33 123 Vastgoed van het Rijk

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 februari 2012

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissies voor Financiën2, voor Binnenlandse Zaken3, voor Infrastructuur en Milieu4, voor Defensie5 en voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie6 hebben een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over de brief van 15 december 2011 inzake het rapport van de Algemene Rekenkamer «Vastgoed van het Rijk» (Kamerstuk 33 123, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 februari 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Wolbert

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Snijder-Hazelhoff

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Van Beek

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen

1

Ministeries hebben zicht op de boekwaarde, niet op de marktwaarde van vastgoed. Voor welke categorie vastgoed zou het van waarde zijn om de marktwaarde te kunnen bepalen, en voor welke categorieën vastgoed zou het vaststellen van de marktwaarde niet zinvol zijn omdat er geen sprake is van een markt? Hoe verhoudt zich dit tot de vervanging van rijksvastgoed?

Indien overwogen wordt om tot afstoot van vastgoed over te gaan of tot een ander soort gebruik te komen kan het zinvol zijn om de marktwaarde van vastgoed te weten. De marktwaarde kan een factor zijn die meespeelt in het afwegingskader. In de huidige praktijk wordt het RVOB regelmatig verzocht om een marktwaarde te bepalen voor departementen die bezig zijn met afwegingen te maken over bepaalde objecten of terreinen. Bijvoorbeeld voor kantoorpanden van het rijk of militaire terreinen.

Het onderscheid wordt niet gemaakt in categorieën. Bepalend is wat met het vastgoed gedaan kan worden of wat er gaat veranderen in het gebruik.

Voor – vaak incourant – vastgoed is het bepalen van de marktwaarde zeer omslachtig. Denk hierbij aan vastgoed wat herontwikkeld moet worden naar een andere bestemming. Het bepalen en zinvol invullen van de nieuwe bestemming is een complexe bezigheid en vergt ook overleg met andere overheden. Indien afstoot aan de orde is, wordt dit zeker gedaan. Om dergelijke exercities enkel uit te voeren om de marktwaarde te weten is ondoelmatig. Denk hierbij aan bepaalde militaire terreinen, bepaalde monumenten, (spoor)wegen, gevangenissen en incourante kantoren.

2

Wat zouden bij benadering de kosten zijn van het vaststellen van de marktwaarde van het vastgoed van het Rijk, en voor welke categorieën vastgoed zouden de kosten onevenredig hoog zijn van de vaststelling van de marktwaarde?

Een reële inschatting van de totale kosten voor het vaststellen van de marktwaarde van het vastgoed van het Rijk is niet te geven. Dit omdat het afhankelijk is van de aard van het vastgoed en de omvang van de portefeuille. Waardering gaat veelal per object. In ieder geval kan gesteld worden dat het om veel geld gaat.

De kosten zijn onevenredig hoog voor objecten die incourant zijn door hun functie en/of ligging omdat hiervoor een studie naar herbestemmings- en herontwikkelingsmogelijkheden noodzakelijk is. Hiervan is geen inschatting te geven.

3

Wat is het effect van de zeepbel in de vastgoedmarkt op het vastgoed van het Rijk, in relatie tot de waarderingsmethodiek van het vastgoed, en wat is de waarderingsmethodiek?

Zoals blijkt uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer wordt de waarderingmethode van vastgoed binnen het Rijk niet uniform toegepast en is er dus geen sprake van het hanteren van één methodiek. Methodes die onder meer gebruikt worden zijn: historische kostprijs, gecorrigeerde vervangingswaarde, marktwaarde (comparatieve- en/of residuele benadering). Door comptabele voorschriften is vaak geactiveerd tegen historische kostprijs door rijksonderdelen. Dit is ondermeer het geval bij de Rijksgebouwendienst. Dit betekent dat de waardering van het vastgoed van de Rijksgebouwendienst niet wordt aangepast aan de marktwaardeontwikkelingen en niet beïnvloed wordt door de «zeepbel». Wel kan, als gevolg van de ontwikkelingen op de vastgoedmarkt, de restwaarde lager zijn dan enkele jaren geleden.

4

Waarom registreert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen gronden, en waarom wordt dat niet relevant gevonden?

Bij de Rijksgebouwendienst is de grond onlosmakelijk verbonden met objecten. Daarom wordt grond alleen apart geregistreerd als object als er geen opstallen zijn. Hiervan is bij de Rijksgebouwendienst doorgaans alleen sprake als een ontwikkeling op die grond wordt voorzien of dat die grond na sloop van het object wordt afgestoten.

5

Wat worden in het nieuwe beleid de criteria voor het vasthouden van vastgoed, gebruik of strategisch, en het afstoten van vastgoed?

In de nog op te stellen vastgoedportefeuillestrategie zal dit worden uitgewerkt. Bij het vasthouden van vastgoed in gebruik wordt primair door de dienst zelf bekeken of dit gebruik effectief en efficiënt het beleidsdoel dient en of dit doel niet door inzet van ander vastgoed efficiënter bereikt kan worden. Vastgoed kan worden vastgehouden vanuit strategische overwegingen als het vastgoed de potentie heeft om een bijdrage leveren aan een effectieve wijze van beleidsrealisatie in de toekomst.

Vastgoed dat niet nodig is voor huidige of toekomstige beleidsrealisatie kan worden afgestoten.  Bij de afstoot wordt rekening gehouden met de belangen van andere overheden uitgaande van een marktconforme prijs.

6

Wat wordt er door de regering verstaan onder «eigendom»?

Onder eigendom wordt verstaan het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (zie artikel 5:1, eerste lid, BW). Soms wordt gesproken over zogenaamd bloot eigendom. Dan is een rechtspersoon eigenaar van een zaak waar een erfpachtrecht op rust. Anders gezegd zit er dan een zwaar beperkend recht op.

7

Hoe wordt bij het ministerie van Defensie met betrekking tot vastgoed (dus bijvoorbeeld verhuizen of afstoten) de afweging gemaakt bij reorganisaties? Kan er een cijfermatig voorbeeld gegeven worden van een business case van een recente reorganisatie? Hoe is in dat geval de afweging gemaakt met betrekking tot het bestaande vastgoed?

Vastgoed volgt de bedrijfsvoering. Door reorganisatie verandert de omvang en de samenstelling van defensieonderdelen en -eenheden. Voor de nieuwe organisatievorm wordt de meest doelmatige oplossing gezocht binnen het aanwezige vastgoed.

Een cijfermatig voorbeeld van een business case ontleen ik aan de Kamerbrief Alternatieven voor verplaatsing KMS uit Weert en de kosten daarvan, van 29 november 2011, Daarin is de volgende tabel opgenomen:

Vergelijking business cases Herbeleggingplan en voorstel Hernandez(bedragen in miljoenen euro’s)

Herbeleggingsplan

Investeringen

Voorstel Hernandez

Investeringen

 

Soll

Ist

 

soll

ist

 

Nwbouw

Vrijval

 

Nwbouw

Vrijval

Johannes Postkazerne Havelte

36,1

23,2

JPK Havelte

36,1

23,2

Prinses Margriet kazerne Wezep

15,2

14,2

PMK Wezep

15,2

14,2

Lpl Stroe

10,4

26,0

Lpl Stroe

10,4

26,0

Lpl Ermelo alg

1,4

3,3

Lpl Ermelo alg

1,4

3,3

Lpl Ermelo voor KMS

15,7

 

Lpl Ermelo voor SBN

5,0

 

Lpl Ermelo voor OOCL

10,0

 

Lpl Ermelo voor OOCL

10,0

 

Van Hornekazerne Weert

 

21,3

VHK Weert puur KMS

21,3

21,3

     

Verplaatsen KMK

5,0

 

ORK Schaarsbergen

27,6

28,6

ORK Schaarsbergen

27,6

28,6

     

ORK Schaarsbergen 3e bat Groot Heidekamp

26,5

 
     

Johan Willem Frisokazerne Assen

 

0,5

 

116,4

116,6

 

158,5

117,1

Resutaat

 

0,2

Resultaat

 

– 41,4

           
 

Exploitatie

 

Exploitatie

VHK Weert

 

4,2

JWF Assen

 

5,2

Zoals uit deze brief blijkt is in de afweging ook het bestaande vastgoed betrokken.

8

Denkt de minister van Financiën dat het de overheidsfinanciën iets op kan leveren als het vastgoed van het rijk beter in beeld zou zijn?

Ja, de verwachting is dat met een rijksbrede vastgoedportefeuillestrategie het rijk in staat zal zijn een hoger maatschappelijk en economisch rendement te realiseren. Dit zal zich bijvoorbeeld vertalen in hogere inkomsten uit medegebruik van vastgoed, of lagere kosten van de inzet van vastgoed voor gegeven publieke doelen. Het is niet de verwachting dat hier grote bedragen mee gemoeid zijn, maar dit ontslaat het rijk niet van de plicht vastgoed zorgvuldig in te zetten. De precieze invulling van dit rendement wordt jaarlijks uitgewerkt in de rijksvastgoed portefeuillestrategie en zal worden verwerkt in de rijksbegroting.

9

Met welk doel zal er voortaan jaarlijks een vastgoedportefeuillestrategie komen?

Het doel van de vastgoedportefeuillestrategie is:

  • a) Het vergroten van de kansen op het bereiken van vastgestelde beleidsmatige en maatschappelijke doelen die met rijksvastgoed worden geïnstrumenteerd door actiever beheer van de vastgoedportefeuille.

  • b) Het verhogen van het rendement op rijksvastgoed door afspraken over sturing op de vastgoedportefeuille, over strategische afstemming bij aan- en verkoop, over dienstspecifieke en (voor zover functioneel) algemene rendementsnormen en over integrale afweging in het kader van het begrotingsproces.

10

Waaruit kan de stijging van het vastgoedvermogen van de staatsbalans van 76 miljard euro in 2009, naar 80 miljard euro in 2010, verklaard worden? Waarom worden verschillende criteria gehanteerd voor opname van vastgoed in de Staatsbalans? Wat is «economisch belang» in dit verband als de waarderingsgrondslag, en waarom die gehanteerd? Waarom wordt het vastgoed van ProRail en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) niet verantwoord in de Staatsbalans?

De stijging van het vastgoedvermogen van de staatsbalans van 76,4 miljard euro in 2009 naar 80 miljard euro in 2010 kan worden verklaard door (netto) investeringen ter waarde van 2,9 miljard (toename), afschrijvingen ter waarde van 1,6 miljard (afname) en herwaardering ter waarde van 2,3 miljard (toename), in totaal 3,6 miljard. Het ministerie van Financiën hanteert het economisch belang als criterium voor opname op de Staatsbalans, omdat dit begrip samenhangt met het bezit waarover het financieel risico bij de Staat ligt en daarmee een beter beeld geeft van de vermogenspositie van de Staat. De daarbij gehanteerde waarderingsgrondslag is marktwaarde (zoals voorgeschreven in ESR95), dan wel een benadering daarvan voor zover er geen marktwaarde is voor een object. Door verzelfstandigingsoperaties in het verleden en de afspraken die daarbij zijn gemaakt tussen de departementen en de verzelfstandigde diensten is het mogelijk dat er een verschil in toepassing van dit criterium is ontstaan. Ik onderschrijf het belang van heldere criteria en een eenduidige toepassing daarvan. In de discussie die thans loopt met de Tweede Kamer naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Staatsbalans en het vervolg hierop wordt hier aandacht aan besteed.

Het vastgoed van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers is niet op de Staatsbalans opgenomen, omdat dit een ZBO betreft en daarmee buiten de consolidatiekring valt. ProRail is een staatsdeelneming en is om die reden op de Staatsbalans opgenomen onder de post Samenstelling Aandelen, securities en overige deelnemingen.

11

«Het ministerie van Financiën neemt de inconsistenties niet geheel weg». Wat betekent deze zin? Wordt het grootste deel van de inconsistenties weggenomen en blijft een klein deel over? Of betekent het iets anders?

De formulering van deze zin is niet afkomstig van het ministerie van Financiën. In de bestuurlijke reactie op het concept-Rekenkamerrapport heb ik naar aanleiding van de opmerking van de Algemene Rekenkamer over de inconsistenties aangegeven, dat de ministeries verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van de gegevens die nodig zijn om de Staatsbalans op te stellen. Het ministerie van Financiën geeft daarbij de eisen aan, maar heeft geen mogelijkheden elk cijfer ook inhoudelijk te toetsen. Wel voert het ministerie van Financiën een plausibiliteitstoets uit, hetgeen betekent dat bij opvallende afwijkingen contact wordt gezocht met het aanleverende departement. Overigens heeft ook het ministerie van Financiën eerder aangegeven voorstander te zijn van het verbeteren van inzicht in het vastgoed van de overheid.

12

Een deel van het verschil van Staatsbosbeheer wordt verklaard door gronden die in pacht zijn. En de rest van het verschil?

Zie antwoord onder 15d.

13

Moeten alle ministeries daadwerkelijk zicht hebben op de marktwaarde van al het vastgoed? Heeft dat in alle gevallen nut? Bijvoorbeeld ook in gevallen waarin het vastgoed niet wordt afgestoten of een specifieke functie heeft, zoals penitentiaire inrichtingen of paleizen?

Nee, het heeft geen nut dat alle ministeries deze waarden actueel ter beschikking hebben. Hier speelt een rol of het überhaupt mogelijk is om het vastgoed ooit te vermarkten. Bij wegen, rivieren, bepaalde defensieterreinen is dit onwaarschijnlijk. Bij andere vormen van rijksvastgoed (kantoren, gevangenissen, monumenten etc) speelt de marktwaarde vaak een ondergeschikte rol in de afweging tot wel of niet behouden van een object. Kosten van onderhoud, mogelijkheden van gebruik, het investeringsniveau en de effecten op de bedrijfsvoering zijn hierbij veel meer bepalend dan enkel de restwaarde (verkoopopbrengst). Natuurlijk is het mogelijk dat ministeries, indien de vraag opportuun, wordt hierover worden geadviseerd door het RVOB.

14

Wat is het verschil in definitie dat heeft geleid tot het verschil van bijna 7000 hectares tussen de opgave van Defensie en de conclusie van het Kadaster? Wat zijn de verschillende eigendomsvormen en hoe hebben deze geleid tot dit grote verschil?

De bron van het verschil in de informatie is ontstaan op een verschillend tijdstip (medio 2009 versus eind 2009). Dit levert een klein verschil op.

Ook is er sprake van een definitieverschil. Dit gaat om eigendomsvormen, binnen Defensie als gebruiksrechten geregistreerd. De totale opgave van Defensie was 32 994 hectare, de opgave via Kadaster 26 297. Het verschil is – 6 697 hectare. Defensie heeft een gespecificeerde opgave gegeven naar zogenaamd gebruiksrecht, onderverdeeld in eigendom, gehuurd, gemengd/overig en erfpacht.

Defensie heeft de volgende informatie over haar grondposities opgegeven:

Binnenland1

32 984

Eigendom

24 979

Gehuurd

3 374

Gemengd/overig

4 577

Erfpacht

54

Buitenland gemengd/overig

10

Totaal

32 994

X Noot
1

Binnenland: binnen landsgrenzen (excl CARIB)

Het Kadaster heeft , voor zover na te gaan, alleen het pure Nederlandse staatseigendom dat in materieel beheer bij Defensie is opgenomen in haar opgave van 26 297 hectare. Defensie heeft aan puur eigendom 24 979 hectare in haar opgave gepresenteerd. Het verschil tussen de Defensiewaarde en de Kadasterwaarde bedraagt dan nog maar 1318 hectare. Het gemengd/overig gebruiksrecht is binnen Defensie niet centraal geregistreerd naar exacte onderverdeling. In die categorie is een deel eigendom aanwezig, een deel huur en/of een deel erfpachtgronden. Het gaat bijvoorbeeld om kazernes of oefenterreinen waarvan delen in eigendom zijn, en delen zijn aangehuurd of in een bepaalde gebruikstitel zijn verkregen. In de korte beantwoordingtijd van de vragen van de Rekenkamer was niet uit te zoeken welk deel van de 4577 hectare puur staatseigendom betreft. We kunnen aannemen dat dit, gezien de opgave van het Kadaster, circa 1300 hectare is.

15a

Kunt u toelichten hoe het verschil in opgave van gronden voor het Bureau Beheer Landbouwgronden tussen het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en het Kadaster wordt veroorzaakt?

Het verschil in grondeigendom bij BBL volgens EL&I- en volgens Kadaster-gegevens komt voort uit – zoals overigens in het rappport van de AR is verwoord – dat de Kadasteropgave alle op naam van BBL staande gronden betreft en de opgave van EL&I alleen de gronden betreft die door EL&I zijn gefinancierd. BBL verwerft ook gronden voor andere overheden, met name provincies.

15b

Kunt u aangeven of het verschil in opgave van gronden voor het Bureau Beheer Landbouwgronden tussen het ministerie van EL&I en het Kadaster effect heeft op de uitvoering van het Natuurakkoord, waarbij er gronden geruild zullen worden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Het verschil in opgave van gronden voor BBL tussen EL&I en Kadaster heeft geen effect op de uitvoering van het natuurakkoord. De in opdracht van provincies verworven (en door provincies gefinancierde) hectares, zijn in het natuurakkoord als een aparte categorie opgenomen waarover geen verschil van opvatting bestaat; die hectares kunnen door provincies aangewend worden voor doelrealisatie.

15c

Kunt u aangeven of het rapport van de Algemene Rekenkamer een effect heeft op de berekening voor de 17 000 hectare nog te verwerven gronden voor het natuurakkoord, doordat volgens het Kadaster het Bureau Beheer Landbouwgronden meer grond in bezit heeft dan de opgave door het ministerie van EL&I? Zo ja, welk effect? Zo nee, waarom niet?

Zie ook antwoorden op vragen 15-a en 15-b. De berekening dat er nog 17 000 hectare verworven moet worden, is niet gebaseerd op de actuele grondvoorraad van BBL maar betreft de in het Natuurakkoord tussen Rijk en provincies overeengekomen opgave voor verwerving/functieverandering, gebaseerd op een wezenlijke bijdrage aan het realiseren van de internationale en nationale doelen.

15d

Kunt u toelichten hoe het verschil in opgave van gronden van Staatsbosbeheer tussen het ministerie van EL&I en het Kadaster wordt veroorzaakt?

Staatsbosbeheer laat jaarlijks een accountantsonderzoek uitvoeren op de eigendom van haar gronden. Dit betreft dan vooral de afstemming tussen de registratie van Staatsbosbeheer en die van het Kadaster. De laatste (goedkeurende) accountantsverklaring over het areaal in eigendom en/of beheer betreft die op de stand per 31-12-2010. De areaaladministratie van Staatsbosbeheer kent twee ingangen, namelijk:

  • het gebruik – d.w.z. het toegewezen natuurtype;

  • de juridische titel, waarop Staatsbosbeheer gronden in eigendom heeft en/of beheerd (dus eigendom en bloot eigendom).

Op de Staatsbalans is bij de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer ervoor gekozen om het gebruik als uitgangspunt te nemen voor de waardering per hectare. Daarom kent de areaaltabel van Staatsbosbeheer op de Staatsbalans een indeling in natuurdoeltypen.

In het rapport van de Rekenkamer worden meer vragen gesteld naar de juridische titel,

waarop de gronden door Staatsbosbeheer worden beheerd.

Bij jaarverslag 2009 was het totaal areaal van 258 500 ha als volgt verdeeld: :

  • 216 000 hectare gronden in vol eigendom;

  • 30 000 hectare bloot eigendom van gronden belast met erfpacht;

  • 12 500 hectare door Staatsbosbeheer in gebruik genomen gronden op basis van een convenant (meestal Staat – Staat) of pachtcontract. Deze ingebruiknemingscontracten zijn niet bij het Kadaster geregistreerd.

Het Kadaster registreert alleen gronden in vol eigendom. De vergelijking die gemaakt moet worden is die tussen de 216 000 hectare van Staatsbosbeheer en de 204 862 hectare vol eigendom volgens het Kadaster.

De 216 000 hectare van Staatsbosbeheer is bedoeld als basis voor de financiering waarbij het criterium eigendom of beheer is. In deze 216 000 hectare zit ongeveer 12 000 hectare begrepen die wel overheidseigendom betreffen, maar geen juridisch eigendom zijn van SSB. SBB beheert deze hectare voor deze instanties en heeft ze daarom in de basisregistratie opgenomen. Hiermee rekening houdend resteert 204 000 hectare hetgeen vrijwel aansluit bij de registratie van het Kadaster.

Bij de eigendomscontrole door de accountant worden alle verschillen tussen de registratie van Staatsbosbeheer en die van het Kadaster verklaard. Hiertoe worden gedetailleerde verschillenlijsten door het Kadaster aan Staatsbosbeheer aangeleverd. Indien er geen valide verklaringen kunnen worden verstrekt, heeft dat gevolgen voor de strekking van de accountantsverklaring.

Dat de verschillen tussen het Kadaster en Staatsbosbeheer aanzienlijk zijn heeft dus altijd een valide oorzaak c.q. verklaring hetgeen door een accountantsverklaring gestaafd wordt.

15e

Kunt u aangeven of het verschil in opgave van gronden van Staatsbosbeheer tussen het ministerie van EL&I en het Kadaster effect heeft op de uitvoering van het Natuurakkoord, waarbij er gronden geruild zullen worden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Nee, dat heeft geen effect. Bij het natuurakkoord is uitgegaan van de gronden die Staatsbosbeheer in vol eigendom heeft, in casu de 216 000 hectare. Zie ook antwoord onder 15d.

15f

Kunt u aangeven of het rapport van de Algemene Rekenkamer een effect heeft op de berekening voor de 17 000 hectare nog te verwerven gronden voor het natuurakkoord, doordat volgens het Kadaster Staatsbosbeheer minder grond in bezit heeft dan de opgave door het ministerie van EL&I? Zo ja, welk effect? Zo nee, waarom niet?

Nee, dat heeft geen effect op de berekening van de 17 000 hectare, want dat betreft nog te verwerven hectares voor de herijkte EHS. Staatsbosbeheer heeft alleen gronden met een natuurfunctie. Zie ook antwoord onder 15d.

16

Hoe kan het dat Dienst Vastgoed Defensie (DVD) geen opgave kon geven van de marktwaarde van de gronden in bezit van Defensie? Zijn deze niet voldoende bekend? Als dat zo is, hoe is hier dan rekening meegehouden bij de beleidsbrief en de bezuinigingsronde?

Veel van de locaties van Defensie bevinden zich buiten de Randstad en buiten de bebouwde kom, waardoor bij het verlaten van locaties rekening moet worden gehouden met een negatieve waarde (sloopkosten hoger dan blote grondwaarde). Het is niet zinvol de totale portefeuille, waaronder veel specifieke objecten en oefen- en schietterreinen, te laten waarderen. Op portefeuilleniveau kan voor vergelijkingsdoeleinden gebruik gemaakt worden van de WOZ-waarden, waarvan het RVOB een registratie heeft. Bij de herbelegging van het vastgoed op grond van de beleidsbrief van de minister van Defensie is van circa 60 relevante defensielocaties op verzoek van Defensie wel een separate waardebepaling verricht door RVOB. Van die gegevens is gebruik gemaakt bij het opstellen van het herbeleggingsplan.

17

Hoe verhouden de lasten voor de beheerder zich tot de lasten voor het ministerie van Financiën, bijvoorbeeld de Waardering Onroerende Zaken (WOZ)? Welke zakelijke lasten neemt het ministerie van Financiën nog meer voor zijn rekening behalve de WOZ-belasting?

Het ministerie van Financiën/RVOB is met betrekking tot alle Staatseigendommen verantwoordelijk voor de betaling van de aanslagen voor de onroerende zaakbelasting uit hoofde van de WOZ, de watersysteemheffing en de ruilverkavelinglasten; soms wordt deze groep wel aangeduid als «vaste zakelijke lasten».

Deze lasten worden in principe door het RVOB niet aan de materieel beheerders doorberekend, met uitzondering van de panden die in het rijkshuisvestingsstelsel vallen.

Vanaf 1 januari 2009 betaalt het RVOB ook overige zakelijke lasten, waaraan wel nadere voorwaarden zijn verbonden. Voordelen hiervan zijn dat onnodige administratieve rompslomp tussen de departementen onderling wordt voorkomen, er doelmatig wordt omgegaan met de veelal gecombineerde aanslagen, eventuele bezwaarprocedures worden gecoördineerd en er één centraal aanspreekpunt is voor deze materie. In 2012 zal het ministerie van Financiën het betalen van de overige zakelijke lasten evalueren om zicht te krijgen op de verhouding tussen de lasten voor de beheerder en de lasten voor het ministerie van Financiën.

De overige zakelijke lasten kunnen bestaan uit:rioolheffing, reinigingsrechten, afvalstoffenheffing, precariorechten, verontreinigingsbijdrage Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO), en overige belastingen (Grondwaterbelasting, belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten, baatbelasting, forensenbelasting en toeristenbelasting).

Het RVOB betaalt in een aantal gevallen facturen niet, zoals facturen voor losse opdrachten van andere departementen (bijvoorbeeld het bestellen van afvalcontainers), facturen voor parkeerbelasting en recreatiebelasting, en facturen die in aanmerking komen voor doorberekening aan (particuliere) derden (bijvoorbeeld benzinemaatschappijen, pachters, huurders, etc.). Verder kan het RVOB alleen verantwoordelijkheid dragen voor rijksdiensten en daaronder ressorterende agentschappen en baten-lasten-diensten, dus in beginsel niet voor facturen die betrekking hebben op aparte privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals stichtingen, zelfstandige bestuursorganen (zbo’s), etc.

18

Het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) gebruikt zijn bevoegdheid om vastgoed in tijdelijk beheer over te nemen (invorderingsbevoegdheid) niet. Naar eigen zeggen omdat ministeries hierover zelf willen beslissen. Maar het RVOB heeft deze bevoegdheid juist vanwege die reden, om te voorkomen dat alle ministeries maar besluiten voor zich uit schuiven. Waarom heeft de minister er niet voor gezorgd dat het RVOB de bevoegdheid wél gebruikt?

Het is sinds de mogelijkheid bestaat niet voorgekomen dat het RVOB formeel gebruik moest maken van deze bevoegdheid. De intentie van de bevoegdheid is om een stok achter de deur te hebben indien er sprake is van zeer ondoelmatig gebruik van vastgoed door andere departementen. Het RVOB probeert altijd eerst in de minne dergelijke zaken te regelen.

19

In hoeverre is de bestaande praktijk bij Defensie aangesloten bij de aanbeveling om standaard bij reorganisaties een vastgoedinventarisatie te laten opstellen en te beoordelen welke gevolgen de reorganisatie heeft voor de eigen «vastgoedportefeuille»? Indien dit reeds bestaande praktijk is, hoe verklaart u dan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer?

Het is al jaren staande praktijk om bij reorganisaties het vastgoed door te lichten. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer benadrukt dit principe.

20

De Algemene Rekenkamer adviseert om bij elke reorganisatie een vastgoedinventarisatie te laten opstellen en te beoordelen welke gevolgen de reorganisatie heeft voor de eigen vastgoedportefeuille. Met name worden genoemd de herziening van de gerechtelijke kaart, de nationale politieorganisatie, de reorganisatie bij het ministerie van Defensie en de bestuursafspraken met gemeenten en provincies. Is een dergelijke inventarisatie nog niet gemaakt?

Ieder departement maakt zijn eigen afwegingen bij reorganisaties. Vastgoed is daarbij niet het belangrijkste onderwerp, maar slechts een afgeleide. Als afgeleide van bijvoorbeeld reorganisaties bij de gerechtelijke macht zijn vele rechtbanken voor verkoop beschikbaar gekomen. Het ministerie van Defensie heeft een inventarisatie van de extra afstoot van vastgoed, als gevolg van zijn reorganisatie, gepubliceerd.

21

Wordt in het beleid en bij de fasering van doorverkoop en/of herbestemmen van onroerend goed en gronden in beheer van het RVOB door het RVOB op enigerlei wijze rekening gehouden met beleidsvoorkeuren op het gebied van de ruimtelijke ordening van de regering? Is het issue van kantorenleegstand een overweging bij de definitieve planvorming of verkoop?

Het RVOB houdt rekening met regeringsdoelstellingen bij de verkoop en/of herbestemmen van onroerende zaken. Ook doelstellingen van locale overheden worden mee genomen in deze processen. Dit komt onder andere tot uiting in de reallocatieprocedure en het opdrachtgeverschap van gebiedsontwikkelingsprojecten. Bij herbestemmingsprocessen van te verkopen objecten is nauwe samenwerking met name met locale overheden een vereiste aangezien gemeenten beslissen over het bestemmingsplan. Het RVOB behartigt de belangen van het Rijk hierbij. Dit doet het RVOB met een transparant proces en onder marktconforme voorwaarden.

Marktgegevens, waaronder kantoorleegstand, hebben veel invloed op de planvorming over de totale afstoot. De planvorming wordt overlegd met betreffende gemeenten

22

Waaruit bestaan de prikkels die het ministerie van Financiën wil introduceren?

Het kabinet heeft besloten om de prikkels voor een tijdige overtolligstelling te verhogen door overtollig vastgoed van de ministeries direct tegen betaling te laten afnemen door het nog op te richten Rijksvastgoedbedrijf. Dit versterkt de prikkel bij de ministeries om actiever hun vastgoed te beheren omdat overtolligstelling leidt tot het sneller verkrijgen van financiële middelen. Daarnaast prikkelen ook de opstelling van de jaarlijkse vastgoedportefeuille strategie en (voor zover functioneel) algemene rendementsnormen de vastgoedministeries om afdoende aandacht aan hun vastgoed te besteden en de inzet hiervan te onderbouwen en te beargumenteren. Deze prikkels worden versterkt doordat de minister van Financiën toezicht uitoefent op de totstandkoming van de vastgoedportefeuillestrategie. De opbrengst van overtollig vastgoed gaat alleen naar het afstotende departement voor zover dit is geregeld in middelenafspraken. Voor de volgende kabinetsperiode kunnen aanvullende middelenafspraken worden gemaakt. Voor (neven)opbrengsten uit vastgoed, bv door ingebruikgeving aan derden, geldt hetzelfde.

23

Wanneer wordt het systeem ingevoerd om de prikkels voor tijdige overtolligstelling te verhogen? Is dat afhankelijk van de totstandkoming van het Rijksvastgoedbedrijf?

Het systeem waarbij de prikkels voor tijdige overtolligstelling worden verhoogd, is gekoppeld aan de vaststelling van een rijksvastgoed portefeuillestrategie. De bedoeling is deze strategie in 2012 voor het eerst vast te stellen. Deze rijksvastgoed portefeuillestrategie dient als input bij het opstellen van de begroting van 2013. De vastgoedministeries zijn in het kader van de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid reeds gestart met de voorbereiding van hun vastgoedportefeuillestrategie. De invoeringsdatum is dus afhankelijk van de vraag of reeds vóór de totstandkoming van het Rijksvastgoedbedrijf de rijksvastgoed portefeuillestrategie aanleiding geeft om de prikkels toe te passen.

