33 000 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2012

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2012 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2012. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2012.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2012 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de Begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten «Agentschap SZW» en «Inspectie Werk en Inkomen» voor het jaar 2012 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (de Begrotingstoelichting) van deze Memorie van Toelichting en wel in de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

B. BEGROTINGSTOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

   

blz

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

1

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

2

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

6

     

2.1

Beleidsagenda

6

     

2.2

Beleidsartikelen

29

Artikel 41

Inkomensbeleid

29

Artikel 42

Arbeidsparticipatie

38

Artikel 43

Arbeidsverhoudingen

47

Artikel 44

Gezond en veilig werken

54

Artikel 45

Pensioenbeleid

59

Artikel 46

Inkomensbescherming met activering

66

Artikel 47

Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

91

Artikel 48

Sociale werkvoorziening

102

Artikel 49

Overige inkomensbescherming

108

Artikel 50

Tegemoetkoming specifieke kosten

119

Artikel 51

Rijksbijdragen aan sociale fondsen

127

Artikel 52

Kinderopvang

130

     

2.3

Niet-beleidsartikelen

138

Artikel 96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

138

Artikel 97

Aflopende regelingen

142

Artikel 98

Algemeen

143

Artikel 99

Nominaal en onvoorzien

145

     

3.

Baten-lastendiensten

146

     

4.

Bijlagen

156

4.1

ZBO’s en RWT’s

156

4.2

Uitgaven en financiering budgetdisciplinesector SZA

158

4.3

Specifieke inkomenseffecten

169

4.4

Lijst met afkortingen

189

4.5

Trefwoordenregister

192

     

Internetbijlagen (gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl)

 

1.

Verdiepingsbijlage

 

2.

Moties en toezeggingen

 

3.

Subsidie-overzicht

 

4.

Evaluatie- en onderzoeksoverzicht

 

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Inleiding

De begroting 2012 is op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van de begroting 2011. De wijzigingen worden in de groeiparagraaf van deze leeswijzer nader toegelicht. Hoewel gepoogd is het aantal wijzigingen in de begroting 2012 beperkt te houden, kunnen zij tot ongemak bij de lezer leiden. De begroting 2013 zal geheel worden vernieuwd en volgens de regels van de nieuwe begrotingspresentatie («Verantwoord Begroten») worden ingericht.

In de begroting wordt verwezen naar beleids- of kamerstukken. Net als in voorgaande jaren zijn deze beleidsstukken via de internetsite www.rijksbegroting.nl te raadplegen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda

In de beleidagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode.

2.2 Beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 12 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. In de paragraaf «Algemene doelstelling» staan de omschrijving en de verwachte effecten van het beleid. In de paragraaf «Budgettaire gevolgen van beleid» worden de begrotings- en premiegefinancierde uitgaven op het betreffende beleidsterrein toegelicht. Daarna worden per operationele doelstelling de instrumenten en doelgroepen van het beleid gepresenteerd.

2.3 Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW kent 4 niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de middelen die niet rechtstreeks aan een doelstelling kunnen worden gekoppeld, bijvoorbeeld omdat het om een technische of administratieve voorziening gaat (onvoorzien, loon-prijsbijstelling). Tevens zijn in een van deze artikelen de apparaatsuitgaven van het kerndepartement opgenomen.

3. Baten-lastendiensten

Onder het ministerie vallen twee baten-lastendiensten: het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen. Van deze baten-lastendiensten is een technische paragraaf opgenomen die bestaat uit een meerjarige begroting en een kasstroomoverzicht met daarbij een toelichting.

4. Bijlagen

De begroting van SZW bevat 5 bijlagen.

5. Internetbijlagen

De begroting van SZW bevat tevens 4 internetbijlagen.

Groeiparagraaf

De begroting 2012 is op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van de begroting 2011.

In de eerste plaats is de begroting gewijzigd als gevolg van de rijksbrede invoering van een nieuwe begrotingspresentatie. Op 20 april 2011 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met een aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting onder de naam «Verantwoord Begroten» (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 865, nr. 26). De nieuwe presentatie moet leiden tot meer inzicht in financiële informatie, de rol en verantwoordelijkheid van de minister en moet een duidelijke splitsing tussen apparaat en programma laten zien. De meeste veranderingen zullen pas in de begroting 2013 worden doorgevoerd. In 2012 geldt dit echter al voor een paar maatregelen:

  • De begroting bevat een centraal apparaatsartikel waarop alle apparaatsuitgaven van het kerndepartement bij elkaar staan. Dit is artikel 96 van deze begroting.

  • In de beleidsagenda is aan het eind een totaaloverzicht opgenomen van de beleidsdoorlichtingen.

  • De bedrijfsvoeringsparagraaf in de begroting is vervallen.

  • Vier bijlagen worden als internetbijlage gepubliceerd en aangeboden aan de Tweede Kamer.

In de tweede plaats is de begroting gewijzigd naar aanleiding van het regeerakkoord en de doorvertaling daarvan in doelen, indicatoren en kengetallen:

  • Als gevolg van de departementale herindelingen vallen de beleidsterreinen kinderopvang en kindregelingen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hiertoe is in de begroting 2012 een nieuw artikel Kinderopvang opgenomen (artikel 52). De kindregelingen (AKW, WKB, TOG-kopje) zijn toegevoegd aan artikel 50 Tegemoetkoming specifieke kosten.

  • De operationele doelstellingen 3 en 4 uit artikel 43 (Arbeidsverhoudingen) zijn gecombineerd tot een nieuwe operationele doelstelling in artikel 42 (Arbeidsparticipatie), waardoor beter zichtbaar wordt dat het huidige beleid is gericht op het bevorderen van arbeidsparticipatie. In de doelstelling komt tot uitdrukking dat voor verhoging van de arbeidsparticipatie het van belang is dat er voldoende mogelijkheden zijn om werk op flexibele wijze te combineren met andere activiteiten, waaronder zorgtaken.

  • Artikel 43 Arbeidsverhoudingen kent een nieuwe operationele doelstelling, waarin het beleid wordt beschreven met betrekking tot het reguleren en handhaven van arbeidsmigratie.

  • De doelstellingen van het pensioenbeleid in artikel 45 zijn aangescherpt, waardoor een duidelijker onderscheid ontstaat tussen de waarborgfunctie van het pensioenstelsel en het bevorderen van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.

  • In artikel 46 is de operationele doelstelling «Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor bepaalde herkeurde arbeidsongeschikten» vervallen.

  • De separate doelstelling «Ondersteunen bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk» in artikel 47 is vervallen. Het verkleinen van de afstand tot werk is geen doel op zich, maar een middel om te komen tot (duurzame) uitstroom naar werk.

Tot slot zijn in de begroting 2012 indicatoren met streefwaarden opgenomen bij de nalevingniveaus «melden van inkomsten». Hiermee is gedeeltelijk voldaan aan de toezegging die is gedaan bij de begrotingsbehandeling 2011, welke ook betrekking had op de kengetallen «melden samenwonen». De kengetallen «melden samenwonen» zijn nog niet omgevormd tot indicatoren, omdat duidelijk is geworden dat de berekeningsmethodiek van deze informatie nog niet voldoende is uitontwikkeld. Dit geldt eveneens voor de meting van de informatie over de naleving van re-integratieverplichtingen.

Effectinformatie

In de begroting wordt het principe gevolgd dat de beleidsdoelen worden geformuleerd in termen van te realiseren effecten (outcome) en/of in daarvan afgeleide prestatiegegevens. Per begrotingsartikel worden bij de algemene doelstelling (AD) of, wanneer dat beter past, bij de operationele doelstelling (OD) effect- en/of prestatiegegevens gepresenteerd. Waar dit onmogelijk of minder zinvol is, wordt dit bij de betreffende AD of OD toegelicht.

Bij 10 OD's (in de artikelen 43, 45, 46, 49, 50 en 52) zijn geen indicatoren opgenomen, omdat de prestaties moeilijk objectief meetbaar zijn, de primaire verantwoordelijkheid buiten de overheid ligt en/of het meten relatief kostbaar en tijdrovend zou zijn in verhouding tot de uitgaven of de administratieve lasten. Bij 5 OD’s (in de artikelen 49, 50 en 51) zijn geen indicatoren opgenomen, omdat het behalen van de doelstelling in de wet is vastgelegd. Bij vrijwel alle OD’s waar indicatoren ontbreken zijn wèl kengetallen opgenomen.

Aanbevelingen Europese Commissie

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Besloten is de uitwerking van de aanbevelingen zoveel mogelijk te koppelen aan de uitwerking van de 17 hervormingen. In de beleidsagenda wordt hierop ingegaan. Voor SZW betreft dit:

  • Het verhogen van de wettelijke pensioenleeftijd in het licht van de ontwikkelingen in de levensverwachting en het nemen van maatregelen voor het verhogen van de effectieve pensioenleeftijd met het oog op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

  • Het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie door het verminderen van de fiscale prikkels die de minst verdienende partner ervan weerhoudt om (meer) te gaan werken en door het nemen van maatregelen die kwetsbare groepen beschermen en hen helpen opnieuw de arbeidsmarkt te betreden.

Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) zijn sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen per 1 oktober 2010 als openbaar lichaam onderdeel van het Nederlandse staatsbestel. De minister van SZW is op zijn terrein verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving in Caribisch Nederland, evenals voor de uitvoering en handhaving.

De sociale zekerheidsuitgaven van Caribisch Nederland worden als volgt verantwoord in de begroting 2012: de Onderstand, de Cessantiaregeling, de Ongevallenverzekering en de Ziekteverzekering in artikel 46, de re-integratie in artikel 47, de Algemene Ouderdomsverzekering en de Algemene Weduwen- en Wezenverzekering in artikel 49 en de uitvoeringskosten in artikel 98. Verder is in de uitvoeringskosten toezicht van artikel 45 de rijksbijdrage aan de kosten van het pensioentoezicht in Caribisch Nederland opgenomen.

HOOFDSTUK 2: HET BELEID

2.1: BELEIDSAGENDA

Maatregelen SZW 2012 & kerndoelstellingen kabinet

Het huishoudboekje op orde

In overeenstemming met de afspraken uit het regeerakkoord worden de uitgaven van SZW beperkt. In 2012 betekent dit onder meer bezuinigingen op kinderopvang en re-integratie. Op de lange termijn dragen de verhoging van de pensioenleeftijd en de Wet Werken naar Vermogen, twee van de 17 grote hervormingen van dit kabinet, het meeste bij aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

  • De uitgaven aan kinderopvang worden in 2012 verminderd. Ouders gaan meer betalen en de overheidsbijdrage wordt gekoppeld aan het aantal gewerkte uren. De totale korting bedraagt € 420 miljoen, waarvan € 310 miljoen al voorzien was in de begroting 2011 en € 110 miljoen is afgesproken in het regeerakkoord.

  • Werkzoekenden worden zelf meer verantwoordelijk voor hun re-integratie naar een baan. Het re-integratiebudget van gemeenten wordt in 2012 conform het regeerakkoord met € 400 miljoen verlaagd en dat van UWV met € 100 miljoen. Dit komt bovenop de korting van in totaal € 190 miljoen die al in de begroting 2011 was voorzien.

  • De pensioenleeftijd gaat in 2020 omhoog naar 66 jaar en de fiscale faciliteiten voor het opbouwen van aanvullend pensioen worden beperkt. Als het pensioenakkoord doorgaat, dan stijgt de pensioenleeftijd in 2025 naar 67 jaar en blijft deze verder meegroeien met de levensverwachting. De aanpassing van de fiscale faciliteiten wordt dan anders ingericht. Op de lange termijn bespaart het pensioenakkoord ca. € 4 miljard per jaar.

  • Per 2013 gaat de Wet Werken naar Vermogen in voor alle mensen met arbeidsvermogen die nu nog gebruik maken van de bijstand, de Wajong of de sociale werkvoorziening. De nieuwe wet levert een besparing op, die op de lange termijn oploopt tot ca. € 2 miljard per jaar.

Daarnaast is na het regeerakkoord besloten tot een drietal maatregelen vanaf 2013 om uitvoeringstegenvallers te compenseren en de begroting (meerjarig) sluitend te houden. Het betreft de modernisering van de ZW, een aanvullende bezuiniging op de kinderopvangtoeslag en het tweemaal halfjaarlijks niet-indexeren van de kinderbijslag (zie de beleidsartikelen en bijlage 4.2).

Een kleine en krachtige overheid

In 2012 worden maatregelen in gang gezet om de omvang van zowel het kerndepartement als de uitvoeringsorganisaties SVB en UWV te verkleinen èn hen efficiënter te laten werken. De aanpak van fraude wordt versterkt.

  • Het kerndepartement SZW, de SVB en het UWV gaan efficiënter werken. Zij schrappen verantwoord in taken en verminderen het aantal arbeidsplaatsen.

  • Op 1 januari 2012 wordt een aantal toezichtsonderdelen in het SZW-domein samengevoegd tot een nieuwe, krachtige Inspectie SZW.

  • Fraude van burgers en bedrijven wordt harder aangepakt: sancties gaan op 1 juli 2012 fors omhoog.

Ruimte voor groei, dynamiek en innovatie

De beroepsbevolking krimpt, daarom moet iedereen die kan werken zo lang mogelijk meedoen op de arbeidsmarkt. Dat maakt extra investeringen in scholing en vitaliteit van werknemers nodig.

  • De Wet werk en bijstand wordt al per 2012 activerender gemaakt.

  • Er komt vervolgens per 2013, als onderdeel van een vitaliteitspakket, een spaarregeling in plaats van de huidige levensloopregeling en spaarloonregeling. De regeling moet mensen langer vitaal houden voor de arbeidsmarkt.

  • Er komt dan ook een mobiliteitsbonus om het voor bedrijven aantrekkelijker te maken oudere werknemers, uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten in dienst te nemen.

  • Werknemers krijgen verder een Van-Werk-Naar-Werk budget dat hen bij ontslag de mogelijkheid geeft om geld te besteden aan o.a. (om)scholing.

Door de globalisering en snelle technologische ontwikkelingen raken landen economisch en financieel steeds meer verstrengeld. Om de uitdagingen die deze nieuwe realiteit biedt aan te kunnen, is een dynamische en weerbare samenleving nodig. Een samenleving waar burgers en bedrijven de ruimte hebben om in te spelen op veranderende omstandigheden. Daarbij past geen overheid die burgers en bedrijven onnodig in de weg staat. Maar ook geen burgers die zich onnodig afhankelijk opstellen van de overheid. Het kabinet spreekt mensen daarom uitdrukkelijk aan op hun eigen verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid voor zichzelf, maar ook voor anderen. Wie dat niet doet, neemt mensen niet serieus, ondergraaft hun gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen en tast zo het zelfoplossend vermogen en de weerbaarheid van de samenleving aan.

Voor het kabinet staan vrijheid, eigen initiatief, creativiteit en verantwoordelijkheid in de samenleving voorop. Ondersteund door een kleine, slagvaardige overheid die aanmoedigt, faciliteert, belemmeringen wegneemt en waar nodig corrigeert. Daarbij hoort een sociaal zekerheidsstelsel dat mensen zekerheid biedt als dat echt nodig is, maar hen ook op eigen benen laat staan als dat kan. Tegenover het vanzelfsprekende recht op hulp en ondersteuning, staat de vanzelfsprekende plicht daar geen beroep op te doen als dat niet strikt noodzakelijk is.

Verbondenheid en solidariteit in de samenleving ontstaan niet zozeer omdat de overheid dat afdwingt, maar vooral doordat mensen zelf initiatief en verantwoordelijkheid nemen. Alleen waar dat niet lukt of kan, zorgt de overheid voor een adequaat sociaal vangnet. Een vangnet dat mensen niet gevangen houdt of bevestigt in hun onmacht, maar prikkelt en stimuleert om op eigen benen te staan. Dat is evenzeer in hun eigen belang als in het belang van de samenleving als geheel zoals het kabinet die voor ogen heeft.

1. Financiën op orde, maximale arbeidsdeelname en compacte overheid

Deze visie ligt ten grondslag aan het kabinetsbeleid op het terrein van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Een arbeidsmarkt die sterk getekend wordt door de veranderende samenstelling van de Nederlandse bevolking. Het aantal mensen in de werkzame leeftijd groeit niet meer en krimpt zelfs licht, terwijl het aantal ouderen aan het verdubbelen is. Dat maakt het nemen van maatregelen noodzakelijk, maar biedt tegelijkertijd ook kansen.

Figuur 1: Historisch omslagpunt verhouding potentiële beroepsbevolking – gepensioneerden

Figuur 1: Historisch omslagpunt verhouding potentiële beroepsbevolking – gepensioneerden

Toekomstbestendige oudedagsvoorziening, houdbare overheidsfinanciën

De maatregelen betreffen in de eerste plaats het betaalbaar houden van de oudedagsvoorziening. Die bestaat voor de meeste mensen uit het AOW-pensioen en een – gemiddeld even groot – aanvullend pensioen. Het kabinet verhoogt de pensioenleeftijd in 2020 naar 66 jaar en de fiscale faciliteiten voor het opbouwen van het aanvullend pensioen worden beperkt. Deze maatregelen zijn noodzakelijk. Alleen al in deze kabinetsperiode nemen de AOW-uitgaven toe met € 3,7 miljard. Het totaal van de SZW-uitgaven blijft – in euro’s van 2011 – niettemin gelijk, omdat de overige SZW-uitgaven met eenzelfde bedrag worden verlaagd.

Figuur 2: Gelijkblijvende uitgaven sociale zekerheid ondanks snelle groei AOW

Figuur 2: Gelijkblijvende uitgaven sociale zekerheid ondanks snelle groei AOW

Deze maatregelen leveren een belangrijke bijdrage aan het op orde brengen van de overheidsuitgaven. En dat moet ook, want het gezond maken van de overheidsfinanciën duldt geen uitstel. Bovendien worden de besparingen gerealiseerd met het oog op de toekomst. Noodzakelijke en soms pijnlijke ingrepen op de korte termijn worden zo omgebogen naar oplossingen voor de lange termijn. De bezuinigingen van het kabinet gaan hand in hand met het toekomstbestendig maken van de oudedagsvoorziening, het activerender maken van de sociale zekerheid, het terugdringen van misbruik van overheidsgeld en het realiseren van een compacte en minder bemoeizuchtige overheid die verantwoordelijkheden en bevoegdheden weer teruglegt bij burgers en bedrijven. Het is onontkoombaar dat de noodzakelijke besparingen negatieve effecten hebben op het bredere koopkrachtbeeld.

Naderende krapte biedt ook kansen

Omdat de beroepsbevolking niet meer groeit en de behoefte aan werknemers in vooral de zorg sterk toeneemt, ontstaat krapte op de arbeidsmarkt. Dat is een gevaar, maar biedt tegelijk ook kansen aan mensen die nu nog aan de kant staan. Er is nog veel onbenut arbeidspotentieel in Nederland. De arbeidsdeelname van vrouwen en 55-plussers groeit weliswaar, maar blijft nog achter bij het gemiddelde. Dit laatste geldt ook voor de arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Het kabinet neemt diverse maatregelen waardoor mensen de kansen die zich voordoen beter kunnen benutten. Uitgangspunt is daarbij steeds de eigen verantwoordelijkheid. Meer dan nu moeten de gemeenten en het UWV uitkeringsgerechtigden die kunnen werken daarop aanspreken. De Wet werk en bijstand wordt activerender gemaakt. De invoering van de nieuwe Wet Werken naar Vermogen in 2013 geeft mensen met een arbeidsbeperking betere kansen op een baan bij een gewone werkgever.

De krapte op de arbeidsmarkt heeft ook gevolgen voor werkgevers. Zij zullen zich nog meer moeten inspannen om geschikte werknemers te vinden en aan zich te binden. Het kabinet steunt werkgevers en werknemers bij investeringen in duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en maakt het voor bedrijven aantrekkelijker om ouderen, arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden aan te nemen. Werkzoekenden uit de EU – met uitzondering vooralsnog van Roemenië en Bulgarije – hebben toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt; zij moeten dan wel in hun eigen levensonderhoud voorzien. Datzelfde geldt voor gespecialiseerde werknemers uit landen buiten de EU, de zogenoemde kenniswerkers.

Het kabinet bouwt in 2012 voort op de belangrijke stappen die het in 2011 heeft gezet. Het koerst consequent aan op maximale arbeidsdeelname en minimale uitkeringsafhankelijkheid, waardoor optimale ontplooiingsmogelijkheden voor ieder individu ontstaan. Het is zaak om nu de noodzakelijke maatregelen te nemen en de kansen die er zijn te benutten. Daardoor kan blijvend sociale bescherming worden geboden aan wie dat echt nodig heeft. De geplande hervormingen in de sociale zekerheid en op de arbeidsmarkt moeten daarom krachtig worden doorgezet. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de concrete maatregelen op de belangrijkste beleidsterreinen.

2. Werk in uitvoering in 2012

Pensioenstelsel ook voor de toekomst betaalbaar houden

Nederland heeft nog steeds een van de beste pensioenstelsels ter wereld, gebaseerd op drie pijlers. De overheid zorgt in de eerste pijler voor een basispensioen: de AOW. Ruim 90 procent van de werknemers bouwt daarnaast in de tweede pijler aanvullend pensioen op, veelal in fondsen die werkgevers en werknemers zelf beheren. In de derde pijler kunnen mensen zelf voorzieningen treffen. Onze oudedagsvoorziening is hiermee een succesvolle gedeelde verantwoordelijkheid van werknemers, werkgevers en overheid. Dit pensioenstelsel staat echter door een combinatie van factoren onder druk. Zo leven mensen langer dan tot voor kort werd aangenomen, zijn er minder werkenden per gepensioneerde, is de rente langdurig laag en zijn er sterke schommelingen op de financiële markten. Bijsturing is daarom onontkoombaar.

Het kabinet verhoogt om te beginnen in 2020 de pensioenleeftijd naar 66 jaar. Daarnaast worden de fiscale faciliteiten voor het opbouwen van aanvullend pensioen beperkt en wordt het stelsel van aanvullende pensioenen toekomstbestendiger gemaakt. Ook werkgevers en vakbonden zijn bereid om de benodigde aanpassingen mede vorm te geven en te realiseren. Kabinet, werkgevers en bonden hebben op 10 juni 2011 in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over de toekomst van het pensioenstelsel en de noodzakelijke aanpassingen. De sociale partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid, verdienen lof dat zij de verantwoordelijkheid hebben genomen om samen met de overheid te komen tot een toekomstbestendig stelsel. De afspraken in het pensioenakkoord, die de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verbeteren met circa € 4 miljard, ofwel 0,7% van het bruto binnenlands product, zijn ook in lijn met de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie op grond van de Nationale Hervormingsprogramma’s.

Figuur 3: Pensioenakkoord 10 juni 2011 – onderhoud aan de drie pijlers van de oudedagsvoorziening

Figuur 3: Pensioenakkoord 10 juni 2011 – onderhoud aan de drie pijlers van de oudedagsvoorziening

Vitale werknemers

Mensen zullen door de pensioenhervormingen in de toekomst langer door moeten werken. Dit besef wordt inmiddels breed gedeeld, maar moet nu concreet worden ingevuld. Het is eens te meer zaak dat werkenden gezond, vitaal en productief arbeid verrichten tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Dat wordt bereikt door te werken aan gezondheid, scholing en mobiliteit.

Dit is in de eerste plaats een zaak van werkenden en hun eventuele werkgevers. Zij zijn primair verantwoordelijk voor hun duurzame inzetbaarheid en participatie op de arbeidsmarkt. De overheid moet de werkenden en hun werkgevers hierbij optimaal stimuleren en ondersteunen. Het kabinet en sociale partners streven ernaar afspraken te maken om over de hele linie de duurzame inzetbaarheid te vergroten. Het kabinet zal duurzame inzetbaarheid stimuleren door het introduceren van het vitaliteitspakket. De mobiliteit en baankansen van kwetsbare groepen werknemers worden verbeterd door het introduceren van mobiliteitsbonussen. Werkgevers krijgen bijvoorbeeld een mobiliteitsbonus bij het aannemen van 55-plussers en van arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder. Door de introductie van een werkbonus wordt het voor oudere werknemers met een lager inkomen aantrekkelijk om langer door te werken. Het kabinet compenseert sociale partners voor een extra inzet op het introduceren van een Van-Werk-Naar-Werk budget en intersectorale scholing. Deze maatregelen gaan vanaf 1 januari 2013 in, maar worden nu al voorbereid. Uiteraard volgt het kabinet de vorderingen van werkgevers en werknemers op de voet, onder andere door na te gaan in hoeverre in cao’s afspraken worden gemaakt over duurzame inzetbaarheid.

Figuur 4: Vitaliteitspakket om duurzame inzetbaarheid te stimuleren

Figuur 4: Vitaliteitspakket om duurzame inzetbaarheid te stimuleren

Meer kansen op werk voor mensen met een arbeidsbeperking

De naderende krapte op de arbeidsmarkt vereist dat iedereen naar vermogen meedoet op de arbeidsmarkt en niemand onnodig of voortijdig wordt afgeschreven. Met de Wet Werken naar Vermogen (WWNV) wil het kabinet meer mensen met een arbeidsbeperking aan een gewone baan helpen. De nieuwe wet geldt straks voor alle mensen met arbeidsvermogen die nu nog gebruik maken van de bijstand, de Wajong of de sociale werkvoorziening. Zij moeten in beginsel zelf werk vinden bij een gewone werkgever. Alleen als dat op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid. Het kabinet verwacht dat er ook voor deze mensen meer kansen op werk komen door de vergrijzing en de verwachte krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers zullen meer moeten doen om aan mensen te komen en dus ook gebruik moeten maken van het arbeidspotentieel van mensen met een arbeidsbeperking.

De Wet Werken naar Vermogen is een verdere stap naar een stelsel dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten niet vasthoudt in een uitkering, maar stimuleert op weg naar zoveel mogelijk economische en financiële zelfstandigheid. Ons huidige stelsel werkt nog teveel als fuik en te weinig als springplank. Dat blijkt ook uit de cijfers. Slechts een kwart van de Wajongers werkt, terwijl tenminste de helft in staat is om te werken. Zonder nieuw beleid groeit het aantal Wajongers van 200 000 nu tot bijna een half miljoen in 2050. Bovendien is Nederland Europees koploper in het aandeel mensen dat in de sociale werkvoorziening werkt. De huidige Wet sociale werkvoorziening (Wsw) leidt echter te weinig mensen naar een reguliere baan.

De Wet Werken naar Vermogen gaat in 2013 in; 2012 staat dus in het teken van alle voorbereidingen om de invoering goed te laten verlopen, zowel in wet- en regelgeving, als in het op weg helpen van gemeenten, die de nieuwe wet gaan uitvoeren. Naast de wet blijven twee vangnetten bestaan. Mensen die alleen «beschut» kunnen werken, zullen ook na 1 januari 2013 gebruik kunnen blijven maken van de Wsw. Jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kunnen aanspraak blijven maken op de Wajong. Mensen die al in de Wsw of de Wajong zitten, behouden de toegang tot die regelingen.

Figuur 5: De nieuwe Wet Werken naar Vermogen

Figuur 5: De nieuwe Wet Werken naar Vermogen

Gemeenten krijgen, net als nu bij de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wsw, het voortouw bij de uitvoering van de Wet Werken naar Vermogen. Na de introductie van de Wwb hebben gemeenten goede resultaten laten zien in het terugdringen van onnodig gebruik van de bijstand. Bovendien staan gemeenten het dichtst bij de lokale arbeidsmarkt waar kansen op werk verzilverd moeten worden.

Activerende bijstand: werk in plaats van een uitkering staat centraal

De WWB wordt, vooruitlopend op de invoering van de WWNV, op grond van afspraken in het regeerakkoord, al aangepast. In de bijstand moet de vangnetfunctie weer voorop staan. Het komt te vaak voor dat mensen die (gedeeltelijk) kunnen werken jarenlang een uitkering ontvangen in plaats van actief te zijn op de arbeidsmarkt. Het kabinet geeft uitkeringsgerechtigden daarom scherpere verplichtingen om op zoek te gaan naar een baan. Ook neemt het kabinet maatregelen om te voorkomen dat de bijstand hoger wordt dan het wettelijk minimumloon. Werken moet immers lonen. Door de afbouw van de dubbele heffingskorting voor kostwinners stijgt de bijstandsuitkering inmiddels harder dan het netto minimumloon. Daarom wordt de dubbele heffingskorting ook in het referentieminimumloon afgebouwd. Deze maatregel is noodzakelijk om te voorkomen dat het vanuit de bijstand steeds minder aantrekkelijk wordt om een baan te aanvaarden.

Figuur 6: Effect dubbele heffingskorting in de uitkeringen

Figuur 6: Effect dubbele heffingskorting in de uitkeringen

Uitgangspunt van het kabinet is dat iedereen zelf zoveel mogelijk in zijn inkomen voorziet. Wanneer dat echt niet kan, is er bijstand mogelijk die aanvult tot het sociaal minimum. Het kabinet heeft een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden om de WWB langs die lijn aan te scherpen. Zo wordt in de eerste plaats de bijstand voor gezinnen aangepast. Ouders en inwonende kinderen moeten straks gezamenlijk één uitkering aanvragen. Er wordt niet meer alleen gekeken naar het inkomen van de partner, maar ook naar de inkomsten in het huishouden.

Daarnaast moeten jongeren tot 27 jaar eerst vier weken zelf actief op zoek gaan naar werk of een opleiding voordat een uitkering of ondersteuning kan worden toegekend. Gemeenten krijgen ruimere mogelijkheden om van mensen die een uitkering ontvangen een tegenprestatie te vragen. Alleenstaande ouders krijgen geen generieke ontheffing meer van de sollicitatieplicht; lange afwezigheid op de arbeidsmarkt werkt immers nadelig op de kans op werk. Om werken te stimuleren, mogen alleenstaande ouders wel meer bijverdienen, zonder dat de uitkering gekort wordt.

Steviger aanpak fraude burgers en bedrijven

Fraude met uitkeringen is diefstal van gemeenschapsgeld en ondermijnt het draagvlak voor sociale voorzieningen. Mensen die onterecht een uitkering ontvangen, benadelen anderen die onnodig hogere belasting en premies moeten opbrengen. Werkgevers die hun verplichtingen om te zorgen voor verantwoorde arbeidsomstandigheden niet naleven, zorgen voor oneerlijke concurrentie en kunnen de gezondheid en veiligheid van werknemers in gevaar brengen.

Handhaving en strafoplegging zijn belangrijk bij het tegengaan van normvervaging. Burgers en bedrijven dienen de regels na te leven en moeten dus ook de gevolgen van zwaardere sancties dragen als zij dit niet doen. Het kabinet neemt daarom per 1 juli 2012 een aantal stevige maatregelen om fraude op het gehele terrein van SZW te ontmoedigen en te bestrijden. Deze aanscherping van het fraudebeleid leidt tot een evenwichtig, transparant en eerlijk systeem.

Figuur 7: Frauderen strenger sanctioneren

Figuur 7: Frauderen strenger sanctioneren

Het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen. Sancties bij uitkeringsfraude worden daarom fors verhoogd. Burgers krijgen te maken met sancties als ze verwijtbaar niet, te laat, of onjuiste informatie verstrekken waardoor ze ten onrechte een (te hoge) uitkering krijgen. Bijvoorbeeld het niet opgeven van eigen inkomsten of die van een partner. Te veel betaalde uitkeringen worden teruggevorderd. Daarnaast krijgt men het fraudebedrag ook nog eens als boete opgelegd. Iemand met een uitkering die al een keer beboet is, verliest bij het opnieuw in de fout gaan vijf jaar lang het recht op uitkering. Voor fraude met de kinderopvangtoeslag geldt hetzelfde. Voor de bijstand vervalt het recht op de uitkering echter gedurende drie maanden. De bijstand is immers het vangnet van de sociale zekerheid.

Arbeidswetgeving moet werknemers beschermen tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en tegen verdringing door illegale werknemers. Bedrijven die werknemers te weinig betalen, te lang of onder slechte arbeidsomstandigheden laten werken, realiseren een oneigenlijk concurrentievoordeel. Dergelijke misstanden worden daarom hard aangepakt. De boetes bij ontduiking van de regelgeving gaan op 1 juli 2012 fors omhoog. Bij recidive worden die bedragen nog eens verdubbeld en kan worden overgegaan tot preventieve stillegging of van een last onder dwangsom.

Een goede fraudeaanpak betekent ook: het vergroten van de pakkans. Hiervoor worden in 2012 onder meer stappen gezet door betere informatie-uitwisseling en door te werken met risicoprofielen van fraudeurs. SZW gaat ook de fraudebestrijding bij gemeenten ondersteunen door expertise van de Inspectie SZW beschikbaar te stellen. Gemeenten kunnen hierdoor beter onterecht ontvangen uitkeringen terugvorderen. SZW investeert de komende jaren ook stevig in voorlichting, zodat burgers en bedrijven weten wat hen te wachten staat als ze de regels aan hun laars lappen.

Door de stevigere fraudeaanpak wordt een besparing gerealiseerd die naar verwachting oploopt tot € 180 miljoen. Niet alleen stijgen de boeteopbrengsten, het aantal fraudegevallen zal als gevolg van het afschrikeffect van de strengere sanctionering ook dalen.

Scherpere regels arbeidsmigratie

De arbeidsmigratie van mensen uit Midden- en Oosteuropese landen (de zogeheten MOE-landen) is de laatste jaren sterk gestegen. Dit werd mogelijk door het openstellen in 2007 van onze arbeidsmarkt voor mensen uit de acht MOE-landen die in 2004 lid zijn geworden van de Europese Unie (EU). Volgens het CBS waren er begin 2011 bijna 200 000 migranten uit de MOE-landen in Nederland geregistreerd1. Dit is aanzienlijk meer dan destijds werd verwacht. Het openstellen van de grenzen voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië zal het aantal arbeidsmigranten verder doen stijgen.

Arbeidsmigranten uit MOE-landen hebben in de afgelopen jaren hun bijdrage aan de Nederlandse economie bewezen. Zij werken vaak in sectoren waar bedrijven vacatures moeilijk kunnen vervullen. Gezien de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, wordt ook in de toekomst voor bepaalde sectoren een situatie voorzien waarin arbeidsmigranten deze toegevoegde waarde blijven houden. Deze medaille heeft echter ook een schaduwzijde. Het kabinet is met een aantal gemeenten bezorgd over het nu nog beperkte, maar toenemende aantal arbeidsmigranten dat geen werk meer heeft en moeite heeft om aansluiting te vinden bij de samenleving. Dat leidt soms tot overlast en onbedoeld gebruik van sociale voorzieningen. Ook worden arbeidsmigranten soms uitgebuit. Daarom neemt het kabinet maatregelen om de aanwezigheid en – indien niet gewerkt wordt – het vertrek van arbeidsmigranten in goede banen te leiden. Ook worden malafide uitzendbureaus en werkgevers die hun verplichtingen niet nakomen harder aangepakt.

Tegelijkertijd ontvangen in Nederland anderhalf miljoen mensen een uitkering waarvan er ongeveer een half miljoen kunnen werken. Het is niet meer dan logisch dat werkgevers eerst dit al in Nederland aanwezige onbenutte arbeidspotentieel aanboren. Daarom moeten werkgevers, in overeenstemming met het bepaalde in de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV), eerst aantonen dat vacatures niet vervuld kunnen worden met het arbeidsaanbod uit Nederland of uit andere EU-landen (met uitzondering van Bulgarije en Roemenië zolang voor deze lidstaten een overgangsregime geldt), voordat arbeidsmigranten voor wie een tewerkstellingsvergunning nodig is in Nederland aan de slag mogen gaan.

Het laten werken van mensen die nu een uitkering hebben, is noodzakelijk voor het draagvlak en de betaalbaarheid van onze sociale voorzieningen. Degenen die de kosten moeten dragen voor solidariteit moeten er op kunnen rekenen dat alleen wordt betaald en uitgekeerd in die gevallen waarin dat echt nodig is. Een uitkering is er alleen voor wie niet werken kan of voor wie er geen werk is. Het kabinet wil daarom, naast de stevige aanpak van fraude onder burgers en bedrijven, de sociale zekerheid activerender maken. Uitkeringsgerechtigden moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen voor een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt. Zowel in de WW als de bijstand moet de uitkering worden ingetrokken als mensen niet voluit meewerken om weer aan de slag te komen. Bijvoorbeeld als ze aangeboden werk weigeren, niet actief zoeken naar werk of zich niet inspannen om belemmeringen voor het vinden van werk weg te nemen. Het kabinet beziet nadere wet- en regelgeving op dit vlak. UWV en gemeenten moeten meer dan het geval was inzetten op het toeleiden van werklozen naar functies waarvoor in het verleden nog een tewerkstellingsvergunning werd aangevraagd. Van werkgevers vraagt het kabinet meer inspanningen om hun vacatures vanuit het bestaande arbeidsaanbod in Nederland te vervullen. Deze gezamenlijke inspanningen moeten het mogelijk maken dat het beroep op arbeidsmigranten terugloopt, omdat meer mensen aan de slag komen die nu nog met een uitkering langs de kant staan.

Nederland heeft en houdt daarnaast behoefte aan hooggekwalificeerde en gespecialiseerde arbeidsmigranten – ook van buiten de EU – omdat die onmiskenbaar een bijdrage leveren aan onze kenniseconomie. Het kabinet behoudt daarom de bestaande laagdrempelige Kennismigrantenregeling voor dit type migranten die uitgaat van de vraag van bedrijven en kennisinstellingen. Wel neemt het kabinet maatregelen om de regeling beter te kunnen controleren op misbruik en fraude.

Kindregelingen beperken en vereenvoudigen

De kosten van het stelsel van kindregelingen zijn uit de hand gelopen. Het regeerakkoord bevat daarom maatregelen om die kosten te gaan beperken. Daar is ook alle reden toe: de totale kosten zijn tussen 2005 en 2010 gestegen van € 7 miljard naar € 10 miljard per jaar en zullen, zonder ingrijpen, de komende jaren nog verder stijgen. Een onevenredig deel van deze stijging komt door de kinderopvangtoeslag. De totale kostenstijging is, gelet op de positie van de overheidsfinanciën, onverantwoord. Het kabinet wil de uitgaven daarom aan het einde van deze kabinetsperiode in 2015 weer op het niveau van 2008 hebben: circa € 9 miljard.

Er zijn daarnaast ook twee belangrijke, meer inhoudelijke redenen om het stelsel van kindregelingen opnieuw te bekijken. Ten eerste gaan de bedoelingen van het stelsel, het bieden van inkomensondersteuning en het bevorderen van arbeidsparticipatie, niet altijd goed samen. Mensen in de bijstand worden bijvoorbeeld onvoldoende geprikkeld aan het werk te gaan omdat een deel van de kindregelingen inkomensafhankelijk is. Een alleenstaande ouder die vanuit de bijstand vier dagen gaat werken tegen minimumloon, houdt per jaar ruim € 1 000 minder over dan wanneer ze nog in de bijstand zou zitten. Het kabinet vindt dat werken juist moet lonen; de zogeheten armoedeval als je gaat werken moet dus worden aangepakt. Inkomensondersteuning van gezinnen met kinderen moet zo in elkaar zitten dat participatie zo aantrekkelijk mogelijk is. Deze afspraken zijn in lijn met de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie op grond van de Nationale Hervormingsprogramma’s.

Figuur 8: Vereenvoudigen kindregelingen

Figuur 8: Vereenvoudigen kindregelingen

De tweede aanleiding om het stelsel van kindregelingen te herzien heeft te maken met het grote aantal, elkaar soms tegenwerkende, regelingen voor mensen met kinderen. Deze regelingen kunnen leiden tot het nutteloos rondpompen van overheidsgeld. Zij maken ook dat ouders soms door de bomen het bos niet meer zien. Dat pleit voor een eenvoudiger en transparanter stelsel. Het streven is om het aantal regelingen drastisch te reduceren, tot uiteindelijk een aantal van circa vier. Eind 2011 komt het kabinet met voorstellen om het stelsel van kindregelingen verder te herzien.

Beheersen uitgaven arbeidsongeschiktheid

De overheid heeft de arbeidsongeschiktheidsregelingen in het afgelopen decennium ingrijpend hervormd. Dat gebeurde eerst door de invoering van premiedifferentiatie en marktwerking voor werkgevers in 1998, gevolgd door de Wet Verbetering Poortwachter in 2002. Vervolgens kwamen daar nog bij de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte naar twee jaar, de strengere toegangskeuringen in 2004 en als sluitstuk de nieuwe wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) in 2006. Die hervormingen waren succesvol. Dit blijkt uit de evaluatie van de Wet WIA en een bredere beleidsdoorlichting over het arbeidsongeschiktheidsbeleid die dit voorjaar aan het parlement is gezonden (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 1). Het aantal mensen dat jaarlijks arbeidsongeschikt raakt, is door de hervormingen met tweederde gedaald. Private verzekeraars en UWV presteren op het terrein van re-integratie binnen de WIA tot nu toe even goed.

Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van de arbeidsongeschiktheid echter op de voet volgen. Nog steeds komen er elk jaar minder mensen nieuw in de WIA dan bij de invoering werd verwacht, maar sinds 2006 stijgt het aantal nieuwe arbeidsongeschikten wel en met name in 2009 en 2010 is die stijging aanzienlijk en groter dan verwacht. Die instroom komt vooral van mensen vanuit de Ziektewet. Deze zogenoemde vangnetters – in het bijzonder zieke uitzendkrachten, werknemers met een tijdelijk contract dat afloopt tijdens de ziekte en zieke werklozen – hebben als ze ziek zijn geen werkgever meer. De hervormingen van het afgelopen decennium waren juist gericht op werkgevers en zijn daarom voor deze groep slechts gedeeltelijk effectief geweest.

Het kabinet wil daarom juist het langdurig ziekteverzuim en de WIA-instroom van vangnetters terugdringen. Eind 2011 bereikt de Tweede Kamer hiertoe een wetsvoorstel. De kern daarvan is: meer prikkels voor uitkeringsgerechtigden én werkgevers om weer te werken. Zo zal na één jaar ziekte alle passende arbeid geaccepteerd moeten worden. Werkgevers op hun beurt krijgen financiële prikkels om hen te stimuleren arbeidsongeschiktheid van vangnetters te voorkomen.

Export van uitkeringen verder tegengaan

In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet verschillende maatregelen neemt om de export van uitkeringen te beperken. In 2012 wordt hiervoor het zogenoemde woonlandbeginsel ingevoerd voor landen buiten de Europese Unie in de algemene kinderbijslag (AKW), Algemene nabestaandenwet (Anw) en de vervolguitkering van de regeling WGA. Dat betekent dat de – doorgaans lagere – kosten van het land waar iemand woont bepalend worden voor de hoogte van de uitkering, niet de kosten in het land dat de uitkering verstrekt. Per 1 januari 2013 doet het kabinet hetzelfde voor het kindgebonden budget (WKB). Daarnaast wil het kabinet in 2014 de export van de kinderbijslag en het kindgebonden budget buiten de EU stopzetten. Dit vergt aanpassing van bilaterale verdragen. Een eerste stap zal worden gezet door zeven voorlopig toegepaste verdragen te beëindigen per 1 januari 2012.

Verder werken aan een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid

Het kabinet wil dat burgers, bedrijven en andere organisaties problemen meer dan nu het geval is zelf oplossen en niet bij de overheid leggen. De eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven staat voorop. De overheid beperkt de dienstverlening tot het noodzakelijke. Het gaat dit kabinet om een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid die minder kost en met minder ambtenaren, minder regels en minder bestuurders toekan.

SZW als departement en de uitvoeringsorganisaties UWV en SVB leveren een forse bijdrage aan de noodzakelijke ombuigingen. In totaal gaat het om € 288 miljoen aan besparingen op de personele en materiële budgetten in 2015. Deze bezuiniging, die bovenop de taakstellingen van het vorige kabinet komt, is naar omvang van de organisatie verdeeld over het departement (€ 41 miljoen), UWV (€ 221 miljoen) en SVB (€ 26 miljoen). UWV krijgt daarnaast ook te maken met forse beleidsmatige taakstellingen, zoals het verdwijnen van het re-integratiebudget WW en een besparing van € 100 miljoen op bemiddeling. Dit betekent dat er honderden arbeidsplaatsen verdwijnen bij het kerndepartement en de SVB, en duizenden bij het UWV.

Het kabinet gaat met de nieuwe op te zetten werkwijze van UWV Werkbedrijf de dienstverlening van het UWV moderniseren. Ook hier staat de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voorop. Werkgevers en werkzoekenden zullen vooral via digitale dienstverlening bij elkaar gebracht worden. Ook wordt de dienstverlening uit «de markt», zoals uitzendbureaus, maximaal gebruikt. Op deze manier kunnen met minder mensen en geld meer werkzoekenden bereikt worden. Het UWV zal de fysieke dienstverlening terugbrengen van honderd werkpleinen naar dertig regionale werkpleinen. Het UWV bespaart verder op de uitvoeringskosten door efficiencymaatregelen en vereenvoudiging van wet- en regelgeving.

De SVB vult de taakstelling van het vorige kabinet in door efficiëntere bedrijfsvoering. Om de huidige taakstelling te realiseren worden naast verdergaande efficiëntie, keuzes gemaakt in taken en dienstverlening, en vereenvoudiging van wet- en regelgeving.

SZW als departement bespaart op taken van de organisatie en op de bedrijfsvoering, onder meer op vierkante meters aan huisvesting en door het digitaliseren van het interne documentenverkeer. Deze besparingen sluiten aan bij het programma Compacte Rijksdienst. Op 1 januari 2012 gaat de nieuwe Inspectie SZW van start. De Arbeidsinspectie, de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) en de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) gaan dan op in één geïntegreerde inspectie. Dit bevordert de doelmatigheid. De inspectie kan gerichter en selectiever werken, onder meer door scherper te controleren bij risico’s en een betere uitwisseling van informatie met andere diensten. Een ondernemer die controles goed doorstaat, zal daarna minder vaak bezocht worden.

Deze kabinetsperiode zijn er ook nieuwe rijksbrede doelstellingen om de regeldruk verder te verminderen. SZW voldoet hier ruimschoots aan. Voor zowel bedrijven als burgers wordt rijksbreed gestreefd naar een vermindering van de administratieve lasten met jaarlijks 5% vanaf 2012. SZW draagt aan de doelstellingen voor bedrijven bij door onder meer de uniformering van het loonbegrip en wijziging van de arbowetgeving. Ook verkent SZW samen met Financiën de mogelijkheden van vereenvoudiging van de heffingen over het loon door middel van een loonsomheffing. De voorgenomen maatregelen leveren eind 2015 een reductie van de administratieve lasten voor bedrijven op van 37%. Aan de doelstelling voor burgers wordt bijgedragen door onder andere het Redesign Werkbedrijf UWV, gebruik van de polisadministratie en het digitaal Klantdossier. Dit reduceert de administratieve lasten voor burgers naar verwachting met 27% in tijd en 58% in kosten.

Dit kabinet streeft een eigentijdse overheid na die goede dienstverlening aan haar burgers biedt. Dat is zeker belangrijk op het terrein van SZW, waar het bij uitstek om mensen gaat. De genoemde veranderingen dragen hieraan bij door scherper onderscheid te maken tussen de eigen verantwoordelijkheid van mensen en de verantwoordelijkheid van de overheid, en door het werk efficiënter en effectiever te organiseren.

Loonontwikkeling en koopkracht

In 2012 staat de koopkracht voor het derde jaar op rij onder druk. Als gevolg van de financiële crisis is de loonontwikkeling in 2012 gematigd. Door de oplopende inflatie zal de toename van de contractlonen niet of nauwelijks boven de inflatie uitkomen. Pensioenfondsen hebben in veel gevallen niet de ruimte om de pensioenen met de inflatie mee te laten groeien. Dat raakt de koopkracht van veel ouderen.

Daarnaast neemt dit kabinet ingrijpende maatregelen die mede ten doel hebben om de overheidsfinanciën te herstellen. Hoewel de overheid ook fors in eigen vlees snijdt, zijn negatieve gevolgen voor de koopkracht onontkoombaar. Op SZW-terrein gaat het dan bijvoorbeeld om het beperken van de kindregelingen, de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon en aanscherpingen in de bijstand. Maar ook noodzakelijke maatregelen op het terrein van andere ministeries hebben een drukkend effect op de koopkracht, zoals de aanpassingen in de zorgtoeslag, de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en de huurtoeslag. Met name de lage inkomens, die het meest profiteren van deze overheidsuitgaven, zullen relatief vaak de directe effecten van dergelijke bezuinigingen ondervinden.

Het kabinet heeft geprobeerd de effecten van de bezuinigingen op de koopkracht zo evenwichtig mogelijk te verdelen over verschillende groepen. Hierbij is rekening gehouden met de koopkrachtontwikkeling in voorgaande jaren, en met het uitgangspunt dat werken lonend moet zijn en blijven.

In de eerste plaats heeft het kabinet in een aantal gevallen de invulling van de bezuinigingen aangepast. Zo is bijvoorbeeld de bezuiniging in de kinderopvang niet gerealiseerd door een lagere maximum uurprijs, maar door maatregelen die de lasten evenwichtiger over inkomensgroepen verdelen. Ook wordt in 2012 de voorziene bezuiniging op het kindgebonden budget voor een deel verschoven naar de kinderbijslag, om zo de inkomensondersteuning aan gezinnen met lagere en modale inkomens op peil te houden. Een derde voorbeeld, ten slotte, is de aanpassing van de maatregelen in het regeerakkoord rond de doelgroep voor de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting.

In de tweede plaats heeft het kabinet bij de besluitvorming rond belastingen en premies ervoor gekozen de lagere en middeninkomens tegemoet te komen. Zo is onder meer besloten in 2012 een verschuiving in zorgpremies van lage naar hoge inkomens door te voeren. Verder hebben werkende ouders met kinderen baat bij een verhoging van de combinatiekorting. Ook wordt, als derde voorbeeld, de koopkracht van ouderen ondersteund door een beperkte verhoging van de ouderenkorting.

Zonder dergelijke aanpassingen waren de lagere en middeninkomens er in 2012 relatief meer op achteruit gegaan dan de hoge inkomens. Door de inpassing van maatregelen aan de uitgaven- en de lastenkant is het gelukt om de pijn – die onlosmakelijk verbonden is aan de noodzaak van bezuinigingen – gelijkmatiger te verdelen over inkomensgroepen.

Figuur 9: Mediane koopkrachtmutatie naar inkomenshoogte

Figuur 9: Mediane koopkrachtmutatie naar inkomenshoogte

Caribisch Nederland

Sinds 10 oktober 2010 draagt de minister van SZW, rekening houdend met de wettelijk vastgelegde taakverdeling met de eilanden, een verantwoordelijkheid voor Caribisch Nederland op zijn terrein. Deze verantwoordelijkheid houdt mede in het verstrekken van uitkeringen, de afgifte van tewerkstellingsvergunningen en inspectietaken.

In 2011 is hard gewerkt aan het ontwikkelen van de uitvoering, die is ondergebracht bij een eigen unit van SZW binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN). Het tijdig verstrekken van uitkeringen was daarbij één van de belangrijkste prioriteiten. In 2012 zal de uitvoering waar nodig verder verbeterd worden, onder meer op het punt van de professionalisering van de inspectiefunctie vanuit SZW.

De verdere ontwikkeling van de sociaal-economische situatie van Caribisch Nederland staat ook in 2012 op de agenda. Dit vergt een integrale aanpak, waarbij aandacht nodig is voor zaken als re-integratie, kinderopvang, huisvesting en scholing.

3. Tot slot

Deze beleidsagenda laat zien dat er op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid stevige maatregelen op stapel staan. Die zijn ook hard nodig. Globalisering en technologische ontwikkelingen vereisen meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt, meer ruimte en verantwoordelijkheid voor burgers en bedrijven en een kleinere overheid. Het overheidstekort blijft hoog en moet verder omlaag. Een half miljoen uitkeringsontvangers en meer dan een miljoen mensen zonder uitkering staan nog langs de kant, terwijl ze wel in staat zijn om te werken. Met de naderende krapte op de arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze mensen de arbeidsmarkt op te bewegen. Ook is het noodzakelijk om parttimers meer uren te laten werken. Dat leidt niet alleen tot minder krapte op de arbeidsmarkt, maar ook tot gezondere overheidsfinanciën, een hogere welvaart en een verbeterde zelfredzaamheid van mensen.

Figuur 10: Onbenut arbeidspotentieel aanboren voor de arbeidsmarkt

Figuur 10: Onbenut arbeidspotentieel aanboren voor de arbeidsmarkt

Tegen deze achtergrond voert het kabinet ingrijpende hervormingen door in de oudedagsvoorziening. In samenhang met de stijgende pensioenleeftijd wordt ingezet op het vitaal houden van werknemers, zodat zij langer door kunnen werken. De arbeidsdeelname van en de kansen op regulier werk voor mensen met een arbeidsbeperking worden bevorderd door de Wet Werken naar Vermogen. Ook voor mensen met een bijstandsuitkering wordt werken lonender gemaakt. Fraude onder burgers en bedrijven wordt steviger aangepakt, want degenen die de kosten moeten dragen voor solidariteit moeten er op kunnen rekenen dat alleen wordt betaald en uitgekeerd in die gevallen waarin dat echt nodig is. Het stelsel van kindregelingen wordt vereenvoudigd en budgettair beheersbaar gemaakt. De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid worden teruggedrongen.

De overheid zal om geloofwaardig te kunnen zijn ook de hand in eigen boezem moeten steken. De overheid kan geen offers van de samenleving vragen als ze niet ook naar zichzelf kijkt. Dat betekent dat het voornemen om te komen tot een compacte, maar slagvaardige en efficiënte, overheid verder in daden wordt omgezet.

Er staat veel te gebeuren in 2012 en latere jaren en de opgave is niet eenvoudig. De maatregelen en hervormingen van dit kabinet kunnen pijnlijk zijn, maar zijn ook noodzakelijk om de arbeidsmarkt te moderniseren, de arbeidsdeelname te verhogen, verantwoordelijkheden terug te leggen in de maatschappij en de welvaart en financiële slagkracht van Nederland te vergroten. Daarbij is tempo nodig in het uitwerken en het uitvoeren van de gemaakte afspraken. Dit vraagt inspanningen van iedereen. Alleen door een gezamenlijke inspanning van werkgevers, werknemers en de overheid kan Nederland de toekomst goed voorbereid tegemoet treden.

Tabel 2.1 Aansluitingstabel uitgaven begroting 2011 naar begroting 2012
 

artnr.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Ontwerpbegroting 2011

 

25 881

26 944

27 905

28 610

29 132

 
               

Nota van wijziging

             

Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 XV, nr. 6

Div

– 3 393

– 3 508

– 3 622

– 3 765

–  879

 
               

Incidentele suppletoire begroting

             

Herverdeling departementen

Div

7 424

6 859

6 726

6 678

6 740

 
               

Mutaties Voorjaarsnota

             
               

Beleidsmatige mutaties

             

Beperken Wajong

46

 

– 20

– 40

– 70

– 90

 

Herindeling Wajong en uitkeringsverlaging

46

- 27

20

7

– 50

– 100

 

Maatregelen BUIG

46

 

– 50

– 100

– 110

– 110

 

Afschaffen WWIK

46

 

– 10

– 10

– 10

– 10

 

Afbouw AHK

46

 

– 52

– 94

– 138

– 182

 

Gerichte bemiddeling UWV

47

 

– 30

– 50

– 80

– 100

 

Gerichte re-integratie en ontschotting

47

 

– 200

– 290

– 420

– 490

 

Beperken instroom WSW

48

     

– 30

– 100

 

Maatregelen AIO

49

 

– 23

– 26

– 28

– 31

 

Taakstellingen subs, Rijk en Fraude

99

 

– 50

– 180

– 359

– 488

 

Uitstel invoering MKOB

50

– 356

         
               

Uitvoeringsmutaties

             

Overboeking convenanten jeugdwerkloosheid

             

naar het Gemeentefonds

42

– 23

         

Wajong

46

11

12

16

20

31

 

BUIG

46

– 135

– 161

– 139

– 20

75

 

Bijstand zelfstandigen

46

8

1

1

1

1

 

IAU MAU

46

– 4

– 10

       

UWV

47

 

– 5

– 4

– 3

– 2

 

Re-integratie Wajong

47

27

64

47

47

47

 

Aanvullende inkomensvoorziening ouderen

49

– 7

– 6

– 7

– 6

1

 

Toeslagenwet

49

– 14

– 18

– 16

– 8

2

 

AKW

50

39

31

30

37

40

 

Kindgebonden budget

50

19

– 45

– 124

– 167

– 201

 

MKOB

50

2

5

7

8

10

 

Rijksbijdragen

51

472

– 592

– 96

– 96

– 96

 

Kinderopvang

52

220

303

359

395

426

 

AWIR effect Kinderopvang

52

– 40

         

Loon- en prijsbijstelling

99

76

80

77

71

69

 

Diverse technische mutaties

99

62

48

49

53

54

 

Overige mutaties

Div.

– 5

4

16

7

4

 
               

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

30 237

29 591

30 442

30 567

30 753

 
               

Mutaties Miljoenennota

 

569

1 475

956

1 112

1 414

 
               

Beleidsmatige mutaties

             

Beperking Wajong: uitstel naar 2013

46

 

20

20

30

20

 

Beperking Wajong: nWajong jaargang 2012 onder WWNV

46

     

– 35

– 38

 

Gerichte re-integratie: aanpassing uitverdieneffect 2012

46

 

– 100

       

Uitzondering gezinsbijstand (AWBZ-indicatie 10 uur of meer) en herindicaties Wsw

46

 

8

23

22

20

 

Inzet stimuleringsmiddelen WWB

46

 

– 8

– 23

– 22

– 20

 

Uitvoeringskosten gemeenten WWNV

99

   

4

18

27

 

Inzet uitvoeringskosten UWV

46

   

– 4

– 18

– 27

 

Herstructureringsfaciliteit

47

 

10

60

120

60

 

Bijdrage SZW herstructureringsfaciliteit

46/99

 

– 10

– 30

– 32

– 8

 

Beperking instroom WSW: versnellen naar 2013

47

   

– 30

– 70

– 34

 

Afschaffen stimuleringsregeling WSW

47

     

– 18

– 18

 

Noriskpolis Wajong voor gemeenten

47

   

2

5

7

 

AOW-verjaardag

46

 

5

5

5

5

 

Maatregelen regeerakkoord

46

 

– 3

6

– 5

– 19

 

Maatregelen regeerakkoord

49

 

– 10

– 17

– 20

– 22

 

Woonlandbeginsel

50

– 2

7

3

3

3

 

Koopkracht augustusbesluitvorming

50

 

29

– 11

– 20

– 26

 

Niet-indexeren uurprijs

52

   

– 60

– 60

– 60

 

Bedoeld gebruik kinderopvang

52

   

– 70

– 70

– 70

 
               

Uitvoeringsmutaties

             

Uitvoeringsmutaties

46

35

339

206

40

75

 

Kasschuif Wajong

46

413

– 414

1

     

Afschaffen anticumulatiebaten

46

 

– 386

– 403

– 420

– 439

 

AHK naar nominaal

46

 

52

94

138

182

 

Loonprijsbijstelling

46

109

107

108

109

112

 

Participatiebudget OCW

47

 

– 5

– 63

– 63

– 63

 

Uitvoeringsmutaties

47

13

32

24

16

12

 

Kasschuiven

47

 

6

14

– 5

– 18

 

Overboeking voorzieningen

47

   

– 1

– 2

– 3

 

WW-aanvragen

47

 

11

9

7

7

 

Loonprijsbijstelling

47

5

5

5

4

4

 

Uitvoeringsmutatie

48

 

4

       

Kasschuif

48

 

2

       

Loonprijsbijstelling

49

10

10

10

10

10

 

Uitvoeringsmutaties

49

– 1

– 6

– 8

– 9

– 9

 

Uitvoeringsmutaties

50

– 13

– 27

– 26

– 25

– 28

 

Niet-indexeren

50

 

10

20

30

40

 

Maand vertraging MKOB

50

– 89

         

Uitvoeringsmutaties

51

– 12

1 759

1 260

1 454

1 710

 

Maand vertraging MKOB

51

98

         

Technische wijziging toeslagverrekening

52

140

140

140

140

140

 

Uitvoeringsmutaties

52

 

7

– 10

5

– 1

 

Ramingsbijstelling

52

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

 

Overboeking gemeentefonds

52

 

– 13

– 13

– 13

– 13

 

Vervallen huuropbrengst

96

 

– 2

– 2

– 2

– 2

 

Kasschuif huisvesting

96

– 1

– 3

– 2

6

   

Loonprijsbijstelling

96

 

4

4

4

4

 

Loonprijsbijstelling

98

4

         

Versobering rijksdienst

98

     

– 6

– 6

 

Dekking besparingsverlies

99

– 17

         

Resterende ruimte

99

– 10

– 12

7

3

– 20

 

Loonprijsbijstelling

99

– 67

– 75

– 72

– 69

– 69

 

Invulling taakstellingen

99

 

30

61

210

275

 

Taakstelling MEV-problematiek

99

   

– 234

– 234

– 234

 

Overige mutaties

Div.

5

1

 

1

   
               

Ontwerpbegroting 2012

 

30 806

31 066

31 398

31 679

32 167

32 634

Tabel 2.2 Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2011 naar begroting 2012
 

artnr.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Ontwerpbegroting 2011

 

1 050

847

770

706

706

 
               

Incidentele suppletoire begroting

             

Herverdeling departementen

Div

1 018

1 104

1 111

1 151

1 197

 
               

Mutaties Voorjaarsnota

             

Kindgebondenbudget

50

6

– 40

– 72

– 89

– 97

 

Ramingsbijstelling KOT

52

 

3

9

5

6

 

Restituties Arbvo

97

10

         
               

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

2 084

1 914

1 818

1 773

1 812

 
               

Mutaties Miljoenennota

 

192

– 66

– 110

– 138

– 156

 
               

Participatiebudget OCW

47

 

– 5

– 63

– 63

– 63

 

Afboeken anticumulatiebaten

48

 

– 537

– 546

– 556

– 556

 

Loonprijsbijstelling

48

7

         

Uitvoering

48

– 35

         

Technische wijziging toeslagverrekening

52

140

140

140

140

140

 

Werkgeversbijdrage Kinderopvang

52

29

335

349

331

314

 

Vervallen huuropbrengst

96

 

– 2

– 2

– 2

– 2

 

Doorberekening kosten

98

1

         

Afsluiten rekening buiten begrotingsverband

98

2

         

Fraude-aanpak kabinet

Div

 

4

12

12

11

 

Restituties en terugontvangsten 2010

Div

49

         
               

Ontwerpbegroting 2012

 

2 276

1 848

1 708

1 635

1 656

1 676

Tabel 2.3 Agendering beleidsdoorlichtingen (2010 realisatie, 2011 e.v. planning)

Artikel/Operationele doelstelling1

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

41 Inkomensbeleid

 

x

         

1 Evenwichtige en activerende inkomensverdeling

             

2 Financiële prikkels werkaanvaarding

             

42 Arbeidsparticipatie

             

1 Beheerste ontwikkeling arbeidskosten

 

x

         

2 Werkenden en werklozen met startkwalificatie

 

x

         

4 Gelijke mogelijkheden voor arbeidsdeelname

     

x2

     

43 Arbeidsverhoudingen

             

1 Stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen

     

x

     

2 Rechten en plichten werkgevers en werknemers

     

x

     

3 Reguleren en handhaven van arbeidsmigratie

             

44 Gezond en veilig werken

 

x

         

1 Arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid

             

45 Pensioenbeleid

   

x

       

1 Toekomstbestendigheid en bereik pensioenstelsel

             

2 Betrokkenheid deelnemers bij pensioenvoorziening

             

46 Inkomensbescherming met activering

             

1 Werkloosheidswet

       

x

   

2 Arbeidsongeschiktheidsregelingen

 

x

         

3 Wajong

       

x

   

5 Wet werk en bijstand

             

6 Werkloosheidsregelingen Caribisch Nederland

             

47 Re-integratie en bemiddeling

             

1 Ondersteuning bij vinden van werk op eigen kracht

             

2 Ondersteuning bij vinden van werk, niet op eigen kracht

     

x

     

48 Sociale werkvoorziening

     

x

     

1 Aangepaste arbeid voor mensen met Wsw-indicatie

             

49 Overige inkomensbescherming

x

     

x

   

1 Inkomensvoorziening voor nabestaanden

             

2 Inkomensvoorziening voor mensen > 65 jaar

             

3 Toeslagenwet

             

4 Overige inkomensbescherming Caribisch Nederland

             

50 Tegemoetkoming specifieke kosten

             

1 AKW, WKB en TOG3

     

x

     

2 Regeling ivm asbestslachtoffers TAS

             

3 Koopkrachttegemoetkoming ouderen MKOB

             

51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen

             

1 Medebekostigen van de sociale verzekeringen

             

52 Kinderopvang

     

x

     

1 Financiële toegankelijkheid kinderopvang

             

2 Kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

             
X Noot
1

Algemeen: X bij een AD betreft een doorlichting op het gehele artikel. X bij een OD betekent dat alleen die OD zal worden doorgelicht.

X Noot
2

Dit deel liep in begroting 2011 mee in de beleidsdoorlichting op artikel 43.

X Noot
3

Deze beleidsdoorlichting op OD1 is alleen op de TOG en is exclusief AKW en WKB.

2.2: BELEIDSARTIKELEN

Artikel

41 Inkomensbeleid

Artikel

Zorgdragen voor een activerende en evenwichtige inkomensontwikkeling

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Het in stand houden en verbeteren van de financiële prikkels voor werkaanvaarding en tegelijkertijd het bereiken van een evenwichtige inkomensontwikkeling.

Bij het inkomensbeleid speelt constant een afweging tussen het bestrijden van de armoedeval, het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling en het streven naar evenwichtige overheidsfinanciën. Een maatregel die één doelstelling dichterbij brengt, leidt er vaak toe dat een andere doelstelling lastiger bereikbaar wordt. Vergroting van het verschil tussen arbeidsinkomen en uitkering is bijvoorbeeld goed voor de armoedeval, maar zorgt ervoor dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden uit elkaar gaat lopen. Een verhoging van de arbeidskorting versterkt de arbeidsmarktprikkels, maar heeft budgettaire gevolgen.

Voor 2012 is deze afweging des te pregnanter. De economische crisis die startte in 2008 – met een krimp van 3,5% in 2009 – is tijdelijk opgevangen door de overheid. Zo bedroeg het begrotingstekort in 2009 en 2010 meer dan 5%, en is de EMU-schuld opgelopen van 45% in 2007 naar ruim 65% in 2011. Echter, het is noodzakelijk om de komende jaren weer tot houdbare overheidsfinanciën te komen. In lijn met het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte zijn dan ook in het regeerakkoord ombuigingen opgenomen voor een bedrag van in totaal 18 miljard. Deze ombuigingen hebben onvermijdelijk koopkrachteffecten. Met name de lage inkomens, die het meest profiteren van de overheidsuitgaven, zullen relatief vaak de directe effecten van de bezuinigingen ondervinden. Dit is zeker het geval in 2012, omdat een relatief groot deel van de ombuigingen in het regeerakkoord in dit jaar neerslaan.

Het kabinet heeft, zoals vorig jaar aangekondigd, geprobeerd de effecten van de bezuinigingen op de koopkracht zo evenwichtig mogelijk te verdelen over verschillende groepen. Hierbij is ook rekening gehouden met het uitgangspunt dat werken lonend moet zijn en blijven. Dit geldt niet alleen voor de stap van uitkering naar werk, maar ook als werknemers meer uren gaan werken of meer per uur gaan verdienen. Een te hoge marginale druk werkt immers negatief uit op de arbeidsparticipatie. Door goed te kijken naar de invulling van bezuinigingen en generieke maatregelen in de sfeer van belastingen en premies is het dit kabinet gelukt om – ondanks de noodzakelijke ombuigingen – tot een evenwichtig koopkrachtbeeld te komen. Voor degenen met de laagste inkomens die desondanks in de verdrukking komen, is voor 2012 € 90 mln extra beschikbaar gesteld voor bijzondere bijstand.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het volgen en beoordelen van de inkomensontwikkeling van burgers door middel van standaard koopkrachtcijfers en armoedevalcijfers en indien mogelijk en wenselijk corrigerend optreden;

  • het in kaart brengen en beoordelen van de gevolgen van het geheel aan beleidsvoorstellen voor het koopkrachtbeeld en de armoedeval.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de financieel-economische situatie en daarmee de mogelijkheden om negatieve effecten te compenseren;

  • algemene factoren zoals loon- en prijsontwikkeling.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 41.1 Begrotingsuitgaven Artikel 41 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

1 173

1 916

772

772

772

772

772

Uitgaven

1 371

1 923

822

772

772

772

772

               

Programma-uitgaven

321

779

822

772

772

772

772

waarvan juridisch verplicht

   

10%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 2

             

Subsidies

40

45

5

5

5

5

5

Overig

281

734

817

767

767

767

767

               

Apparaatsuitgaven

1 050

1 144

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 050

1 144

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting

De lagere uitgaven in 2010 zijn ontstaan door een herschikking van middelen ten behoeve van andere budgetten en artikelen.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De programma-uitgaven in dit artikel betreffen hoofdzakelijk onderzoeksbudgetten. Van deze budgetten is voor 2012 reeds 10% juridisch verplicht.

1 Het bereiken van een zo evenwichtig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling

Operationele doelstelling

Motivering

Komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en bescherming van de inkomenspositie van groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

  • Generiek koopkrachtbeeld in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht;

  • Specifieke inkomenseffecten van afzonderlijke maatregelen die niet in het generieke koopkrachtbeeld tot uitdrukking komen. Een overzicht van deze maatregelen is in bijlage 4.3 (inkomensbeleid) opgenomen.

Instrumenten

Activiteiten

Beoordelen van de inkomenseffecten van beleid en zo mogelijk corrigerend optreden. In 2012 spelen de volgende voor het algemene inkomensbeeld relevante maatregelen:

  • Gezinnen met kinderen hebben nadeel bij een verlaging van de kinderbijslag met gemiddeld € 35 per jaar. Gezinnen met 1 of 2 kinderen hebben voordeel bij de verhoging van de bedragen in het kindgebonden budget voor het eerste kind met € 50 en voor het tweede kind met € 6. Huishoudens met meer dan twee kinderen hebben nadeel bij het afschaffen van de bedragen in het kindgebonden budget voor derde en volgende kinderen. Daarnaast hebben huishoudens met recht op het kindgebonden budget een nadeel bij het niet-indexeren van de bedragen en de inkomensgrens.

  • Tweeverdieners met kinderen jonger dan 12 jaar hebben voordeel bij het verhogen van het basisbedrag van de combinatiekorting met € 230 en de verhoging van het opbouwpercentage van 3,8% naar 4,0%. Tot de doelgroep van de combinatiekorting behoren ook de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar. Deze groep heeft echter tegelijkertijd te maken met een verlaging van het maximale bedrag van de aanvullende alleenstaande ouderkorting met € 230 waardoor deze alleenstaande ouders met een bovenmodaal loon geen voordeel ondervinden. Alleenstaande ouders met een benedenmodaal loon hebben, voor zover zij geen verzilveringsprobleem hebben, een beperkt voordeel. Alleenstaande ouders met uitsluitend kinderen van 12 jaar tot 16 jaar hebben geen voordeel bij het verhogen van de combinatiekorting en vanaf een loon van circa modaal ondervinden zij wel een nadeel van maximaal € 230 door het verlagen van het maximale bedrag van de aanvullende alleenstaande ouderkorting.

  • Door het verkorten van de lengte van de derde schijf met € 150 betalen hogere inkomens over een groter deel van het inkomen belasting in de vierde schijf. Dit heeft maximaal een negatief effect van € 15.

  • Alle huishoudens hebben voordeel bij een verhoging van de algemene heffingskorting met € 12. Tegelijkertijd hebben alle huishoudens nadeel bij het verhogen van het tarief eerste schijf met 0,1 procentpunt.

  • Huishoudleden met een loon tot circa € 40 000 hebben voordeel bij het verhogen van de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de gelijktijdige daling van de Zvw-premie. Voor een alleenstaande met een minimum of modaal inkomen is het effect op de koopkracht ½% terwijl een alleenstaande op twee keer modaal te maken heeft met een effect van -1¼%.

  • Huishoudens met recht op zorgtoeslag hebben nadeel bij de bezuiniging op de zorgtoeslag. Het effect op de koopkracht van ontvangers van de zorgtoeslag ligt veelal tussen – ¼% en – ½%.

  • Werkenden hebben voordeel bij een verhoging van het maximale bedrag voor de arbeidskorting met € 10.

  • Ouderen met aanvullend pensioen en een inkomen tot de grens van de ouderenkorting (circa € 35 450) hebben voordeel bij een verhoging van de ouderenkorting met € 10.

  • Alleenverdieners hebben nadeel bij het afbouwen van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. In 2012 wordt de overdraagbaarheid met 6 2/3% beperkt, dit komt overeen met een bedrag van circa € 135.

  • Bijstandsgerechtigden hebben nadeel bij de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Hierdoor stijgt de uitkering in 2012 voor een paar met circa € 75 minder (NB: Omdat deze maatregel wordt genomen in 40 halfjaarlijkse stapjes is het effect in het eerste jaar niet circa € 100 zoals in latere jaren, maar € 75).

Naast deze generieke maatregelen die zijn meegenomen in tabel 41.2 is er een aantal specifieke maatregelen die een significant effect hebben voor bepaalde huishoudtypes. Dit betreft de afbouw van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag, het afschaffen van het spaarloon en de bezuiniging op de huurtoeslag. Deze zijn opgenomen in de voetnoten bij de tabel. Overige specifieke effecten zijn opgenomen in bijlage 4.3 (Specifieke inkomenseffecten).

Monitoren van de loonontwikkeling, de inflatie, zorgpremies en de pensioenpremies:

  • De contractlonen stijgen volgens de raming gemiddeld met 2% in 2012.

  • Het wettelijk bruto minimumloon stijgt met 1¾%.

  • De consumentenprijzen stijgen met 2%.

  • De nominale zorgpremie stijgt met gemiddeld € 11 van € 1 211 naar € 1 222. Door de verhoging van het eigen risico stijgen de gemiddelde eigen betalingen onder het eigen risico van € 107 naar € 133. Daarnaast is rekening gehouden met een kostenstijging van € 33 vanwege pakketwijzigingen en eigen betalingen in de curatieve GGZ.

  • De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen niet geïndexeerd.

  • De gemiddelde pensioenpremie (werknemersdeel) stijgt van 5¼% in 2011 naar 5½% in 2012.

Doelgroepen

De verschillende inkomensgroepen, met bijzondere aandacht voor groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

Indicatoren

De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van standaardkoopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 41.2. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten-)premies, kinderbijslag en kindgebonden budget. In de berekeningen wordt uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar.

Het standaardkoopkrachtbeeld voor 2012 laat een beeld zien waarin de meeste huishoudens er in koopkracht op achteruit gaan. De mediane koopkracht bedraagt volgens het CPB -1%. Uiteindelijk is dit de uitkomst van de ongunstige economische omstandigheden in de afgelopen jaren. De lonen komen in 2012 niet of nauwelijks boven de inflatie uit, de pensioenen stijgen naar verwachting helemaal niet. Daarnaast heeft – als eerder aangegeven – de overheid de afgelopen jaren de budgettaire klappen opgevangen en is het nu tijd om met bezuinigingen het huishoudboekje op orde te brengen. Dit heeft met name gevolgen voor lage- en middeninkomens die het meest profiteren van de verschillende tegemoetkomingen van de overheid. Dat het beeld er uiteindelijk evenwichtig uitziet wordt veroorzaakt door enkele maatregelen die vooral bij de hoge inkomens neerslaan. Zo zorgt het verhogen van de Zvw-inkomensgrens voor hogere zorgpremies voor hoge inkomen en lagere voor lage inkomens. Andere maatregelen zoals het verlagen van de kinderbijslag en het verkorten van de lengte derde schijf dragen ook bij aan een evenwichtiger beeld.

In bijlage 4.3 (Specifieke inkomenseffecten) wordt nader ingegaan op de omvang en spreiding in de koopkrachteffecten als gevolg van de niet in het generieke beeld opgenomen specifieke maatregelen.

Tabel 41.2 Indicatoren operationele doelstelling 1: Standaard koopkrachteffecten

Actieven1

Raming

2011

Raming

2012

Alleenverdiener met kinderen

   
 

modaal2

– 1 ¼

– 1 ½

 

2 x modaal2

– 2

– 2

       

Tweeverdieners

   
 

modaal + ½ x modaal met kinderen3

– 1

0

 

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen3

– 1 ¼

–  ¾

 

modaal + modaal zonder kinderen

–  1 ¼

0

 

2 x modaal + modaal zonder kinderen

–  1 ¼

–  1

     

Alleenstaande

   
 

minimumloon4

–  ¾

–  ½

 

modaal

–  1

–  ¼

 

2 x modaal

–  1 ¼

–  1 ½

       

Alleenstaande ouder3

   
 

minimumloon4

–  ½

– 1

 

modaal

–  1

–  ¼

Inactieven

Raming 2011

Raming 2012

Sociale minima4

   
 

paar met kinderen

–  ¾

– 1 ½

 

alleenstaande

– 1 ¼

– 1 ¼

 

alleenstaande ouder

–  ½

– 1 ¼

     

AOW (alleenstaand)

   
 

(alleen) AOW4

–  1 ¼

–  ½

 

AOW + € 10 000

–  1 ½

–  ¾

     

AOW (paar)

   
 

(alleen) AOW4

–  1 ½

–  1

 

AOW + € 10 000

–  1 ½

–  1

Bron: SZW-berekeningen

X Noot
1

In het 2012 beeld is geen rekening gehouden met de afschaffing van het spaarloon. Deze zorgt voor een negatief effect op de koopkracht van gemiddeld 1 procentpunt voor gebruikers van de spaarloonregeling.

X Noot
2

In het beeld is alleen rekening gehouden met de reguliere afbouw van de overdraagbaarheid voor alleenverdieners. Bij alleenverdieners met een partner geboren tussen 1963 en 1972 of met kinderen onder de 6 jaar is de koopkracht in 2012 gemiddeld ¼ procentpunt lager. Voor deze groep was de koopkracht in 2011 juist gemiddeld ½ procentpunt hoger dan het getoonde beeld. Voor alleenverdieners met een partner geboren voor 1963 is de koopkracht in 2011 en 2012 gemiddeld ½ procentpunt hoger.

X Noot
3

In dit beeld is geen rekening gehouden met de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang ligt in 2012 gemiddeld 1 procentpunt lager en in 2011 gemiddeld 1 tot 1 ¼ procentpunt.

X Noot
4

In het 2012 beeld is geen rekening gehouden met de bezuiniging in de huurtoeslag. Deze zorgt voor een negatief effect op de koopkracht van gemiddeld ½ procentpunt voor gebruikers van de huurtoeslag.

2 In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding

Operationele doelstelling

Motivering

Bijdragen aan een activerend inkomensbeleid.

Instrumenten

Armoedevaltoets, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.

Activiteiten

2012 laat een wisselend beeld zien voor wat betreft de gevolgen van alle maatregelen voor de armoedeval. Bezuinigingen hebben vaak een tweeledig effect. Allereerst leidt het meer richten van inkomensafhankelijke regelingen op de onderkant tot een hogere marginale druk in het afbouwtraject. Dat wil zeggen dat het minder loont om meer te gaan werken voor de groep in het afbouwtraject. Een hogere afbouw leidt er echter ook toe dat hogere inkomens buiten de regeling vallen. Dit heeft tot gevolg dat de marginale druk voor hogere inkomens juist daalt en het dus voor deze groep meer loont om meer te gaan werken. Dit voor de armoedeval positieve effect wordt versterkt als – naast een hogere afbouw – er wordt gekozen voor het verlagen van de maximale bedragen. Voorbeelden van dergelijke bezuinigingen zijn de volgende:

  • Door de verhoging van het afbouwpercentage in de zorgtoeslag van 5,03% naar 5,435% stijgt de marginale druk voor huishoudens met een inkomen boven het minimumloon. De zorgtoeslag is vanwege de verhoging van de eigen bijdrage in de zorg en de steilere afbouw wel eerder afgebouwd wat een verbetering oplevert van de marginale druk voor huishoudens die eerst wel, maar door de bezuiniging geen zorgtoeslag meer ontvangen.

  • Het verhogen van de eigen bijdrage in de huurtoeslag en de verhoging van de kwaliteitskorting hebben tot gevolg dat huishoudens minder huurtoeslag ontvangen. Hierdoor verliezen huishoudens minder huurtoeslag bij een stijging van het inkomen.

  • De toename van de armoedeval voor alleenstaande ouders en herintreders wordt vooral veroorzaakt door de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag. Door een steilere inkomensafhankelijke afbouw van de kinderopvangtoeslag stijgen de kosten van kinderopvang harder bij meer uren werk of een stijging van het inkomen. Het niet-indexeren van de maximumuurprijs in de kinderopvang zorgt voor een lagere toeslag bij meer uren werk dan in 2011.

Herverdeling van hoge naar lage inkomens zorgt er in het algemeen voor dat werken minder loont. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • Het verhogen van de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de gelijktijdige daling van de Zvw-premie zorgt voor een beperkte verbetering van de marginale druk voor inkomens tot circa € 34 000 en voor een toename van de marginale druk voor inkomens tussen circa € 34 000 en € 50 000 met circa 3 procentpunt.

  • De bezuiniging op het kindgebonden budget is voor een deel verschoven naar de kinderbijslag. Door de verhoging van de bedragen in het kindgebonden budget voor het eerste en tweede kind kunnen huishoudens een hoger bedrag verliezen bij een stijging van het inkomen. Voor grotere gezinnen zal de armoedeval juist verbeteren door het afschaffen van de bedragen voor derde en volgende kinderen.

Bezuinigingen op uitkeringen en het beperken van overdraagbaarheid zijn goed voor de armoedeval:

  • De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon is positief voor de werkloosheidsval. Het inkomen van bijstandsgerechtigden stijgt hierdoor minder waardoor de stap naar werken aantrekkelijker wordt.

  • Positieve effecten zijn er voor de herintredersval en de deeltijdval als gevolg van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Dit zorgt ervoor dat de algemene heffingskorting pas verzilverd wordt als de minstverdienende partner voldoende inkomen heeft.

Overige maatregelen met een effect op de marginale druk en de arbeidsparticipatie:

  • Voor minstverdienende partners en alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar treedt een verbetering van de marginale druk op vanwege een verhoging van het opbouwpercentage in de combinatiekorting van 3,8% naar 4,0%. Door het verhogen van het basisbedrag van de combinatiekorting met € 230 verbetert de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders en de deeltijd- en herintredersval voor minstverdienende partners.

  • Een kleine groep alleenstaande ouders met kinderen tot 16 jaar en een inkomen tussen circa € 31 000 en € 36 000 ondervindt een toename van de marginale druk van 4,3 procentpunt door het verlagen van het maximale bedrag van de aanvullende alleenstaande ouderkorting.

  • Door de verhoging van de maximale arbeidskorting met € 10 treedt een lichte marginale drukverbetering op voor werkenden met een inkomen tot circa € 21 000.

  • Negatief voor de marginale druk is de stijging van het tarief eerste schijf met 0,1 procentpunt.

  • Door het verkorten van de lengte van de derde schijf met € 150 neemt de marginale druk toe. Hogere inkomens komen eerder in de vierde schijf waarin een hoger tarief geldt.

Ten slotte verbetert de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders die vier dagen gaan werken tegen minimumloon door bij de bepaling van het recht op kwijtschelding en bijzondere bijstand rekening te houden met de kosten van formele kinderopvang. Zie voor een nadere toelichting bijlage 4.3 (Specifieke inkomenseffecten). De alleenstaande ouder die vier dagen werkt tegen 120% van het minimumloon heeft nauwelijks voordeel van deze maatregel.

Doelgroepen

Huishoudens die door een hogere arbeidsparticipatie hun inkomen kunnen verbeteren.

Indicatoren

Tabel 41.3 presenteert indicatoren voor de ontwikkeling van de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval. De werkloosheidsval geeft de inkomensvooruitgang aan bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. De herintredersval is de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk door de niet-werkende partner. De deeltijdval wordt gemeten als de inkomensvooruitgang bij één dag extra werken door de minstverdienende partner.

Tabel 41.3 Indicatoren operationele doelstelling 2
   

Vooruitgang in %

Extra euro’s per maand

(afgerond op € 5)

   

2011

2012

Verschil1

2011

2012

verschil

Werkloosheidsval

           

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand)2

           

Aanvaarden werk op minimumloonniveau

           
 

Alleenverdiener met kinderen

2%

3%

1%

40

50

10

 

Alleenstaande

13%

14%

1%

155

160

5

 

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

– 5%

– 5%

0%

– 85

– 85

0

Aanvaarden werk op 120% minimumloonniveau

           
 

Alleenverdiener met kinderen

4%

4%

0%

70

70

0

 

Alleenstaande

21%

22%

1%

235

250

15

 

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

7%

4%

– 3%

120

65

– 55

             

Herintredersval

           

(inkomensvooruitgang bij 2½ dag werken door niet-werkende partner)3

           
 

Gezinshoofd minimumloon, partner minimumloonniveau

11%

9%

– 3%

215

165

– 50

 

Gezinshoofd 120% minimumloon, partner 120% minimumloonniveau

18%

18%

0%

350

350

0

             

Deeltijdval minstverdienende partner

           

(inkomensvooruitgang bij 1 dag extra werken)3

           

Gezinshoofd minimumloon

           
 

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

6%

0%

115

125

10

 

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

5%

– 1%

140

120

– 20

Gezinshoofd modaal

           
 

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

7%

0%

170

175

5

 

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

5%

– 1%

165

130

– 35

 

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

8%

0%

200

190

– 10

 

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (120% minimumloonniveau)

7%

7%

0%

200

185

– 15

 

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (modaal niveau)

11%

11%

0%

310

300

– 10

 

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (modaal niveau)

7%

7%

0%

220

205

– 15

Bron: SZW-berekeningen

X Noot
1

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

X Noot
2

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld.

X Noot
3

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang.

Artikel

42 Arbeidsparticipatie

Artikel

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om te bevorderen dat het aandeel werkenden in de beroepsbevolking (verder) toeneemt, creëert SZW via wet- en regelgeving, ondersteuning van gemeenten, aansturing van uitvoeringsinstanties en overleg met sociale partners voorwaarden om verhoging van de arbeidsparticipatie te stimuleren. Deze voorwaarden hebben in hun samenhang betrekking op het verbeteren van de concurrentiekracht van de Nederlandse economie, het verhogen van het scholingsniveau van de beroepsbevolking en het bevorderen van gelijke kansen op arbeidsdeelname.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • beleid dat het makkelijker dan wel aantrekkelijker maakt om tot de arbeidsmarkt toe te treden;

  • het creëren van prikkels om (meer) te gaan werken;

  • het stimuleren van de samenwerking tussen sociale partners, de gemeenten en UWV zodat betrokken partijen en instanties effectief kunnen opereren.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van de conjuncturele ontwikkelingen.

Participatiedoelstellingen

Indicatoren

Onder bruto arbeidsparticipatie wordt verstaan het aantal mensen met een baan of direct beschikbaar voor een baan van minimaal 12 uur per week als percentage van de bevolking van 20–64 jaar. Anders dan bij de netto arbeidsparticipatie (zie tabel 42.2) worden bij de bruto arbeidsparticipatie de werklozen meegeteld.

In het kader van de nieuwe Europa 2020 strategie is een Europa brede participatiedoelstelling afgesproken van 75% in 2020 (netto arbeidsparticipatie 20–64 jaar van minimaal 1 uur per week). Lidstaten dienen een nationale invulling te geven aan deze participatiedoelstelling. Door de crisis is het behalen van de in de begroting 2011 opgenomen bruto participatiedoelstelling van 80% in 2016 moeilijk geworden. Het kabinet heeft in dit licht besloten om deze doelstelling naar 2020 te verschuiven. De doelstelling zal daarmee dienen als nationale invulling van de Europa 2020 strategie. Om daarnaast meer uitdrukking te geven aan de specifieke uitdaging waar Nederland voor staat (verhogen van het aantal gewerkte uren) zal tevens een participatiedoelstelling in voltijdsequivalenten van 62,5% in 2020 gehanteerd worden.

Tabel 42.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Streven

2020

Bruto arbeidsparticipatie 20–64 jaar (% >12 uur werkt of wil werken)1

76

76

76

80

Participatie in voltijdsequivalenten (FTE)2

59,8

62,5

X Noot
1

Bron: CPB, Centraal economisch plan (CEP)

X Noot
2

Bron: CPB, Berekening SZW

Kengetallen

Om de voortgang op de doelstellingen te monitoren wordt naast de indicatoren ook naar andere kengetallen gekeken. De volgende kengetallen zijn opgenomen:

  • Netto participatie 15–64 jaar (inclusief uitsplitsing naar ouderen en vrouwen): onder netto participatie wordt verstaan het aantal mensen met een baan van minimaal 12 uur per week. Omdat een groot deel van het onbenut arbeidspotentieel bij vrouwen en ouderen ligt, wordt in het bijzonder naar de ontwikkeling van de participatie van deze groepen gekeken. Om de doelstellingen te behalen zal met name de participatie van deze groepen moeten stijgen.

  • Werkloosheid (inclusief uitsplitsing naar jongeren): om te bezien hoe de conjuncturele situatie het behalen van de doelstelling beïnvloedt wordt gekeken naar de ontwikkeling van de werkloosheid. Zoals verwacht heeft de conjunctuur de jeugdwerkloosheid sterker beïnvloed dan de totale werkloosheid.

Tabel 42.2 Kengetallen algemene doelstelling
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Netto arbeidsparticipatie 15–64 jaar1

68,2

67,8

67,1

Netto arbeidsparticipatie ouderen (55–65 jaar)1

46,3

47,9

48,7

Netto arbeidsparticipatie vrouwen1

59,2

59,7

59,7

Netto arbeidsparticipatie etnische minderheden1

56,9

55,2

52,8

Werkloosheid (%)1

3,8

4,8

5,4

Percentage werkloze jongeren (18–26 jaar) wet WIJ2

5,3

8,0

8,7

X Noot
1

Bron: CBS, Statline

X Noot
2

Bron: CBS, EBB Kernprogramma

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 42.3 Begrotingsuitgaven Artikel 42 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

37 156

32 622

1 235

809

809

809

809

Uitgaven

38 089

32 775

1 123

747

787

809

809

               

Programma-uitgaven

17 231

14 554

1 123

747

787

809

809

waarvan juridisch verplicht

   

30%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 2

             

Scholing en EVC

1 837

1 425

0

0

0

0

0

               

Operationele Doelstelling 31

             

Stimulering Arbeidsparticipatie

5 931

8 069

0

0

0

0

0

Jeugdwerkloosheid

7 375

3 485

0

0

0

0

0

Overig

2 088

1 575

0

0

0

0

0

               

Operationele Doelstelling 4

             

Subsidies

0

0

678

252

292

314

314

Overig

0

0

445

495

495

495

495

               

Apparaatsuitgaven

20 858

18 221

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

20 858

18 221

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

17 444

17 237

0

0

0

0

0

X Noot
1

Operationele doelstelling 3 is met ingang van de begroting 2012 vervallen.

Programma-uitgaven

Toelichting

De in het kader van de economische crisis getroffen tijdelijke arbeidsmaatregelen Scholing en EVC zijn beëindigd. Operationele doelstelling 3 is met ingang van de begroting 2012 vervallen. De vanaf 2012 resterende middelen voor arbeidsparticipatie zijn toegevoegd aan artikel 47 (Aan het Werk: Bemiddeling en Re-integratie).

Vanuit artikel 43 zijn operationele doelstelling 3 en 4 overgeheveld en samengevoegd tot operationele doelstelling 4 «Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname» van dit artikel. De daling in het subsidiebudget behorend bij operationele doelstelling 4 per 2013 is het gevolg van de subsidietaakstelling.

Ontvangsten

Met ingang van de begroting 2012 is er geen sprake meer van ontvangsten op artikel 42. Dit wordt veroorzaakt doordat de boeteopbrengsten van de WAV met ingang van 2012 van artikel 42 overgaan naar artikel 43.

Tabel 42.4 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 42 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Uitgaven

0

0

1 207 343

1 274 525

1 340 383

1 407 075

1 449 905

               

Programma-uitgaven

0

0

1 174 687

1 195 126

1 215 797

1 238 466

1 238 449

Operationele doelstelling 4

             

Zwangerschaps/bev. verlof uitkeringslasten

0

0

1 147 501

1 169 880

1 192 671

1 215 971

1 215 979

Zwangerschaps/bev. verlof uitvoeringskosten

0

0

27 186

25 246

23 126

22 495

22 470

               

Nominaal

0

0

32 656

79 399

124 586

168 609

211 456

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Uitkeringslasten zwangerschaps- en bevallingsverlof

Toelichting

Dit begrotingsjaar zijn voor het eerst de premiegefinancierde uitgaven voor zwangerschaps- en bevallingsverlof opgenomen onder de nieuwe doelstelling 4 «Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname» van dit artikel. Voorheen waren deze uitgaven opgenomen in artikel 43 Arbeidsverhoudingen.

Voor de komende jaren wordt een lichte stijging verwacht van de uitgaven aan uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof. De stijging van de uitgaven wordt veroorzaakt door een verdere toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zowel in aantal als in uren. Daarnaast zal naar verwachting het brutosalaris van vrouwen die een uitkering vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof ontvangen, sneller stijgen dan de loonvoet in Nederland.

Uitvoeringskosten zwangerschaps- en bevallingsverlof

Er heeft een budgetneutrale herschikking van de uitvoeringskosten UWV plaatsgevonden als gevolg van een herijking van het model waarmee deze kosten worden berekend en toebedeeld aan de verschillende wetten. Vanaf 2013 is bovendien de regeerakkoordtaakstelling technisch in de uitvoeringskosten van het UWV verwerkt. Als gevolg hiervan zijn de uitvoeringskosten voor zwangerschaps- en bevallingsverlof in 2012 en latere jaren hoger dan in 2011.

Tabel 42.5 Fiscale uitgaven artikel 42 (lopende prijzen x € 1 mln)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Algemene doelstelling

             

Vitaliteit: Doorwerken

746

882

519

727

760

778

979

Vitaliteit: Mobiliteit

103

197

410

738

939

1 100

1 230

Vitaliteit: Loopbaanfaciliteiten1

160

160

160

490

490

490

490

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Premievrijstelling oudere werknemers

807

652

487

327

186

61

0

               

Operationele doelstelling 2

             

Afdrachtvermindering onderwijs

377

367

372

378

384

390

396

               

Operationele doelstelling 4

             

Ouderschapsverlofkorting

0

0

63

64

65

66

67

Bron: Ministerie van Financiën

X Noot
1

Het onderdeel loopbaanfaciliteiten uit het vitaliteitspakket wordt vanaf 2013 mede gefinancierd uit de middelen die vrijvallen door het afschaffen van de spaarloonregeling

Vitaliteitspakket

Toelichting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en langer doorwerken te stimuleren, introduceert het kabinet het vitaliteitspakket (zie ook de beleidsagenda). Pensioenhervormingen vergroten de noodzaak dat werkenden gezond, vitaal en productief arbeid verrichten tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Dat wordt bereikt door (langer) doorwerken te stimuleren, in te zetten op het verhogen van de mobiliteit en door loopbaanfaciliteiten te introduceren die investeringen in duurzame inzetbaarheid vergroten.

Vitaliteitspakket: Doorwerken

Gemiddeld genomen treden mensen rond hun 62ste uit. Om langer doorwerken gerichter te stimuleren, introduceert het kabinet in 2013 een werkbonus 62-plus voor werknemers. Deze werkbonus vervangt de huidige additionele arbeidskorting voor werknemers die 58 jaar of ouder zijn2 en de doorwerkbonus voor werknemers die 62 jaar of ouder zijn.3 Met de nieuwe werkbonus wordt langer doorwerken met name voor lage inkomens aantrekkelijker. Om het ook voor werkgevers aantrekkelijk te blijven maken om werknemers van 62-plus in dienst te houden, blijft een werkbonus 62-plus voor werkgevers4 behouden.

Vitaliteitspakket: Mobiliteit

Het onderdeel mobiliteit bestaat, vanaf 2013, uit het introduceren van mobiliteitsbonussen voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten en uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar5. Daarnaast wordt er een nieuwe mobiliteitsbonus voor het in dienst nemen van een werknemer ouder dan 55 jaar geïntroduceerd.

Tot en met 2012 is in deze reeks de huidige premiekorting oudere uitkeringsgerechtigden en de huidige premiekorting arbeidsgehandicapten opgenomen. De premiekorting oudere uitkeringsgerechtigden bestaat sinds 2009 en vervangt de premievrijstelling oudere werknemers (zie onder). De oploop tot en met 2012 wordt verklaard door volgroeiing van de regeling.

Vitaliteitspakket: Loopbaanfaciliteiten

Om investeringen in duurzame inzetbaarheid over de loopbaan te stimuleren worden verschillende loopbaanfaciliteiten geïntroduceerd. Zo zal het kabinet een regeling voor vitaliteitssparen introduceren die het voor werkenden aantrekkelijk maakt om te sparen voor perioden van inkomensachteruitgang bijvoorbeeld om een transitie Van-Werk-Naar-Werk (VWNW) zo soepel mogelijk te laten verlopen. Daarnaast introduceert het kabinet een overgangsregeling voor de levensloopregeling. Ook verlaagt het kabinet de drempel voor de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. Tot slot compenseert het kabinet sociale partners voor een extra inzet op het introduceren van een VWNW-budget en intersectorale scholing.

Premievrijstellling oudere werknemers

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 1-1-2009 langzaam afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling. De premiekortingsregelingen zijn onderdeel van het vitaliteitspakket (doorwerken en mobiliteit).

Ouderschapsverlofkorting

Dit begrotingsjaar zijn voor het eerst de belastinguitgaven voor de ouderschapsverlofkorting opgenomen onder de nieuwe doelstelling 4 «Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname» van dit artikel. Voorheen waren deze uitgaven opgenomen in artikel 43 Arbeidsverhoudingen.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De juridische verplichting bij OD 4 betreft onder andere de bekostiging van de Commissie Gelijke Behandeling.

1 Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten

Operationele doelstelling

Motivering

Om ervoor te zorgen dat onze economie innovatief, concurrerend en ondernemend blijft en ook bij toenemende internationale concurrentie de welvaart kan waarborgen, is een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten van belang.

  • Beheerste ontwikkeling van belastingen en premies die ten laste komen van het arbeidsinkomen. Hiermee wordt voorkomen dat belasting- en premiedruk worden afgewenteld en tot hogere arbeidskosten leiden.

  • Bevorderen dat sociale partners goede afspraken maken over een verantwoorde contractloonontwikkeling. Lonen vormen een belangrijk onderdeel van de totale arbeidskosten.

Instrumenten en activiteiten

Doelgroepen

De doelgroepen zijn zowel burgers als bedrijven.

  • Arbeidskosten. De relatieve ontwikkeling van de arbeidskosten verbetert indien de arbeidskosten per eenheid product van de Nederlandse industrie minder stijgen of meer dalen dan die van de concurrenten. De belangrijkste concurrenten voor de Nederlandse economie zijn de eurolanden. Daarom zetten we de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidskosten af tegen die van het eurogebied. De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product wordt in sterke mate bepaald door de contractlonen die de sociale partners in vrije loononderhandelingen overeenkomen.

  • Wig. De gemiddelde wig is het verschil tussen loonkosten en het nettoloon als percentage van de loonkosten. Dit is een goede indicator van de lastendruk zoals werkgevers en werknemers die ervaren. De veranderingen in het stelsel van belastingen en premies komen daarin goed traceerbaar tot uitdrukking. Vanuit het oogpunt van participatie is een stijgende wig ongunstig. Daar staat tegenover dat een verlaging van de wig afhankelijk is van de budgettaire ruimte voor lastenverlichting. Om deze redenen is het dan ook niet mogelijk om een streefcijfer te formuleren. Wel houdt het kabinet de lastenontwikkeling goed in de gaten en zal het indien gewenst maatregelen treffen.

Indicatoren

Tabel 42.6 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Ontwikkeling arbeidskosten t.o.v. eurogebied (%)

– 1,4

0,25

1,75

Omvang van wig inclusief werkgeverslasten (%)

42,8

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

  • Arbeidskosten. In tabel 42.7 worden ter aanvulling op de genoemde indicator in tabel 42.6 de afzonderlijke waarden weergegeven van de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie in Nederland en bij de euroconcurrenten (alle landen binnen de Europese Unie die de euro als munteenheid hanteren). De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product wordt bepaald door de mutatie van de loonvoet ten opzichte van de productiviteitsontwikkeling.

Kengetallen

Tabel 42.7 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Ontwikkeling arbeidskosten per eenheid product in de industrie (%):

     

1. Nederland

– 7,8

– 2,50

0,5

2. Euroconcurrenten

– 6,4

– 2,75

– 1,25

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

2 Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie

Operationele doelstelling

Motivering

Om duurzame arbeidsparticipatie te bevorderen, is het van belang dat meer mensen een startkwalificatie behalen. Een startkwalificatie (MBO-2 of HAVO-VWO) is het onderwijsniveau dat nodig is om te kwalificieren voor duurzaam werk.

  • Het Ervaringscertificaat (EVC);

  • Fiscale tegemoetkoming scholingskosten ten behoeve van werkgevers en werknemers;

  • Leerwerkloketten adviseren bedrijven en individuen over leermogelijkheden en financiële prikkels vanuit de overheid, zoals de fiscale tegemoetkoming voor werkgevers;

  • Om leerlingen van het praktijkonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs succesvol naar de arbeidsmarkt te begeleiden, worden scholen, gemeenten, kenniscentra en bedrijven in de 30 arbeidsmarktregio’s desgewenst tijdelijk ondersteund bij het opzetten van werkscholen.

Instrumenten en activiteiten

Doelgroepen

Werkenden en werkzoekenden zonder startkwalificatie.

Indicatoren

De streefwaarde van het kabinet voor het aandeel van de 25–65 jarige beroepsbevolking dat een startkwalificatie bezit was 79% in 2010. Dit streven is gehaald. Voor 2011 en volgende jaren is voor deze indicator geen streefcijfer meer vastgesteld. De nieuwe langetermijnstrategie van de Europese Unie, Europa 2020, is er wederom op gericht dat minder jongeren vroegtijdig de school verlaten. Wat de streefwaarde voor deze indicator was in 2010 op EU niveau, is doorgetrokken naar 2020 (10%). Nederland heeft zichzelf hierin 8% als doel gesteld. Met deze strategie wordt voorkomen dat jongeren de arbeidsmarkt betreden zonder startkwalificatie.

Tabel 42.8 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Aandeel in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met startkwalificatie (%)

79

Bron: CBS, Statline

4 Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname

Operationele doelstelling

Motivering

Waarborgen dat een ieder gelijke mogelijkheden heeft voor arbeidsdeelname door het wegnemen van praktische belemmeringen bij de combinatie arbeid en zorg en door het bieden van een wettelijk instrumentarium gericht op gelijke behandeling bij arbeid.

  • Wet arbeid en zorg;

  • Wet aanpassing arbeidsduur;

  • Levensloopregeling;

  • Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

  • Wet verbod van onderscheid op grond van arbeidsduur;

  • Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid;

  • Wet gelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers;

  • Commissie gelijke behandeling;

  • Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.

Instrumenten

  • Wetsvoorstel modernisering verlof en arbeidstijden (8 augustus 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer);

  • Implementatie van de Richtlijn 2010/18/EU inzake ouderschapsverlof;

  • Het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt door middel van voorlichting, onderzoek en overleg met sociale partners.

Activiteiten

  • Werkgevers, (potentiële) werknemers en hun vertegenwoordigers;

  • Relevante belangenorganisaties en organisaties van professionals;

  • Zelfstandigen (ZEZ).

Doelgroepen

Indicatoren

Indicator is het aandeel werknemers dat moeite heeft met de combinatie arbeid en zorg. Deze indicator is samengesteld uit de percentages werkenden die in het kader van de Nationale enquête arbeidsomstandigheden melden vaak of zeer vaak hetzij familie- of gezinsactiviteiten te missen of te verwaarlozen als gevolg van het werk of – omgekeerd – werkzaamheden te missen of te verwaarlozen als gevolg van familie- en gezinsverantwoordelijkheden. Hiermee vormt het gepresenteerde percentage een benadering van het aantal werknemers voor wie de combinatie van arbeid en zorg een probleem vormt. Streven is dat bij een groeiende arbeidsparticipatie de percentages ten minste niet toenemen.

Tabel 42.9 Indicatoren operationele doelstelling 4
 

Realisatie

2005

Realisatie

2008

Realisatie

2010

Streven

2012

Aandeel werknemers met moeite combinatie arbeid-zorg

       

– Verwaarloost gezinsactiviteiten door werk

9,6%

9,4%

9,1%

≤ 9,1%

– Verwaarloost werk door gezinsactiviteiten

2,0%

1,9%

2,3%

≤ 2,3%

Bron: TNO, Nationale enquête arbeidsomstandigheden

  • Als kengetal voor de arbeidsmarktpositie van vrouwen worden de – ongecorrigeerde – beloningsverschillen gehanteerd. Tot en met de begroting 2010 waren de gegevens over beloningsverschillen ontleend aan een analyse door de Arbeidsinspectie (AI); met ingang van de begroting 2011 vormen gegevens van het CBS daarvoor de grondslag. In dit gegeven komen alle factoren tot uitdrukking die leiden tot een verschil in bruto uurloon tussen mannen en vrouwen, waaronder leeftijd, beroeps- en functieniveau en aard van de sector waarin de betrokken werknemer werkzaam is. Naar verwachting is slechts een beperkt deel toe te schrijven aan verschil in beloning voor gelijk(waardig) werk. Met het oog op de arbeidsparticipaptiebeslissingen die partners bij de komst van kinderen nemen, is relevant dat de beloningsverschillen bij 25- tot 35-jarigen beperkt zijn (– 7,9% in het bedrijfsleven en 0,2% bij de overheid).

  • De kengetallen over zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof, ouderschapsverlof en de levensloopregeling betreffen het gebruik (aantal toekenningen respectievelijk deelnemers). Over ouderschapsverlof is het aantal personen vermeld dat in een jaar ouderschapsverlof heeft opgenomen.

Kengetallen

Tabel 42.10 kengetallen doelstelling 4
 

Realisatie

20061

Realisatie

20072

Realisatie

20082

Ongecorrigeerde beloningsverschillen (%)

     

Verschil man-vrouw bedrijfsleven

– 23

– 22

– 22

Verschil man-vrouw overheid

– 12

– 14

– 15

X Noot
1

Bron: SZW/AI, de arbeidsmarktpositie van werknemers in 2006

X Noot
2

Bron: CBS, Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, 2010

Tabel 42.11 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1 000)

     

– Aantal toekenningen werknemers1

135

139

137

– Aantal toekenningen zelfstandigen1

7,4

7,5

7,4

Adoptieverlof (x 1 000)

     

– Aantal toekenningen werknemers1

1,2

1,2

1,3

Ouderschapsverlof (x 1 000)

     

– Aantal werknemers met ouderschapsverlof (betaald en onbetaald)2

124

-

– Aantal ontvangers ouderschapsverlofkorting3

22

78

82

Levensloopregeling (x 1 000)

     

– Aantal actieve deelnemers4

270

237

229

X Noot
1

Bron: UWV, Jaarverslag

X Noot
2

Bron: CBS, EBB module Arbeid en zorg. De eerstvolgende meting vindt plaats in 2011

X Noot
3

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

X Noot
4

Bron: CBS, EBB module Levensloop

Artikel

43 Arbeidsverhoudingen

Artikel

Zorgdragen voor een flexibel instrumentarium voor moderne arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Bijdragen aan evenwichtige arbeidsverhoudingen, door het verzorgen van een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming en een adequaat wettelijk kader voor het functioneren van de arbeidsmarkt en door sociale partners ruimte te bieden voor het invullen van de eigen verantwoordelijkheid.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving en het onderhoud van het wettelijke instrumentarium ten behoeve van de zelfregulering door sociale partners en van de structuur van het overleg met de sociale partners;

  • de vormgeving en het onderhoud van een basisniveau van wettelijke arbeidsrechtelijke bescherming en de bevordering van de naleving daarvan;

  • regulering en handhaving van de toelating van arbeidsmigranten en de (eventuele) beëindiging van de toelating tot de arbeidsmarkt.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de toepassing van het wettelijke instrumentarium door werkgevers en werknemers;

  • de beschikbaarheid van een voldoende effectief handhavingsinstrumentarium.

Indicatoren

Artikel 43 kent geen indicatoren voor de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 43.1 Begrotingsuitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

20 133

17 293

4 189

4 292

4 292

4 292

4 292

Uitgaven

20 470

17 205

4 189

4 292

4 292

4 292

4 292

               

Programma-uitgaven

3 806

3 876

4 189

4 292

4 292

4 292

4 292

waarvan juridisch verplicht

   

0%

0%

0%

0%

0%

               

Algemene Doelstelling

             

Handhaving

176

393

553

553

553

553

553

Overig

1 924

1 460

2 912

3 015

3 015

3 015

3 015

Operationele Doelstelling 1

             

Subsidies

307

315

515

515

515

515

515

Overig

85

497

209

209

209

209

209

Operationele Doelstelling 2

             

Subsidies

0

80

0

0

0

0

0

Operationele Doelstelling 31

             

Overig

904

264

0

0

0

0

0

Operationele Doelstelling 41

             

Subsidies

207

664

0

0

0

0

0

Overig

203

203

0

0

0

0

0

               

Apparaatsuitgaven

16 664

13 329

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

16 664

13 329

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

694

1 711

21 878

27 328

26 775

25 603

29 618

X Noot
1

De operationale doelstellingen 3 en 4 zijn met ingang van de begroting 2012 vervallen.

Programma-uitgaven

Toelichting

De operationele doelstellingen 3 en 4 zijn met ingang van de begroting 2012 vervallen in artikel 43 en opgenomen als OD 4 «Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname» in artikel 42 van deze begroting. Onder de algemene doelstelling «Overig» is in 2010 en 2011 sprake van een herschikking geweest van het budget naar andere artikelen.

Ontvangsten

De ontvangsten nemen in 2012 sterk toe. Dit wordt veroorzaakt doordat de boeteopbrengsten van de WAV met ingang van 2012 van artikel 42 overgaan naar artikel 43.

Tabel 43.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Uitgaven

1 112 000

1 136 032

0

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

1 112 000

1 136 032

0

0

0

0

0

Operationele doelstelling 3

             

Zwangerschaps/bev. verlof uitkeringslasten

1 086 000

1 125 564

0

0

0

0

0

Zwangerschaps/bev. verlof uitvoeringskosten

26 000

10 468

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting

De operationele doelstelling 3 is met ingang van de begroting 2012 vervallen in artikel 43 en opgenomen als onderdeel van OD 4 «Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname» in artikel 42 van deze begroting.

Tabel 43.3 Fiscale uitgaven artikel 42 (lopende prijzen x € 1 mln)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Operationele doelstelling 3

             

Levensloopregeling

341

329

0

0

0

0

0

Ouderschapsverlofkorting

61

62

0

0

0

0

0

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

Toelichting

De operationele doelstelling 3 is met ingang van de begroting 2012 vervallen in artikel 43 en opgenomen als onderdeel van OD 4 «Zorgdragen voor gelijke mogelijkheden voor arbeidsmarktdeelname» in artikel 42 van deze begroting.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

1 Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen

Operationele doelstelling

Motivering

Om een solide sociaal economisch klimaat te realiseren worden stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen bevorderd door:

  • het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en de mogelijkheid tot collectieve arbeidsvoorwaardenvorming te regelen;

  • het grondwettelijke recht op medezeggenschap door werknemers te regelen, te waarborgen en te bevorderen;

  • een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners in stand te houden.

  • Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO), Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) en Wet op de loonvorming;

  • Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO);

  • Wet op de ondernemingsraden (WOR), Wet op de Europese ondernemingsraden (WEOR) en Wet rol werknemers Europese vennootschap;

  • Overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, waaronder het voor- en najaarsoverleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid;

  • Subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen.

Instrumenten

  • Uitvoeren van de ministeriële taken op grond van de Wet CAO en de Wet AVV, waaronder:

    • het registreren van cao’s en bevestigen van de ontvangst van de melding van het sluiten, wijzigen of opzeggen van cao’s;

    • het verrichten van cao-onderzoek en rapporteren van belangrijke cao-ontwikkelingen, onder andere aan het parlement en sociale partners;

    • het voorbereiden van besluiten van algemeenverbindendverklaring van (bepalingen van) cao’s en het behandelen van ingediende bedenkingen tegen algemeenverbindendverklaring- en dispensatieverzoeken aan de hand van het Toetsingskader AVV;

  • Het onderhouden van een adequate overlegstructuur tussen kabinet en sociale partners en het voeren van overleg met sociale partners in het bijzonder op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau;

  • Uitvoering subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen, waarbij jaarlijks op basis van 50-procentsmedefinanciering circa 10 subsidies worden verleend aan innovatieve projecten die bijdragen aan daadwerkelijke veranderingen op het terrein van de arbeidsverhoudingen.

Activiteiten

  • Sociale partners (werkgevers en werknemers) en hun organisaties;

  • Zelfstandigen zonder personeel;

  • Ondernemingsraden en Europese ondernemingsraden;

  • (Hoofd)product- en (hoofd)bedrijfschappen en de SER.

Doelgroepen

Indicatoren

Output en outcome zijn, zoals geconcludeerd in de Beleidsdoorlichting Arbeidsverhoudingen (Kamerstukken II, 2008–2009, 30 982, nr. 5), moeilijk objectief meetbaar. Het toepassen van het voor zelfregulering aangeboden instrumentarium ligt bij de sociale partners. Het overleg met sociale partners kent telkens wisselende onderwerpen. Er zijn daarom geen indicatoren geformuleerd. De gehanteerde kengetallen geven inzicht in het gebruik van de instrumenten, maar zijn geen eenduidige indicatoren voor de doelmatigheid en doeltreffendheid.

Kengetallen

De gehanteerde kengetallen geven inzicht in de mate waarin de sociale partners gebruik maken van het instrumentarium voor vormgeving van de arbeidsverhoudingen:

  • Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen en is mede afhankelijk van factoren als het sociaal-economisch klimaat.

  • Het aandeel ondernemingsraadplichtige ondernemingen met een OR is in 2008 afgenomen naar 70%. Deze daling doet zich vooral voor onder bedrijven met een omvang van 50 tot 75 werknemers. Deze afname wordt mogelijk deels veroorzaakt door een wijziging van de steekproef die in het onderzoek wordt gehanteerd. Eind 2011 zal wederom het aandeel ondernemingsraadplichtige ondernemingen met een OR worden gemeten.

Tabel 43.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Aantal bedrijfstak-cao’s

192

190

188

185

Aantal direct gebonden werknemers

4 644 500

4 699 500

4 954 200

4 869 000

Aantal door avv gebonden werknemers

676 000

855 500

843 800

728 500

Aantal ondernemings-cao’s

524

558

521

503

Aantal gebonden werknemers

543 000

594 500

574 100

531 000

Totaal aantal cao’s

716

748

709

688

Totaal aantal werknemers onder cao’s

5 863 500

6 149 500

6 372 100

6 128 500

Bron: SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

Tabel 43.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2002

Realisatie

2005

Realisatie

2008

Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR

71

76

70

Bron: Research voor Beleid (2002 en 2005) en Regioplan (2008), Onderzoek naleving WOR

2 Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om de bescherming van werknemers te waarborgen, in evenwicht met de belangen van de onderneming en een flexibele werking van de arbeidsmarkt, met inachtneming van de eigen rol en verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.

  • Het arbeidsovereenkomstenrecht, inclusief het ontslagrecht;

  • Het Buitengewoon Besluit arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) en de daarop gebaseerde regels betreffende ontslag en werktijdverkorting;

  • De Wet melding collectief ontslag (Wmco);

  • De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en daarop gebaseerde regels betreffende bestuurlijke handhaving van de WML;

  • Het Besluit minimumjeugdloonregeling;

  • Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).

Instrumenten

  • Het verlenen van ontslagvergunningen door het UWV (ex artikel 6 BBA);

  • Het verlenen van tijdelijke ontheffingen van het verbod om de arbeidstijd te verminderen (ex artikel 8 BBA);

  • Het verlenen van goedkeuring als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de Wet melding collectief ontslag;

  • Het handhaven van de WML door de Arbeidsinspectie door het opleggen van bestuurlijke boetes en lasten onder dwangsom bij onderbetaling;

  • Het beleid gericht op het tegengaan van arbeidsgerelateerde uitbuiting, waaronder die in de prostitutiesector;

  • Het beleid met betrekking tot de handhaving van de Waadi, met inbegrip van wijziging van de Waadi en de WML met het oog op effectievere controles door private instanties, en verbetering van de effectiviteit van het door de uitzendbranche ontwikkelde keurmerk;

  • Het stimuleren van initiatieven op het terrein van sociale innovatie;

  • Het bijdragen aan de totstandkoming, aanpassing en implementatie van internationale regelgeving en het rapporteren daarover;

  • Bevordering van naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO (International Labour Organization);

Activiteiten

  • Werknemers;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Operationele doelstelling 2 kent geen kwantitatieve streefwaarden. De doelstelling van het beleid is te komen tot een transparante regelgeving waarbij op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de bescherming van de werknemers en de vereisten van de onderneming. Voor dit evenwicht is geen objectieve indicator te geven.

Kengetallen

Het aantal ontslagaanvragen bij het UWV in 2010 is afgenomen in vergelijking met 2009. Ook het aantal ontbindingsverzoeken via de rechtbank is in 2010 afgenomen in vergelijking met een jaar eerder.

Tabel 43.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Aantal ontslagaanvragen UWV1

28 357

60 064

40 530

– Waarvan via collectieve aanvraag (%)1

17

18

12

Aantal ontbindingsverzoeken rechtbanken2

23 556

29 854

22 243

Totaal aantal aanvragen en verzoeken

51 913

89 918

62 773

X Noot
1

Bron: UWV, Jaarverslag

X Noot
2

Bron: Raad voor de Rechtspraak

5 Het reguleren en handhaven van arbeidsmigratie

Operationele doelstelling

Motivering

Regulering en handhaving van de toelating van arbeidsmigranten die een bijdrage leveren aan de economie, waarbij sprake is van een selectieve toelating van niet-kennismigranten.

  • Tewerkstellingsvergunning (TWV) die wordt aangevraagd door en verleend aan een werkgever;

  • Notificatie bij UWV voor grensoverschrijdende dienstverlening met eigen personeel (vrijstelling TWV-plicht);

  • Bestuurlijke boete die de Arbeidsinspectie kan opleggen aan een werkgever die een of meer vreemdelingen illegaal tewerkstelt (WAV).

Instrumenten

  • Het toelaten van personen van wie verwacht mag worden dat hun werkzaamheden een bijdrage leveren aan de economie;

  • Het beschermen van de nationale arbeidsverhoudingen en het tegengaan van oneerlijke concurrentie door te bewaken dat arbeidsmigranten marktconform worden beloond en ten minste het wettelijk minimumloon ontvangen;

  • Het voorkomen en bestrijden van illegale tewerkstelling;

  • Het (eventueel) beëindigen van de toelating tot de arbeidsmarkt van arbeidsmigranten;

  • In de beleidsagenda wordt nader ingegaan op de aanscherping van de regels voor arbeidsmigratie.

Activiteiten

  • Werkgevers;

  • Arbeidsmigranten (kennismigranten en niet-kennismigranten).

Doelgroepen

Indicatoren

Operationele doelstelling 5 kent geen kwantitatieve streefwaarden. De doelstelling van het beleid is regulering en handhaving van arbeidsmigratie. Hiervoor zijn geen streefwaarden vast te stellen.

  • De gehanteerde kengetallen geven inzicht in het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen en het gebruik van de kennismigrantenregeling. Het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen en het aantal kennismigranten is in 2009 en 2010 lager dan in 2008. Dit is mede het gevolg van de economische ontwikkeling.

  • Het aantal notificaties, voor dienstverleners uit de Europese Unie wanneer zij werken met werknemers uit een land waarvoor geen vrij verkeer van werknemers geldt, is gestegen als gevolg van een toename van grensoverschrijdende dienstverlening.

  • De kengetallen geven tevens inzicht in het aantal inspecties van de Arbeidsinspectie en het percentage inspecties waarbij overtreding van de WAV en/of WML is vastgesteld. De inspecties WAV en WML vinden gezamenlijk plaats, waardoor geen onderscheid gemaakt kan worden tussen het aantal inspecties WAV en het aantal inspecties WML.

Kengetallen

Tabel 43.7 Kengetallen operationele doelstelling
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen

15 374

13 678

13 759

Aantal notificaties

1 536

1 804

2 242

Aantal kennismigranten

7 920

6 140

6 570

Aantal inspecties AI (WAV en WML)

10 381

9 723

9 987

Percentage inspecties waarbij overtreding WAV en/of WML is vastgesteld

16

17

18

Bron: SZW/Arbeidsinspectie, Jaarverslag

Artikel

44 Gezond en veilig werken

Artikel

Bevorderen van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om de veiligheid en gezondheid van werknemers te beschermen en arbeidsuitval te voorkomen is een goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid noodzakelijk. Dit is van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit en voor het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het is tevens van belang om het beroep op de gezondheidszorg door ziekte en letsel ontstaan door of op het werk te kunnen beperken.

Gezonde en veilige arbeidsomstandigheden dragen verder bij aan het voorkomen van arbeidsongevallen en aan het inperken van (bedrijfs-) risico’s met ingrijpende effecten op de samenleving, bijvoorbeeld bij bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.

De daadwerkelijke uitvoering van goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. SZW stimuleert en bevordert dat zij vorm en uitvoering geven aan veilige en gezonde werkomstandigheden en ziet erop toe dat de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet worden nageleefd.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het bevorderen van de realisatie van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid in hun ondernemingen, branches en sectoren;

  • het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot hun AOW-gerechtigde leeftijd;

  • het handhaven van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet (ATW).

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van de mate waarin werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren hun verantwoordelijkheid nemen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

Percentage verzuim

Indicatoren

Doelstelling is dat met continuering van de huidige inzet bedrijven er in zullen slagen het verzuimpercentage de komende jaren stabiel te houden. In de periode 2004 tot en met 2010 schommelde het ziekteverzuimpercentage tussen de 4,3% en 4,6%.

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg

Vanaf 2005 wordt de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) gebruikt voor gegevens over arbeidsongevallen met verzuim. Uit een analyse van de gegevens blijkt de kans op een arbeidsongeval in de jaren 2005 tot en met 2010 rond de 3,2% te bewegen. Met het Actieplan Arbeidsveiligheid dat loopt tot en met 2012, wordt ingezet op een verlaging van het aantal arbeidsongevallen onder werknemers.

Tabel 44.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Percentage ziekteverzuim1

4,4

4,3

4,3

4,3

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg2

3,2

3,1

3,1

2,8

X Noot
1

Bron: CBS, Kwartaalenquête ziekteverzuim

X Noot
2

Bron: TNO/CBS, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden

Kengetallen

Het kengetal «aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen» betreft het aantal incidenten in (petro)chemische bedrijven dat volgens de criteria in de EU Seveso richtlijn, EU meldingsplichtig is. Het gaat hierbij om ongevallen met mogelijk catastrofale effecten voor mens en milieu. De raming is gebaseerd op ervaringsgegevens van (gemiddeld 3 incidenten in) de afgelopen jaren.

Tabel 44.2 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen

1

3

3

Bron: SZW/Arbeidsinspectie, Jaarverslag

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 44.3 Begrotingsuitgaven Artikel 44 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

62 765

63 097

18 057

18 851

18 406

17 434

17 433

Uitgaven

59 246

63 350

18 057

18 851

18 406

17 434

17 433

               

Programma-uitgaven

19 331

16 190

18 057

18 851

18 406

17 434

17 433

waarvan juridisch verplicht

   

43%

12%

5%

5%

5%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Handhaving

269

220

0

0

0

0

0

Overig

8 961

9 927

10 071

13 485

13 235

13 509

13 509

Subsidies

10 101

6 043

7 986

5 366

5 171

3 925

3 924

               

Apparaatsuitgaven

39 915

47 160

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

39 915

47 160

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

8 445

9 300

9 962

13 173

13 193

13 568

13 573

Toelichting

De meerjarige reeks subsidiebudgetten loopt terug als gevolg van andere financieringsvormen om gezonde en veilige werkomstandigheden te bevorderen. Er wordt meer gefinancierd via aanbesteding en rijksbijdragen en minder via subsidies.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

1 Bevorderen dat werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid voeren

Operationele doelstelling

Motivering

Met de laatste herziene Arbowet (januari 2007) hebben werkgevers en werknemers de ruimte en verantwoordelijkheid gekregen om het arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid af te stemmen op de eigen onderneming (maatwerk). Dit leidt tot meer draagvlak. De verantwoordelijkheden op het terrein van het arbeidsomstandighedenbeleid tussen de overheid, sociale partners en andere betrokkenen zullen verdergaand worden aangepast. Met een grotere verantwoordelijkheid van sociale partners kan de rol en inzet van de overheid selectiever en meer gericht zijn.

De verwachte toekomstige vergrijzing en ontgroening zullen leiden tot grote veranderingen op de arbeidsmarkt. Het aantal werkenden neemt substantieel af en werkgevers zullen moeilijker aan personeel komen. Vergroting van arbeidsparticipatie is van belang; meer mensen moeten werken en meer mensen moeten langer werken. Om dat te realiseren moet de inzetbaarbeid en productiviteit van werkenden worden vergroot.

Dit is de context van het arbeidsomstandighedenbeleid waarin werkenden duurzaam inzetbaar moeten worden; het vermogen om veilig, gezond, vitaal en productief deel te nemen aan het arbeidsproces tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Investeren in gezondheid, scholing en mobiliteit is het middel om dit te bereiken. Werknemer en werkgever hebben hier ook belang bij. De werknemer om zijn eigen ontwikkeling vorm te geven en aantrekkelijk te blijven op de veranderende arbeidsmarkt. De werkgever om de productiviteit en concurrentiekracht van het bedrijf op peil te houden. De werknemer moet fysiek en psychisch in staat zijn om langer door te werken. De inzet is gericht op het verminderen van de fysieke en psychische belasting en het versterken van de gezondheid.

De Arbeidsinspectie gaat ook het komende jaar aandacht (met voorlichting en inspecties) besteden aan agressie en geweld in de publieke sector. Een gezonde en veilige werkomgeving is van belang voor een adequate en integere uitvoering van de publieke taak. Op dit thema wordt dan ook samengewerkt met het BZK-programma Veilige Publieke Taak.

  • Wet- en regelgeving zoals Arbowet en Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Communicatie en voorlichting;

  • Het ondersteunen van werkgevers en werknemers bij de aanpak van de belangrijke arbeidsgerelateerde risico’s, fysieke belasting en psychosociale arbeidsbelasting;

  • Het ondersteunen van initiatieven (op sectorniveau) met subsidies;

  • Ontwikkeling van een aanpak gericht op het voorkomen van uitval uit het werk van chronisch zieken en het bevorderen van de zelfredzaamheid (samen met VWS en sociale partners);

  • Handhaving van wet- en regelgeving.

Instrumenten en activiteiten

Doelgroepen

Werkgevers, werknemers, arboprofessionals (zoals preventiemedewerkers, bedrijfsartsen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen).

Naleving systeemverplichtingen Arbeidsomstandighedenwet

Indicatoren

Naleving van de Arbowet wordt aangeduid met een percentage dat aangeeft in hoeverre de in de wet genoemde systeemelementen aanwezig zijn. Het betreft de volgende vier deelverplichtingen: de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e), de arbodienstverlening, de preventiemedewerker en de bedrijfshulpverlening (BHV). Het als indicator opgenomen percentage geeft aan in welke mate bedrijven aan deze deelverplichting voldoen.

Het percentage is zowel voor bedrijven als voor werknemers berekend (zie tabel 44.4). Grote bedrijven (met veel werknemers) beschikken vaker dan kleine bedrijven over de genoemde systeemelementen, waardoor het percentage voor werknemers hoger uitvalt dan het percentage voor bedrijven.

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbeidsomstandighedenwet

De indicator geeft het percentage aan van de bedrijven dat na inzet van handhavingsinstrumenten door de Arbeidsinspectie bij hercontrole voldoet aan de Arbeidsomstandighedenwet (volledige naleving op de geïnspecteerde punten).

Tabel 44.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Naleving zorgplicht Arbowet1

       

– percentage bedrijven

58

59

59

62

– percentage werknemers

88

88

88

90

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbowet2

98

98

98

98

X Noot
1

Bron: Administratie SZW

X Noot
2

Bron: SZW/Arbeidsinspectie, Jaarverslag/Jaarplan

Het percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt

Kengetallen

Dit is het percentage banen van werknemers waarbij in de betreffende branche een arbocatalogus is opgesteld. Een arbocatalogus wordt opgesteld door werkgevers en werknemers uit de branche en is per definitie maatwerk voor de branche. Het is geen verplicht instrument.

Inspectie en onderzoek

De Arbeidsinspectie gaat selectiever onderzoek doen naar ingediende klachten of tips over arbeidsomstandigheden en naar de gemelde ongevallen. Tevens zal het aantal prioritaire sectoren waar op initiatief van de Arbeidsinspectie onderzoek wordt gedaan naar de arbeidsomstandigheden teruggebracht worden. Dit betekent dat de inspectie minder zaken per jaar uitvoert. De raming voor het aantal «Overige meldingen» is naar beneden bijgesteld door de overdracht van het Arbeidstijdenbesluit-Vervoer (ATB-V) aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat (vanaf 1/1/2012 Inspectie Leefomgeving en Transport).

Tabel 44.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Percentage werknemers dat onder de werking van een Arbocatalogus valt1

51

52

54

Inspectie en onderzoek:2

     

– Inspectieprojecten

15 884

13 840

13 800

– Monitoronderzoeken

2 657

2 660

1 774

– Ongevalsonderzoeken

2 111

2 200

2 200

– Klachtenonderzoeken

1 263

1 200

1 200

– Overige meldingen

804

500

400

Totaal

22 719

20 400

19 374

X Noot
1

Administratie SZW

X Noot
2

SZW/Arbeidsinspectie, Jaarverslag/Jaarplan

Artikel

45 Pensioenbeleid

Artikel

Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen

Algemene doelstelling

  • Werkgevers en werknemers stimuleren afspraken te maken voor aanvullend pensioen;

  • Waarborgen scheppen dat pensioentoezeggingen na pensionering gestand kunnen worden gedaan;

  • Ervoor zorgen dat werknemers zich een realistisch beeld van hun aanvullend pensioen kunnen vormen.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequaat wettelijk kader voor arbeidspensioenen;

  • een op arbeidspensioenen toegesneden fiscaal kader, samen met de minister van Financiën;

  • de organisatie van het toezicht op de uitvoering van pensioenregelingen;

  • een toekomstbestendig stelsel voor aanvullende pensioenen dat rekening houdt met maatschappelijke ontwikkelingen en andere aspecten van sociaaleconomisch beleid.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • arbeidsvoorwaardenonderhandelingen;

  • het pensioenbewustzijn in de samenleving;

  • economische ontwikkelingen;

  • demografische ontwikkelingen;

  • ruimte in EU-regelgeving voor handhaving van nationale kenmerken van pensioenstelsels.

Indicatoren

Het primaat voor de afspraken over aanvullende pensioenen ligt bij sociale partners. Om te waarborgen dat de pensioentoezeggingen van de werkgever worden nagekomen na pensionering van de werknemer zorgt de overheid voor passende wetgeving en adequaat toezicht. De mate waarin de algemene doelstelling wordt bereikt valt niet uit te drukken in een indicator, waarop de overheid kan sturen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 45.1 Begrotingsuitgaven Artikel 45 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

2 456

3 049

820

820

920

920

920

Uitgaven

2 498

3 049

820

820

920

920

920

               

Programma-uitgaven

727

1 039

820

820

920

920

920

waarvan juridisch verplicht

   

64%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Uitvoeringskosten toezicht

0

670

510

510

510

510

510

Overig

655

302

250

250

250

250

250

Operationele Doelstelling 2

             

Subsidies

72

67

60

60

160

160

160

               

Apparaatsuitgaven

1 771

2 010

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 771

2 010

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

79

0

0

0

0

0

0

Toelichting

De uitgaven onder OD1, Uitvoeringskosten toezicht, hebben betrekking op de kosten van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM) die verband houden met de voorbereiding van wet- en regelgeving op het gebied van pensioenen. Structureel is hiervoor een budget van € 0,5 mln gereserveerd. De feitelijke kosten worden gebaseerd op de begrotingen van de toezichthouders, die vóór 1 december aan de minister van SZW worden voorgelegd. Op grond van de toezichtbegrotingen 2011 bedragen de kosten in 2011 € 670 000. De begrotingen 2012 van de toezichthouders zijn nog niet bekend.

De betaling van de rijksbijdrage aan het toezicht wordt centraal door het ministerie van Financiën uitgevoerd. De middelen op artikel 45 worden daartoe jaarlijks overgeboekt naar hoofdstuk IXB van de Rijksbegroting, waar ook de uiteindelijke uitgaven worden verantwoord. De uitgaven aan uitvoeringskosten toezicht op artikel 45 in 2010 zijn daarom gelijk aan 0.

De overige kosten bij OD 1 hebben betrekking op de kosten voor onderzoek. Structureel is hiervoor een budget van € 250 000 beschikbaar. In 2011 is voor onderzoek extra geld ingezet uit andere budgetten.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

1 Waarborgen van de toekomstbestendigheid en het bereik van het aanvullend pensioenstelsel

Operationele doelstelling

Motivering

Mogelijk maken dat zoveel mogelijk werknemers op collectieve en solidaire wijze een aanvulling op de AOW krijgen, waarmee zij na pensionering hun levensstandaard zo goed mogelijk kunnen handhaven.

De rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard en de evaluatie van het financieel toetsingskader laten zien dat economische en demografische ontwikkelingen de houdbaarheid van de aanvullende pensioenen – de tweede pijler van het pensioenstelsel – ernstig kunnen aantasten.

Daarom moet er gezocht worden naar een nieuw evenwicht tussen ambitie, zekerheid en kosten. Overheid en sociale partners buigen zich over de vraag hoe om te gaan met financiële onzekerheid en demografische veranderingen.

Voor de stand van zaken met betrekking tot het pensioenakkoord wordt verwezen naar de beleidsagenda.

  • De Pensioenwet;

  • Wet verplichte beroepspensioenregeling;

  • Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

  • Fiscale faciliteiten voor de opbouw van aanvullende pensioenen («Witteveenkader»);

  • Materieel en prudentieel toezicht door DNB op pensioenfondsen en pensioenverzekeraars;

  • Overleg met sociale partners over de inrichting van het pensioenstelsel.

Instrumenten

  • Uitoefening van toezicht door DNB en de AFM op de pensioenfondsen en de verzekeraars;

  • Modernisering van de mogelijkheden om pensioenregelingen uit te voeren (Algemene Pensioeninstelling);

  • Uitwerking van de voorgestelde maatregelen in het kader van de brede aanpak van de pensioenproblematiek. De financiële eisen aan pensioenfondsen in het financieel toetsingskader worden aangescherpt, zodat de toegezegde zekerheid van pensioenuitkeringen beter waargemaakt kan worden.

Activiteiten

  • Werkgevers;

  • Werknemers;

  • Pensioenuitvoerders;

  • Gepensioneerden.

Doelgroepen

Indicatoren

De focus van OD 1 ligt op de prudentiële en materiële aspecten van het pensioenbeleid, i.c. de financiële gezondheid van pensioenfondsen, rechten van deelnemers en deskundigheidseisen gesteld aan pensioenfondsbestuurders. Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van de prestaties op deze terreinen; de overheid zorgt voor ondersteuning door middel van het bieden van een wettelijk kader voor afspraken over de pensioenvoorziening. De mate waarin dit wettelijk kader bijdraagt aan het bereiken van de operationele doelstelling is niet op een betekenisvolle manier in een prestatie-indicator te vatten.

Aantal fondsen met een reservetekort

Kengetallen

Een pensioenfonds heeft een reservetekort als het vermogen van het fonds lager is dan het vereiste eigen vermogen dat op de lange termijn aangehouden moet worden om aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. Bij de bepaling van het vereiste eigen vermogen wordt rekening gehouden met de beleggingsrisico’s die een fonds loopt. Een gemiddeld pensioenfonds heeft geen reservetekort als de dekkingsgraad hoger is dan 130%. Op basis van de eerstekwartaalcijfers 2011 van DNB leek de financiële positie van pensioenfondsen zich te herstellen, maar in de maanden erna is de gemiddelde dekkingsgraad van veel pensioenfondsen weer gedaald als gevolg van de rente- en beursontwikkelingen. Aan het eind van 2011 moeten de pensioenfondsen bij DNB aangeven hoe ze ervoor staan en of bepaalde maatregelen nodig zijn om weer boven de (minimaal) vereiste dekkingsgraad van 105% te komen. Als de dekkingsgraad onder de 105% komt kunnen pensioenfondsen de pensioenen niet aanpassen aan de inflatie, waardoor de pensioenuitkering lager uitvalt.

Aandeel actieve deelnemers naar type regeling

Pensioenfondsen streven naar goedkopere en minder risicovolle regelingen. Een uitkeringsovereenkomst op basis van het eindloon is erg kostbaar, omdat het uiteindelijke pensioeninkomen afhankelijk is van het salaris dat de werknemer verdient voorafgaand aan het moment van uitdiensttreding. Door onder meer de overstap van eindloon naar middelloon – waarbij het op te bouwen pensioeninkomen een gewogen gemiddelde is van alle pensioengrondslagen – kunnen pensioenfondsen hun financiële positie verbeteren. Dit is al op grote schaal gebeurd: 90% van de actieve deelnemers heeft een uitkeringsovereenkomst op basis van middelloon. Daarnaast zal een aantal kleine ondernemingspensioenfondsen het pensioen niet meer in eigen beheer uitvoeren, maar onderbrengen bij pensioenverzekeraars (AFM onderzoek 2010). Naar verwachting zal het aantal beschikbare premieregelingen – waarbij de werkgever per jaar een vooraf bepaalde bijdrage beschikbaar stelt ten behoeve van de pensioenopbouw van zijn personeel – daarmee toenemen. Op grond van de DNB cijfers over het eerste kwartaal van 2011 kan worden geconstateerd dat het beeld het afgelopen jaar niet veranderd is.

Verhouding actieve deelnemers en pensioengerechtigden

Het aantal actieve deelnemers per pensioengerechtigde geeft de verhouding tussen premiebetalers en pensioenontvangers weer. Vergrijzing heeft een direct effect op het pensioenvermogen van pensioenfondsen. Als het aantal gepensioneerden stijgt ten opzichte van het aantal premiebetalers, moet een afnemende groep premiebetalers een flink hogere premie betalen om het pensioenvermogen van pensioenfondsen op het vereiste peil te brengen. Aan de premiestijging zit een limiet vanwege de internationale concurrentiepositie van Nederland en de koopkracht van werknemers. In 2009 waren er gemiddeld 2,1 actieve deelnemers per pensioengerechtigde. In 2008 bedroeg het aantal actieve deelnemers per pensioengerechtigde 2,2. Gegevens over 2010 waren bij het opstellen van de begroting nog niet beschikbaar.

Indexatiebeleid naar aandeel actieve deelnemers

Het kengetal indexatie naar aandeel actieve deelnemers geeft een indicatie van de mate waarin voor actieve deelnemers in pensioenregelingen afspraken zijn gemaakt over de aanpassing van de pensioenaanspraken aan loon- en prijsstijgingen (de zogenoemde maatstaf). Dit kengetal komt in de plaats van het kengetal aandeel actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting. Dit kengetal is vervallen omdat inmiddels rond de 90% van de deelnemers gebruik kan maken van deze mogelijkheid en dit percentage al enige tijd stabiel is.

In het indexatiebeleid wordt gekeken naar de ambitie van het fonds, de methode voor toekenning van de indexatie en de verwachting van de realisatie van dit beleid. Met de ambitie wordt aangegeven welke deel van de voorwaardelijke indexatie in de premie wordt verwerkt. Een pensioenfonds kan op drie manieren omgaan met indexatie: geen indexatie, onvoorwaardelijke indexatie en voorwaardelijke indexatie. Dat betekent het volgende:

  • Zonder indexatiebeleid of indexatietoezegging hoeft het pensioenfonds hiervoor geen geld te reserveren.

  • Bij onvoorwaardelijke indexatie moet er geld gereserveerd worden, omdat de aanspraken volledig worden geïndexeerd ongeacht de financiële positie van het fonds.

  • Bij een voorwaardelijke indexatietoezegging wordt er geld gereserveerd via heffing op premies of uit overrendement. Bij een dergelijke toezegging kan de maatstaf worden gehanteerd die betrekking heeft op verwachtingen ten aanzien van de toekomstige toeslagverlening. Als de financiële positie van het fonds niet toelaat dat er wordt geïndexeerd, kan dat zorgen voor een geleidelijke uitholling van het pensioen.

Er is sprake van een positief beeld; het aantal actieve deelnemers aan wie geen indexatie wordt toegekend is gedaald en het aantal deelnemers met een voorwaardelijke toezegging gekoppeld aan een maatstaf is gestegen.

Tabel 45.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Realisatie

20111

Aantal fondsen met een reservetekort

Aantal fondsen (absoluut)

339

327

Aantal deelnemers betrokken bij deze fondsen (absoluut)

5 393 813

5 440 441

       

Aandeel actieve deelnemers (%)

     

– Uitkeringsovereenkomst op basis van eindloon

1

1

1

– Uitkeringsovereenkomst op basis van middelloon

90

90

90

– Beschikbare premieregeling

5

5

5

– Overig

4

4

4

       

Verhouding actieve deelnemers en pensioengerechtigden

2,1

       

Indexatiebeleid naar aandeel actieve deelnemers (%)

     

– Geen indexatietoezegging

3,3

0,2

– Geen indexatiebeleid

4,9

5,1

– Voorwaardelijke toezegging niet gekoppeld aan maatstaf

0,5

0,5

– Voorwaardelijke toezegging wel gekoppeld aan maatstaf

88,6

91,8

– Onvoorwaardelijke toezegging

2,2

2,0

– Combinatie voorwaardelijk en onvoorwaardelijk

0,4

0,4

Bron: DNB, Statistieken

X Noot
1

Eerste kwartaal 2011

2 Bevorderen van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening

Operationele doelstelling

  • Bevorderen van een doeltreffende informatievoorziening over pensioenvoorzieningen, zodat deelnemers tijdig in staat zijn een afgewogen beslissing te nemen over het wegwerken van eventuele tekorten in de pensioenopbouw;

  • Bevorderen van de kwaliteit van het bestuurs- en beleidsproces van pensioenfondsen.

Motivering

  • Pensioenwet, met name de bepalingen over voorlichting aan deelnemers en de bepalingen over medezeggenschap en de governance bij pensioenuitvoerders;

  • Gedragstoezicht door AFM op pensioenfondsen en verzekeraars;

  • Overleg met sociale partners over de verbetering van de kwaliteit van besturen van pensioenfondsen en pensioenuitvoerders;

  • Toetsing deskundigheid bestuurders door DNB.

Instrumenten

  • Uitwerking van de voorgestelde maatregelen in het kader van de verbetering van de governance:

    • verhogen van de eisen aan de (financiële) deskundigheid van pensioenfondsbestuurders;

    • zorgen dat een betere vertegenwoordiging van de belangen van deelnemers en gepensioneerden in of ten aanzien van het pensioenfondsbestuur mogelijk wordt;

    • stroomlijning van de wettelijke taken van de verschillende organen in het pensioenfonds (deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, e.d.).

  • Ondersteunen van projecten van CentiQ, en andere activiteiten ter bevordering van het pensioenbewustzijn.

Activiteiten

  • Deelnemers;

  • Gewezen deelnemers;

  • Gepensioneerden.

Doelgroepen

Indicatoren

Het primaat voor het maken van afspraken over het bevorderen van een doeltreffende informatievoorziening over pensioenvoorzieningen ligt bij sociale partners. De mate waarin deze doelstelling wordt bereikt valt niet uit te drukken in een indicator, waarop de overheid kan sturen.

De mate van pensioenonbewustzijn

Kengetallen

Uit onderzoek (Pensioenbewustzijnmeter van TNS NIPO, dat in opdracht van CentiQ wordt verricht) blijkt het pensioenonbewustzijn te zijn toegenomen met 6% ten opzichte van 2009. Pensioenbewustzijn is de mate waarin men op de hoogte is van het pensioeninkomen bij ouderdom, de kennis over de toereikendheid van dat inkomen en de kennis over mogelijkheden om meer pensioen op te bouwen. Op basis van de combinatie van deze aspecten wordt bepaald in welke mate iemand pensioenbewust is. Op dit moment is 72% van de werknemers in Nederland volledig pensioenonbewust; dit was in 2009 nog 66%. De omvang van de groep werknemers die deels pensioenbewust is, is ook afgenomen. Was 15% van de werknemers in 2009 in Nederland nog deels pensioenbewust, in 2010 is dat 11%. Het aandeel deels pensioenonbewusten en volledig pensioenbewusten is in vergelijking met 2009 gelijk gebleven (17%). Steeds meer pensioenonbewusten hebben het idee dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het pensioen (bron: TNS NIPO, maart 2011). De pensioensector wil zich inspannen om het percentage volledig pensioenonbewuste Nederlanders eind 2011 terug te brengen tot 50%.

In de begroting 2011 was een andere indicator opgenomen, namelijk «inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen». Deze informatie was afkomstig van het onderzoek Kennis van ouderdomspensioen, dat werd verricht door Research voor Beleid. Door het stopzetten van deze monitor is in de begroting 2012 gebruik gemaakt van de resultaten van TNS NIPO over het pensioenonbewustzijn.

Het bereik van het pensioenregister

Begin 2011 is de website mijnpensioenoverzicht.nl gelanceerd. Op die site kunnen burgers zien hoeveel pensioen zij hebben opgebouwd. Het jaarlijks volgen van het aantal personen dat de website bezoekt, het totale aantal pensioenen dat is getoond en het totaal aantal ontvangen vragen per e-mail, telefoon en post, kan een indicatie geven over de betrokkenheid van burgers bij hun pensioen. Op dit moment kunnen nog geen jaarcijfers worden gegeven. Wel is een actuele stand van zaken per 1 juli 2011 opgenomen.

Het aantal individuele bezoekers aan de website vertoont een stabiel beeld van circa 150 000 per maand, met uitschieters voor de maanden januari (1,2 mln), februari (0,4 mln) en maart (0,3 mln). Geheel in lijn hiermee is het totale aantal pensioenen dat is getoond: in de eerste drie maanden meer dan 3 mln, de andere maanden gemiddeld 300 000. Daarnaast ontvangt het service centre pensioenregister maandelijks bijna 1 700 vragen per e-mail, telefoon of per post.

Tabel 45.4 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Ramingen 2011

Ramingen 2012

Mate van pensioenonbewustzijn (%)1

66

72

50

Bezoek aan website mijnpensioenoverzicht.nl2

       

– Totaal aantal bezoekers

2 456 6083

– Totaal aantal pensioenen dat is getoond

4 283 7743

– Totaal aantal ontvangen e-mails, telefoon en post

9 9153

X Noot
1

Bron: TNS NIPO, De pensioenbewustzijnmeter

X Noot
2

Bron: Stichting Pensioenregister: cijfermatige rapportage t/m juni 2011

X Noot
3

Dit betreft de actuele stand per juli 2011

Artikel

46 Inkomensbescherming met activering

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om personen te beschermen tegen de financiële risico’s als gevolg van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid en hen te prikkelen om zo spoedig mogelijk weer aan de slag te gaan. Daarbij wordt hen een inspanningsverplichting opgelegd om betaalde arbeid te verkrijgen, dan wel maatschappelijk te participeren. Aan werkgevers, andere private partijen of gemeenten worden prikkels gegeven die aan preventie en activering bijdragen.

SZW creëert de voorwaarden voor het verlenen van uitkeringen en zorgt voor de uitvoering door het verstrekken van uitkeringen of het laten verstrekken ervan door UWV, SVB, gemeenten of private partijen. Daarnaast richt SZW het regelgevend kader in zodat private arrangementen mogelijk en rechtszeker zijn.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequate bescherming van personen tegen inkomensverlies;

  • de vormgeving en werking van het wettelijke stelsel;

  • de coördinatie van het rijksbeleid op het terrein van armoede en sociale uitsluiting;

  • de bepaling van de hoogte van het sociale minimum en de algemene bijstandsniveaus;

  • de bepaling van de op te leggen verplichtingen aan de uitkeringsgerechtigden;

  • de sturing en het toezicht op een rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en SVB;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN);

  • de monitoring van uitvoering door private partijen;

  • het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de bijstandswetten door gemeenten.

Externe factoren

De conjunctuur is een belangrijke factor in de volumeontwikkeling en daarmee het budgettaire beslag van een aantal wetten binnen deze algemene doelstelling. Daar waar dat van toepassing is, wordt daar bij de operationele doelstelling op ingegaan.

Het behalen van de algemene doelstelling hangt af van:

  • de economische omstandigheden die van invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt;

  • een effectieve uitvoering van de wetten door UWV, SVB, gemeenten en private partijen;

  • de mate van naleving van de verplichtingen uit wet- en regelgeving door de uitkeringsgerechtigden, werkgevers en betrokken private partijen;

  • de inspanning gericht op het verkrijgen van betaald werk, maatschappelijke participatie of het volgen van een opleiding van de uitkeringsgerechtigden.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen gedefinieerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren en kengetallen bij de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 46.1 Begrotingsuitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

7 139 531

7 606 015

6 935 504

7 297 423

7 179 615

7 333 189

7 438 184

Uitgaven

7 066 636

7 609 611

6 936 031

7 298 055

7 179 567

7 333 189

7 438 184

               

Programma-uitgaven

7 057 515

7 602 825

6 936 031

7 298 055

7 179 567

7 333 189

7 438 184

waarvan juridisch verplicht

   

100%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

IOW Uitkeringslasten

1 741

6 047

6 042

4 840

3 026

1 511

604

IOW Uitvoeringskosten

1 566

459

250

200

125

0

0

               

Operationele Doelstelling 3

             

Wajong Uitkeringslasten

2 642 160

3 180 564

2 158 249

2 645 760

2 518 632

2 543 672

2 566 639

Wajong Uitvoeringskosten

125 194

97 669

137 837

131 832

78 539

70 240

70 087

               

Operationele Doelstelling 41

             

BIA Uitkeringslasten

3 597

3 325

0

0

0

0

0

BIA Uitvoeringskosten

287

101

0

0

0

0

0

Tri Uitkeringslasten

693

0

0

0

0

0

0

Tri Uitvoeringskosten

212

0

0

0

0

0

0

               

Operationele Doelstelling 5

             

Bundeling Uitkeringen

             

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)

4 056 157

4 041 114

4 379 535

4 389 581

4 453 653

4 592 262

4 673 783

IOAW

4 845

2 208

0

0

0

0

0

IOAZ

2 730

350

0

0

0

0

0

Bijstand Buitenland

2 500

2 965

2 600

2 588

2 569

2 558

2 558

Bijstand Zelfstandigen

118 077

145 187

113 338

103 610

103 390

103 374

103 370

WWIK Uitkeringslasten

3 590

0

0

0

0

0

0

WWIK Uitvoeringskosten

2 678

3 599

0

0

0

0

0

Vazalo

70

4 000

0

0

0

0

0

Handhaving

7 334

6 370

6 033

5 946

5 859

5 772

5 772

Bijstand overig

83 275

104 781

128 381

9 896

9 896

9 896

11 396

Overig

809

1 198

862

776

776

776

776

               

Operationele Doelstelling 6

             

Uitkeringen Caribisch Nederland

0

2 888

2 904

3 026

3 102

3 128

3 199

               

Apparaatsuitgaven

9 121

6 786

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

9 121

6 786

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

48 236

15 404

0

0

0

0

0

X Noot
1

Operationele doelstelling 4 is met ingang van de begroting 2012 vervallen

Uitvoeringskosten UWV

Toelichting

Bij zowel de begrotings- als premiegefinancierde regelingen heeft een budgetneutrale herschikking van de uitvoeringskosten UWV plaatsgevonden. Deze vloeit voort uit een herijking van het model waarmee deze kosten berekend en aan de verschillende wetten toebedeeld worden. Om deze reden kunnen de uitvoeringskosten van een wet in 2012 verschillen ten opzichte van 2011, of tussen beide jaren een ander verloop vertonen dan de uitkeringslasten. Daarnaast zijn vanaf 2013 de regeerakkoordtaakstellingen technisch in de uitvoeringskosten UWV verwerkt. Het verloop van de uitvoeringskosten kan hierdoor afwijken van dat van de uitkeringslasten.

IOW (Inkomensvoorziening oudere werklozen)

Werknemers van zestig jaar of ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos zijn geworden en langer dan 3 maanden recht hebben op een WW-uitkering, komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW-uitkering. Bij recht op een IOW-uitkering behouden oudere werklozen dat recht totdat ze 65 jaar worden. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

De eerste werklozen zijn per 1 december 2009 ingestroomd in de IOW. De laatste IOW-uitkeringen eindigen in 2016. Omdat instroom in de IOW pas in 2010 voor het eerst een heel kalenderjaar betreft, zullen de uitkeringslasten – als gevolg van de opbouw van het bestand – in 2011 toenemen. In 2012 blijft het volume IOW naar verwachting op hetzelfde niveau als in 2011. Vanwege de tijdelijkheid van de regeling neemt het volume vanaf 2013 af.

Wet Wajong (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)

De Wet Wajong vormt de inkomensvoorziening voor jonggehandicapten. Het belangrijkste doel van de nieuwe Wet Wajong, die op 1 januari 2010 in werking is getreden, is om jongeren met een beperking te ondersteunen bij het vinden en behouden van een baan bij een reguliere werkgever. Dit ter bevordering van hun emancipatie en integratie in de samenleving.

De uitkeringslasten Wajong dalen in 2012 sterk ten opzichte van 2011. Deze daling kent twee technische achtergronden. Ten eerste is dat het voornemen van het kabinet om per 2012 de anticumulatiebaten van Wajong-, WAO- en WAZ-gerechtigden met een Wsw-dienstbetrekking af te schaffen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 464). De anticumulatiebaten betreffen de verrekening van deze uitkeringen met de betreffende Wsw-salarissen. Tot en met 2011 werden de anticumulatiebaten geboekt als uitgaven bij de genoemde regelingen én als ontvangsten bij de Wsw. Het afschaffen van deze baten leidt tot een daling van de uitkeringslasten Wajong met € 390 mln en een even grote daling bij de ontvangsten Wsw; per saldo zijn er dus geen budgettaire gevolgen voor het Rijk (zie ook de toelichting bij de ontvangsten in tabel 48.2). De tweede technische oorzaak van de daling is een eenmalige kasschuif van € 414 mln aan uitkeringsuitgaven van 2012 naar 2011.

Onderliggend kent het bestand – en dus de uitgaven – nog een natuurlijke oploop in 2012, doordat een wettelijke regeling voor jonggehandicapten pas sinds 1976 bestaat. De uitstroom als gevolg van pensionering is hierdoor nog relatief laag, waardoor het bestand nog groeit. Ook is de instroom de laatste jaren aanzienlijk hoger dan in eerdere jaren. De nieuwe Wet Wajong, die per 2010 is ingevoerd, leidt wel tot minder aanvragen en daarmee tot minder instroom dan in de laatste jaren in de oude Wajong.

Het voornemen is tevens om met de Wet Werken naar Vermogen (WWNV) de instroom in de Wajong vanaf 2013 te beperken tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 297; zie ook de beleidsagenda). Hierdoor dalen de uitgaven. Personen die in 2012 instromen, maar wel arbeidsmogelijkheden hebben, vallen per 2014 niet meer onder de Wajong. Zij vallen dan eventueel onder de WWNV (evenals de mensen die vanaf 2013 niet meer in de Wajong stromen). Hierdoor neemt de uitstroom uit de Wajong tijdelijk extra toe en dalen de uitkeringslasten in 2014. Omdat de verwachte instroom en uitstroom ongeveer gelijk zijn in de jaren 2015 en 2016 wijzigen de verwachte uitgaven in die jaren niet sterk.

BIA (Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria)

Deze in 1996 in werking getreden tijdelijke wet tracht de inkomensgevolgen van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken. Om voor deze regeling in aanmerking te komen, diende men toentertijd voor 1 januari 1952 geboren te zijn. Omdat er dus – op herleving na – geen nieuwe gevallen meer bijkomen, zullen het volume, de uitkeringslasten en de uitvoeringskosten blijven dalen. De BIA vervalt met ingang van 1 december 2016.

In het kader van de vereenvoudiging van de administratieve uitvoering gaat de BIA met ingang van de begroting 2012 op in de TW (artikel 49). Operationele doelstelling 4 komt hierdoor te vervallen.

Tri (Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten)

De Tri is per 1 januari 2011 vervallen. De financiële afwikkeling van de Tri is overgeheveld naar artikel 97 (Aflopende regelingen).

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten zijn vanaf 2010 de gemeentelijke middelen voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) (tot en met 2011) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) gebundeld met het WWB-inkomensdeel. Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. De gebundelde uitkering wordt op basis van het verdeelmodel WWB over gemeenten verdeeld. De meerjarige ontwikkeling van het budget BUIG kan worden afgeleid uit de hieronder kort toegelichte deelbudgetten. Het deelbudget WWB is daarop het meest van invloed, omdat dit verreweg het grootste deelbudget betreft.

Tabel 46.2 Extra comptabel overzicht Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG) ( x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

BUIG

4 056 157

4 041 114

4 379 535

4 389 581

4 453 653

4 592 262

4 673 783

WWB-i

3 796 300

3 811 060

4 197 721

4 205 500

4 255 788

4 386 154

4 467 431

IOAW

166 811

143 440

129 778

132 046

145 829

154 072

154 317

IOAZ

24 331

23 119

22 662

22 662

22 662

22 662

22 662

Bbz-BUIG1

42 658

29 373

29 373

29 373

29 373

29 373

29 373

WWIK

26 057

34 122

0

0

0

0

0

X Noot
1

Betreft alleen de middelen voor levensonderhoud ten behoeve van startende ondernemers

WWB (Wet werk en bijstand)

Toelichting

Ingezetenen die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, kunnen onder bepaalde voorwaarden en totdat zij werk hebben gevonden een bijstandsuitkering van de gemeente krijgen. De uitgaven hiervoor hebben betrekking op het inkomensdeel van de WWB. De uitgaven in het kader van het werkdeel van de WWB (de middelen voor re-integratie) staan op beleidsartikel 47 (Re-integratie) en maken onderdeel uit van het participatiebudget. Voor de uitvoeringskosten bijstand ontvangen gemeenten een tegemoetkoming uit het Gemeentefonds.

De stijging van het macrobudget van de WWB van 2011 op 2012 hangt samen met het aflopen van het Bestuursakkoord SZW-VNG 2007–2011. Voor de raming vanaf 2012 wordt uitgegaan van de ramingssystematiek van voor 2007. Dit houdt in dat uitvoeringsrealisaties 2011 en verwachte conjuncturele effecten voor 2012 volledig worden verwerkt in de voor 2012 en verder geraamde macrobudgetten.

Het WWB-budget 2012 is om de volgende redenen bijgesteld:

  • Het kabinet heeft het voornemen om de WWB te wijzigen. Dit leidt in 2012 naar verwachting tot een besparing van € 32 mln (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 815, nr. 3). Belangrijkste wijziging daarbij is de aanscherping van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets (zie ook de beleidsagenda).

  • Het kabinet is voornemens om vanaf 2012 de overdraagbaarheid van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon geleidelijk af te bouwen, wat leidt tot lagere bijstandsuitkeringen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 777, nr. 3). In 2012 bedraagt de neerwaartse bijstelling als gevolg hiervan € 52 mln.

  • Een korting van € 400 mln op het ontschotte participatiebudget leidt tot € 100 mln extra uitkeringslasten WWB (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 16).

  • Het kabinet heeft het voornemen om vanaf 2012 het regime voor jongeren onder de 27 jaar in de WWB onder te brengen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 815, nr. 3). Hierdoor worden de verwachte uitgaven aan bijstandsuitkeringen aan personen jonger dan 27 jaar niet meer afzonderlijk opgenomen in de budgettaire tabellen. Deze maatregel is budgettair neutraal.

  • De stevigere aanpak van fraude leidt naar verwachting tot een besparing op de WWB-uitgaven van € 12 mln in 2012, oplopend naar € 52 mln vanaf 2013.

Daarnaast is er het voornemen tot invoering in 2013 van de WWNV. Als gevolg hiervan zal een deel van de doelgroep die voorheen de Wajong instroomde, vanaf dat moment tot de WWNV-populatie gaan behoren. Vanaf 2014 neemt het inkomensdeel WWB toe door de door het CPB in de middellange termijnraming verwachte toename van de werkloosheid.

IOAW (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)

De IOAW is een inkomensvoorziening op het niveau van het sociaal minimum voor oudere langdurige werklozen. De geraamde uitgaven in 2012 zijn lager dan die van 2011. In de jaren vanaf 2014 neemt de IOAW-raming toe als gevolg van de verwachte oploop van de werkloosheid. De niet-gebundelde uitgaven ten behoeve van de IOAW in 2010 en 2011 betreffen nabetalingen over eerdere jaren.

IOAZ (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)

De IOAZ is een inkomensvoorziening op het niveau van het sociaal minimum voor oudere zelfstandigen die wegens omstandigheden hun bedrijf hebben moeten beëindigen. Bij de IOAZ worden geen relevante ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten verwacht.

De niet-gebundelde uitgaven ten behoeve van de IOAZ in 2010 en 2011 betreffen nabetalingen over eerdere jaren.

Bbz (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële bijstand een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Sinds 2010 zijn de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers onderdeel van de gebundelde uitkering BUIG. Deze uitgaven bedragen circa € 29 mln structureel.

Voor de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen en de verstrekking van bedrijfskapitaal ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering Bbz. De hiermee gemoeide middelen zijn gebaseerd op de meest actuele gerealiseerde volumes en prijzen. Deze wijzen voor 2011 en verder op een benodigd budget van € 103 mln. Aan de budgetten 2011 en 2012 zijn middelen toegevoegd ten behoeve van nabetalingen en eenmalige uitkeringen over eerdere jaren. Het betreft € 41 mln voor 2011 en € 9 mln voor 2012.

WWIK (Wet werk en inkomen kunstenaars)

De WWIK geeft kunstenaars recht op een aanvulling van hun inkomen als zij met hun werk te weinig verdienen om in hun levensonderhoud te voorzien. Het voornemen van het kabinet is om de WWIK per 1 januari 2012 in te trekken (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 777, nr. 3). Daarom zijn de verwachte uitkeringslasten en uitvoeringskosten vanaf 2012 € 0.

Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 worden geen nieuwe gevallen meer toegelaten. Er zijn weinig ontwikkelingen ten aanzien van volume en daarmee van de uitgaven te verwachten. Momenteel worden de mogelijkheden bezien tot afkoop of vereenvoudiging van de regeling (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 75).

Vazalo (experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders/Wet voorziening arbeid en zorg alleenstaande ouders)

De Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders (Vazalo) is op 28 augustus 2007 gepubliceerd in het Staatsblad. De wet zou in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het kabinet is voornemens de Wet Vazalo in te trekken. Recent is hiervoor een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 815, nr. 3).

Handhaving

Bij het stellen van voorwaarden behoort tevens de controle op de handhaving daarvan, alsook de inzet van middelen hiervoor. De WWB biedt aan gemeenten een financiële prikkel die bevordert dat zij zich inspannen voor handhaving. Daarnaast stimuleert en ondersteunt SZW de handhaving door gemeenten. Uit dit begrotingsartikel worden voornamelijk de uitvoeringskosten van het Inlichtingenbureau voor gemeenten bekostigd. Vanaf 2012 staan de middelen voor het Handhavingsprogramma 2011–2014 op artikel 98.

Bijstand overig

De overige bijstandsuitgaven hebben betrekking op de incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen voor gemeenten die tekort komen op hun budget Inkomensdeel WWB, de uitgaven van de Toetsingscommissie WWB, het onderhoud en de doorontwikkeling van de WWB, en enkele kleine voorzieningen. In de jaren 2009–2011 bevatte de dit budget ook de tijdelijke extra middelen behorende bij het Actieplan Schuldhulpverlening. Omdat vanaf 2012 hiervoor nagenoeg geen budget meer beschikbaar is, is het budget vanaf 2012 substantieel kleiner dan in de jaren daarvoor.

Uitkeringen Caribisch Nederland

De regelingen van SZW voor Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van inkomensbescherming betreffen een drietal werknemersverzekeringen (de Cessantiawet, de Ongevallenverzekering en de Ziekteverzekering) en de Onderstand. De hieruit voortvloeiende uitkeringslasten bedragen vanaf 2011 € 3 mln.

Tabel 46.3 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Uitgaven

17 021 276

16 816 280

16 513 747

16 839 556

17 475 312

17 954 815

18 607 164

               

Programma-uitgaven

17 021 276

16 816 280

16 161 882

15 980 610

16 102 387

16 109 295

16 253 108

Operationele doelstelling 1

             

WW uitkeringslasten

4 996 618

4 740 259

4 470 963

4 599 408

5 003 432

5 144 614

5 396 027

WW uitvoeringskosten

400 665

508 229

525 464

547 462

572 711

619 213

625 143

Operationele doelstelling 2

             

WAO uitkeringslasten

7 465 814

6 915 891

6 111 406

5 495 508

4 961 979

4 490 107

4 059 539

WAO uitvoeringskosten

202 225

197 108

116 630

102 228

88 138

79 714

75 070

IVA uitkeringslasten

474 202

680 278

898 434

1 119 203

1 350 254

1 592 828

1 846 424

IVA uitvoeringskosten

49 596

53 745

54 849

55 538

56 480

57 402

57 402

WGA uitkeringslasten

1 124 932

1 481 312

1 727 078

1 946 952

2 125 664

2 249 176

2 323 890

WGA uitvoeringskosten

173 789

129 139

160 349

153 230

137 005

139 696

146 823

ZW uitkeringslasten

1 511 604

1 547 315

1 541 373

1 478 049

1 377 798

1 342 354

1 340 454

ZW uitvoeringskosten

285 825

249 235

292 400

256 391

232 992

225 577

225 316

WAZ uitkeringslasten

323 006

289 690

253 596

218 618

189 167

162 611

151 266

WAZ uitvoeringskosten

13 000

24 079

9 340

8 023

6 767

6 003

5 754

               

Nominaal

0

0

351 865

858 946

1 372 925

1 845 520

2 354 056

               

Ontvangsten

203 000

256 000

287 163

318 466

410 475

493 588

508 761

WW (Werkloosheidswet)

Toelichting

Werknemers die geheel of gedeeltelijk werkloos worden, kunnen voor een bepaalde periode het verlies aan inkomen opvangen met een WW-uitkering. Na een oploop van het aantal WW-uitkeringen in 2009 en 2010 als gevolg van de economische crisis zal het aantal WW-uitkeringen in 2011 weer afnemen. De dalende trend van WW-uitkeringen zet zich door in 2012, maar zwakt wel af door de sombere economische vooruitzichten. De onzekerheid over de economische ontwikkeling is groot, waardoor ook de raming van de WW-uitgaven met veel onzekerheid omgeven is.

De stevigere aanpak van fraude leidt naar verwachting tot een besparing op de WW-uitgaven van € 10 mln in 2012, oplopend tot € 42 mln vanaf 2013.

WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)

Werknemers die vóór 1 januari 2004 ziek en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt zijn geworden, hebben recht op een WAO-uitkering. De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen verstrekt bij herleving op basis van oud recht. Omdat er meer uitkeringen worden beëindigd dan dat er nieuw worden toegekend, laten de WAO-uitgaven een daling zien.

Daarnaast heeft het afschaffen van de anticumulatiebaten Wsw vanaf 2012 een daling van ongeveer € 150 mln op de uitgaven tot gevolg. Deze wijziging is puur technisch van aard, omdat deze afschaffing tevens leidt tot een daling van de Wsw-ontvangsten met € 150 mln (zie ook de toelichting bij de ontvangsten in tabel 48.2).

WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)IVA (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten)WGA (Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten)

Werknemers die ná 1 januari 2004 ziek en als gevolg daarvan, na twee jaar wachttijd, meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard, hebben recht op een WIA-uitkering. In de WIA staat werk voorop, ligt het accent op wat mensen wel kunnen en is er tegelijkertijd inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De Regeling inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) verzorgt een loonvervangende uitkering voor werknemers die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) verzorgt een aanvulling op het met arbeid verdiende inkomen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, of een minimumuitkering als zij niet of niet in voldoende mate (minder dan 50% van hun resterende verdiencapaciteit) werken.

Met een brief van 25 maart jl. heeft het kabinet de evaluatie van de Wet WIA en een kabinetsstandpunt aan het parlement gezonden (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 1). In het kabinetsstandpunt is onder meer aangegeven dat het totaal aan maatregelen van het afgelopen decennium – de Wet verbetering Poortwachter, de verlenging van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte naar 2 jaar, de aanscherping van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de Wet WIA – heeft geleid tot een activerend arbeidsongeschiktheidsstelsel. Als gevolg daarvan is het langdurig ziekteverzuim drastisch gedaald. De jaarlijkse instroom in de Wet WIA bedraagt nog maar 1/3 van de WAO-instroom in de jaren 2000/2001.

Binnen dit beeld vormen de positie van vangnetters en de recent stijgende WIA-instroom aandachtspunten (zie ook de beleidsagenda).

Zieke uitzendkrachten, werknemers die ziek zijn geworden in een tijdelijk dienstverband van wie het contract is afgelopen, zieke werklozen, vrouwen die ziek zijn als gevolg van zwangerschap, orgaandonoren en werknemers met een no-riskpolis doen bij ziekte een beroep op het vangnet van de Ziektewet (zij worden daarom ook wel vangnetters genoemd). Inmiddels bestaat de helft van de WGA-instroom uit vangnetters, terwijl zij een aanzienlijk beperkter deel van de verzekerde doelgroep uitmaken. Ook presteert deze groep veel slechter ten aanzien van (gedeeltelijke) werkhervatting. Van de gedeeltelijk WGA-gerechtigden afkomstig uit een vast dienstverband werkt in 2009 63%. Van de gedeeltelijk WGA-gerechtigden afkomstig uit het vangnet-ZW werkt in 2009 27%. Vastgesteld kan worden dat het gevoerde beleid met betrekking tot arbeidsongeschiktheid onvoldoende effect heeft gehad voor vangnetters.

In de Voorjaarsnota is reeds gemeld dat de instroom in de WIA sneller oploopt dan ten tijde van de Begroting 2011 werd verwacht. Deels is de stijging van de instroom te verklaren door ingroei-effecten van de Wet WIA en demografie. De instroom in de WIA stijgt echter harder dan op grond van deze oorzaken te verklaren is. Dat wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de mensen die voorafgaand aanspraak hadden op een ZW-uitkering. Dat komt niet zozeer doordat ze vaker ziek zijn, maar wel doordat hun gemiddelde verblijfsduur in de Ziektewet toeneemt. Om die reden worden ook meerjarig hogere instroomniveaus verwacht. Naar verwachting zal er in 2012 zo’n € 120 mln extra worden uitgegeven aan de WIA. Dit loopt op naar ongeveer € 270 mln in 2015.

Daarom is ten aanzien van de vangnetters een pakket aan maatregelen in voorbereiding. Dit pakket stimuleert de vangnetters, de (ex-)werkgevers en de uitvoerders meer om langdurig verzuim en instroom in de WIA te voorkomen. De beoogde invoeringsdatum van dit pakket aan maatregelen is 1 januari 2013. Het voornemen is om per 1 januari 2014 differentiatie in de financiering van het vangnet ZW en de WGA in te voeren. Dit bespaart in 2015 € 10 mln op de WGA-uitkeringslasten, in 2016 € 35 mln en dit loopt op tot een structureel niveau van € 80 mln.

Ten aanzien van de WGA-vervolguitkering is het voornemen om met ingang van 1 juli 2012 het woonlandbeginsel van toepassing te laten zijn. De budgettaire gevolgen hiervan zijn nihil.

Vanwege de bij nieuwe regelingen gebruikelijke opbouw van het bestand worden er meer uitkeringen toegekend dan dat er worden beëindigd. De uitkeringslasten IVA en WGA stijgen hierdoor.

ZW (Ziektewet)

De Ziektewet (ZW) verzekert het ziekterisico voor werknemers die geen werkgever met een loondoorbetalingsplicht meer hebben, zoals WW-ers, uitzendkrachten en tijdelijke werknemers na het einde van het dienstverband. Daarnaast geldt de ZW voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn tot het verrichten van hun arbeid (als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis.

In 2011 stijgen de uitgaven ZW voornamelijk door een toename van de groepen zieke werklozen en flexwerkers. Deze stijging gaat gepaard met extra instroom in de WIA. In 2012 zijn de verwachte uitgaven nagenoeg gelijk aan die van 2011.

Per 1 januari 2013 wil de regering de loongerelateerde periode in de ZW beperken conform de arbeidsverledeneis zoals deze ook geldt voor de loongerelateerde WGA-uitkering. Na deze periode wordt de ZW-uitkering verlaagd naar 70% van het minimumloon. Dit bespaart ongeveer € 10 mln per jaar op de uitkeringslasten. Bovendien is het voornemen om vanaf 2013 de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid, die momenteel bij de WIA-poort plaatsvindt, te vervroegen. De hieraan gekoppelde besparing bedraagt in 2013 circa € 15 mln en bereikt in 2015 inclusief uitvoeringskosten het structurele niveau van € 110 mln.

Voorts bestaat het voornemen om per 1 januari 2013 voor uitzendbureaus bij ziekte van een uitzendkracht een loondoorbetalingsperiode van 2 weken in te voeren.

Daarnaast bestaat het voornemen om per 1 januari 2014 differentiatie in de financiering voor het vangnet ZW en de vangnetlasten-WGA in te voeren. Als gevolg van het aankondigingseffect leidt dit al in 2013 tot een besparing van € 8 mln op de uitkeringslasten. De besparing loopt op tot een structureel niveau van € 40 mln in 2014.

WAZ (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

Via de WAZ waren ondernemers verzekerd tegen de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. De uitgaven WAZ vertonen daarom een dalende trend.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De budgetten voor OD1, OD2, OD3 en OD6 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen. De budgetten voor OD5 zijn vrijwel volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat werknemers bij werkloosheid een tijdelijk loonvervangend inkomen ontvangen én tot werkhervatting worden gestimuleerd

Operationele doelstelling

Motivering

Om de tijdelijke inkomensbescherming van werknemers bij werkloosheid te waarborgen en hen te activeren tot werkhervatting.

  • Werkloosheidswet (WW);

  • Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • In stand houden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende wettelijke verzekering tegen werkloosheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving.

  • Verzekerden (werknemers);

  • WW-gerechtigden;

  • IOW-gerechtigden;

  • Premiebetalers (werkgevers).

Doelgroepen

Indicatoren

De onderstaande indicatoren bieden inzicht in de activerende werking van de WW:

Instroomkans WW 55+

De indicator geeft de verhouding weer van de instroomkans in de WW van mensen van 55 jaar en ouder ten opzichte van de gemiddelde instroomkans voor de totale populatie. Het streven is de instroomkans van mensen van 55 jaar en ouder niet hoger te laten oplopen dan de gemiddelde instroomkans in de WW.

Werkhervatting binnen 12 maandenWerkhervatting binnen 12 maanden 55+

De werkhervattingsindicatoren bieden een aanwijzing voor de activerende werking van de WW. Beide indicatoren geven weer hoeveel WW-gerechtigden, en hoeveel WW-gerechtigden die bij instroom in de WW 55 jaar of ouder waren, binnen een jaar na aanvang van hun uitkering vanwege werkhervatting zijn uitgestroomd. Aan de streefwaarden ten aanzien van werkhervatting ligt een meerjarige doelstelling ten grondslag om de werkhervattingskansen jaarlijks met 1-procentpunt te doen stijgen.

Nalevingniveau van opgave inkomen uit arbeid

In 2010 werd de verplichting van opgave inkomen uit arbeid in 90% van de gevallen nageleefd. Het streven is deze naleving de komende jaren verder te verhogen, tot in eerste instantie minimaal 91% in 2012. Streefwaarden voor latere jaren zullen in de volgende begroting worden opgenomen, wanneer ook meer bekend is over de exacte vormgeving van de voorgenomen plannen ten aanzien van de aanscherping van de fraude-aanpak. In de beleidsagenda wordt nader ingegaan op deze aanscherping van de fraude-aanpak.

Tabel 46.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Instroomkans in de WW van de leeftijdscategorie 55 en ouder t.o.v. de gemiddelde instroomkans1

0,86

≤0,86

≤0,86

≤0,86

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden (%)2

45

47

48

52

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden die bij instroom 55 jaar of ouder waren (%)2

31

31

32

36

Nalevingniveau van opgave inkomen uit arbeid3

90

-

91

n.t.b.

X Noot
1

Bron: UWV, Jaarverslag

X Noot
2

Bron: UWV, Administratie

X Noot
3

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS-informatie

WW

Kengetallen

Door de crisis is het volume van de ontslagwerkloosheid in 2010 (234 dzd uitkeringsjaren) gestegen ten opzichte van 2009 (197 dzd uitkeringsjaren). Het aantal WW-uitkeringen is echter vanaf begin 2010 gedaald; deze dalende trend van het aantal WW-uitkeringen zet zich naar verwachting door in 2011 en 2012, maar zwakt wel af door de sombere economische vooruitzichten. Voor deze jaren is het aantal WW-uitkeringsjaren geraamd op respectievelijk 222 dzd en 218 dzd. De onzekerheid over de economische ontwikkeling is groot, waardoor ook de raming van het WW-volume met veel onzekerheid omgeven is.

Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van het WW-volume in de periode 2008–2011.

Grafiek WW-volume (x 1 000 uitkeringen)

Grafiek WW-volume (x 1 000 uitkeringen)

IOW

De eerste oudere werklozen zijn op 1 december 2009 ingestroomd in de IOW. Het aantal lopende uitkeringen was in 2010 400 dzd. Vanwege de natuurlijke opbouw van het IOW-bestand loopt dit volume licht op in 2011 en 2012.

Handhaving

  • De toename in 2009 en 2010 van het aantal fraudeconstateringen en het daarmee gemoeide totale fraudebedrag houdt verband met de groei van het aantal WW-ers in dat jaar.

  • In bijna alle gevallen vindt er afdoening plaats.

Tabel 46.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Volume ontslagwerkloosheid (x 1 000 uitkeringsjaren)

234

222

218

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1 000)

415

360

316

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1 000)

421

385

345

Aantal lopende uitkeringen (volume) IOW (x 1 000)

0,4

<0,5

<0,5

Bron: UWV, Jaarverslag

Tabel 46.6 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving

     

Kennis van de verplichtingen (%)

91

92

1

Aantal overtredingen WW (x 1 000)

14

18

22

Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)

18,4

26,1

29,7

Percentage afdoening (%)

99

99

100

Bron: UWV, Jaarverslag

X Noot
1

Realisatie over 2010 niet beschikbaar

2 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening en werkhervatting voor arbeidsongeschikte en zieke werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Werknemers te verzekeren tegen het risico van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid of ziekte.

  • Loondoorbetaling bij ziekte (BW);

  • Ziektewet (ZW);

  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), bestaande uit:

    • Regeling Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA);

    • Regeling Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

  • Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);

  • Wet arbeidsongeschiktheidsuitkering zelfstandigen (WAZ);

  • De tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • In stand houden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende inkomensverzekering tegen het risico van arbeidsongeschiktheid;

  • Financiële prikkels voor arbeidsongeschikte werknemers om aan het werk te blijven of het werk te hervatten;

  • Financiële prikkels voor werkgevers om zieke of arbeidsongeschikte werknemers in dienst te houden of te nemen;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving.

  • Werknemers;

  • Zelfstandigen die voor 1 augustus 2005 arbeidsongeschikt zijn geworden;

  • Uitkeringsgerechtigden;

  • Premiebetalers (werkgevers).

Doelgroepen

Aandeel werkende WGA’ers

Indicatoren

  • Het streven is dat van de WGA-gerechtigden met een resterende verdiencapaciteit (ongeveer 23 000 personen in 2010) minstens de helft betaalde arbeid verricht.

  • WGA-ers starten met een loongerelateerde uitkering. Als er verdiencapaciteit resteert, ontvangt een WGA-er vervolgens –  afhankelijk van de mate waarin die resterende verdiencapaciteit wordt benut –  een loonaanvullingsuitkering of een (lagere) vervolguitkering. Het streven is dat van de gedeeltelijke WGA-gerechtigden in de vervolgfase minimaal de helft in voldoende mate werkt.

Nalevingniveau van opgave inkomen uit arbeid

In 2010 werd de verplichting van opgave inkomen uit arbeid in 96% van de gevallen nageleefd. Het streven is dit nalevingspercentage te handhaven op minimaal 96% in 2012. Streefwaarden voor latere jaren zullen in de volgende begroting worden opgenomen, wanneer ook meer bekend is over de exacte vormgeving van de voorgenomen plannen ten aanzien van de aanscherping van de fraude-aanpak. In de beleidsagenda wordt nader ingegaan op deze aanscherping van de fraude-aanpak.

De streefwaarde bij het nalevingniveau is gelijk aan de realisatie. Achterliggende reden is dat witte fraude bij de AO-regelingen veel minder voorkomt dan bij de WW (witte fraude betreft via bestandskoppeling achterhaalde niet-naleving). De komende jaren zal door het fraudebeleid met name de witte fraude teruggebracht worden.

Tabel 46.7 Indicator operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit1

50%

≥ 50%

≥ 50%

≥ 50%

Aandeel WGA’ers met resterende verdiencapaciteit in de vervolgfase dat in voldoende mate werkt1

52%

≥ 50%

≥ 50%

≥ 50%

Nalevingniveau van opgave inkomen uit arbeid2

96

-

96

n.t.b.

X Noot
1

Bron: UWV, Jaarverslag;

X Noot
2

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS-informatie

WAO, IVA en WGA

Kengetallen

Het totale aantal arbeidsongeschikte werknemers zal naar verwachting in 2012 dalen. Dat komt doordat de afname van het aantal WAO-gerechtigden groter is dan de toename van het aantal WIA-gerechtigden. Het totaal aantal uitkeringen in 2012 van WIA en WAO is geraamd op ongeveer respectievelijk 168 dzd en 404 dzd personen.

De WAO kent nog een geringe instroom door zogenaamde herlevingen (personen die eerder al een WAO-uitkering hebben gehad). Aandachtspunt vormt de stijgende WIA-instroom. In 2009 en 2010 is de instroom aanzienlijk toegenomen. Deels is dit te verklaren door ingroei-effecten en demografie. Daarnaast is zichtbaar dat de stijgende WIA-instroom deels veroorzaakt wordt door mensen die voorafgaand aanspraak hadden op een ZW-uitkering, de zogenaamde vangnetters. De totale instroom in WAO en WIA zal in 2012 naar verwachting uitkomen op circa 41 dzd personen.

Net als in 2011 zal in 2012 de uitstroom uit de WAO op een hoger niveau liggen dan in 2010. Dit komt doordat relatief veel WAO-ers uitstromen doordat ze 65 jaar worden. Dat de uitstroom in 2012 groter is dan in 2011 heeft een demografische achtergrond. De uitstroom uit de IVA en WGA zal in de loop van de tijd toenemen naarmate het aantal uitkeringsgerechtigden toeneemt. Daarnaast kan er sprake zijn van doorstroom van de WGA naar de IVA, namelijk als een WGA-gerechtigde alsnog als duurzaam volledig arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Deze doorstroom wordt niet meegeteld als uitstroom uit de WGA.

Uit de evaluatie WGA die op 13 april 2010 aan de Kamer is gezonden (Kamerstukken II, 2009–2010, 26 448, nr. 433) zijn geen significante verschillen in re-integratieprestaties gebleken tussen UWV en eigenrisicodragers. Dat de uitstroomkans naar werk onder eigenrisicodragers toch hoger is dan bij het UWV, heeft te maken met de verschillen tussen de onderliggende populaties.

In vervolg op de WIA-evaluatie die op 25 maart 2011 aan de Eerste Kamer en Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 1), zal in 2012 onderzoek worden verricht naar de hybride uitvoering van de WGA en de omvangrijke groep volledig WGA-gerechtigden.

Grafiek saldo in- en uitstroom arbeidsongeschiktheidsregelingen

Grafiek saldo in- en uitstroom arbeidsongeschiktheidsregelingen

WAZ

In de WAZ blijft er enige instroom bestaan doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een persoon na een periode van herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de 65-jarige leeftijd is de voornaamste reden waarom de WAZ uitkeringen aflopen. Omdat de uitstroom de instroom ruim overstijgt, neemt het volume af.

ZW

Het ZW-volume is in 2012 ongeveer gelijk aan het volume in 2011. Alleen de groep met een no-riskpolis neemt iets toe.

Met een brief van 8 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 464, nr. 12) heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens aangekondigd, waarmee de activerende werking van de Ziektewet wordt versterkt. Dit is nodig omdat het langdurig verzuim in de Ziektewet en de WIA-instroom vanuit de Ziektewet aanzienlijk zijn. Inmiddels is circa 50% van de WIA-instroom afkomstig uit de Ziektewet, terwijl het aandeel flexwerkers en werklozen binnen de verzekerde populatie een veel kleiner deel vormt. Een wetsvoorstel waarin de genoemde voornemens nader worden uitgewerkt is in voorbereiding. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting voor het eind van 2011 worden ingediend.

Tabel 46.8 Kengetallen operationele doelstelling 2
   

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

WAO + IVA + WGA

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1000)

596,4

584,3

571,6

waarvan WAO

486,3

443,6

403,6

waarvan IVA

28,2

40,0

51,4

waarvan WGA

81,9

100,7

116,6

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,3

8,1

8,0

Instroom in uitkeringen (x1 000)

39,9

40,5

40,8

waarvan WAO

4,3

3,0

2,4

waarvan IVA

7,3

7,5

8,0

waarvan WGA

28,4

30,0

30,4

Instroomkans (%)

0,55

0,56

0,56

Uitstroom uit uitkeringen (x1 000)

48,2

55,3

53,6

waarvan WAO

39,7

46,4

42,4

waarvan IVA

2,1

2,5

3,8

waarvan WGA

6,4

6,4

7,4

Doorstroom van WGA naar IVA

3,0

6,5

7,2

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

8,0

9,3

9,2

Uitstroomkans WGA naar werk UWV (%)

48

49

50

Uitstroomkans WGA naar werk eigenrisicodragers (%)

60

61

63

Aandeel werkende WAO’ers (%)

21

21

21

Aandeel werkende IVA’ers (%)

0

0

0

Aandeel werkende WGA’ers (%)

14

14

14

Aandeel instroom WIA uit ZW (%)

50

51

52

   

WAZ

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

30,4

26,2

22,3

         

ZW

Bestand in uitkeringen (gemiddeld, x 1 000)

98,4

101,7

101,6

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

281

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

370

Bron: UWV, Jaarverslag

  • Bij zowel de WAO/WIA als de ZW neemt het aantal geconstateerde overtredingen de laatste jaren duidelijk af. Dit heeft te maken met een verschuiving van de controledruk bij het UWV van de WAO/WIA en de ZW naar andere doelgroepen, zoals de WW en de TW. Deze verschuiving is gebaseerd op risicotaxaties en in het recente verleden aangetroffen overtredingen.

  • In bijna alle gevallen vindt er afdoening plaats.

Tabel 46.9 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving WAO + IVA + WGA

     

Kennis van verplichtingen WAO (%)

85

87

1

Kennis van verplichtingen WGA (%)

85

81

1

Aantal overtredingen WAO/WIA (x 1 000)

5

5

3

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)

8

9

6

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht (%)

93

99

99

       

Handhaving ZW

     

Aantal overtredingen (x 1 000)

8

4

3

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)

2

2

2

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht

96

99

100

Bron: UWV, Jaarverslag

X Noot
1

Komen niet beschikbaar

3 Zorgdragen voor arbeidsondersteuning en inkomensvoorziening voor jonggehandicapten

Operationele doelstelling

Motivering

Om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen alsmede jonggehandicapten te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van arbeidsongeschiktheid.

  • De Wet Werk en Arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), die op 1 januari 2010 in werking is getreden;

  • De Wajong geldend voor jonggehandicapten die voor 1 januari 2010 een aanvraag indienden;

  • De tegemoetkoming voor Wajonggerechtigden volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

In de nieuwe regeling WWNV zullen de Wet Werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren en delen van de Wet Wajong en de Wet sociale werkvoorziening opgaan. De Wajong is dan nog alleen bestemd voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De Wsw blijft toegankelijk voor mensen die alleen beschutte arbeid kunnen verrichten.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van activerende wettelijke instrumenten en voorzieningen voor jonggehandicapten;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Stimuleren van een soepele overgang van school naar werk;

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Activiteiten UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke regeling;

  • Claimbeoordeling en verstrekken van Wajong-uitkeringen;

  • Opstellen en bewaken van een participatieplan voor jonggehandicapten die perspectief hebben op de arbeidsmarkt;

  • Integrale dienstverlening op Werkpleinen;

  • Vraaggerichte werkgeversbenadering/arbeidsmarktoffensief;

  • Handhaving.

  • Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

  • Jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt worden.

Doelgroepen

Indicatoren

Percentage nieuwe Wajong-instromers met arbeidsmarktperspectief in de Wet Wajong voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld.

Het streefcijfer bij deze indicator is 100%. Over dit streefcijfer zal, in het kader van het jaarplan UWV 2012, met UWV nader overlegd worden.

In de Wet Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte op aanvraag recht heeft op arbeidsondersteuning. Jongeren met perspectief op werk ontvangen intensieve begeleiding en ondersteuning bij het vinden of behouden van werk. In het participatieplan wordt vastgelegd wat de jongere kan en welke ondersteuning hij daar bij nodig heeft.

Het percentage nieuwe Wajong-instromers met arbeidsmarktperspectief voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld over het jaar 2010 is met 66% achtergebleven bij het streefcijfer van 100%. Dit heeft een aantal oorzaken. UWV is aanvankelijk geconfronteerd met veel aanvragen aan het eind van 2009 en grote werkvoorraden. Daarnaast vergt de implementatie van nieuwe wetgeving enige tijd. Voorts is in de loop van 2010 de re-integratietaak binnen UWV overgegaan naar het werkbedrijf. Dit samenstel van factoren heeft aanvankelijk voor aanloopproblemen gezorgd. In verband hiermee zijn door UWV ook passende maatregelen getroffen. Deze waren primair gericht op reductie van de werkvoorraden en vervolgens op het voldoen aan de termijnen. Inmiddels zijn de werkvoorraden teruggedrongen en stijgt het percentage dat binnen de gestelde termijnen is afgewikkeld stapsgewijs.

Tabel 46.10 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Het percentage nieuwe Wajong-instromers met arbeidsmarktperspectief voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld

66%

100%

100%

100%

Bron: UWV, Jaarverslag

  • Het totaal aantal uitkeringen Wajong zal in 2012 stijgen, omdat de uitstroom lager is dan de instroom. Dat komt doordat nog relatief weinig mensen met een Wajong-uitkering met pensioen gaan, omdat er pas vanaf 1976 een regeling voor jonggehandicapten bestaat.

  • De Wajonggerechtigden die vóór 1 januari 2010 een aanvraag hebben ingediend vallen onder de Wajong tot 2010. De instroom in de Wajong tot 2010 zal snel afnemen, omdat nieuwe aanvragen niet meer kunnen worden ingediend; de instroom zal alleen nog uit herlevingen van oud Wajongrecht bestaan (personen van wie de uitkering was beëindigd en die weer terugvallen met dezelfde klachten). Omdat de uitstroom groter zal zijn dan de instroom zal het bestand Wajong tot 2010 langzaam gaan afnemen.

  • Het jaarlijkse aantal aanvragen in de Wajong vanaf 2010 is lager dan in de Wajong tot 2010. In de Wajong tot 2010 was bijna iedereen (98%) volledig arbeidsongeschikt. In de Wajong vanaf 2010 staat participatie voorop en is het uitgangspunt wat de jonggehandicapte nog wel kan. Voor de benutting van wat een jonggehandicapte wel kan, zijn de Studieregeling en Werkregeling geïntroduceerd. Binnen de Werkregeling worden de participatieoordelen reguliere arbeid, beschutte arbeid en tijdelijk geen arbeidsmogelijkheden onderscheiden. Naar verwachting zal de verdeling van zowel het bestand als de instroom van de nieuwe Wajongers over deze verschillende regelingen zich niet belangrijk wijzigen. Uitzonderingen daarop zijn het aandeel in de Werkregeling en Studieregeling van het bestand. Het aandeel in de Studieregeling neemt af, omdat mensen na verloop van tijd de studie afronden. Het aandeel van volledig en duurzaam arbeidsgehandicapten in het bestand zal daarentegen stijgen, omdat voor sommigen pas later zal blijken dat er duurzaam geen arbeidsmogelijkheden zijn. Ook in de participatieoordelen worden geen grote veranderingen verwacht. De ramingen wijken af van de realisaties in 2010, omdat de realisaties ook de categorie «overig of niet bekend» bevatten. Hierdoor tellen de participatieoordelen niet op tot 100%.

  • Er worden nog weinig uitkeringen beëindigd, omdat de instroom nog recent is. Pas vanaf 2012 zal er bij de nieuwe Wajong sprake zijn van een stabiel beeld en zal de uitstroom langzaam gaan toenemen.

  • In eerste instantie is het percentage werkenden in de nieuwe Wajong nog relatief laag, omdat het volgen van re-integratietrajecten en het vinden van een passende baan tijd kosten. Hierdoor zal dit percentage in de eerstvolgende jaren nog stijgen. Het percentage van de werkende Wajongers in de werkregeling dat werkzaam is bij beschut werk zal toenemen, omdat mensen op den duur van de wachtlijsten zullen doorstromen naar een beschutte werkplek. Dit gaat automatisch gepaard met een daling van het aandeel werkenden bij een reguliere werkgever, omdat beide aandelen optellen tot 100%. Het aandeel werkenden bij een particuliere werkgever in de nieuwe Wajong ten opzichte van het totale aantal nieuwe Wajongers stijgt wel.

Kengetallen

Tabel 46.11 Kengetallen operationele doelstelling 3
     

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Wajong Totaal

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

205,1

215,1

224,9

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

17,8

15,8

15,4

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,6

5,8

5,6

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

1,9

1,9

1,9

       

w.v. Wajong tot 2010

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

195,4

191,4

187,5

Waarvan volledig arbeidsongeschikt (%)

98,1

98

98

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

8,0

1,6

1,4

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,5

5,6

5,3

Aandeel werkende Wajong’ers (%)

25

26

26

           

w.v. Nieuwe Wajong (met ingang van 2010)

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

9,7

23,7

37,4

waarvan Werkregeling (%)1

58

60

60

 

waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

35

55

55

 

waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

3

15

15

 

waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

24

30

30

waarvan Studieregeling (%)

29

25

20

waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

13

15

20

Instroom in uitkeringen ( x 1 000)2

9,8

14,2

14

waarvan Werkregeling (%)1

54

55

55

 

waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

48

55

55

 

waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

6

15

15

 

waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

37

30

30

waarvan Studieregeling (%)

34

30

30

waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

13

15

15

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

0,1

0,2

0,3

waarvan uitstroom wegens werk (%)

3

20

30

Aandeel werkende Wajong’ers binnen werkregeling (%)

214

30

35

waarvan werkzaam bij reguliere werkgever (%)

93

90

85

 

waarvan met inkomensondersteuning (%)

76

75

70

 

waarvan zonder inkomensondersteuning (%)

24

25

30

waarvan werkzaam bij beschut werk (%)

7

10

15

Bron: UWV, jaarverslag

X Noot
1

De onderstaandedrie participatieoordelen tellen niet op tot 100%, omdat er ook nog een categorie «overig of niet bekend» is

X Noot
2

Deze instroomcijfers verschillen van de bestandcijfers hierboven doordat de uitstroom is meegenomen in de bestandcijfers

X Noot
3

Er zijn nog geen bruikbare gegevens over dit kengetal, omdat de gewijzigde wet nog te kort van kracht is

X Noot
4

Stand september 2010

5 Zorgdragen voor een stelsel dat gemeenten prikkelt tot activering en inkomensondersteuning van mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud

Operationele doelstelling

  • Om inkomensverlies tot onder het niveau van het sociaal minimum te voorkomen en om personen zo spoedig mogelijk zelfstandig in het eigen levensonderhoud te laten voorzien.

  • Om het gemeenten mogelijk te maken burgers financiële ondersteuning te bieden vanwege uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

Motivering

  • Wet werk en bijstand (WWB), het inkomensdeel van de WWB;

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) 2004;

  • Inlichtingenbureau gemeenten;

  • Wet participatiebudget (wordt toegelicht bij artikel 47);

  • Middelen voor bijzondere bijstand via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

  • Koppeling van het sociaal minimum aan het wettelijk minimumloon.

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: indien de wet (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 291, nr. 3) in 2012 in werking treedt, wordt schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten en legt de wet een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening.

Instrumenten

Het voornemen van het kabinet is om de WWB te wijzigen en de Wet investeren in jongeren (WIJ) met de WWB samen te voegen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 815, nr. 3). Het wetsvoorstel omvat voorts een aantal maatregelen die de vangnetfunctie van de WWB nog meer voorop stelt en de verplichtingen waaraan uitkeringsgerechtigden moeten voldoen aanscherpt.

Activiteiten

Activiteiten van SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Ramen macrobudget WWB inkomensdeel en onderhouden verdelingssystematiek;

  • Het bepalen van het wettelijk kader voor bijzondere bijstandsverlening;

  • Toezien op een rechtmatige wetsuitvoering door gemeenten;

  • Uitvoeren van de maatregelen van het Handhavingsprogramma 2011–2014.

Verder optimaliseren van het systeem en de werking van de WWB door:

  • Beslissen op aanvragen voor een meerjarige of incidentele aanvullende uitkering WWB inkomensdeel;

  • Ondersteunen van de gemeenteraad/griffie bij het waarmaken van hun kaderstellende en controlerende rol.

Activiteiten gemeenten:

  • Ondersteunen bij arbeidsinschakeling en indien nodig aanbieden van voorzieningen (zie artikel 47);

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Uitvoeren van de bijzondere bijstand;

  • Uitvoeren van de maatregelen, met betrekking op de uitkeringen in het gemeentelijk domein, van het Handhavingsprogramma 2011–2014.

Activiteiten van SZW op het terrein van armoede en schuldhulpverlening:

  • Het voornemen is om een verordeningsplicht in te voeren om gemeenten nadrukkelijker te stimuleren om kinderen uit arme gezinnen maatschappelijk mee te laten doen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 815, nr. 3);

  • Ondersteuning van gemeenten – op basis van de tijdelijke middelen schuldhulpverlening – bij preventie, primaire proces en integraal beleid van schuldhulpverlening met onder meer als doel de bevordering van zelfregulering binnen de sector schuldhulpverlening en het aanspreken van schuldenaren op hun eigen verantwoordelijkheid;

  • SZW levert als partner van Wijzer in geldzaken een bijdrage aan de financiële bewustwording van consumenten.

Activiteiten gemeenten op het terrein van armoede en schuldhulpverlening:

  • Indien de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in 2012 in werking treedt, voeren de gemeenten deze wet uit.

  • Jongeren tot 27 jaar die geen werk hebben en geen opleiding volgen;

  • Mensen van 27 tot 65 jaar die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud (bijstand als aanvulling op een onvolledige AOW-uitkering komt aan de orde in artikel 49);

  • Mensen met een langdurig minimuminkomen en/of grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Mensen in/met een risico op armoede;

  • Mensen met risico op problematische schulden;

  • Oudere werkloze werknemers die na het 50ste jaar werkloos zijn geworden en die na het bereiken van de maximale uitkeringsduur op grond van de werkloosheidswet over onvoldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Oudere gewezen zelfstandigen die na het 55ste jaar het bedrijf of beroep hebben beëindigd en over onvoldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Burgers met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, zonder toereikende eigen middelen.

Doelgroepen

Aantal personen in een huishouden met een lage werkintensiteit (jobless household)

Indicatoren

Verhoging van de arbeidsdeelname (in personen) heeft een belangrijke sociaal-maatschappelijke functie. Betaald werk is weliswaar geen garantie, maar wel de beste weg om uit de armoede te komen, en dus de beste oplossing voor de armoedeproblematiek. De Europese Commissie heeft in het kader van de EU2020-strategie de lidstaten gevraagd om een armoededoelstelling voor over 10 jaar op te stellen. In dit kader streeft het kabinet er naar om meer mensen actief bij de samenleving te betrekken door het aantal personen in huishoudens met een lage werkintensiteit te verminderen. In 2008 leefden er 1 130 dzd mensen van 0 tot en met 64 jaar in een «jobless household». Het kabinet heeft zich tot doel gesteld om dit aantal in 2020 met 100 dzd personen te verlagen. Voor de tussenliggende jaren zijn daarbij geen streefwaarden vastgesteld.

Nalevingniveau van opgave inkomen uit arbeid

In 2010 werd de verplichting van opgave van inkomsten in 93% van de gevallen nageleefd. Het streven is deze naleving de komende jaren verder te verhogen, tot in eerste instantie minimaal 94% in 2012. Streefwaarden voor latere jaren zullen in de volgende begroting worden opgenomen, wanneer ook meer bekend is over de exacte vormgeving van de voorgenomen plannen ten aanzien van de aanscherping fraude-aanpak. In de beleidsagenda wordt nader ingegaan op deze aanscherping van de fraude-aanpak.

Tabel 46.12 Indicatoren operationele doelstelling 5
 

Realisatie

2010

Streven

2012

Streven

2016

Streven

2020

Aantal personen (0 t/m 64 jaar) in een huishouden met een lage werkintensiteit (jobless household, x 1000)1

n.n.b.

1 030

Nalevingniveau opgave van inkomsten (%)2

93

94

n.t.b.

X Noot
1

Benodigde inkomensgegevens over 2010 komen pas in 2012 beschikbaar

X Noot
2

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS-informatie

  • Voor 2012 wordt een afname verwacht van het aantal WWB-uitkeringen (exclusief 65-plussers) ten opzichte van 2011 (WWB en WIJ samen) van 314 naar 304 duizend uitkeringen.

    De onzekerheid over de economische ontwikkeling is groot, waardoor ook de raming van het WWB-volume met veel onzekerheid omgeven is.

  • In de overige bijstandregelingen worden geen noemenswaardige volume-ontwikkelingen verwacht, met uitzondering van de WWIK. Het voornemen van de regering om de WWIK per 1 januari 2012 in te trekken betekent dat er in 2012 geen gebruik van de WWIK meer mogelijk is.

  • In 2010 hebben de gemeenten € 240 mln uitgegeven aan bijzondere bijstand.

Kengetallen

Handhaving

  • De aantallen fraudegevallen worden door SZW berekend op basis van gegevens uit de Bijstandsfraudestatistiek. De huidige reeks komt lager uit dan in eerdere begrotingen, omdat er geen bijtelling meer plaatsvindt van fraudegegevens uit de Bijstandsdebiteurenstatistiek. Uit onderzoek van het CBS is gebleken dat de kwaliteit van de fraudegegevens onvoldoende is om een dergelijke berekening uit te kunnen voeren. Met CBS is afgesproken dat SZW de gegevens uit de Bijstandsfraudestatistiek voor begroting en jaarverslag zelf bewerkt op basis van door CBS gemaakte bestanden.

  • Het nalevingsniveau van de verplichting tot het melden van samenwonen ligt op een stabiel hoog niveau van 99%.

  • Het aantal geconstateerde fraudegevallen (alle soorten overtredingen samen) is in 2010 met zo’n 10% gestegen, conform de toename in het uitkeringsvolume bij de WWB. Daar staat tegenover dat het totale schadebedrag in 2010 lager ligt dan in 2009. Dat betekent dat het gemiddeld schadebedrag duidelijk is afgenomen.

Tabel 46.13 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Volume ontwikkelingen

     

Volume WWB thuiswonenden, periodiek < 65 jaar (x 1 000)1

275

281

3042

Inkomensvoorzieningen WIJ (x 1 000)1

22

33

Volume IOAW (x 1 000)1

9

10

9

Volume IOAZ (x 1 000)1

1

1

1

Volume bijstand buitenland (x 1 000)3

< 0,5

< 0,5

< 0,5

Volume Bbz (x 1 000)1

4

4

4

Volume WWIK1

3

3

0

Uitgaven gemeenten aan bijzondere bijstand (x 1 mln)4

240

   
X Noot
1

Bron: CBS, bijstandsuitkeringsstatistiek (jaargemiddelden)

X Noot
2

Vanaf 2012 is dit cijfer inclusief inkomensvoorzieningen voor jongeren tot 27 jaar.

X Noot
3

Bron: SVB, Jaarverslag

X Noot
4

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek (jaartotalen)

Tabel 46.14 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving

     

Nalevingniveau melden samenwoning (%)1

Aantal geconstateerde fraudegevallen1

99

10 690

99

10 140

99

11 100

Totaal fraudebedrag (x 1 mln)1

66

55

53

Incassoratio %2

12

11

11

X Noot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie

X Noot
2

Bron: CBS, Bijstandsdebiteurenstatistiek

6 Zorgdragen voor adequate werknemersverzekeringen en onderstand aan inwoners van Caribisch Nederland

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba) in geval van werkloosheid, ongeval of ziekte of om inwoners die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud een inkomensvoorziening op maat te bieden. Daarbij wordt de ontwikkeling van de uitkeringen op de eilanden gekoppeld aan de ontwikkeling van het prijsniveau op de eilanden.

Instrumenten

De regelingen van SZW voor Caribisch Nederland op het terrein van inkomensbescherming betreffen een drietal werknemersverzekeringen en de Onderstand.

De werknemersverzekeringen voor Caribisch Nederland zijn:

  • De Cessantiawet. Dit betreft een verplichte ontslagvergoeding aan werknemers bij ontslag buiten hun toedoen, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseánce van betaling neemt de overheid deze verplichting over;

  • De Ongevallenverzekering. Dit betreft een uitkering (ongevallengeld) aan werknemers die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt;

  • De Ziekteverzekering. Dit betreft een uitkering (ziekengeld) aan werknemers die door ziekte arbeidsongeschikt zijn.

De Onderstand betreft een uitkering aan bewoners die niet in staat zijn om over voldoende middelen van bestaan te beschikken.

De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen in Caribisch Nederland. De bijdrage in de uitvoeringskosten aan het RCN wordt verantwoord op artikel 98.

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving;

  • Uitvoering Caribisch Nederland door RCN.

Activiteiten

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden in Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Indicatoren

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn geen indicatoren geformuleerd.

Volume uitkeringen Caribisch Nederland

Kengetallen

In 2010 was het totale volume uitkeringen inkomensbescherming in Caribisch Nederland minder dan 500. Naar verwachting is dit aantal in 2011 en 2012 hieraan gelijk.

Tabel 46.15 Kengetallen operationele doelstelling 6
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Prognose 2011

Raming

2012

Volume uitkeringen Caribisch Nederland (x1 000)

<0,5

<0,5

<0,5

Bron: Gegevens SZW-unit RCN

Artikel

47 Aan het werk: Bemiddeling en Re-integratie

Artikel

Arbeidsinpassing in regulier werk voor uitkeringsgerechtigden en werklozen

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

SZW schept de voorwaarden waarbinnen UWV en gemeenten personen met een socialezekerheidsuitkering en niet-uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen op hun weg naar reguliere arbeid. Het is belangrijk dat mensen met of zonder uitkering zo snel mogelijk (weer) deelnemen aan betaald werk. Niet alleen voor de mensen zelf, maar ook voor de vergroting van arbeidsparticipatie en de vermindering van uitkeringsafhankelijkheid. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het beleid inzake de Wet Werken naar Vermogen (WWNV).

Bij de intake op het werkplein bepalen UWV en gemeenten wie ondersteuning nodig heeft en vervolgens welk instrument effectief is. De werkpleinen bieden basisdienstverlening voor iedereen. Voor personen met een afstand tot regulier werk kan re-integratieondersteuning worden ingezet.

Het doel van re-integratie is (uiteindelijk) arbeidsinpassing in regulier werk. Door re-integratieondersteuning wordt de afstand tot regulier werk verkleind, opdat de kans op het verkrijgen van regulier werk wordt vergroot.

De inzet van re-integratiemiddelen dient selectief en vraaggericht te gebeuren. Selectiviteit vraagt van gemeenten en UWV om goed zichtbaar te maken welke inzet van re-integratiemiddelen en -instrumenten zij plegen, mede opdat zij ook van elkaar kunnen leren. Het gaat dan over maatwerk: wat, voor wie, wanneer wordt ingezet, hoe het werkt en welke resultaten worden bereikt.

In het vergroten van de vraaggerichtheid spelen de werkpleinen een belangrijke rol. Werkpleinen verlenen diensten op maat die door één aanspreekpunt worden geregisseerd (geïntegreerde dienstverlening); voor werkzoekenden om arbeidsinschakeling te bevorderen, en voor werkgevers om vacatures te vervullen.

In de begroting 2012 zijn de operationele doelstellingen twee («Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden die dat niet op eigen kracht kunnen») en drie («Ondersteuning bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk aan die uitkerings-gerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen») van de begroting 2011 samengevoegd, omdat het doel van re-integratie uitstroom naar werk is. Het verkleinen van de afstand tot regulier werk kan daarbij een noodzakelijke tussenstap zijn, maar is geen aparte doelstelling. Na de behandeling van het wetsvoorstel WWNV wordt bezien welke andere aanpassingen in dit beleidsartikel gewenst zijn.

In de begroting 2012 zijn vooruitlopend op de besluitvorming over de WWNV (zie ook de beleidsagenda) vanaf het jaar 2013 de daarmee gemoeide budgetten samengebracht in dit artikel. Naast de WWNV beïnvloeden ook verschillende andere maatregelen uit het Regeerakkoord de positie van kwetsbare groepen, zoals de stelselherziening jeugdzorg en passend onderwijs. De staatssecretarissen van VWS, V&J en SZW en de ministers van OCW en BZK hebben daarom afgesproken deze maatregelen in nauwe afstemming uit te werken en te volgen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • Regelgeving uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI);

  • De uitvoering door het WERKbedrijf van UWV van de basisdienstverlening voor werkzoekenden en werkgevers en het toezicht daarop;

  • Effectieve uitvoering van de wetten door gemeenten en UWV op het gebied van re-integratie en handhaving;

  • Het toezicht op re-integratie-inspanningen door UWV en het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de WWB door gemeenten;

  • De uitvoering van ESF-programma’s.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • De economische omstandigheden, die van doorslaggevende invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt en daarmee op de vraag naar arbeid;

  • De bereidheid van werkgevers om uitkeringsgerechtigden en werklozen in dienst te nemen;

  • Goede samenwerking tussen de uitvoerende instanties (ketensamenwerking);

  • Goede werking van de re-integratiemarkt;

  • Samenwerking binnen het regionale arbeidsmarktbeleid.

Indicatoren

Er zijn geen overkoepelende indicatoren benoemd, omdat de uitstroom naar werk sterk afhankelijk is van de conjunctuur.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 47.1 Begrotingsuitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

2 345 243

2 223 433

1 466 003

3 591 581

3 203 423

2 969 208

2 961 164

Uitgaven

2 484 351

2 224 527

1 466 065

3 591 733

3 203 445

2 969 208

2 961 164

               

Programma-uitgaven

2 469 152

2 205 867

1 466 065

3 591 733

3 203 445

2 969 208

2 961 164

waarvan juridisch verplicht

   

98%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Basisdienstverlening UWV

377 828

274 238

181 875

132 622

84 889

55 138

56 000

BKWI

9 832

10 510

8 547

8 397

8 247

8 097

8 072

               

Operationele Doelstelling 2

             

Participatiebudget

1 895 596

1 697 828

992 520

3 079 004

2 753 404

2 646 704

2 637 104

RWI

5 782

5 352

2 633

0

0

0

0

Re-integratie Wajong

155 061

199 145

192 345

173 004

145 520

137 568

128 766

Re-integratie Wajong

             

Uitvoeringskosten

17 300

14 468

44 852

32 944

27 592

24 794

24 731

Subsidies

2 091

1 071

2 440

909

631

631

631

Beleidsondersteunende uitgaven

5 662

2 995

28 780

49 810

25 590

11 556

19 155

Re-integratie Caribisch Nederland

0

260

260

260

260

260

260

Herstructureringsfaciliteit

0

0

0

60 000

120 000

60 000

50 000

Indicatiestelling Wsw

0

0

0

37 042

25 647

18 871

24 856

Vergoeding uitvoering ESF (AGSZW)

0

0

11 813

17 741

11 665

5 589

11 589

               

Apparaatsuitgaven

15 199

18 660

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

4 855

6 143

0

0

0

0

0

Uitvoering ESF AGSZW

10 344

12 517

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

512 243

506 922

270 860

126 877

53 177

53 177

53 177

Uitvoeringskosten UWV

Toelichting

Bij zowel de begroting- als de premiegefinancierde uitgaven heeft een budgetneutrale herschikking van de uitvoeringskosten UWV plaatsgevonden als gevolg van een herijking van het model waarmee deze kosten worden berekend en toebedeeld aan de verschillende wetten. Deze herijking heeft ondermeer geleid tot een verschuiving van de begrote uitvoeringskosten re-integratie tussen WAZ/WAO/WIA en Wajong, waardoor deze beter aansluiten bij de actuele realisaties. Vanaf 2013 is bovendien de regeerakkoordtaakstelling technisch in de uitvoeringskosten van het UWV verwerkt.

