening betrekking heeft op het financieel beheer van de minister, in het bijzonder op onrechtmatigheden, tekortkomingen in de administratieve
organisatie (inclusief interne controle), tekortkomingen bij de bestrijding van misbruik
en oneigenlijk gebruik bij de uitvoering van wettelijke regelingen, alsmede tekortkomingen
in de (interne) departementale accountantscontrole. Kamerleden kunnen voor hun oordeel
over het gevoerde financieel beheer grotendeels steunen op de rapporten bij het jaarverslag
van de Algemene Rekenkamer. Daarbij kunnen leden hun eigen weging maken aangaande
de aard en ernst van de tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer heeft gesignaleerd
en de reacties van de bewindspersonen hierop. Aangezien de dechargeverlening uiteindelijk
een besluit is van de Kamer en niet van commissies, ligt het in de rede om eventuele
cruciale aandachtpunten rond decharge (ook) kenbaar te maken in de plenaire vergadering.
Hiermee kan de Kamer in het kader van haar controlerende rol meer gewicht geven aan
(oplossing van) ernstige onvolkomenheden die niet direct tot een formeel bezwaar van
de Algemene Rekenkamer hebben geleid, maar die de Kamer wel van cruciaal belang acht.
Afsluitend
Na besluitvorming door de Kamer over de dechargeverlening aan de ministers zal de
Kamervoorzitter, conform artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001, het besluit bekrachtigen
met een handtekening in de jaarverslagen, waarna deze zullen worden doorgeleid ter
behandeling in de Eerste Kamer.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van Gerven
De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen