Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidend:
ARTIKEL IIA. Wet op het onderwijstoezicht
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, tweede lid, vervalt onderdeel e onder verlettering van de onderdelen
f en g tot e en f.
B
In artikel 10 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste
lid.
Toelichting
Deze nota van wijziging wordt ingediend mede namens de Minister van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De wijzigingen houden verband met de Wet revitalisering generiek toezicht (door de
Eerste Kamer aanvaard op 22 mei 2012; nog niet gepubliceerd in het Stb.) die naar
verwachting in werking zal treden op 1 oktober 2012.
Met de Wet revitalisering generiek toezicht wordt het stelsel van interbestuurlijk
toezicht ingrijpend gewijzigd. Specifieke toezichtbepalingen in de bijzondere wetten
worden geschrapt en vervangen door een generiek instrumentarium in de Provinciewet
en de Gemeentewet. Hoofdregel is het nabijheidsbeginsel: het interbestuurlijk toezicht
wordt uitgeoefend door de naast hogere bestuurslaag. Voor de gemeenten betekent dit
dat het interbestuurlijk toezicht in beginsel wordt uitgeoefend door de provincie.
In het geval de provincie geen taak en expertise heeft op een bepaald beleidsterrein,
wordt het toezicht uitgeoefend door de betrokken vakminister. Dat is het geval voor
kinderopvang. Met de Wet revitalisering generiek toezicht wordt onder meer artikel
1.68 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, waarin het rijkstoezicht
op gemeentelijk toezicht en ingrijpen is geregeld, geschrapt en vervangen door het
generiek instrumentarium van de Gemeentewet. Door opname van de Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen in de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid,
van de Gemeentewet kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het interbestuurlijk
toezicht op zowel de kinderopvang als de peuterspeelzalen blijven uitoefenen, echter
nu aan de hand van de bepalingen in de Gemeentewet. Om dit toezicht door de Inspectie
van het onderwijs (verder te noemen: de inspectie) te laten uitoefenen is vereist
dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 124e van
de Gemeentewet de (medewerkers van de) inspectie daartoe aanwijst. Als gevolg van
de systematiek in de Wet revitalisering generiek toezicht is een bijzondere grondslag
voor dit toezicht door de inspectie in de Wet op het onderwijstoezicht niet meer nodig.
Om die reden wordt artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht
thans geschrapt. Artikel 3, tweede lid, onderdeel g, van deze wet laat uitdrukkelijk
de ruimte voor het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie
opgedragen taken. Met het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
tot aanwijzing van de inspectie op grond van artikel 124e van de Gemeentewet voor
zover het betreft het interbestuurlijk toezicht op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen, valt dit toezicht voortaan onder artikel 3, tweede lid, onderdeel
g. Daarbij zij volledigheidshalve opgemerkt dat als gevolg van inwerkingtreding per
1 juli 2012 van de Wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband
met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van
het onderwijs bij het toezichtproces (Stb. 2012, 118) artikel 3, tweede lid, opnieuw wordt vastgesteld. Het nieuwe onderdeel e komt te
vervallen en de onderdelen f en g worden verletterd tot onderdelen e en f.
Tot slot wordt ook artikel 10, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (zoals
het luidt op 1 juli 2012) geschrapt, omdat er geen misverstand over kan bestaan dat
Hoofdstuk 3 (uitoefening van toezicht) niet van toepassing is op kinderopvang (en
peuterspeelzalen). De bepalingen van dit hoofdstuk betreffen immers exclusief het
terrein van het onderwijs.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart