Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 33118 nr. 95 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 33118 nr. 95 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2017
Zoals aan uw Kamer toegezegd in mijn brief van 7 oktober 2016 informeer ik u over de Monitor Implementatie Omgevingswet 2016 (Kamerstuk 33 118, nr. 35). Ook voer ik middels deze brief de motie van de leden Veldman en Çegerek uit, die de regering verzoekt in deze monitor de voortgang van de stapsgewijze ontwikkeling van het DSO op te nemen en de Kamer te informeren over faseovergangen van de informatiehuizen (Kamerstuk 33 118, nr. 61). Daarnaast maak ik graag gebruik van de gelegenheid u een overzicht van de voortgang van de stelselherziening en de implementatie te geven. Hiermee wil ik uw Kamer ook meer bekend maken met de vele activiteiten die vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet al zijn gestart en waar initiatiefnemers en belanghebbenden bij zijn betrokken, waaronder de Inspiratiegids Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Tot slot informeer ik u over de uitvoering van de moties die door de Eerste en Tweede Kamer zijn aangenomen. Wat de uitgevoerde moties van het Besluit bouwwerken leefomgeving betreft, informeer ik u ook namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik stuur een vergelijkbare brief naar de Eerste Kamer.
De stelselherziening van het omgevingsrecht is een omvangrijke operatie. Niet alleen wordt de regelgeving in het fysieke domein herzien en vereenvoudigd, maar de stelselherziening betekent ook veel voor de werkwijze van alle overheidslagen. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet. De Omgevingswet is aangenomen in de Tweede en Eerste Kamer en gepubliceerd in het Staatsblad1 en de bijbehorende Algemene Maatregelen van Bestuur zijn door beide Kamers in de voorhangprocedure behandeld. Er is met u gesproken over de beleidsvoornemens die via de Invoeringswet en de Aanvullingswetten in het stelsel op zullen worden genomen. En net zo belangrijk: de uitvoeringspraktijk is zich inmiddels volop aan het voorbereiden op de komst van de nieuwe wet. In het land gonst het van de activiteiten; gemeenten, provincies en waterschappen bereiden zich met talloze experimenten voor, doen hiermee praktijkervaring op en geven daarmee belangrijke input voor de stappen die ook op wetgevingsgebied nog moeten worden gezet.
Met deze voortgang van zowel de herziening van het wetgevingsstelsel als de implementatie, heb ik er alle vertrouwen in dat overheden en bedrijfsleven stevig op koers liggen om de verbeterdoelen van deze complexe herziening te realiseren:
Het vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht;
Het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving;
Het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving;
Het versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving.
Moties en toezeggingen
Voordat ik inga op de voortgang van de stelselherziening en de implementatie, wil ik u graag informeren dat ik hierbij nadrukkelijk aandacht heb gehad voor het uitvoeren van de moties en toezeggingen van de beide Kamers. Een groot deel hiervan is in de ontwerp-AMvB’s verwerkt; in de nota’s van toelichting van elk van de ontwerpen wordt toegelicht hoe aan deze moties en toezeggingen invulling is gegeven. In bijlage 1 van deze brief vindt u een overzicht van deze moties en toezeggingen aan de Eerste en Tweede Kamer, alsook hoe ik deze heb uitgevoerd.
Voortgang stelselherziening Omgevingsrecht
De stelselherziening van het omgevingsrecht bestaat uit drie sporen. In het hoofdspoor bevindt zich de inmiddels aangenomen Omgevingswet, met bijbehorende uitvoeringsregelgeving. De overgang van het bestaande naar het nieuwe wetgevingsstelsel wordt geregeld via het invoeringsspoor: dit omvat de Invoeringswet met onderliggende invoeringsregelgeving. Tot slot kent de stelselherziening een aantal aanvullingssporen. Via de aanvullingssporen worden beleidsontwikkelingen en een aantal lopende wetgevingsprocessen opgenomen in de Omgevingswet. De bedoeling is dat de wetgevingsproducten uit de aanvullingssporen bij inwerkingtreding integraal onderdeel vormen van de omgevingswetgeving.
In de volgende figuur is weergegeven hoe deze sporen met elkaar samenhangen. Ik zal de voortgang van elk van deze sporen toelichten.
Voortgang hoofdspoor: Omgevingswet met uitvoeringsregelgeving
De Omgevingswet is in maart 2016 aangenomen door de Eerste Kamer en gepubliceerd in het Staatsblad; dit is het eerste wetgevingsproduct van de totale stelselherziening dat is afgerond. De Omgevingswet bevat de grondslagen voor de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en de ministeriële regeling.
De vier ontwerp-AMvB´s onder de Omgevingswet
Ongeveer 60 vigerende AMvB’s zullen vervangen worden door vier nieuwe AMvB’s. Zij geven de regels voor het praktisch uitvoeren van de Omgevingswet. Zij zijn nog niet vastgesteld, maar zullen tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking treden, samen met de Omgevingsregeling. Bij het ontwerpen van deze uitvoeringsregelgeving is de gebruiker centraal gesteld: regels zijn direct vindbaar. De vier AMvB’s zijn:
Het Omgevingsbesluit (Ob): bevat zowel algemene als procedurele bepalingen die voor alle doelgroepen relevant zijn, dus voor zowel burgers en bedrijven, als overheden;
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl): stelt inhoudelijke normen aan het handelen van bestuursorganen;
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal): stelt algemene, rechtstreeks werkende regels aan met name milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten in de leefomgeving. Dit besluit is gericht op iedereen die deze activiteiten uitvoert, maar met name op bedrijven;
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl): bevat algemene, rechtstreeks werkende regels aan bouwwerkgerelateerde activiteiten in de leefomgeving. Ook dit besluit is gericht op iedereen die deze activiteiten uitvoert, met name op burgers en bedrijven.
De ontwerp-AMvB’s zullen voor de zomer voor advies aan de Raad van State worden aangeboden. In deze ontwerpen zijn zowel de uitkomsten van de toetsing en consultatie verwerkt, als de moties en toezeggingen uit de debatten met de beide Kamers. Op 19 december 2016 heeft in het kader van de voorhang, het notaoverleg over deze ontwerp-AMvB’s met uw Kamer plaatsgevonden (Kamerstuk 33 118, nr. 83). De Eerste Kamer heeft op 30 mei 2017 de AMvB’s besproken (Handelingen I 2016/17, nr. 29, item 7). Na verwerking van het advies van de Raad van State worden de AMvB’s gepubliceerd in het Staatsblad.
De Omgevingsregeling
De ministeriële regeling onder de Omgevingswet, de Omgevingsregeling, is het sluitstuk van het hoofdspoor. Deze Omgevingsregeling bundelt de regels uit diverse bestaande ministeriële regelingen en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de verbeterdoelstelling van het nieuwe stelsel voor het omgevingsrecht. De regeling wordt ingedeeld naar doelgroepen: voor bestuursorganen worden de regels naar taken en instrumenten, voor initiatiefnemers naar activiteiten gebundeld. Deze indeling sluit aan op de AMvB’s. In de Omgevingsregeling zullen o.a. de volgende onderwerpen worden opgenomen:
Indieningsvereisten voor de omgevingsvergunning: belangrijk doel hierbij is vermindering en harmonisatie van de aanvraagvereisten;
Regels voor het uitvoeren van activiteiten: aanvullend op het Bbl en het Bal wordt een aantal algemene regels in de regeling opgenomen;
Grenzen voor gebieden: in de regeling wordt het merendeel van de werkingsgebieden, zoals opgenomen in de Omgevingswet en de AMvB’s, begrensd. Het gaat hier onder meer om beperkingengebieden langs infrastructuur en gebieden met militaire objecten. Al deze gebieden komen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO);
Monitoring en onderzoeksverplichtingen: hierin worden de regels voor bestuursorganen rond monitoring, verslaglegging en registers vastgelegd (bijvoorbeeld meet- en rekensystemen).
De ontwikkeling van de Omgevingsregeling is begin 2017 van start gegaan. De afgelopen periode zijn er expert- en werksessies georganiseerd om kennis en expertise vanuit de praktijk bij de ontwikkeling van de regeling te betrekken. Ook in de tweede helft van 2017 zullen dergelijke sessies worden georganiseerd. De input hiervan wordt verwerkt in een ontwerp-Omgevingsregeling, waarna deze in toetsing en consultatie zal gaan.
Overgang van oud naar nieuw stelsel: het Invoeringsspoor
Het invoeringsspoor regelt de overgang van bestaande naar nieuwe wetgeving en is nodig om het nieuwe stelsel in werking te laten treden: bestaande wetten en regelgeving worden aangepast of ingetrokken en het overgangsrecht wordt geregeld. Dit spoort vult daarnaast het hoofdspoor op een aantal essentiële onderdelen aan, bijvoorbeeld voor de Wet verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving2. Ook dit spoor bestaat uit een wet met onderliggende regelgeving.
De Invoeringswet Omgevingswet
De Invoeringswet zorgt voor de aanpassing van ongeveer 70 wetten, waaronder de intrekking van een aantal wetten die straks onder het nieuwe stelsel overbodig zijn. Daarnaast regelt deze wet het gebruikelijke overgangsrecht, zodat helderheid wordt gegeven over de rechtsgeldigheid van besluiten, zoals omgevingsvergunningen of bestemmingsplannen, die onder het «oude» recht zijn genomen. Ook regelt het overgangsrecht hoe procedures die onder het «oude» recht zijn gestart na de inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten worden afgehandeld.
Verder zal deze wet de Omgevingswet op een aantal inhoudelijke onderwerpen aanvullen; hierover heb ik u per brief van 19 mei 20163 geïnformeerd:
Schade en punitieve handhaving: voor deze twee onderwerpen zijn paragrafen in de Omgevingswet gereserveerd;
Vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH): de nieuwe regels die per 14 april jl. in werking zijn getreden worden in het stelsel van de Omgevingswet opgenomen;
Digitaal Stelsel Omgevingswet: de Invoeringswet vormt het juridische kader voor het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het is de ambitie dat gebruikers van dit digitale stelsel via één systeem toegang krijgen tot informatie over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, zoals gegevens op het gebied van water- of luchtkwaliteit en geluidbelasting. Ook is het de ambitie dat gebruikers via het loket vergunningen kunnen aanvragen, meldingen kunnen doen en zien welke regels en beleid van toepassing zijn op een locatie;
Nieuwe opzet van de vergunningplicht bouwactiviteiten: ik ben voornemens om via de Invoeringswet een nieuwe opzet te introduceren voor de vergunningplicht voor bouwactiviteiten. Via de Invoeringswet wordt de vergunning voor een bouwactiviteit gesplitst in een vergunning voor de technische regels waaraan een bouwwerk moet voldoen en een vergunning die volgt uit het omgevingsplan. Die laatste bepaalt onder meer of op een specifieke locatie gebouwd kan worden. Gemeenten krijgen hierbij meer vrijheid om te bepalen of een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Daardoor kan het aantal vergunningaanvragen voor bouwactiviteiten worden teruggebracht.
Op 5 januari 2017 is de formele toetsing en (internet)consultatie van de concept-Invoeringswet gestart. De consultatiereacties zijn in de conceptwet verwerkt en deze wet zal, samen met de vier ontwerp-AMvB’s, voor de zomer voor advies aan de Raad van State worden aangeboden. Dit heb ik u toegezegd in het nader rapport bij de Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 4) en deze toezegging heb ik tijdens de voorhangprocedure in de Eerste Kamer nog een keer herhaald. De inzet is erop gericht het wetsvoorstel in 2018 aan de Tweede Kamer aan te bieden.
Invoeringsbesluit en -regeling
De invoeringsregelgeving zal de komende periode verder worden uitgewerkt in een Invoeringsbesluit, dat overgangsrechtelijke bepalingen bevat. Ook zal het Invoeringsbesluit de AMvB’s onder de Omgevingswet op een aantal punten wijzigen:
Regelgeving die recent is vastgesteld, bijvoorbeeld de uitwerking van de wet VTH en implementatie van de herziening van de mer-richtlijn;
Regels die voortvloeien uit beleidsontwikkelingen die verwerkt zijn in het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet;
Uitkomsten van lopende evaluaties, zoals bijvoorbeeld de evaluatie van de bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening voor de Waddenzee en de grote rivieren.
Het opstellen van het Invoeringsbesluit wordt op dit moment opgestart. Dit besluit zal te zijner tijd worden voorgehangen bij beide Kamers. Daarnaast zal een Invoeringsregeling worden opgesteld.
Aanvullingssporen: beleidsontwikkelingen landen in nieuw stelsel
Parallel aan het hoofd- en invoeringsspoor worden vier aanvullingswetten en bijbehorende onderliggende regelgeving opgesteld, die onderdeel uit zullen maken van het nieuwe stelsel van de Omgevingswet. Tijdens het opstellen van de Omgevingswet werd nog volop gewerkt aan beleidsontwikkeling, zoals bijvoorbeeld bij de onderwerpen bodem, geluid en grondeigendom. Voor deze drie thema’s zullen aanvullingswetten worden opgesteld. De Wet natuurbescherming, die eind 2015 door de Eerste Kamer is aangenomen, wordt als vierde aanvullingswet, inclusief onderliggende regelgeving, opgenomen in het nieuwe stelsel.
Aanvullingswetten geluid en bodem
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat geluidregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidbronnen – industrieterreinen, wegen en spoorwegen – worden via de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl.
De regels voor industrieterreinen en decentrale infrastructuur zijn nu nog opgenomen in de Wet geluidhinder. De regels over de zogenoemde geluidproductieplafonds voor rijkswegen en hoofdspoorwegen staan in de Wet milieubeheer. In de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit geluid worden de regels verder vernieuwd, verbeterd en geïntegreerd. Door deze modernisering, de integratie van deze regels in het stelsel van de Omgevingswet en het gebruik van de instrumenten uit die wet, kan die verbetering worden versterkt, zoals ook uiteengezet in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 7 oktober 20154 aan uw Kamer.
De kern van het huidige bodembeleid is het beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigingen. Dit blijft bij de overgang naar de Omgevingswet overeind. Met het voorstel voor de Aanvullingswet bodem wordt de aanpak van oude bodemverontreinigingen gekoppeld aan een gebiedsaanpak en het reguleren van activiteiten. Het voorstel voor de aanvullingswet bodem biedt hier meer ruimte voor het maken van lokale afwegingen dan nu het geval is. Daarbij wordt vanuit de functie die gerealiseerd gaat worden, gekeken naar de vereiste bodemkwaliteit. De hoofdlijnen hiervan zijn beschreven in de genoemde brief van 7 oktober 2015.
Recent heeft de Raad van State advies uitgebracht. De wetsvoorstellen zullen naar verwachting komend najaar aan uw Kamer worden aangeboden. Er wordt ook volop gewerkt aan de aanvullingsbesluiten bodem en geluid. Daarover wordt overlegd met de meest betrokken partijen, waarna de toetsing en consultatie van deze besluiten zal starten.
Aanvullingswet grondeigendom
De aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet heeft afgelopen zomer ter toetsing en consultatie voorgelegen. Naar aanleiding van deze uitkomsten heb ik u op 20 januari 2017 een brief5 gestuurd over de positie en de bescherming van de eigenaar in de onteigeningsregeling zoals die in de consultatie- en toetsversie van het wetsvoorstel was opgenomen. In deze brief heb ik aangegeven dat ik van plan ben om de voorgestelde onteigeningsprocedure zo te versterken dat de bestuursrechter bij elke onteigening betrokken zal zijn. De afgelopen maanden heb ik dit in overleg met meest betrokken partijen uitgewerkt. Daarnaast worden de uitkomsten uit de toetsing en consultatie in het wetsvoorstel verwerkt. Er wordt nu toegewerkt naar het aanbieden van het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State in het najaar 2017. Daarna zal ik het voorstel aan beide Kamers aanbieden. Ook voor deze aanvullingswet zal onderliggende regelgeving worden opgesteld.
Aanvullingswet natuur
De inhoud van de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet in het nieuwe stelsel opgaan. Het normenkader en de instrumenten van de natuurbeschermingswetgeving zullen ongewijzigd overgaan zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau («beleidsneutraal»). De overgang van de natuurwetgeving naar de omgevingswetgeving gebeurt via het aanvullingsspoor natuur. Via de Aanvullingswet natuur wordt de Omgevingswet aangevuld, het aanvullingsbesluit natuur zal de Algemene Maatregelen van Bestuur van de Omgevingswet aanvullen. Het wetsvoorstel voor de aanvullingswet natuur zal naar verwachting voor de zomer voor advies aan de Raad van State worden aangeboden. Daarna zal worden gestart met de uitwerking van dit wetsvoorstel in de onderliggende regelgeving.
Na de verwerking van het advies van de Raad van State en het opstellen van het nader rapport, zal het wetsvoorstel aan uw Kamer worden toegezonden. Het aanvullingsbesluit zal te zijner tijd worden voorgehangen bij beide Kamers.
Samengevat
De hoofdlijnen van de voortgang van de stelselherziening vindt u samengevat in onderstaande figuur: hierin is de voortgang van de hoofdsporen op wetsniveau weergegeven en is de voortgang van de vier AMvB’s weergegeven. Daarnaast wordt ook gewerkt aan onderliggende regelgeving als de Omgevingsregeling en het Invoeringsbesluit.
Planning stelselherziening
Het complexe ontwikkelproces van de stelselherziening is dus in volle gang. Het gaat om een groot aantal wetgevingsproducten, die allemaal nauw met elkaar samenhangen en op elkaar voortbouwen. Uiteindelijk moeten al deze wetgevingsproducten samenkomen in één wet, vier AMvB’s en een ministeriële regeling. Tegelijkertijd bereiden veel overheden zich al voor op dit nieuwe stelsel of werken zelfs al in de geest van de Omgevingswet.
Aan deze wetgevingsoperatie zijn vooraf duidelijke doelen gesteld: de regelgeving wordt eenvoudig en beter. Het nieuwe stelsel staat voor een goede balans tussen het beschermen en ontwikkelen van de leefomgeving. Op het moment dat het nieuwe stelsel in werking treedt moet dit dus ook daadwerkelijk zo werken.
Dat betekent dat de opbouw van dit stelsel zorgvuldig, consistent en in samenhang moet gebeuren. De vraag is of de huidige inrichting van de planning voor het wetgevingsstelsel hier nog voldoende recht aan doet. Daarom heb ik in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd dat ik nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet wil kijken. Snelheid mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid. De transitie naar het nieuwe stelsel is al in volle gang. Een latere inwerkingtreding heeft vooralsnog geen consequenties voor deze transitie, de einddatum van de transitieperiode blijft 2029. De voorbereiding van de overheden zal dus onverminderd doorgaan. Ik zal uw Kamer na de zomer informeren over de planning.
Crisis- en herstelwet (Chw)
Vooruitlopend op de vormgeving en inwerkingtreding van het stelsel zijn de voorbereidingen van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen op de implementatie van de Omgevingswet al in volle gang. Sinds 2010 worden via de Crisis- en herstelwet bij gemeenten en provincies experimenten binnen het Omgevingsrecht aangewezen. Binnen deze experimenten mag worden afgeweken van specifiek benoemde wet- en regelgeving, waardoor op een innovatieve en duurzame manier maatschappelijke problemen kunnen worden aangepakt. De experimenteerbepaling is in de loop der tijd uitgegroeid tot voorloper van de Omgevingswet. Enkele in het oog springende voorbeelden van experimenten zijn de ontwikkelingsgebieden en de bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte. Gemeenten stellen dan een bestemmingsplan-plus respectievelijk een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op. Daarmee lopen zij vooruit op het straks verplichte omgevingsplan uit de Omgevingswet. Meer dan honderd gemeenten maken gebruik van deze experimenteerbepaling om ervaring op te doen met functionaliteiten van het Omgevingsplan. Dit grote aantal benadrukt de maatschappelijke vraag naar een ander instrumentarium. Gemeenten zien de oplossingen die het experiment, vooruitlopend op de Omgevingswet, biedt als passend instrumentarium voor gebiedsopgaven. Er is onder meer ervaring opgedaan met globale functietoedeling om binnen een gebied meerdere functies toe te staan, met flexibiliteit in bestemmingsplannen om verschillende procedures aan verschillende functies te koppelen, met integratie van regels uit verordeningen en kostenverhaal.
Deze experimenteerruimte biedt de mogelijkheid aan gemeenten om op een nieuwe manier om te gaan met planvorming. Zo is de gemeente Almere voor het project Oosterwold een experiment gestart om organische gebiedsontwikkeling te faciliteren en gebruikt de gemeente Den Haag voor het project De Binckhorst het experiment om milieuruimte integraal op te nemen in het bestemmingsplan. Om er voor te zorgen dat gemeenten van de reeds opgedane ervaringen kunnen leren is de Inspiratiegids Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Deze inspiratiegids wordt als bijlage 2 bij deze brief naar uw Kamer gestuurd en is bedoeld voor projectleiders, beleidsmedewerkers en adviseurs die van plan zijn een experiment met de Omgevingswet te starten of die al aan de slag zijn6. In deze gids worden de mogelijkheden die het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt toegelicht, worden praktijkvoorbeelden gegeven en wordt de relatie met de Omgevingswet gelegd.
Steeds vaker wordt het experimenteren gekoppeld aan de voorbereidingen op de Omgevingswet binnen een gemeente. De praktische kennis die hiermee wordt opgedaan biedt mij inzicht in hoe overheden de instrumenten van de Omgevingswet toepassen. Dit inzicht heb ik gebruikt bij de uitwerking van de AMvB’s behorend bij de Omgevingswet en zal ik ook benutten bij het opstellen van de Omgevingsregeling.
De 16e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is naar uw Kamer gestuurd7. In deze tranche wordt het experimenteren met de Omgevingswet voortgezet. Dit najaar zal ik u informeren over de leerpunten van de Crisis- en herstelwet in de jaarlijkse Voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet. De 15e tranche is op 27 juni 2017 in werking getreden8.
Voortgang Implementatie
Het leren werken met de Omgevingswet vindt niet alleen via de Crisis- en herstelwet plaats. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben via het implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de implementatie van de Omgevingswet opgepakt9. Het programma ondersteunt bij het «leren werken met de wet». Via dit interbestuurlijke programma wordt de implementatie van de Omgevingswet langs twee hoofdsporen ingevuld. Het eerste spoor is de Invoeringsondersteuning. Hierbij worden overheden, bedrijven en bewoners op een praktische en vraaggerichte manier ondersteund bij de invoering van de wet. De voortgang van de invoeringsondersteuning wordt bewaakt via de implementatiemonitor. Het tweede spoor omvat de ontwikkeling van een Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Daarnaast zorgt het implementatieprogramma voor coördinatie op de veranderopgaven van de interbestuurlijke partners.
Invoeringsondersteuning heeft tot doel dat bij inwerkingtreding gebruikers met en in de geest van de Omgevingswet kunnen werken. In lijn met het Bestuursakkoord zijn vier veranderfasen gedefinieerd: bewustwording, verdieping, verbreding en verankering en tot slot doorontwikkeling en beheer. Dit zorgt er voor dat de betrokken overheden bij de implementatie van de Omgevingswet elk hun eigen verandertraject kunnen doorlopen. Voor elke fase worden verschillende ondersteunende producten en activiteiten ontwikkeld.
Het jaar 2016 stond daarbij vooral in het teken van de start van bewustwording. Daarvoor zijn onder meer interbestuurlijke roadshows en bestuurderstafels georganiseerd. Met het oog op deze fase is ook een Routeplanner Omgevingswet voor gemeenten, provincies en waterschappen opgesteld. Deze is gemaakt door, voor en met mensen uit de uitvoeringspraktijk. Verder is de Basisgids Omgevingswet opgeleverd, met allerlei informatie over de Omgevingswet. De gids is te gebruiken door alle overheden, bedrijven en het maatschappelijk middenveld. Ook levert het programma diverse bijdragen aan bijeenkomsten om het bevoegd gezag voor te lichten en uitleg te geven over de doelen en instrumenten van de Omgevingswet. Inmiddels hebben er ruim 70 van zulke (regionale) bijeenkomsten plaatsgevonden. In mijn brief van 7 oktober 201610 aan de uw Kamer liet ik al weten dat steeds meer organisaties actief werken aan de voorbereiding op de veranderopgave.
Naast bewustwording is in 2017 ook de fase van verdieping gestart. Het programma biedt ondersteuning om kennis en kunde van de wettelijke instrumenten en de gedragsverandering te versterken. Zo maakt het zogenoemde modellen en voorbeelden voor het nieuwe Omgevingsplan.
Participatie is een belangrijke pijler onder de Omgevingswet. Omdat participatie maatwerk is schrijft de Omgevingswet niet voor hoe deze moet plaatsvinden. Overheden kunnen van elkaar leren door ervaringen te delen. Om elkaar hierin te inspireren is de Inspiratiegids Participatie11 opgesteld, gebaseerd op praktijkervaringen. De inspiratiegids is in samenwerking met het veld (overheden, participanten, initiatiefnemers en professionals) tot stand gekomen en bevat veel handvatten en praktijkvoorbeelden, die als hulpmiddel kunnen dienen bij de inrichting van een participatietraject. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie Veldman/De vries (Kamerstuk 33 962, nr. 120)12 en de toezegging 13 (het bespreekbaar maken van het participatieproces in het overleg met medeoverheden). Na inwerkingtreding van de wet zal worden gemonitord in hoeverre de participatie door het bevoegd gezag ook daadwerkelijk vorm krijgt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging 1226714 (geven van inzicht in de laatste stand van zaken omtrent participatie). Innovatie is belangrijk bij de implementatie. In 2016 is uitvoering gegeven aan de motie Smaling (Kamerstuk 33 962, nr. 131)15 er is een succesvolle «gamejam» georganiseerd. De winnaar heeft een prototype ontwikkeld waarbij iedereen vanaf veertien jaar kan kennismaken met de spelregels, mogelijkheden en verantwoordelijkheden van de Omgevingswet. Het prototype wordt nu verder uitgewerkt en vervolgens geïntroduceerd binnen het onderwijs.
In het kader van de verdieping is oefenen met de wet belangrijk. Naast de al genoemde experimenten vanuit de Crisis- en herstelwet ondersteunt het programma daarom ook pilots rondom de omgevingsvisie en biedt het programma ondersteuningsregelingen voor overheden die met elkaar (en bedrijven en maatschappelijke organisaties) willen oefenen met de kerninstrumenten van de wet. Het aantal aanvragen hiervoor is hoog: 28 aanvragen voor pilots (en nog 14 aanmeldingen van overheden die indirect mee willen leren) en 80 aanvragen voor ondersteuningsregelingen. Dit jaar vinden verdiepende roadshows plaats voor medewerkers van alle overheden. Op allerlei plekken in het land vinden ook weer bestuurdersbijeenkomsten plaats waar bestuurders van alle bevoegd gezagen zich met elkaar verdiepen in wat de wet voor hun werk gaat betekenen. Elk kwartaal vinden zogenoemde regionale Slagsessies plaats. Deze Slagsessies zijn workshops over de op dat moment meest actuele vraagstukken bij de bevoegd gezagen. In afstemming met het implementatieprogramma organiseren ook de koepelorganisaties van de decentrale overheden veel activiteiten voor hun leden, gericht op het faciliteren van de invoering van de Omgevingswet.
Naast de verdieping blijft investeren in bewustwording noodzakelijk om de consequenties van de Omgevingswet voor zowel beleid, organisatie als werkwijze van de eigen organisatie scherp in beeld te krijgen en daarin keuzes te (kunnen) maken. Daar waar nodig wordt het ondersteuningsaanbod bijgesteld op basis van de behoefte van gebruikers.
In oktober 2016 is het Informatiepunt Omgevingswet van start gegaan. Het Informatiepunt informeert over de juridische uitleg en praktische toepassingen van de Omgevingswet, de onderliggende regelgeving en de digitale voorzieningen. De bij het informatiepunt ontvangen vragen in de eerste maanden waren voornamelijk afkomstig van overheden en gingen grotendeels over de implementatie-activiteiten van het programma Aan de slag met de Omgevingswet en de deelname aan bijeenkomsten en stimuleringsregelingen.
De waardering van de activiteiten van het interbestuurlijke implementatieprogramma wordt sinds kort gemonitord. De eerste resultaten laten zien dat ze gemiddeld met een voldoende worden gewaardeerd. Het «leren van elkaar» is bevorderd. Zowel op gedrag, kennis van de wet en digitale ondersteuning hebben de bevoegd gezag stappen kunnen zetten. Natuurlijk bekijkt het programma steeds kritisch in hoeverre het aanbod voldoende aansluit op de vraag vanuit de overheden. Dit doet het programma zowel tijdens de eerder genoemde Slagsessies met betrokkenen uit heel het land, via monitoring en met intensieve betrokkenheid van het Rijk, de VNG, het IPO en de UvW.
Monitoring voortgang implementatie
In mijn eerder genoemde brief aan uw Kamer van 7 oktober 2016 heb ik aangegeven dat een monitor is ingericht om de voortgang van de implementatie te kunnen volgen en heb ik toegezegd u te informeren over de volledige monitor over 2016. Met de volgende toelichting geef ik invulling aan mijn toezegging hierover in mijn eerder genoemde brief van 7 oktober 2016.
De monitor is gericht op drie onderwerpen:
Het succes van de wet, ofwel de realisatie van de beleidsdoelen van de stelselherziening;
De voortgang van de implementatie door het bevoegd gezag;
De ervaringen met de ondersteuning vanuit het implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet.
De monitor bestaat uit een reeks van onderzoeken die gezamenlijk – nu en de komende jaren – een beeld schetsen van de voortgang op deze drie onderwerpen. De inhoudelijke basis voor de monitor volgt uit het Bestuursakkoord dat de vier betrokken overheden in 2015 hebben afgesloten en is nader gespecificeerd in het interbestuurlijke Programmaplan Aan de slag met de Omgevingswet 2016–2019. Gezien de huidige fase van de wet heeft het eerstgenoemde onderwerp (het succes van de wet) de afgelopen periode vooral in het teken gestaan van het voorbereiden van nulmetingen. De nulmetingen worden gebruikt om prioriteiten te stellen voor de invoeringsondersteuning en vormen voor latere fasen de basis voor het bepalen van het succes. In de Eerste Kamer, is o.a. door mevrouw Klip gevraagd om een goede nulmeting uit te voeren en de Kamer daarover te informeren. Ik zal u daar in het voorjaar van 2018 over informeren.
In de monitor wordt daarnaast specifiek aandacht besteed aan de voortgang van de stapsgewijze ontwikkeling van het DSO en de gevolgen van de toepassing van de afwegingsruimte van de decentrale overheden voor het beschermingsniveau en de regeldruk voor bedrijven, waarmee ik uitvoering geef aan de motie van de leden Veldman en Çegerek16.
Het derde genoemde onderwerp (de ervaringen met de ondersteuning) heb ik hierboven al benoemd. Hieronder ga ik daarom specifiek in op de voortgang van de implementatie door het bevoegd gezag.
De resultaten van de monitor relateren direct aan de opgave waarvoor het bevoegd gezag staat. Om een illustratie te geven: eind 2016 stonden iets meer dan 20.000 plannen op ruimtelijkeplannen.nl, met de op dat moment geldende voorschriften. Al deze plannen moeten – uiteraard in de context van het overgangsrecht – in de komende periode opgaan in of vertaald worden naar de nieuwe kerninstrumenten van de Omgevingswet: omgevingsvisie, omgevingsplan en omgevingsverordening. Een andere opgave is de naar schatting 275.000 vergunning- en meldingsaanvragen die jaarlijks via het huidige OLO (www.omgevingsloketonline.nl) ingediend worden en in de toekomst onder het nieuwe omgevingsrecht afgehandeld moeten worden. In april 2017 is een enquête gehouden onder gemeenten, provincies, waterschappen en rijksinstanties over de voortgang van hun voorbereidingen op de implementatie van de Omgevingswet17. Daaruit blijkt dat de bevoegd gezagen weer vorderingen hebben bereikt. Vrijwel alle gemeenten, provincies, waterschappen en rijkspartijen (gemeenten 98,5% en de rest 100%) hebben een project of programma opgezet om de invoering in goede banen te leiden of zijn dit van plan. Ook is het merendeel (gemeenten 85,8%, provincies 100%, waterschappen 94% en Rijk 57%) bezig budgetten te reserveren voor de invoering of hebben dit al gedaan. Diverse pilots zijn gestart of staan in de startblokken. Het merendeel van de lokale overheden (57,4% van de gemeenten, 100% van de provincies en 72,2% van de waterschappen) is bezig met het opstellen van een omgevingsvisie of met een omgevingsplan of verordening of heeft dat in de planning staan. De meeste respondenten geven aan erop te vertrouwen dat hun organisatie op tijd klaar zal zijn voor de invoering van de wet (66,7% van de gemeenten, 100% van de provincies, 71,4% van de waterschappen en 37,5% van de rijksorganisaties). In bijlage 3 bij deze brief wordt de voortgang visueel gepresenteerd18. Het programma zal het ondersteuningsaanbod zo veel mogelijk afstemmen op de uitkomsten van deze enquête.
In de enquête is ook gevraagd naar de grootste uitdagingen bij het bevoegd gezag. Daar kan het programma dan gericht op inspelen en ondersteuning voor organiseren. Uit de enquête blijkt dat de aansluiting op het DSO, de benodigde cultuurverandering, het vrijmaken van voldoende capaciteit en middelen, het creëren van de benodigde bestuurlijke betrokkenheid en de uitwerking en consequenties van de wet- en regelgeving als de belangrijkste uitdagingen worden ervaren. Uit de gesprekken van accountmanagers met gemeenten komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Er zijn met name vragen over de rol van de raad en het college van de gemeente, hoe participatie en betrokkenheid van burgers bij de invoering gestalte moet krijgen, regionale samenwerking, veranderingen in de ambtelijke organisatie en het DSO. Het implementatieprogramma stemt het ondersteuningsaanbod op deze uitdagingen en behoeften af.
Vooruitblik monitor
De monitor is van belang om de ervaringen met de ondersteuning vanuit het interbestuurlijke implementatieprogramma te kunnen volgen. Het programma gebruikt de resultaten van de monitor om waar nodig het aanbod of de ondersteuning aan te passen. Daarmee wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt om vraaggestuurd in plaats van aanbodgestuurd te werken, ofwel aan te sluiten bij de behoefte van de gebruiker. De komende tijd worden de resultaten van de monitoring ook actief «teruggegeven» aan de overheden. Met de resultaten en inzichten kunnen zij de voorbereidingen op de wet verder oppakken. Dat geeft de monitor nadrukkelijk een ondersteunend en lerend karakter.
Ik verwacht dat het komende jaar nog duidelijker maakt wat de opgaven zijn waar we met elkaar voor staan. Eind 2017 wordt uw Kamer weer geïnformeerd over de voortgang en resultaten op de implementatie van de Omgevingswet.
Ter ondersteuning van het werken met de Omgevingswet wordt het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ontwikkeld. De ontwikkeling van het DSO vindt gefaseerd plaats. De prioriteit wordt gelegd bij het realiseren van het huidige dienstverleningsniveau bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze fase wordt onder meer gewerkt aan functionaliteiten als één loket waar vergunningen kunnen worden aangevraagd en meldingen kunnen worden gedaan en waarin een gebruiker kan zien welke regels en beleid van toepassing zijn op een locatie. Er is ook een eerste set aan informatie beschikbaar over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en een informatiehuis Ruimte.
De doorontwikkeling van het DSO is afhankelijk van positieve interbestuurlijke besluitvorming aan de hand van business cases en de beschikbaarheid van financiële middelen. Het gaat dan om onder andere de doorontwikkeling van het loket, de onderzoekshulp en het via het DSO beschikbaar stellen van informatieproducten vanuit de beoogde informatiehuizen.
Er wordt op dit moment volop gewerkt aan de ontwikkeling van de technische infrastructuur en functionaliteiten van het DSO. Dat gebeurt stap voor stap, met continu oog voor wat de gebruiker wil. Het DSO wordt daarom met een zogenoemde «agile» aanpak gebouwd. Dit is een kort-cyclische aanpak, waarin op weg naar het eindresultaat steeds «tussenproducten» worden opgeleverd en getoetst bij de gebruikers.
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van uw Kamer heeft voorgesteld om het DSO de status van Groot Project te geven in het kader van de Regeling Grote Projecten (RGP). Wanneer de status Groot Project wordt toegekend ontvangt u op basis daarvan een uitgebreide voortgangsrapportage.
BIT-toets
Momenteel wordt het deelprogramma DSO door het Bureau ICT-toetsing (BIT) getoetst. De uitkomsten van de BIT-toets zullen worden gebruikt om de beheersbaarheid en slaagkans van het programma te vergroten.
Het BIT-advies met mijn reactie zal ik naar verwachting na de zomer aan uw Kamer toesturen. Daarmee zal ik voldoen aan mijn toezegging in mijn eerder genoemde brief van 7 oktober 2016.
Informatiehuizen
In de toekomstvisie op het DSO is verwoord dat het doel is dat gebruikers via het DSO en informatieproducten, kwalitatief goede en voor iedereen toegankelijke informatie over de fysieke leefomgeving kunnen raadplegen. De besluitvorming over de ontwikkeling van deze informatieproducten uit de Omgevingswet door de beoogde informatiehuizen vindt stapsgewijs plaats. Hiervoor zijn overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie Elias («Naar grip op ICT») specifieke Go/No-Go momenten benoemd waarop interbestuurlijke besluitvorming plaats vindt op een faseovergang. Conform de motie van de leden Veldman en Çegerek19 informeer ik u dat op basis van besluitvorming in het bestuurlijke overleg Omgevingswet van 18 januari 2017 de informatiehuizen de fase van het opstellen van plannen van aanpak zijn ingegaan. De eerste schetsen voor de 10 beoogde informatiehuizen (ruimte, bouw, water, lucht, geluid, cultureel erfgoed, afval, natuur, bodem en externe veiligheid) zijn opgeleverd. De analysefase is met de oplevering van deze schetsen afgerond. Het is de ambitie van IPO, VNG, UvW en Rijk om binnen de kaders van het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet stapsgewijs de informatieproducten via deze informatiehuizen vorm te geven. Er is gestart met het maken van plannen van aanpak. Beoogd is eind 2017 interbestuurlijk te kunnen besluiten over welke informatieproducten wanneer gerealiseerd kunnen worden. De huidige fase waarin plannen van aanpak worden opgeleverd, wordt binnen het implementatieprogramma uitgevoerd in nauwe samenwerking met de relevante beleidsdepartementen en bevoegd gezagen. Ik zal u over het verdere verloop van dit traject blijven informeren.
In de Invoeringswet zullen de taken van informatiehuizen, zoals het valideren van brongegevens en het vervaardigen van informatieproducten, worden omschreven. Op basis van de wet zullen bij algemene maatregel van bestuur bestuursorganen of rechtspersonen worden aangewezen onder wiens verantwoordelijkheid deze taken worden uitgevoerd. Bij de start van een informatiehuis wordt in een ministeriële regeling vastgelegd welke informatieproducten een informatiehuis met welke kwaliteit via de landelijke voorziening beschikbaar stelt, nadat hierover interbestuurlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Ontwerp Omgevingsbesluit
Motie van het lid Van Veldhoven (Kamerstuk 33 118, nr. 80) om bij de kennisgeving van het omgevingsplan aan te geven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen worden betrokken.
Deze verplichting is opgenomen in het ontwerp Omgevingsbesluit. Op grond hiervan moet de gemeenteraad bij de kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.