24

Zal het RVOB bij de herbestemming van gronden van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) rekening houden met de oorspronkelijke beleidsdoelen waarvoor deze ooit zijn aangekocht?

Herbestemming van gronden van BBL  is alleen aan de orde als het gaat om grond die niet conform het Decentralisatieakkoord natuur  onder de aanwendingsbevoegdheid van provincies vallen. Voor deze gronden  gelden de afspraken die gemaakt zijn met betrekking tot het opstellen van een vastgoedportefeuillestatige. Afstoten gebeurt door BBL die daarbij de reallocatieprocedure volgt. Het RVOB vervult hier momenteel geen rol bij.

25

Wat wordt bedoeld met het «beleidsrendement van de inzet van rijksvastgoed»?

Met «beleidsrendement van de inzet van rijksvastgoed» wordt bedoeld de mate waarin vastgoed effectief en efficiënt bijdraagt aan het behalen van het beoogde beleidsdoel. Om dit inzichtelijk te maken zal dit in de dienstspecifieke vastgoed portefeuillestrategie geleidelijk voor de verschillende soorten vastgoed en daarmee bereikte beleidsdoelen voor zover mogelijk kwantitatief worden uitgewerkt.

26

Wat zijn de kanttekeningen van de minister bij de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat er beperkt zicht bij het ministerie van Defensie bestaat op de omvang (volume en waarde) van vastgoedbezit? Betekent dit dat de conclusie van de Algemene Rekenkamer in zijn geheel niet wordt gedeeld? Zo nee, welke onderdelen van de conclusie van de Algemene Rekenkamer worden wel gedeeld en welke niet?

In zijn antwoord geeft de minister van Defensie aan dat Defensie voor haar doeleinden voldoende zicht heeft op volume en waarde van het vastgoed. Om vergelijkingen tussen administraties zinvol te maken onderschrijft de minister de aanbeveling te zorgen voor de hantering van dezelfde richtlijnen voor administratie en waardering van vastgoed.

In reactie op de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om waarde en volume van rijksvastgoed op betrouwbare wijze in beeld te brengen in de departementale jaarverslagen sluit de minister zich aan bij het antwoord van de minister van Financiën.

27

De waarde van het vastgoed van defensie was in 2009 € 3 miljard. Hoeveel zal dit naar verwachting zijn na de uitvoering van de reorganisatie en bezuinigingsmaatregelen?

De boekwaarde neemt jaarlijks af door het saldo van afschrijving minus saldo investeringen/desinvesteringen (afstotingen).

Een voorzichtige inschatting van het effect van de herbeleggingsmaatregelen is dat de boekwaarde met 10–15% extra zal dalen.

28a

Waarom hebben het ministerie van Financiën en het ministerie van EL&I geen opgave gedaan van de oppervlakte van hun gebouwen? Zijn deze gegevens niet bekend? Zo ja, hoe komt dit? Waarom zijn er bij Staatsbosbeheer geen gegevens bekend over de oppervlakte van hun gebouwen?

Door BBL worden gebouwen bij uitzondering gekocht, namelijk als dat onvermijdelijk is bij de verwerving van gronden (b.v. een geheel landbouwbedrijf). Gebouwen zijn voor BBL dus «nevenproduct» van relatief geringe omvang en gebouwen worden snel weer verkocht (of geamoveerd). Terzake wordt daarom geen specifieke administratie bijgehouden; de oppervlakten van de gebouwen zijn niet bekend.

28b

Waarom zijn er bij Staatsbosbeheer geen gegevens bekend over de oppervlakte van hun gebouwen?

Het aantal m2 bruto vloeroppervlak is onbekend. Staatsbosbeheer legt alleen het aantal m3 voor gebouwen groter dan 20m3 vast.

Staatsbosbeheer bezit een aantal gebouwen (waaronder ook kantoren, werkschuren, stallen, toiletgebouwen op campings etc). Daarnaast bezit Staatsbosbeheer veel (rijks)monumenten al dan niet in de vorm van hele complexen die voor de registratie gesplitst worden per bouwwerk maar ook naar bijzondere delen of ornamenten zoals bunkers behorende bij forten, muurtjes, grensstenen etc.

29

Hoe wordt bij het ministerie van Defensie besloten tot het overtollig stellen van grond? Wat zijn hiervoor de criteria?

De criteria die Defensie hanteert voor een doelmatig vastgoedbestand zijn onder meer opgesomd in de Kamerbrief van 27 oktober 2011, referentie BS2011032461. Op basis van het toepassen van die criteria wordt besloten tot het overtollig stellen van locaties.

Criteria daarin genoemd zijn: Noodzaak tot bezuiniging, Militair operationele overwegingen, Sociaal-economisch en maatschappelijk overwegingen en Doelmatigheid. Bij Doelmatigheid gaat het om: Concentratie, Co-locatie, Doelmatig hergebruik, Toepassing Het Nieuwe Werken, Afstoting van kleine «splinter»- en huurlocaties, Clustering van kantoor-locaties, Samenwerking met andere rijksdiensten en Internationale samenwerking.