Basisdienstverlening UWV

Het WERKbedrijf verzorgt de dienstverlening aan werkzoekenden (door onder meer ondersteuning, bemiddeling, activering en/of re-integratie) en werkgevers (door een actieve bijdrage aan snelle vacaturevervulling en door ontslag- en tewerkstellingsvergunningen). Verder voert het WERKbedrijf de Wsw-indicatiestelling uit, die tot en met uitvoeringsjaar 2012 wordt verantwoord op artikel 48 en daarna op 47.

De aflopende meerjarenreeks hangt primair samen met de beleidsdoelstelling om te komen tot gerichte bemiddeling, die vooral gebruik maakt van elektronische dienstverlening en het directe contact beperkt tot situaties waarin dit noodzakelijk is. Verder hebben de doorwerking van het overige kabinetsbeleid en een doelmatigheidskorting tot 2015 per saldo een matigend effect op de uitgaven. Zie ook uitvoeringskosten UWV.

BKWI

Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vormt een verbindende schakel in de SUWI-keten door zorg te dragen voor voorzieningen en standaarden waarmee de SUWI-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen.

Participatiebudget

In het Participatiebudget zijn het flexibel re-integratiebudget, de inburgeringbudgetten – voor zover deze betrekking hebben op de door gemeenten aan te bieden inburgeringvoorzieningen – en de middelen voor volwasseneneducatie gebundeld.

De afname van het begrotingsbedrag van 2011 op 2012 is voor € 300 mln een gevolg van eerdere maatregelen van het kabinet Balkenende IV en voor € 400 mln van het huidige kabinetsbeleid.

Vanaf 2013 zijn in verband met de beoogde invoering van de WWNV per 2013 de middelen voor de uitvoering van de Wsw vanuit artikel 48 aan het Participatiebudget toegevoegd. Dit verklaart tevens de uitgavensprong die het Participatiebudget maakt in 2013. Het voor het overige dalend verloop komt voort uit:

  • eerdere kortingen van het kabinet Balkenende IV op zowel de middelen voor re-integratie als die voor inburgering;

  • het huidige kabinetsbeleid inzake gerichte re-integratie en de daarmee gepaard gaande korting op het ontschotte re-integratiebudget;

  • de afname van de bijdrage voor volwasseneneducatie van het Ministerie van OCW;

  • de afschaffing van de stimuleringsregeling Wsw en het voornemen de instroom in de Wsw te beperken.

Tenslotte worden geleidelijk middelen overgeheveld naar het Particpatiebudget vanaf het budget re-integratie Wajong, omdat door de beperking van de toegang tot de Wajong de gemeentelijke doelgroep geleidelijk groter wordt (en de UWV-doelgroep kleiner).

De minister van SZW is verantwoordelijk voor het aan gemeenten toekennen van budgetten voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van personen uit de gemeentelijke doelgroepen. De Minister van SZW is ook degene die terugvordert indien sprake is van niet of niet rechtmatig bestede gelden. De bijdragen van de Minister van BZK (€ 160 mln in 2012, aflopend naar 0 in 2014) en van de Minister van OCW (€ 110 mln in 2012 en €53 mln vanaf 2013) aan het Participatiebudget staan als ontvangsten op de begroting van SZW.

RWI

Het hier opgenomen bedrag betreft de rijksbijdrage voor de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Het kabinet is voornemens de RWI per 1 juli 2012 op te heffen.

Re-integratie Wajong

Dit betreft de totale rijksbijdrage aan het arbeidsongeschiktheidsfonds voor de re-integratie van jonggehandicapten. Re-integratie Wajong en re-integratie WAZ/WAO/WIA vormen samen de beschikbare re-integratiemiddelen voor arbeidsgehandicapten bij UWV. Er zijn middelen beschikbaar voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen, loonkostensubsidies en REA-instituten.

Vanaf 2012 wordt het budget verhoogd in verband met een hoger beroep op de voorzieningen dan eerder geraamd. Eveneens zijn de uitgaven meerjarig verhoogd als correctie, omdat een deel van de onderhavige uitgaven abusievelijk bij de re-integratie WAO/WIA/WAZ was begroot. Door het kabinetsbeleid inzake de WWNV wordt vanaf 2013 een geleidelijke afname van de uitgaven voorzien, doordat alleen nog volledig arbeidsongeschikten instromen in de Wajong. De middelen voor IDM-Wajong zijn verlaagd in verband met de in het regeerakkoord opgenomen bezuiniging op subsidies en het restant is meerjarig opgenomen in het onderdeel Beleidsondersteunende uitgaven.

Re-integratie Wajong uitvoeringskosten

De uitvoering van de Wajong maakt onderdeel uit van het takenpakket van het UWV. De uitvoeringskosten volgen de volumeontwikkeling van de uitgaven re-integratie Wajong. Zie ook uitvoeringskosten UWV.

Subsidies

Het budget subsidies wordt ingezet voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen op dit artikel, zoals een bijdrage aan de Cliëntenraden. Door het vervallen van operationele doelstelling 3 in artikel 42 en met de in het regeerakkoord opgenomen bezuiniging op subsidies zijn per saldo de uitgaven voor alleen 2012 verhoogd met bijna € 1,8 mln.

Beleidsondersteunende uitgaven

Uit dit budget worden de kosten voor onderzoek, voorlichting, primair proces en uitvoeringskosten van het monitorcomité ESF betaald. Aan het budget zijn vanaf 2012, vanwege de opheffing van operationele doelstelling 3 in artikel 42, de resterende middelen voor arbeidsparticipatie toegevoegd. Om dezelfde reden zijn van artikel 42 de middelen die voor IDM waren opgenomen en de middelen IDM-Wajong van artikel 47 samengebracht. Voorts zijn er middelen van artikel 48 overgeheveld naar dit onderdeel. Het gaat hier om de middelen voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen, de pilots Werken naar Vermogen en voor 2013 de Stimuleringsuitkering begeleid werken (zie ook artikel 48).

Re-integratie Caribisch Nederland

Deze uitgaven hebben betrekking op re-integratieactiviteiten in Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Herstructureringsfaciliteit

In verband met de invoering van de WWNV is een (meerjarige) reservering gemaakt ten behoeve van de herstructurering van de Wsw. Het beoogde doel is om de transformatie naar een efficiëntere bedrijfsvoering van de sw-sector en gemeenten in het kader van de WWNV te ondersteunen. De middelen voor 2012 zijn opgenomen onder artikel 48. Het uitgavenritme van de faciliteit wordt nog uitgewerkt. De meerjarige uitgaven in de tabel weerspiegelen de opbrengsten van de genomen maatregelen om deze faciliteit te genereren.

Indicatiestelling Wsw

De vanaf 2013 begrote uitgaven hebben betrekking op de uitvoering van de indicatiestelling Wsw door het UWV WERKbedrijf. Indicaties zijn bedoeld om te beoordelen of een persoon tot de doelgroep van de Wsw behoort. De begrote uitgaven voor 2012 zijn opgenomen onder artikel 48. De meerjarige uitgaven weerspiegelen het versneld uitvoeren van de herindicatie’s.

Vergoeding uitvoering ESF Agentschap SZW

Voor de programmaperiode 2007–2013 wordt de Europese Subsidieregeling ESF 2 door het Agentschap SZW uitgevoerd. Hier wordt het deel van de uitvoeringskosten dat de opdrachtgever hiervoor inzet verantwoord. De Europese subsidie voor de uitvoering is niet in de rijksbegroting opgenomen. De meerjarige uitgaven vertonen een grillig verloop, omdat aan het eind van de ESF-periode 2007–2013 er waarschijnlijk geen Europese subsidie voor de uitvoeringskosten meer is, zodat deze kosten dan volledig voor rekening van SZW komen.

Ontvangsten

De ontvangsten in 2012 bestaan uit de bijdragen aan het Participatiebudget van de Ministeries van BZK en OCW. Zie ook het Participatiebudget.

Tabel 47.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Uitgaven

559 252

464 473

251 672

202 020

170 502

157 322

165 761

               

Programma-uitgaven

559 252

464 473

245 427

191 428

154 845

136 168

139 108

Operationele doelstelling 2

             

Re-integratie WAZ/WAO/WIA

110 252

87 386

93 275

73 398

76 681

77 481

78 181

Re-integratie WW

218 000

131 003

2 571

0

0

0

0

Uitvoeringskosten re-integratie

             

WAZ/WAO/WIA

33 000

89 890

26 071

25 156

23 383

23 556

24 211

Uitvoeringskosten re-integratie WW

198 000

156 194

123 510

92 874

54 781

35 131

36 716

               

Nominaal

0

0

6 245

10 592

15 657

21 154

26 653

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WAZ/WAO/WIA

Toelichting

Dit betreft de totale uitgaven voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de premiegefinancierde arbeidsongeschiktheidsregelingen WAZ, WAO en WIA. De middelen worden ingezet voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. De uitgaven zijn meerjarig verlaagd als correctie, omdat een deel van de uitgaven aan voorzieningen Wajong bij Re-integratie WAO/WIA/WAZ was begroot.

Re-integratie WW

In 2012 worden geen nieuwe re-integratietrajecten en re-integratiediensten voor WW-ers meer gestart. Een deel van de voor 1-1-2012 gestarte re-integratieactiviteiten loopt qua werkzaamheden en uitgaven door in 2012.

Uitvoeringskosten Re-integratie WAZ/WAO/WIA/WW

In deze budgetten zijn, naast de reguliere uitgaven voor het uitvoeren van op genoemde regelingen betrekking hebbende re-integratieactiviteiten, ook de kosten van werkcoaches opgenomen. Zie ook uitvoeringskosten UWV.

Uitgaven op andere artikelen

Behalve door de uitgaven in dit artikel wordt de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten bevorderd door een korting voor werkgevers op de af te dragen premies werknemersverzekeringen (zie ook artikel 42).

Daarnaast zijn er re-integratieinstrumenten waarbij uitkeringen worden ingezet om mensen te laten werken. Dit zijn bijvoorbeeld loondispensatie in combinatie met loon- en inkomenssuppletie en de no-riskpolis. De kosten van deze instrumenten zijn onderdeel van de totale uitgaven aan uitkeringen in artikel 46.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De toekenning van de budgetten voor 2012 aan UWV, gemeenten en andere instellingen vindt plaats in het najaar van 2011, zodat de middelen voor alle operationele doelstellingen vrijwel voor 100% juridisch verplicht zijn.

1 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die op eigen kracht werk kunnen vinden

Operationele doelstelling

Motivering

Niet iedereen heeft re-integratieondersteuning nodig. Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden en werklozen komt op eigen kracht weer aan de slag. De basisdienstverlening van UWV WERKbedrijf is daarbij ondersteunend.

Instrumenten

Basisdienstverlening UWV WERKbedrijf:

  • Inschrijven voor werk en eventueel voor een uitkering;

  • Informatie en advies over het zoeken naar werk;

  • Matchen op vacatures;

  • Ondersteunende faciliteiten zoals competentiebepaling, inschatten kansen op arbeidsmarkt;

  • Informatie over beroepen en sectoren;

  • Informatie over opleidingen en scholingsmogelijkheden;

  • Overige (regionale) arbeidsmarktinformatie.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV en daarmee samenhangend beleid en regelgeving tot stand brengen;

  • Monitoren van de uitwerking van het Redesign UWV WERKbedrijf dat in 2015 voltooid moet zijn.

Redesign UWV WERKbedrijf

Het budget van het UWV WERKbedrijf daalt als gevolg van zowel de beleidsmatige taakstellingen in het regeerakkoord als van de bijdrage die ook het WERKbedrijf moet leveren aan de algemene taakstelling voor het UWV in het kader van een kleinere overheid.

De kern van het nieuwe dienstverleningsconcept van UWV WERKbedrijf is de volgende:

  • Meer eigen verantwoordelijkheid. De nadruk ligt op het optimaal benutten van de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van zowel burgers als bedrijven. Ook wordt maximaal gebruik gemaakt van de inzet van dienstverlening uit de markt, zoals uitzendbureaus.

  • Kostenloze openbare digitale dienstverlening. De openbare kostenloze arbeidsvoorzieningsdienst blijft in stand, met voor iedereen in ieder geval toegankelijke elektronische dienstverlening. Deze elektronische dienstverlening bestaat uit een vacaturesysteem, elektronische registratie voor werkzoekenden en de mogelijkheid om automatisch werkzoekenden en vacatures te matchen. Verder is concrete informatie beschikbaar over onder andere werk zoeken of opleidingen, en zijn er digitale hulpmiddelen die inzicht geven in kansen op de arbeidsmarkt en competenties.

  • E-coaching, zo nodig persoonlijk contact. Mensen met een WW-uitkering die tussen de 3 en 12 maanden werkloos zijn krijgen e-coaching. Daarbij kunnen zij elektronisch communiceren met een werkcoach. Een beperkt deel van deze groep werklozen kan blijven rekenen op intensievere persoonlijke bemiddeling (face to face).

Samenwerking tussen UWV en gemeenten blijft van belang op het gebied van het regionaal arbeidsmarktbeleid, de regionale werkgeversdienstverlening en voor wat betreft de registratie van gegevens in één systeem.

Het aantal vestigingen van waaruit UWV opereert wordt teruggebracht van circa 100 naar 30, die aansluiten bij de arbeidsmarktregio’s. Om werkgevers in alle arbeidsmarktregio’s te kunnen bedienen, hebben werkgevers in de arbeidsmarktregio’s één loket waar zij terecht kunnen voor informatie en advies. UWV en gemeenten geven dit loket gezamenlijk vorm. Ook zorgen UWV en gemeenten voor een aanspreekpunt voor werkgevers op landelijk niveau. Daarnaast krijgen werkgevers ondersteuning in specifieke situaties, zoals bij het vervullen van vacatures die geschikt zijn voor moeilijk plaatsbare werkzoekenden, bij de uitvoering van convenanten of bij crisissituaties en massaontslagen.

  • Bij UWV (WERKbedrijf) ingeschreven werkzoekenden;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Het WERKbedrijf biedt de basisdienstverlening fysiek, telefonisch en via internet aan. In de komende jaren zal het accent steeds meer verschuiven naar digitale dienstverlening. Werkzoekenden worden geholpen bij het op eigen kracht weer aan het werk komen. Werkgevers worden geholpen bij het vervullen van vacatures.

De indicatoren in tabel 47.3 geven aan in welke mate werkgevers en werkzoekenden tevreden zijn over de aangeboden dienstverlening. Over de exacte normering van de prestatie-indicatoren 2012 vindt op dit moment nog overleg plaats. Bij de aanbieding van de jaarplannen 2012 van de SUWI-organisaties zal het parlement hier nader over geïnformeerd worden.

Tabel 47.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Klantgerichtheid werkgevers

7,2

voldoende

voldoende

voldoende

Klantgerichtheid werkzoekenden

6,8

7,0

voldoende

voldoende

Bron: UWV, Jaarverslag

Kengetallen

De kengetallen in tabel 47.4 beschrijven de omvang van de basisdienstverlening. De invloed van de economische crisis is vooral zichtbaar in een groter bestand niet-werkende werkzoekenden, omdat werkzoekenden langer werkloos bleven.

In tabel 47.5 is aangegeven hoeveel werkzoekenden aan het werk zijn gekomen; hetzij volledig op eigen kracht, hetzij met een beroep op de basisdienstverlening. Voor het jaar 2010 zijn ruwe maandgegevens van de Belastingdienst gebruikt. Het niveau is daarom niet geheel vergelijkbaar met de gegevens over 2009, die gebaseerd zijn op het Sociaal Statistisch Bestand. Het verschil is evenwel voldoende groot om te kunnen concluderen dat er in 2010 een grotere uitstroom naar werk was dan in 2009, met name van WW-gerechtigden.

Tabel 47.4 Kengetallen operationele doelstelling 1 (aantal x 1 000)
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Aantal niet-werkende werkzoekenden primo verslagperiode

417

508

Instroom niet-werkende werkzoekenden

567

565

Aantal geregistreerde vacatures primo verslagperiode

44

40

Bij UWV WERKbedrijf ingediende vacatures

239

268

Door UWV WERKbedrijf vervulde vacatures

92

107

Bron: UWV, Jaarverslag

Tabel 47.5 Kengetallen operationele doelstelling 1 (aantal x 1 000)
 

Totaal

WaJong

WIA/WAZ

WAO

WW

Bijstand

Nug

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (zonder voorliggende re-integratie-ondersteuning)

172

37

94

15

26

In 2010 in een baan gestarte voormalig werklozen (zonder voorliggende re-integratie-ondersteuning)

274

57

166

20

31

Bron: CBS, Uitstroom naar werk (driemeting)

2 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Het re-integratiebeleid is gericht op uitstroom uit werkloosheid naar regulier werk van werkzoekenden met een grote afstand tot regulier werk. Het is belangrijk dat deze mensen (weer) gaan deelnemen aan betaald werk. Niet alleen voor de mensen zelf, maar ook voor de vergroting van arbeidsparticipatie en de vermindering van uitkeringsafhankelijkheid.

Gemeenten en UWV hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende voorziening aan te bieden. Deze trajecten dienen vraaggericht en selectief te worden ingezet.

Instrumenten

Instrumenten SZW:

  • Het re-integratiebudget (gemeenten) als onderdeel van het Participatiebudget;

  • Bijdrage aan re-integratiebudgetten van UWV;

  • Specifieke instrumenten die UWV en gemeenten kunnen inzetten bij re-integratieondersteuning, zoals werkgevers- en werknemersvoorzieningen, premiekorting, no-riskpolis, bonus participatieplaats en loondispensatie.

Re-integratie WW

In 2012 worden geen nieuwe re-integratietrajecten en re-integratiediensten voor WW-gerechtigden gestart. De voor 1-1-2012 gestarte re-integratietrajecten en re-integratiediensten worden in 2012 afgesloten.

Wet Werken naar Vermogen

Het kabinet is voornemens om per 1-1-2013 gemeenten de beschikking te geven over een Participatiebudget waaraan het Wsw-budget en een deel van het re-integratiebudget Wajong ontschot zijn toegevoegd.

Met de invoering van de WWNV kunnen gemeenten bovendien het instrument loondispensatie inzetten naast de bestaande re-integratie-instrumenten. Gemeenten moeten in 2012 gemeentelijke verordeningen, waarin zij vastleggen hoe zij omgaan met de vraag naar ondersteuning door mensen die niet zelfstandig in staat zijn betaald werk te verkrijgen, aanpassen. Zie de hoofdlijnennotitie «Werken naar Vermogen» (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 544, nr. 297).

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Verrichten van onderzoek en het verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Ontsluiten van goede praktijkvoorbeelden via onder andere www.interventiesnaarwerk.nl;

  • Aansturen en toezicht houden op UWV.

Vergroten inzicht in netto-effectiviteit van re-integratie

Met het experiment netto-effectiviteit wordt beoogd om inzicht te krijgen in wat wel en wat niet werkt in de verschillende fasen van het re-integratieproces. Naast profiling gaat het dan ook om de diagnose en de toepassing van re-integratie-instrumenten. Op deze manier worden handvatten ontwikkeld om de netto-effectiviteit van re-integratie te verbeteren. De eerste onderzoeksresultaten van het in 2011 gestarte experiment netto-effectiviteit re-integratie komen eind 2012 beschikbaar.

Impuls professionalisering

Ondersteunen van uitvoeringsorganisaties bij verdergaande professionalisering van het re-integratieproces, door versterking van een methodische manier van werken («evidence based»). Doel van professionalisering is de effectiviteit van re-integratie duurzaam te verhogen. In 2012 vormt de impuls aan professionalisering mede onderdeel van de ondersteuning aan uitvoeringsorganisaties bij de implementatie van de Wet Werken naar Vermogen.

  • Bijstandsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Anw-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • WW-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WAZ, Wajong, WAO, WIA) met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Doelgroepen

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk

Indicatoren

Het doel van deze indicator is om inzicht te geven in de resultaten van re-integratieondersteuning gericht op regulier werk. Ongeveer de helft van de re-integratieondersteuning resulteert binnen 24 maanden in uitstroom naar werk. De resultaten van de trajecten die in 2008 zijn gestart lagen 4%-punten onder de resultaten van de in 2007 gestarte trajecten. Dit is te verklaren uit het feit dat deze trajecten tijdens de recessie moesten worden uitgevoerd. Er is geen kwantitatief doel geformuleerd, omdat de uitstroom naar werk sterk afhankelijk is van de conjunctuur.

Tabel 47.6 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk

52%

Toename

Toename

toename

Bron: CBS, Uitstroom naar werk (drie meting)

Kengetallen

De kengetallen in tabel 47.7 geven per uitkeringssituatie inzicht in de mate waarin personen met re-integratieondersteuning aan het werk gaan. De grote aantallen WW-gerechtigden worden deels verklaard door de inzet van de werkcoaches. Relatief gezien vinden bijstandsgerechtigden vaker werk met dan zonder re-integratieondersteuning. De arbeidsinpassing blijkt duurzaam; 78% is na 6 maanden nog steeds werkzaam. Indien loonkostensubsidie wordt ingezet stijgt dit percentage naar 87.

Tabel 47.7 Kengetallen operationele doelstelling 2 (aantallen x 1 000)
 

Totaal

Wajong

WIA/WAZ

WAO

WW

Bijstand

WIJ

Nug/Anw

In 2010 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)

234

28

138

56

12

Waarvan met loonkostensubsidie

8

0

0

6

1

Aandeel voormalig werklozen dat na 6 maanden nog werkt in loondienst

78%

75%

80%

73%

72%

Waarvan met loonkostensubsidie 2010

87%

88%

83%

Bron: CBS, Uitstroom naar werk (driemeting)

Artikel

48 Sociale werkvoorziening

Artikel

Het faciliteren van de arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om arbeidsparticipatie voor personen uit de doelgroep mogelijk te maken, wordt aangepaste arbeid aangeboden. Dit betreft arbeid die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden en die tevens een bijdrage levert aan het behouden en bevorderen van hun arbeidsbekwaamheid.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het ter beschikking stellen en toekennen van de middelen ten behoeve van het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden;

  • de wet- en regelgeving met betrekking tot de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), in zijn hoedanigheid van medewetgever;

  • het toezicht op de uitvoering en handhaving van de naleving van de Wsw door gemeenten via generiek toezicht (voorzien per 1-1-2012).

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling hangt af van:

  • de mate waarin personen een beroep doen op de Wsw;

  • medewerking van reguliere werkgevers om arbeidsplekken beschikbaar te stellen;

  • de mate waarin aangepaste arbeid bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van personen uit de doelgroep.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd. Verwezen wordt naar de indicatoren bij de operationele doelstelling die grotendeels overeenkomt met de algemene doelstelling.

Kengetallen

Het kengetal in tabel 48.1 geeft aan in welke mate de algemene doelstelling wordt gerealiseerd. Omdat mensen zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw is de totale doelgroep van Wsw-geïndiceerden niet te beïnvloeden. Hierdoor kan voor dit kengetal geen betrouwbare raming worden gegeven. Om inzicht te geven in de ontwikkelingen ten opzichte van voorgaande jaren zijn ook de realisaties van 2008 en 2009 opgenomen.

Als het aantal personen dat een beroep doet op de Wsw toeneemt, in vergelijking tot de uitstroom uit het Wsw-werknemersbestand, resulteert dit in groeiende wachtlijsten en een daling van het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand in verhouding tot de totale doelgroep. Hiervan is sprake, gelet op tabel 48.1.

Tabel 48.1 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Aantal personen in Wsw werknemersbestand tegenover de totale doelgroep (%)

85

85

83

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 48.2 Begrotingsuitgaven Artikel 48 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

2 377 143

2 369 293

2 404 122

0

0

0

0

Uitgaven

2 496 262

2 369 293

2 404 122

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

2 495 192

2 368 188

2 404 122

0

0

0

0

waarvan juridisch verplicht

   

100%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Wet Sociale Werkvoorziening

2 476 792

2 343 589

2 361 199

0

0

0

0

Uitvoeringskosten Wsw indicatiestelling

18 400

24 599

32 923

0

0

0

0

Herstructureringsfaciliteit

0

0

10 000

0

0

0

0

               

Apparaatsuitgaven

1 070

1 105

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 070

1 105

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

528 372

505 600

0

0

0

0

0

Programma-uitgaven operationele doelstelling 1

Toelichting

De programma-uitgaven 2012 zijn onderverdeeld in de uitvoering van de Wsw, de uitvoering van de indicatiestelling Wsw en een herstructureringsfaciliteit:

  • De uitgaven ten behoeve van de uitvoering van de Wsw zijn onderverdeeld in:

    • Een budget van circa € 2 339 mln voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkenplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2012 bedraagt afgerond 90 804 arbeidsjaren en is ongewijzigd.

    • Middelen bestemd voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen, het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor de sociale werkvoorziening (circa € 3 mln).

    • Het budget voor de Stimuleringsuitkering van € 15,5 mln. Dit betreft de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid-werkenplekken. De raming is dat voor de realisatie van begeleid-werkenplekken in elk geval niet meer dan € 15,5 mln zal worden uitgekeerd van de € 18 mln die hiervoor jaarlijks in beginsel beschikbaar is. Dit gezien het verloop van de hoogte van de realisatie van begeleid-werkenplekken sinds 2008.

    • Middelen bestemd voor de uitvoering van de pilots Werken naar Vermogen (circa € 4 mln).

  • Voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw door UWV Werkbedrijf is in 2012 een bedrag van circa € 33 mln beschikbaar. Er heeft een budgetneutrale herschikking van de uitvoeringskosten UWV plaatsgevonden als gevolg van een herijking van het model waarmee deze kosten worden berekend en toebedeeld aan de verschillende wetten. Daarnaast zijn er voor 2012 in dit artikel middelen toegevoegd voor het versneld uitvoeren van de herindicaties (zie ook artikel 47).

  • In verband met de invoering via gemeenten van de Wet Werken naar Vermogen (WWNV) is een (meerjarige) reservering gemaakt ten behoeve van de herstructurering van de Wsw. Het beoogde doel is om de transformatie naar een efficiëntere bedrijfsvoering van de sw-sector en gemeenten in het kader van de WWNV te ondersteunen. Voor 2012 is een bedrag van € 10 mln gereserveerd om deze faciliteit verder uit te werken.

Vergeleken met het jaar 2011 vallen de programma-uitgaven in 2012 circa € 36 mln hoger uit. Dit kan voornamelijk als volgt worden verklaard:

  • In 2011 is de Stimuleringsuitkering over de in 2010 gerealiseerde begeleid-werkenplekken niet uitgekeerd wegens de invoering van sisa tussen medeoverheden. De bonus voor de in 2010 gerealiseerde begeleid-werkenplekken wordt in 2012 uitgekeerd.

  • Een (meerjarige) reservering ten behoeve van de herstructurering van de Wsw.

  • Er heeft een budgetneutrale herschikking van de uitvoeringskosten UWV plaatsgevonden als gevolg van het model waarmee deze kosten worden berekend. Tevens zijn er voor 2012 middelen toegevoegd voor het versneld uitvoeren van de herindicaties.

Vooruitlopend op de besluitvorming over de Wet Werken naar Vermogen (WWNV, zie ook de beleidsagenda) geldt dat voor de jaren na 2012 de programma-uitgaven voor de Wsw, zoals we deze nu nog kennen, worden overgeheveld naar artikel 47 van de begroting. Het kabinet brengt namelijk vanaf de inwerkingtreding van de WWNV de middelen voor de Wsw, het re-integratiebudget Wajong en de WWB/WIJ bij elkaar. Al deze budgetten gaan op in één ongedeeld re-integratiebudget.

Ontvangsten

Tot en met 2011 werden de anticumulatiebaten als ontvangsten verantwoord op de SZW-begroting. Dit zijn uitkeringen WAZ, WAO of Wajong van personen met een Wsw-dienstbetrekking die worden verrekend met de Wsw-salarissen.

Het kabinet is voornemens om de presentatie van de anticumulatiebaten in de begroting met ingang van 1 januari 2012 af te schaffen. De ontvangsten vanaf 2012 worden daarom op nul geraamd. Reden tot afschaffing van deze presentatie in de begroting is het feit dat de anticumulatiebaten overbodig geworden zijn door de huidige integrale afweging van premiegefinancierde uitgaven en begrotingsuitgaven en het loslaten van lastendekkende premies. Afschaffing van deze presentatie van de anticumulatiebaten Wsw leidt niet tot budgettaire gevolgen voor het Rijk. Ook zijn er geen effecten voor de uitkeringsgerechtigden. Inkomsten uit een Wsw-dienstverband worden onverminderd door het UWV in mindering gebracht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De gevolgen van afschaffing van deze presentatie van anticumulatiebaten in de begroting zijn dus slechts technisch van aard.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

1 Het realiseren van aangepaste arbeid voor personen met een Wsw-indicatie, waar mogelijk in een zo regulier mogelijke werkomgeving

Operationele doelstelling

Motivering

Om arbeidsgehandicapten – die willen deelnemen aan het arbeidsproces – de mogelijkheid van arbeidsparticipatie te bieden, wordt voor Wsw-geïndiceerden aangepaste arbeid gerealiseerd waar mogelijk in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving.

In 2008 is een commissie ingesteld die heeft geadviseerd tot een fundamentele wijziging van het stelsel van werk en inkomen. Conform het advies van de commissie zijn pilots gestart. De pilot voor het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers loopt sinds 2009, de andere pilots zijn in 2010 gestart. Nu in de nabije toekomst wordt overgegaan tot het invoeren van de WWNV, is het voor de implementatie daarvan belangrijk dat innovaties in de uitvoeringspraktijk (grotendeels) zijn getoetst of mogelijk al zijn ingevoerd. Tegelijkertijd is verdere verbetering van de dienstverlening ook in het huidige stelsel van belang.

Werkgevers, sw-bedrijven, gemeenten en UWV krijgen tot eind 2012 de mogelijkheid om aan de slag te gaan met vernieuwende aanpakken en methoden. In de praktijk zal worden onderzocht wat werkt, zodat antwoord wordt verkregen op de vraag hoe de kansen van mensen met een arbeidsbeperking op een duurzame, reguliere baan kunnen worden verbeterd. Waar mogelijk zullen deze (tussen)uitkomsten worden meegenomen in de WWNV dan wel de uitvoering hiervan in de praktijk door gemeenten.

  • Subsidie aan gemeenten voor het realiseren van Wsw-plaatsen;

  • Overdracht taakstelling Wsw (mogelijkheid voor gemeenten om de te realiseren arbeidsplaatsen in een jaar onderling over te dragen, welk verzoek wordt voorgelegd aan de minister);

  • Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid-werkenplekken.

Instrumenten

De Stimuleringsuitkering komt te vervallen bij de invoering van de WWNV en het budget van deze uitkering wordt gereserveerd voor de herstructurering van de Wsw. De verwachting is dat de gerealiseerde begeleid-werkenplekken in 2011 nog een laatste maal worden betaald in 2013.

Activiteiten

Het uitvoeren van de pilots Werken naar Vermogen:

  • Het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers;

  • Het stimuleren van de omslag van sw-bedrijven naar arbeidsontwikkelbedrijven;

  • Het vormgeven van een integrale dienstverlening op de Werkpleinen;

  • Het toetsen van een nieuwe systematiek, waarbij de inzet van het instrument loondispensatie centraal staat.

Doelgroep

Personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn en hiervoor een Wsw indicatie hebben gekregen.

Indicatoren

Gemeenten zijn verantwoordelijk om ten minste het minimumaantal arbeidsplaatsen te realiseren (taakstelling) met het budget dat zij daarvoor hebben ontvangen, waar mogelijk in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving. Drie werkvormen worden onderscheiden: in dienst van een reguliere werkgever (het zogenaamde begeleid werken), detachering bij een reguliere werkgever vanuit het sw-bedrijf en beschut werk in het sw-bedrijf.

Het bereiken van de operationele doelstelling wordt in tabel 48.3 aan de hand van twee indicatoren weergegeven:

  • De eerste indicator toont de realisatie van Wsw-plaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. Gestreefd wordt naar een volledige realisatie (100%) van Wsw-plaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie wordt toegekend. Het percentage van 101% geeft aan dat op landelijk niveau iets meer arbeidsjaren worden gerealiseerd dan waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • De tweede indicator drukt de doelstelling van de Wsw uit, namelijk zoveel mogelijk werken in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving. De vorm begeleid werken is de meest reguliere vorm van werken voor de doelgroep. De Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid-werkenplekken, beoogt gemeenten te stimuleren om deze doelstelling te realiseren.

  • Er is geen streefwaarde opgenomen voor het jaar 2016 in verband met de verwachte invoering van de WWNV. Voor de begroting 2013 zal bezien worden hoe de WWNV in de artikelstructuur opgenomen zal worden.

Tabel 48.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Realisatie van arbeidsplaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend (%)

101

100

100

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5

7

10

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

Kengetallen

Omdat mensen zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw is de totale doelgroep van Wsw-geïndiceerden niet te beïnvloeden. Hierdoor kunnen voor de in tabel 48.4 weergegeven kengetallen geen betrouwbare ramingen worden gegeven. Om inzicht te geven in de ontwikkelingen ten opzichte van voorgaande jaren zijn ook de realisaties van 2008 en 2009 opgenomen. De kengetallen met betrekking tot de wachtlijst maken inzichtelijk dat de fundamentele (wachtlijst) problematiek nog niet is opgelost. De uitkomsten van de pilots «Werken naar Vermogen» alsmede de WWNV beogen bij te dragen aan de oplossing van deze problematiek.