Motie van het lid Smaling (Kamerstuk 33 118, nr. 76) om een derde lid aan artikel 4.2 van het Omgevingsbesluit toe te voegen zodat de benodigde informatie voor participatie voor iedere burger beschikbaar en voldoende toegankelijk is.
Deze motie heeft betrekking op de projectprocedure. Naar aanleiding van de motie is in het ontwerp geregeld dat het bevoegd gezag er zorg voor draagt dat de benodigde informatie voor het betrekken van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen op een toegankelijke wijze beschikbaar is.
De toezegging van de Minister naar aanleiding van vragen van mevrouw Stienen (D66) (notaoverleg Omgevingswet met de Eerste Kamer, 30 mei 2017) dat bij de motivering over de participatie bij het omgevingsplan, programma en omgevingsvisie ook moet worden aangegeven wat met de uitkomsten is gedaan.
Dit is in de betreffende artikelen in het ontwerp-Omgevingsbesluit opgenomen. Deze toezegging zorgt ervoor dat deelnemers aan het participatietraject ook terugzien wat met de uitkomsten van de participatie is gedaan.
De toezegging van de Minister naar aanleiding van vragen van de heer Flierman (CDA) (notaoverleg Omgevingswet met de Eerste Kamer, 30 mei 2017) om in de nota van toelichting bij het ontwerp-Omgevingsbesluit aan te geven dat het bevoegd gezag bij de motiveringsplicht over participatie ook ingegaan moet worden op het aspect «gelijkwaardigheid». Dit is aangepast in de nota van toelichting; dit kan het bevoegd gezag doen door bij de motivering aan te geven hoe het participatietraject vorm was gegeven, wie betrokken waren en wat met de uitkomsten van het participatietraject is gedaan.
De motie van de leden Meijer c.s. (Kamerstuk 33 118, AB) verzoekt de regering te bepalen dat het bevoegd gezag ook met instemming van de aanvrager de uitgebreide procedure kan toepassen.
Om invulling te geven aan deze motie is in de Invoeringswet de mogelijkheid opgenomen voor het bevoegd gezag om met instemming van de aanvrager de uitgebreide voorbereidingsprocedure toe te passen.
Ontwerpbesluit kwaliteit leefomgeving
De motie van het lid Çegerek (Kamerstuk 33 118, nr.56) verzoekt de regering in de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteit leefomgeving aan te geven dat gemeenten bij het toegankelijk maken van de openbare buitenruimte de Integrale toegankelijkheidsstandaard betrekken voor zover die gaat over de openbare ruimte. Dit is in overeenstemming met de motie gebeurd in het algemeen deel van de nota van toelichting bij het ontwerp-Bkl.
De motie van het lid Van Veldhoven (Kamerstuk 33 118, nr. 63) verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat hoogwaardige compensatie wordt gewaarborgd en te borgen dat natuurorganisaties betrokken worden bij het beoordelen van die kwaliteit.
Beide elementen van de motie zijn verwerkt in de nota van toelichting van het ontwerp-Bkl.
De motie van het lid Van Veldhoven (Kamerstuk 33 962, nr. 136) verzoekt de regering, gemeenten in staat te stellen om zonder te veel administratieve lasten te sturen op de kwaliteit van de leefomgeving. De administratieve lasten van gemeenten worden onder meer verminderd door een vermindering van het aantal plannen en verordeningen. Ook de ontwikkeling van het digitale stelsel zal een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van lasten.
De motie van het lid Veldman (Kamerstuk 33 118, nr. 57) verzoekt de regering te regelen dat bij het stellen van lokale omgevingswaarden een integrale afweging, met daarbij ook de economische effecten, zoals effecten op het vestigingsklimaat, werkgelegenheid en bereikbaarheid, moet worden gemaakt en aan het controlerende orgaan moet worden voorgelegd.
Voor decentrale omgevingswaarden is duidelijker toegelicht dat decentrale overheden een besluit tot het stellen van omgevingswaarden en regels ter realisatie daarvan weloverwogen moeten nemen. In de tekst van dit ontwerpbesluit is daarbij expliciet gemaakt dat hier ook de economische effecten bij moeten worden betrokken. Een en ander is toegelicht in het algemeen deel van de nota van toelichting.
Motie van het lid Çegerek (Kamerstuk 33 118, nr. 74) verzoekt de regering in het Besluit kwaliteit leefomgeving te regelen dat gemeenten ook rekening moeten houden met geluid en trillingen van bedrijfsmatige activiteiten als zij tijdelijke geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties toelaten in het omgevingsplan.
Er is nu in het ontwerp-Bkl bepaald dat voor de geluidbelasting van tijdelijke geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties de gemeente moet bezien of de geluidbelasting veroorzaakt door activiteiten aanvaardbaar is. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het tijdelijk gebruik van leegstaande kantoren als woningen.
De motie van het lid Çegerek (Kamerstuk 33 118, nr.73) verzocht de regering in de toelichting te verhelderen wat het criterium zwaarwegende economische en maatschappelijke belangen inhoudt, en daarbij voldoende aandacht te schenken aan de wens om de afwijking van de grenswaarden van geur en trillingen niet langer te laten duren dan nodig.
In het algemene deel van de nota van toelichting van het ontwerp-BKL is verduidelijkt wat, gelet op de Algemene wet bestuursrecht, verwacht wordt bij de motivering van een besluit om af te wijken van de grenswaarden en dat de afwijking niet langer duurt dan noodzakelijk is.
De motie van het lid Teunissen (Kamerstuk 33 118, U) verzoekt tot ontwikkeling van eenduidig toetsingskader waarin grondslagen voor afwijken van basisbeschermingsniveau voor geur, geluid en trilling helder worden beschreven. In het algemeen deel van de nota van toelichting bij het ontwerp-Bkl wordt aangegeven wat onder zware economische en maatschappelijke omstandigheden wordt verstaan.
De toezegging (notaoverleg Omgevingswet met de Eerste Kamer, 30 mei 2017) om in het centrale artikel over beoordelingsregels voor de milieubelastende activiteit de term «verzekeren» niet te gebruiken, omdat dit onduidelijkheid gaf en sommigen dat als een verzwaring zagen is verwerkt in het ontwerp-Bkl.
De toezegging (notaoverleg Omgevingswet, 19 december 2016, Kamerstuk 33 118, nr. 83) om het begrip «aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten» op te nemen in een begripsbepaling bij de uitvoeringsregelgeving voor de Omgevingswet.
In bijlage 1 van het BKL staat dit begrip nu opgenomen conform toezegging aan de Kamer. Dit voorkomt onnodige onderzoekslasten voor de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit. Het omgekeerde geldt ook. Het aantonen van afwezigheid van archeologie moet ook zorgvuldig onderbouwd worden. Immers, waar archeologie wel aanwezig is, moet daarmee op een goede manier worden omgegaan. In de tekst van de nota van toelichting wordt dit vermeld.