30

Wordt in het beleid van het ministerie van Financiën voor herbestemming van onroerend goed op enigerlei wijze rekening gehouden met beleidsvoorkeuren op het gebied van ruimtelijke ordening van de regering? Meer specifiek, is het issue van kantorenleegstand een overweging (geweest) in de vaststelling van het beleid voor herbestemming en de fasering van het herbestemmen?

Zie vraag 21.

31

Hoe wordt bij het ministerie van Defensie voorkomen dat er niet tijdig gesignaleerd wordt dat vastgoed overtollig gesteld kan worden?

Bij reorganisaties en periodiek wordt het vastgoed doorgelicht. Een speciale werkgroep heeft als kerntaak het opstellen van de Strategische Visie Vastgoed Defensie, de vastgoedportefeuillestrategie en het adviseren over het aanhouden dan wel afstoten van bestaand vastgoed. Deze werkgroep signaleert, beziet de voortgang en stuurt bij.

32

Welke overwegingen spelen een rol bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bij het ministerie van Defensie bij het bepalen van de af te stoten gebouwen? Wordt er hierbij op enigerlei wijze rekening gehouden met overwegingen op het terrein van ruimtelijke ordening? Meer specifiek, is het issue van kantorenleegstand een overweging hierin?

Op 11 november 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de uitgangspunten van het rijkshuisvestingsbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 490, nr. 76).

In deze brief wordt een afnemende vraag naar kantoorhuisvesting bij de rijksdienst aangekondigd, waardoor een toenemende leegstand in de huisvesting van rijksdiensten ontstaat, verspreid over gebouwen in het land. Dit zal afstoot van kantoorruimte tot gevolg hebben. De overwegingen die bij de keuzes omtrent deze afstoot een rol spelen, komen aan de orde in de vastgoed portefeuillestrategie en hebben vooral betrekking op de organisatorische ontwikkelingen binnen de rijksorganisaties, op de mogelijkheden in eigen voorraad (eigendomspanden) om de huisvestingsvraag die hieruit volgt adequaat op te vangen en op bedrijfseconomische afwegingen op rijksniveau die daarbij kunnen gelden.

De ontwikkeling van de huisvestingsvoorraad en de afstoot die daarbij plaats vindt wordt vastgelegd in masterplannen. Naar verwachting komen die gefaseerd beschikbaar tot en met eind 2013. De uitvoeringsperiode van de masterplannen loopt tot en met 2020.

De masterplannen zullen met de provincies worden afgestemd. Daarbij worden andere belangen, zoals ruimtelijke ordening, eventuele werkgelegenheidseffecten alsmede mogelijkheden voor hergebruik, in ogenschouw genomen.

Doordat Defensie concentreert, krimpt en ook meegaat met de ontwikkeling van het nieuwe werken (bijv. werkplekdeling) draagt ook Defensie bij aan de kantorenleegstand.

Dit is dan ook de reden dat Defensie ervoor kiest zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaand (Rijks)vastgoed bij het verplaatsen van kantoorfuncties.

33

Waarom wordt door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Bureau Beheer Landbouwgronden niet nodig geacht om een analyse op perceelniveau te laten uitvoeren?

In het rapport van de AR wordt niet gesteld dat EL&I en BBL een analyse op perceelsniveau niet nodig achten. Vermeld wordt dat door opdrachtgevers nog niet gevraagd is om een analyse op perceelsniveau. Met de verkooptaakstelling voor BBL (ingevolge het regeerakkoord) wordt momenteel een analyse op perceelsniveau ondernomen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Schouten, C.J. (CU), Hazekamp, A.A.H. (PvdD) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Slob, A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Aptroot, Ch.B. (VVD), voorzitter, Omtzigt, P.H. (CDA), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), ondervoorzitter, Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Huizing, M.E. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Broeke, J.H. ten (VVD), Koppejan, A.J. (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Leegte, R.W. (VVD), Haverkamp, M.C. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Veen, E. van der (PvdA), Vacature (SP), Grashoff, H.J. (GL), Schaart, A.H.M. (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66), Pechtold, A. (D66), Ziengs, E. (VVD) en Slob, A. (CU).

X Noot
3

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Smilde, M.C.A. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), voorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Karabulut, S. (SP), Elissen, A. (PVV), Ziengs, E. (VVD), ondervoorzitter, Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66), Grashoff, H.J. (GL) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Dam, M.H.P. van (PvdA), Knops, R.W. (CDA), Slob, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Gent, W. van (GL), Arib, K. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Fritsma, S.R. (PVV), Steur, G.A. van der (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66), Voortman, L.G.J. (GL) en Ouwehand, E. (PvdD).

X Noot
4

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Kuiken, A.H. (PvdA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Bontes, L. (PVV), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Groot, V.A. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Dikkers, S.W. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Boer, B.G. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

X Noot
5

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), voorzitter, Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Knops, R.W. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Brinkman, H. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), ondervoorzitter, Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hernandez, M.M. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Taverne, J. (VVD), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Ferrier, K.G. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Caluwé, I.S.H. de (VVD), Irrgang, E. (SP), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Ormel, H.J. (CDA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Schouw, A.G. (D66), Bontes, L. (PVV), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Roon, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66) en Haverkamp, M.C. (CDA).

X Noot
6

Samenstelling:

Leden: Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hilkens, M. (PvdA).

Plv. leden: Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Gerven, H.P.J. van (SP), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Ormel, H.J. (CDA) en Jadnanansing, T.M. (PvdA).,

Naar boven