De toezegging (notaoverleg Omgevingswet met de Eerste Kamer, 30 mei 2017) om in de nota van toelichting bij het Bkl te verduidelijken dat natuurcompensatie tijdig moet plaatsvinden en dat dit inhoudt dat maatregelen daarvoor voor de start van de uitvoering geborgd moeten zijn in de besluitvorming.
Deze toezegging is verwerkt in de nota van toelichting door de volgende tekst: «Tijdig betekent niet dat al voorafgaand aan de ingreep compensatienatuur moet zijn gerealiseerd; naar haar aard kan het bij natuur immers enige tijd vergen voordat de te compenseren natuurwaarden weer in gelijke mate aanwezig zijn. Wel moet het besluit dat de ingreep toelaat borgen dat in verband met de ingreep zodanige maatregelen worden genomen dat de samenhang, oppervlakte en kwaliteit van het netwerk per saldo niet in het geding komen.»
Ontwerpbesluit bouwwerken leefomgeving
De motie van de leden Ronnes en Van Veldhoven (Kamerstuk 33 118, nr. 49) over het maximaal achterwege laten van belemmerende regels voor de energietransitie.
Bij het opstellen van het ontwerpbesluit bouwwerken leefomgeving is reeds zoveel mogelijk bezien hoe in de regelgeving rekening kan worden gehouden met ontwikkelingen zoals de energietransitie. Daarnaast zal dit besluit mogelijk verder aangepast gaan worden op dit onderwerp naar aanleiding van de verdere uitwerking van de Energieagenda en het Deltaplan ruimtelijke adaptatie.
De motie van het lid Van Veldhoven (Kamerstuk 33 118, nr. 51) verzoekt de regels voor fietsenstallingen te handhaven.
De motie van het lid Van Veldhoven (Kamerstuk 33 118, nr. 52) verzoekt, overwegende de woningnood voor studenten, om de regels te handhaven om uitbuiting van studenten te voorkomen
De motie van de leden Çegerek en Veldman (Kamerstuk 33 118, nr. 55) verzoekt de bruikbaarheidseisen van het Bouwbesluit 2012 voor de woonfunctie alsnog over te nemen in het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarbij gemeenten een maatwerkmogelijkheid wordt geboden.
De motie van de leden Ronnes en Keijzer (Kamerstuk 33 118, nr. 79) verzoekt de bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit in het Besluit bouwwerken leefomgeving op te nemen en zo nodig aan te vullen en daarnaast niet meer vrijstellingsmogelijkheden te geven dan het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap toelaat.
Conform deze vier moties en de uitleg hiervan en de toezegging van de Minister voor Wonen en Rijksdienst tijdens het notaoverleg van de Tweede Kamer van 19 december 2016 zijn de bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 voor de woonfunctie één op één overgenomen in het ontwerpbesluit bouwwerken leefomgeving voor zowel bestaande woningen als nieuwbouw. Daarbij wordt voor het onderwerp bruikbaarheid bij nieuwbouw de mogelijkheid aan gemeenten gegeven om door middel van een maatwerkregel één of meerdere bruikbaarheidseisen te versoepelen. Er worden geen vrijstellingsmogelijkheden op het onderwerp toegankelijkheid toegestaan, hiermee is invulling gegeven aan motie van de leden Ronnes en Keijzer.
De motie van het lid Çegerek (Kamerstuk 33 118, nr. 56) verzoekt de regels over toegankelijkheid te monitoren om te bezien of deze in de praktijk samen voldoende bijdragen aan de toegankelijkheid van gebouwen en de openbare buitenruimte en verbetervoorstellen te doen als dit onvoldoende blijkt.
Aan deze motie wordt invulling gegeven door deze regels na inwerkingtreding van het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte, te monitoren.
Daarnaast is op 22 december 2016 door de Tweede Kamer een motie van het lid Volp (Kamerstuk 24 170, nr. 155) aangenomen waarin verzocht wordt een actieplan voor toegankelijkheid in de bouw tot stand te brengen, dit is een actieplan in het kader van de implementatie van het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap. De Eerste en Tweede Kamer worden bij separate brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de zomer over de voortgang van dit actieplan geïnformeerd. Waar van toepassing zal in dit actieplan ook een relatie met het Besluit bouwwerken leefomgeving gelegd worden.
Ontwerpbesluit activiteiten leefomgeving
De motie van het lid Van Tongeren (Kamerstuk 33 118, nr. 70) verzoekt de regering, de huidige minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen zoals kwik en dioxine op te nemen in de AMvB’s of in de Invoeringswet.
Deze verplichting is opgenomen in het ontwerpbesluit activiteiten leefomgeving en is nader toegelicht in de nota van toelichting bij dit Besluit.
De toezegging (notaoverleg Omgevingswet, 19 dec. 2016, 33 118, 83) om de mogelijkheid om een meldingsplicht in te stellen voor vergunningvrije rijksmonumentenactiviteiten nader te verduidelijken. Dat is opgenomen in hoofdstuk 11 van het ontwerp-Besluit activiteiten leefomgeving en de bijbehorende nota van toelichting. Gemeenten hebben de mogelijkheid om voor vergunningvrije rijksmonumentenactiviteiten een beperkte meldingsplicht in te stellen in het omgevingsplan. Zo is ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Albert de Vries (Kamerstuk 33 962, nr. 124) welke de regering verzoekt te bezien of het mogelijk is om bij AMvB een verplichting op te nemen om voorafgaand aan de uitvoering van vergunningvrije werkzaamheden aan rijksmonumenten de start hiervan bij de gemeente te melden.
De inspiratiegids participatie is te vinden onder http://www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl/invoeringsondersteun/participatie-0/inspiratiegids-0/ Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Kamerstuk 33 962, nr. 120. Hierin werd de regering verzocht om in het implementatietraject van de Omgevingswet gemeenten te stimuleren de adviescommissie ook in te zetten om initiatiefnemers aan de voorkant van het proces te adviseren en uit te dagen. Het doel daarvan is om hun plannen met zo veel mogelijk kwaliteit en consensus te realiseren en het welstandtoezicht achteraf geleidelijk af te bouwen. Uw Kamer is over de lopende projecten in het kader van Eenvoudig Beter geïnformeerd via het boekje «Pionieren met de Omgevingswet».
Kamerstuk 33 962, nr. 131. Hierin werd de regering verzocht een of meerdere interactieve games te laten ontwikkelen die de harde en zachte waarden van de fysieke leefomgeving goed met elkaar verbinden.
De response van de inventarisatie was 204 gemeenten, 11 provincies, 18 waterschappen en 8 rijksinstanties.
Het rapport met de resultaten van de monitor is te raadplegen via www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33118-95.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.