Tabel 48.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2008

Realisatie 2009

Realisatie

2010

Werknemersbestand (personen, ultimo)

102 168

102 173

102 809

Wachtlijst (personen, ultimo)

17 753

18 710

21 662

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst ultimo kalenderjaar (maanden)

15,2

14,7

15,3

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

23

25

25

Bron: Research voor Beleid, Wsw-monitor

Artikel

49 Overige inkomensbescherming

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om inkomensbescherming op minimumniveau te bieden. SZW creëert de voorwaarden voor de toekenning van een uitkering of toeslag en SVB en UWV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan in Nederland. Voor de uitvoering in Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba) is de Minister van SZW verantwoordelijk.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van het niveau van de uitkering of toeslag op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), Algemene Ouderdomswet (AOW), Toeslagenwet (TW) en de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO);

  • de vaststelling van het niveau van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdoms Verzekering (AOV) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) voor Caribisch Nederland;

  • de vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en SVB;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de economische omstandigheden die van invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt;

  • de effectieve uitvoering van de wetten door de uitvoeringsorganen SVB, UWV;

  • de mate van naleving van de verplichtingen uit wet- en regelgeving door gerechtigden.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 49.1 Begrotingsuitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

638 552

679 731

632 673

608 401

631 034

630 230

626 788

Uitgaven

638 552

679 731

632 673

608 401

631 034

630 230

626 788

               

Programma-uitgaven

636 710

677 963

632 673

608 401

631 034

630 230

626 788

waarvan juridisch verplicht

   

100%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 2

             

Uitkeringslasten AIO (WWB 65+)

205 231

236 728

227 238

237 774

249 220

259 902

270 335

Uitvoeringskosten AIO (WWB 65+)

12 585

13 306

12 443

12 081

12 082

12 475

13 272

               

Operationele Doelstelling 3

             

Toeslagenwet Uitkeringslasten

418 894

410 905

375 235

340 810

352 038

339 494

324 899

               

Operationele Doelstelling 4

             

Uitkeringen Caribisch Nederland

0

17 024

17 757

17 736

17 694

18 359

18 282

               

Apparaatsuitgaven

1 842

1 768

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 842

1 768

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

288

0

0

0

0

0

0

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Toelichting

De algemene bijstand voor ouderen met een onvolledig AOW-pensioen wordt uitgevoerd door de SVB. De uitkeringslasten van deze regeling laten over de gehele periode een stijgende lijn zien. Dit hangt samen met de toename van het aantal AOW-gerechtigden (zie ook de toelichting bij tabel 49.2). In 2012 treedt een lichte trendbreuk op. Dit hangt samen met het voornemen van de regering om vanaf 2012 de MKOB onderdeel uit te laten maken van de middelentoets van de bijstand 65+ (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 777, nr. 3). Hierdoor neemt de gemiddelde hoogte van de uitkering af.

De regering is tevens voornemens om vanaf 2012 de overdraagbaarheid van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon geleidelijk af te bouwen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 777, nr. 3). Het referentieminimumloon stijgt als gevolg hiervan minder snel. Dit is niet zichtbaar in tabel 49.1, maar wordt verwerkt bij de jaarlijkse indexering.

De uitvoeringskosten AIO zijn gerelateerd aan de volumes en laten vanaf 2013 eveneens een stijgende lijn zien. De voorgenomen afbouw van de overdraagbaarheid van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon leidt eerst nog tot een geringe stijging van de uitvoeringskosten in 2012 en 2013, maar daarna tot een besparing (€ 0,25 mln).

Toeslagenwet (TW)

De toeslagenwet verleent aan bepaalde uitkeringsgerechtigden toeslagen tot het relevante sociaal minimum. Uitkeringsgerechtigden die met hun uitkering en het eventuele partnerinkomen niet tot het relevante sociaal minimum komen, krijgen een toeslag op de uitkering van de zogeheten moederwet. De belangrijkste moederwetten zijn de WAO, WAZ, Wajong, WIA, WW, ZW en IOW.

De TW-uitgaven worden vooral bepaald door volume-ontwikkelingen in de genoemde regelingen. In 2012 dalen de TW-uitkeringslasten fors ten opzichte van 2011. Dit is voornamelijk het gevolg van de voorgenomen geleidelijke afbouw van de overdraagbaarheid van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Doordat het sociale minimum minder snel stijgt, is minder aanvulling vanuit de TW nodig.

In het kader van de vereenvoudiging van de administratieve uitvoering gaat de BIA met ingang van 2012 op in de TW. De uitgaven van de TW zijn daarom vanaf 2012 verhoogd met de uitgaven van de BIA. De BIA werd voorheen verantwoord op artikel 46. De BIA is de in 1996 in werking getreden tijdelijke wet die tracht de inkomensgevolgen van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken. De BIA vervalt met ingang van 1 december 2016.

De uitvoeringskosten van de Toeslagenwet zijn toegerekend aan de uitvoeringskosten van de moederwetten en komen ten laste van de betreffende sociale fondsen.

Uitkeringen Caribisch Nederland

De regelingen van SZW voor Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van dit artikel betreffen de Algemene ouderdomsverzekering (AOV) en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW). Bij de uitgavenraming is rekening gehouden met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd die ingaat per 2013. De raming is bijgesteld aan de hand van de eerste gegevens sinds de overname van de uitvoering per 1 januari 2011.

Uitvoeringskosten UWV en SVB

Vanaf 2013 zijn de regeerakkoordtaakstellingen technisch in de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB verwerkt.

Tabel 49.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Uitgaven

31 029 216

31 668 584

32 501 669

34 263 329

36 028 617

37 518 989

38 742 801

               

Programma-uitgaven

31 029 216

31 668 584

32 126 042

33 050 239

33 867 736

34 411 661

34 748 200

Operationele doelstelling 1

             

Anw uitkeringslasten

1 064 744

956 875

841 856

727 854

627 394

547 863

508 699

Anw tegemoetkoming

20 953

17 433

15 402

13 695

12 035

10 740

10 091

Anw uitvoeringskosten

24 195

25 482

19 866

15 887

13 761

12 437

12 791

Operationele doelstelling 2

             

AOW uitkeringslasten

28 617 668

30 055 864

31 110 897

32 169 443

33 096 013

33 725 940

34 099 181

AOW tegemoetkoming

1 177 722

488 506

0

0

0

0

0

AOW uitvoeringskosten

123 934

124 424

138 021

123 360

118 533

114 681

117 438

               

Nominaal

0

0

375 627

1 213 090

2 160 881

3 107 328

3 994 601

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Algemene nabestaandenwet (Anw)

Toelichting

De Anw is een financiële ondersteuning na het overlijden van de partner of ouder(s). Voor mensen die na 1950 zijn geboren gelden andere toelatingseisen tot de Anw dan voor mensen die vóór 1950 zijn geboren. Deze laatste groep Anw-gerechtigden neemt aanzienlijk af, omdat bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd het recht op de Anw-uitkering vervalt. Op 1 januari 2015 is deze groep helemaal uitgestroomd uit de Anw. Hierdoor dalen de uitkeringslasten Anw. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de Anw in 1996 al recht hadden op diens voorganger, de AWW, stroomt de komende tien jaar grotendeels uit, omdat velen de 65-jarige leeftijd bereiken. Vanaf 2020 is de groep oud-AWW-gerechtigden aanzienlijk gereduceerd.

De voorgenomen geleidelijke afbouw van de overdraagbaarheid van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon werkt door in de hoogte van de Anw-uitkering. Deze zal minder snel stijgen. Dit wordt verwerkt in de jaarlijkse indexering (de post «nominaal» in tabel 49.2).

Daarnaast is de regering voornemens om vanaf 1 juli 2012 het woonlandbeginsel van toepassing te laten zijn op de Algemene nabestaandenwet. Dit levert een besparing op van enkele miljoenen.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden. Ook de uitvoeringskosten Anw zijn gerelateerd aan de volumes en laten een dalende lijn zien. De voorgenomen invoering van het woonlandbeginsel per 1 juli 2012 is verwerkt in de uitvoeringskosten.

Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een basispensioen voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing zullen de uitkeringslasten AOW de komende jaren toenemen. Sinds 2011 stromen de eerste babyboomers in in de AOW. De beperktere stijging van de uitkeringslasten vanaf 2015 hangt samen met het afschaffen van de partnertoeslag (voor nieuwe AOW-gerechtigden) per 1 januari van dat jaar.

Sinds 1 augustus 2011 wordt er op de AOW-partnertoeslag een korting toegepast van 10%. AOW-gerechtigden met een huishoudinkomen tot ongeveer € 30 000 (162% WML) zijn van deze korting uitgezonderd.

Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend om met ingang van 2012 de AOW niet meer toe te kennen met ingang van de eerste dag van de maand dat men 65 wordt, maar met ingang van de dag dat daadwerkelijk de 65-jarige leeftijd wordt bereikt (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 430, nr. 3). De besparing als gevolg van dit wetsvoorstel is in tabel 49.2 verwerkt. De besparing op de AOW-uitgaven als gevolg van de stevigere aanpak van fraude is eveneens verwerkt.

Voor de stand van zaken met betrekking tot de voorgenomen verhoging van de AOW-leeftijd en het pensioenakkoord wordt verwezen naar de beleidsagenda.

De AOW-tegemoetkoming is per 1 juni 2011 afgeschaft. Tegelijkertijd is een nieuwe regeling geïntroduceerd voor oudere belastingplichtigen: de mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (de MKOB, zie artikel 50).

De voorgenomen geleidelijke afbouw van de overdraagbaarheid van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon heeft geen gevolgen voor de hoogte van het AOW-pensioen.

De uitvoeringskosten AOW bewegen voor het grootste deel mee met de volumes. De kosten in 2012 zijn hoger dan in 2011 en 2013 doordat ondermeer projectuitgaven van het investeringsprogramma SVB 10 van 2013 naar 2012 zijn verschoven.

Uitvoeringskosten SVB

Vanaf 2013 is de regeerakkoordtaakstelling technisch in de uitvoeringskosten van de SVB verwerkt.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De budgetten OD2, OD3 en OD 4 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat inkomen op tenminste minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden; tevens het verstrekken van een uitkering ten behoeve van wezen en halfwezen

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van een partner of ouders en die vanwege leeftijd, de zorg voor een jong kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) een eigen inkomen kunnen verwerven, te voorzien van een minimuminkomen en/of een compensatie.

  • Uitkeringen op grond van de Anw;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan de SVB.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid, wet en regelgeving;

  • Twee maal per jaar aanpassen van het niveau van de Anw in verband met wijziging van het minimumloon;

  • Aansturen van en toezicht houden op de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen nieuwe aanvragen;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

  • Nabestaanden geboren voor 1950, nabestaanden met een kind onder de 18 jaar, nabestaanden die ten minste 45% arbeidsongeschikt zijn;

  • Verzorgers van halfwezen;

  • Wezen.

Doelgroepen

Indicatoren

De Anw heeft geen activerend karakter. Er wordt niet gestuurd op in- en uitstroom. Op dat punt heeft het gebruik van prestatie-indicatoren dus geen toegevoegde waarde. Wel is er een indicator opgenomen met betrekking tot het nalevingniveau opgave inkomen uit arbeid. In 2010 werd deze verplichting in 94% van de gevallen nageleefd. Het streven is deze naleving de komende jaren verder te verhogen, tot in eerste instantie minimaal 95% in 2012. Streefwaarden voor latere jaren zullen in de volgende begroting worden opgenomen, wanneer ook meer bekend is over de exacte vormgeving van de voorgenomen plannen ten aanzien van de aanscherping fraude-aanpak. In de beleidsagenda wordt nader ingegaan op deze aanscherping van de fraude-aanpak.

Tabel 49.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Nalevingniveau opgave inkomen uit arbeid (%)

94

95

n.t.b.

Bron: SZW-berekeningen op basis van SVB- en CBS-informatie

  • Het aantal Anw-gerechtigden neemt af vanwege de aanpassing die in 1996 in de toetredingsvoorwaarden is aangebracht.

  • Voor de Anw zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. De kengetallen geven onder meer het niveau weer waarin gerechtigden de in de wet opgenomen informatieplicht ten aanzien van de leefsituatie naleven.

Kengetallen

Tabel 49.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Nabestaanden uitkeringsjaren (x 1 000):

     

Volume: Ingang recht voor 1 juli 1996

23

23

19

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

1

< ½

< ½

– waarvan nabestaandenuitkering

22

22

18

Volume: Ingang recht na 1 juli 1996

61

57

52

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9

9

9

– waarvan alleen nabestaandenuitkering

37

33

29

– waarvan alleen halfwezenuitkering

14

15

15

       

Wezenuitkering:

Totaal volume uitkeringsjaren (x 1 000 uitkeringsjaren)

1

85

1

81

1

72

Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen)

102

93

83

Bron: SVB, Jaarverslag

  • De bekendheid met regels voor samenwonen en inkomen worden door de SVB gemeten middels een telefonische enquête onder aselect gekozen cliënten. Doordat gewerkt wordt met een steekproef zijn de uitkomsten omgeven door een bandbreedte. De in de tabel gepresenteerde verschillen tussen 2009 en 2010 vallen binnen deze bandbreedte en zijn zodoende niet significant.

  • Het aantal onderzochte fraudesignalen ligt, na een toename in 2009, in 2010 weer op het niveau van de jaren voor 2009.

Tabel 49.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving:

     

Nalevingniveau melden samenwonen1

Bekendheid met regels samenwonen (%)2

98

85

98

92

99

85

Bekendheid met regels inkomen (%)2

93

95

94

Aantal onderzochte fraudesignalen2

961

1 117

967

Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)2

2,8

2,9

2,5

Incassoratio (%)2

92

91

93

X Noot
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie

X Noot
2

Bron: SVB, Jaarverslag

2 Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt inkomensbescherming te bieden.

  • Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW);

  • AOW-partnertoeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar aan personen die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen;

  • Aanvullende uitkering op grond van de wet Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) indien een onvolledig AOW-pensioen wordt verstrekt in verband met niet-verzekerde jaren en indien geen toereikende middelen aanwezig zijn;

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid, wet- en regelgeving;

  • Halfjaarlijks aanpassen van het uitkeringsniveau AOW en AIO aan de minimumloon-ontwikkeling;

  • Voorlichtingscampagne over de afschaffing van de AOW-partnertoeslag;

  • Aansturen van en toezicht houden op de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

Personen van 65 jaar en ouder

Indicatoren

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde omdat de AOW en AIO geen activerend karakter kennen. Er wordt niet gestuurd op in- en uitstroom.

  • Het aantal AOW-gerechtigden neemt de komende jaren toe als gevolg van de vergrijzing. Sinds 2011 stroomt de babyboom-generatie in in de AOW.

  • Om dezelfde reden neemt ook het aantal AIO-gerechtigden toe.

    Daar staat tegenover dat het aantal AIO-gerechtigden afneemt door het voornemen om de MKOB onderdeel uit te laten maken van de middelentoets. Per saldo resteert een lichte stijging.

  • De bekendheid met de afschaffing van de AOW-partnertoeslag per 2015 is in 2011 vergelijkbaar met de bekendheid in 2010. De meting van de bekendheid is gebaseerd op een steekproef. De in de tabel gepresenteerde daling van 33% in 2010 naar 28% in 2011 is statistisch niet significant. Overigens is de bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 55 en 60 jaar met een jongere partner) met ruim 60% een stuk hoger.

Kengetallen

Tabel 49.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

AOW uitkeringsjaren (x 1 000):1

     

70% uitkering (totaal)1

1 011

1 031

1 060

– waarvan partner < 65 jaar1

1

1

1

50% uitkering (totaal)1

1 598

1 662

1 748

– waarvan partner < 65 jaar1

254

265

279

Volume in aantal personen

     

Volume AOW (x 1 000 personen)1

2 853

2 953

3 086

Volume AIO (x 1 000 huishoudens)2

37

40

41

Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren:

Personen met een onvolledige AOW (% van totaal)1

18

18

19

Gemiddeld kortingspercentage (%)1

48

48

48

Bekendheid met afschaffen partnertoeslag (%)3

33

28

X Noot
1

Bron: SVB Jaarverslag

X Noot
2

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

X Noot
3

Bron: Intomart Gfk, Onderzoeksrapport AOW-partnertoeslag. Cijfer over 2011 is een realisatiecijfer (geen raming)

  • De realisatiecijfers bekendheid met regels voor samenwonen en inkomen laten forse fluctuaties zien. De bekendheid wordt gemeten door middel van een steekproef en gaat daarom gepaard met een bandbreedte. Aangezien de gemeten mutaties binnen deze brandbreedte vallen, zijn ze niet significant.

  • Het totale schadebedrag is, net als in 2009, in 2010 flink gedaald.

Tabel 49.7 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving:

     

Nalevingniveau melden samenwonen (%)1

99

99

99

Bekendheid met regels samenwonen (%)2

80

82

75

Bekendheid met regels inkomen (%)3

81

74

79

Aantal onderzochte fraudesignalen3

3 338

3 794

3 918

Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)3

2,4

0,7

0,4

Incassoratio (%)3

96

95

95

X Noot
1

Bron: SZW, berekeningen op basis van SVB-informatie

X Noot
2

Bron: SVB, Jaarverslag

3 Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die een uitkering op grond van de WW, Wet WIA, ZW, WAO, Wet Wajong, IOW, Wet arbeid en zorg, Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen (WAMIL) of loondoorbetaling in het tweede ziektejaar ontvangen, te voorzien van een minimuminkomen.

Zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers ontvangen een toeslag op hun loondervingsuitkering of loondoorbetaling tot het minimumniveau als de betrokkene daar met zijn gezinsinkomen onder blijft. Er is een maximum gesteld aan de toeslag. In het algemeen mogen de toeslag en de uitkering samen niet meer bedragen dan het dagloon of de grondslag. De TW kent een partnertoets, maar geen vermogenstoets.

  • Toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden beleid, wet- en regelgeving;

  • Aanpassen tweemaal per jaar van het niveau van uitkeringen aan minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht, hoogte en duur toeslag;

  • Verstrekken van uitkeringen.

Doelgroepen

Personen die een loondervingsuitkering of loondoorbetaling ontvangen (volgens de definitie van de TW) en per dag een inkomen hebben dat lager is dan het relevante sociaal minimum.

Indicatoren

Er zijn geen indicatoren opgenomen. Recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet bestaat naast het recht op een loondervingsuitkering, waarvoor wel indicatoren bestaan.

Kengetallen

Als gevolg van de afbouw van de overdraagbaarheid van de dubbele algemene heffingskorting zijn het volume en de prijs van de TW in 2012 gedaald. Het volume daalt vooral bij de WW- en ZW-gerechtigden en het prijseffect vindt vooral plaats in de Wajong-regeling. De Wajong ondervindt nog geen volume-effect, omdat pas in 2013 het sociaal minimum lager ligt dan de hoogte van een volledige Wajong-uitkering.

Tabel 49.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Toeslagenwet:

     

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1 000 uitkeringsjaren)

182

180

167

Gemiddelde toeslag (x € 1)

2 302

2 289

2 252

Bron: UWV, Jaarverslag

  • Het aantal gerapporteerde overtredingen bij de TW is in 2010 met ongeveer 20% toegenomen. Deze stijging is in belangrijke mate een gevolg van het gebruik van nieuwe bestandsvergelijkingen die zijn opgezet in nauwe samenwerking tussen de Belastingsdienst, de SVB en het UWV. Omdat lang niet bij alle geconstateerde overtredingen sprake bleek te zijn van verwijtbaar gedrag, is besloten in het kader van de campagne «Voorkom problemen, weet hoe het zit» extra aandacht te besteden aan de regels rondom een TW-uitkering. Daarbij is onder meer een laagdrempelige uitleg ontwikkeld en zijn tevens de betaalspecificaties vereenvoudigd.

  • Met het aantal geconstateerde overtredingen is eveneens het schadebedrag in 2010 toegenomen.

Tabel 49.9 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving:

     

Aantal gerapporteerde overtredingen

2 931

3 214

3 941

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)

6,8

8,4

9,3

Afdoeningspercentage (%)

93,8

93,2

91,1

Bron: UWV, Jaarverslag

4 Zorgdragen voor adequate overige inkomensbescherming aan inwoners van Caribisch Nederland

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba), die de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, of om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders, inkomensbescherming te bieden. Daarbij wordt de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden gekoppeld aan de ontwikkeling van het prijsniveau op de eilanden.

Instrumenten

De uitkeringslasten Caribisch Nederland op het terrein van overige inkomensbescherming hebben betrekking op de Algemene ouderdomsverzekering (AOV), de AOV tegemoetkoming en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW).

De SZW-unit bij de RCN is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen in Caribisch Nederland. De bijdrage in de uitvoeringskosten aan RCN wordt verantwoord op artikel 98.

Algemene ouderdomsverzekering (AOV)

Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdoms Verzekering in Caribisch Nederland.

De pensioengerechtigde leeftijd in Caribisch Nederland is momenteel 60 jaar. Met de eilanden is afgesproken deze leeftijd gefaseerd te verhogen naar 65 jaar. De eerste stap tot verhoging van de AOV-leeftijd wordt ingezet in 2013 en zal met ingang van 2015 zijn gerealiseerd. De AOV-leeftijd wordt dan 62 jaar. Daarna schuift de AOV-leeftijd ieder jaar één jaar op. Voor mensen die geboren zijn in 1952 of eerder blijft 60 jaar de leeftijd waarop men recht krijgt op een ouderdomspensioen. Vanaf 2021 zal voor iedereen de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar zijn.

Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW)

Uitkering aan personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders en (half)wezen op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering in Caribisch Nederland.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving;

  • Eenmaal per jaar aanpassen van het niveau van de AOV en AWW in verband met de ontwikkeling van de prijsindexcijfers;

  • Uitvoering Caribisch Nederland binnen RCN.

Doelgroepen

Inwoners van Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba):

  • Voor de AOV: personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;

  • Voor de AWW: nabestaanden van partners, weduwen/weduwnaars, nabestaanden van ouders en (half)wezen.

Indicatoren

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn geen indicatoren geformuleerd.

Volume uitkeringen Caribisch Nederland

Kengetallen

In 2010 was het totale volume uitkeringen overige inkomensbescherming ongeveer 2900. De verwachting is dat in 2011 dit aantal op hetzelfde niveau ligt.

Tabel 49.10 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Prognose

2011

Raming

2012

Volume uitkeringen Caribisch Nederland (x 1 000)

2,9

2,9

2,9

Bron: Gegevens SZW-unit RCN

Artikel

50 Tegemoetkoming specifieke kosten

Artikel

Zorgdragen voor een tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers in werksituaties

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om bepaalde personen een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor (specifieke) kosten of als maatschappelijke erkenning. SZW creëert de voorwaarden voor het toekennen van deze tegemoetkomingen en zorgt ervoor dat deze tegemoetkomingen door de SVB worden uitgekeerd.

Verantwoordelijkheid

De minister van SZW is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), Wet op het kindgebonden budget (WKB), Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG), de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) en de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB);

  • de vormgeving van het stelsel wet- en regelgeving;

  • sturing en toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de effectieve uitvoering van wet- en regelgeving door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), Belastingdienst/Toeslagen en Instituut Asbestslachtoffers (IAS);

  • het naleven van de verplichtingen van de wet- en regelgeving door de uitkeringsgerechtigden.

Indicatoren

Het gebruik van indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde omdat de criteria voor toekenning van de uitkering vastliggen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 50.1 Begrotingsuitgaven Artikel 50 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

163 992

5 275 088

5 512 933

5 377 455

5 333 752

5 343 019

5 356 740

Uitgaven

163 992

5 275 088

5 512 933

5 377 455

5 333 752

5 343 019

5 356 740

               

Programma-uitgaven

162 712

5 273 637

5 512 933

5 377 455

5 333 752

5 343 019

5 356 740

waarvan juridisch verplicht

   

100%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

TOG Uitkeringslasten

60 757

34 105

29 480

31 928

33 502

34 045

34 615

Kopje TOG uitkeringen*

0

5 161

11 076

12 154

12 923

13 156

13 400

TOG Uitvoeringskosten

9 894

3 582

1 946

1 903

1 664

1 564

1 635

AKW Uitkeringslasten*

0

3 339 254

3 199 570

3 136 337

3 115 933

3 131 292

3 119 259

AKW Uitvoeringskosten

82 928

75 119

65 061

59 019

53 719

51 800

53 141

Wet Kindgebonden Budget*

0

1 181 405

1 088 012

977 486

921 342

883 291

875 345

WKB/KOT uitvoeringskosten

3 282

3 124

3 044

2 946

2 783

2 691

2 691

               

Operationele Doelstelling 2

             

TAS Uitkeringslasten

3 520

3 200

3 449

3 449

3 449

3 449

3 449

TAS Uitvoeringskosten

1 601

1 187

1 119

1 082

1 021

988

988

               

Operationele Doelstelling 3

             

MKOB Uitkeringslasten

0

624 242

1 106 052

1 147 046

1 183 342

1 216 686

1 248 160

MKOB Uitvoeringskosten

730

3 258

4 124

4 105

4 074

4 057

4 057

               

Apparaatsuitgaven

1 280

1 451

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 280

1 451

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

13 734

169 401

142 272

115 272

102 272

94 272

88 272

X Noot
*

De gelden van het Kopje TOG, de kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn per 2011 overgeheveld uit de Begroting van het Ministerie voor Jeugd en Gezin.

TOG (Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen)

Toelichting

De TOG geeft aan ouders een tegemoetkoming in de kosten van thuiswonende gehandicapte kinderen. In 2010 is er een nieuw indicatiecriterium in de TOG ingevoerd, dat het aantal gerechtigden vanaf 2011 heeft beperkt. Gerechtigden die niet langer in aanmerking kwamen voor de TOG hadden nog recht op een half jaar overgangsrecht. Dit overgangsrecht komt tot uiting in de cijfers voor 2011. Hierdoor zijn de uitkeringslasten voor 2012 lager dan in 2011. In latere jaren zal het aantal TOG-gerechtigden nog iets toenemen.

Een onderdeel van de TOG-regeling (het zogenaamde kopje TOG) is gericht op alleenverdienershuishoudens: TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4 734 per jaar (in 2011), kunnen een extra tegemoetkoming krijgen van € 1 460 per jaar. Deze wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van 2012. Het aantal gerechtigden in 2012 zal toenemen ten opzichte van 2011. De nieuwe instroom die in 2010 heeft plaatsgevonden, heeft voor het eerst recht op deze tegemoetkoming vanaf 2011 en deze komt pas in 2012 tot uitbetaling.

Als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe TOG liggen de uitvoeringskosten met ingang van 2012 op een lager niveau.

AKW (Algemene Kinderbijslagwet)

De AKW voorziet in een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen.

Ontwikkelingen in aantallen kinderen voor wie kinderbijslag wordt ontvangen en daarmee samenhangend de uitgaven aan kinderbijslag, ontstaan voornamelijk door demografische factoren. Doordat het aantal kinderen met recht op de kinderbijslag de komende jaren afneemt, nemen ook de uitkeringslasten af. Het voornemen is om met ingang van 1 januari 2012 het recht op kinderbijslag te laten vervallen voor ouders waarvan hun kind minimaal 5 etmalen per week uit huis is geplaatst in het kader van de jeugdzorg (Kamerstuk II, 2010–2011, 32 529). Dit zorgt voor minder uitkeringslasten. Daarnaast is er het voornemen om vanaf 1 juli 2012 het woonlandbeginsel van toepassing te laten zijn op de kinderbijslag, waardoor de uitkeringslasten ook iets lager liggen. Tevens zal de kinderbijslag vanaf 2013 twee keer halfjaarlijks niet worden geïndexeerd.

Om gezinnen met lage en middeninkomens te compenseren voor het achterblijven in koopkracht ten opzichte van andere gezinnen, wordt het bedrag van de kinderbijslag verlaagd met een gemiddeld bedrag per kind van € 8,75 per kwartaal en worden de bedragen in het kindgebonden budget verhoogd.

De uitvoeringskosten bij de AKW zijn primair gerelateerd aan de volumes. Vanwege de opbrengsten van het veranderprogramma SVB tien en (regeerakkoord-)taakstellingen, waaronder vereenvoudigingsvoorstellen, nemen de uitvoeringskosten de komende jaren af.

Wet op het kindgebonden budget (WKB)

Het doel van het kindgebonden budget is het verstrekken van een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Het kindgebonden budget biedt inkomensondersteuning specifiek gericht op huishoudens in de lagere inkomenssegmenten.

Het kabinet heeft het voornemen om het kindgebonden budget niet te indexeren in de jaren 2012–2015, de hoogte van de bedragen terug te draaien naar het niveau van 2010 en de oploop in het gezinsbudget te beperken tot 2 kinderen (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 798, nr. 3). Daarnaast is het voornemen om met ingang van 1 januari 2012 het recht op kindgebonden budget te laten vervallen voor ouders waarvan hun kind uit huis wordt geplaatst in het kader van de jeugdzorg (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 529). Tenslotte is er het voornemen om met ingang van 1 januari 2013 het woonlandbeginsel van toepassing te laten zijn op het kindgebonden budget.

Om gezinnen met lage en middeninkomens te compenseren voor het achterblijven in koopkracht ten opzichte van andere gezinnen, wordt het eerste-kindbedrag in het kindgebonden budget met € 50 en het tweede-kindbedrag met € 150 per jaar verhoogd.

De uitkeringslasten in het kindgebonden budget nemen de komende jaren af. Doordat de inkomensgrens en de bedragen niet worden geïndexeerd, krijgen huishoudens bij een stijgend inkomen de komende jaren minder kindgebonden budget.

Uitvoeringskosten WKB (Wet Kindgebonden Budget)/KOT (Kinderopvangtoeslag)

De SVB voert voor het gedeelte waarbij er sprake is van samenloop met het buitenland de WKB en KOT uit. De uitvoeringskosten hiervan nemen de komende jaren licht af. De uitkeringslasten van de KOT zijn te vinden in artikel 52 Kinderopvang.

TAS (Tegemoetkoming asbestslachtoffers)

Het aantal TAS-gerechtigden laat de afgelopen jaren een stijgende trend zien, waardoor de uitkeringslasten toenemen.

MKOB (Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtvermindering ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer een compensatie te bieden. Personen die deze tegemoetkoming ontvangen zijn oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen. Door een stijgend aantal oudere belastingplichtigen nemen de uitkeringslasten MKOB toe. Omdat het een nieuwe regeling betreft en er dus nog geen realisatiecijfers zijn, zijn de uitvoeringskosten met veel onzekerheid omgeven.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Wanneer de toeslagen definitief zijn toegekend (wanneer inkomens van jaar t-1 zijn vastgesteld), worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen.

Uitvoeringskosten SVB

Vanaf 2013 is de regeerakkoordtaakstelling technisch in de uitvoeringskosten van de SVB verwerkt.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De budgetten OD1, OD2 en OD3 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers

Operationele doelstelling

Motivering

Om ouders of verzorgers meer financiële ruimte te bieden ten behoeve van de verzorging en opvoeding van kinderen.

  • Algemene Kinderbijslagwet (AKW);

  • Wet op het kindgebonden budget (WKB);

  • Tegemoetkoming ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB;

  • In de beleidsagenda wordt nader ingegaan op de voornemens omtrent de vereenvoudiging van de kindregelingen.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op kinderbijslag en TOG-tegemoetkomingen;

  • Verstrekken kinderbijslag en TOG-tegemoetkomingen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Activiteiten Belastingdienst:

  • Beoordelen recht op kindgebonden budget;

  • Verstrekken van kindgebonden budget;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

  • AKW: ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar.

  • WKB: ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar met een laag inkomen.

  • TOG: ouders of verzorgers van thuiswonende gehandicapte kinderen van 3 tot 18 jaar.

Doelgroepen

Indicatoren

Voor het recht op AKW is bepalend of een ouder een kind jonger dan 18 jaar heeft. Voor circa 90% van de kinderen wordt kinderbijslag toegekend, zonder dat aan andere voorwaarden hoeft te worden voldaan dan dat het kind thuis woont. Alleen voor 16- en 17-jarige kinderen en voor uitwonende kinderen worden voorwaarden gesteld in de sfeer van de tijdsbesteding en uitgaven voor het kind. Voor het recht op WKB is bepalend of een ouder een kind jonger dan 18 jaar heeft en de hoogte van het inkomen. Voor het recht op TOG is bepalend of een kind thuis woont en gehandicapt is. De TOG-voorwaarden worden op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week getoetst.

Omdat de criteria voor toekenning vastliggen kan niet worden gestuurd op het aantal rechthebbenden. Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft daarom, naast de informatie die al uit de kengetallen naar voren komt, geen toegevoegde waarde.

TOG

Kengetallen

Het aantal TOG-kinderen daalt vanwege het nieuwe criterium. In 2012 ligt het aantal lager dan in 2011 doordat in 2011 nog een overgangsregeling gold.

AKW

De cijfers voor de kinderbijslag zijn stabiel.

WKB

Het aantal huishoudens dat in aanmerking komt voor het kindgebonden budget daalt in 2012. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het voornemen de bedragen in het kindgebonden budget te verlagen en niet te indexeren.

De daling in het aantal huishoudens veroorzaakt ook het lagere aantal telkinderen voor het kindgebonden budget. Daarnaast spelen het beperken van het kindgebonden budget tot twee kinderen, geen recht bij uithuisplaatsing en het woonlandbeginsel een rol.

Tabel 50.2 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Aantal telkinderen TOG (x 1000)1

66

49

35

Aantal gezinnen AKW (x 1000)1

1 929

1 926

1 917

Aantal telkinderen AKW (x 1000)1

3 477

3 468

3 451

Aantal huishoudens WKB (x 1000)1

950

950

875

Aantal kinderen WKB (x 1000)1

1 750

1 750

1 400

Bron: SZW-berekeningen op basis van CPB-informatie

X Noot
1

Aantallen zijn jaargemiddelen

Handhaving

Voor de AKW zijn in samenspraak met de Sociale Verzekeringsbank (SVB) kengetallen opgenomen gericht op handhaving. Deze kengetallen richten zich onder andere op de bekendheid van kinderbijslaggerechtigden met regels over de melding van eventueel inkomen uit arbeid (van belang voor de toets onderhoudsvoorwaarden) van een 16- of 17-jarig kind alsmede melding van de beëindiging van het volgen van studie door een kind van die leeftijd. Zoals aangegeven worden voor kinderen van 16 en 17 jaar voorwaarden in de sfeer van tijdsbesteding gesteld. Daarnaast worden voor deze kinderen en voor alle uitwonende kinderen voorwaarden in de sfeer van onderhoud gesteld. De bekendheid met regels met betrekking tot inkomen van het kind en studie worden gemeten middels een steekproef. Doordat geen integrale meting plaatsvindt, zijn de resultaten omgeven door een brandbreedte. De in de tabel gepresenteerde fluctuaties in bekendheid vallen binnen deze bandbreedte en zijn zodoende niet significant.

De handhavingsindicatoren richten zich verder op het aantal onderzochte fraudesignalen, het totale schadebedrag en de incassoratio. Onder fraudesignalen wordt verstaan het aantal signalen van vermeend misbruik van kinderbijslag, dat noopte tot nader vooronderzoek om te kunnen beoordelen of opsporingsonderzoek nodig is. Het aantal onderzochte fraudesignalen is de laatste jaren, na een daling in 2008, weer duidelijk toegenomen. De incassoratio ligt over het algemeen ongeveer rond de 90%, maar valt in 2010 met 86% iets lager uit. Aangiften zijn de gevallen van fraude met kinderbijslag die de SVB bij het Openbaar Ministerie heeft aangegeven. De SVB doet aangifte als een bedrag van meer dan € 6 000 als gevolg van fraude teveel is uitgekeerd. Het aangiftebedrag is het nadeelbedrag dat met de geconstateerde onrechtmatigheden was gemoeid.

Tabel 50.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Handhaving

     

Bekendheid met regels inkomen kind (%)

91

86

91

Bekendheid met regels studie (%)

84

74

74

Aantal onderzochte fraudesignalen

448

728

917

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)

0,1

0,1

0,1

Incassoratio (%)

91,2

89,1

86,4

Bron: SVB, Jaarverslag

2 Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers met maligne mesothelioom door asbestblootstelling, die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen

Operationele doelstelling

Motivering

Om uiting te geven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van asbestslachtoffers.

Instrumenten

Financiële tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van (voorschotten op) tegemoetkomingen door de SVB op advies van het IAS.

Doelgroepen

Asbestslachtoffers:

  • (Ex-)werknemers met maligne mesothelioom door asbestblootstelling in het werk die volgens de procedures van het convenant asbestslachtoffers geen schadevergoeding van de werkgever kunnen krijgen;

  • Huisgenoten van werknemers die met asbest hebben gewerkt en die zelf maligne mesothelioom hebben gekregen.

Indicatoren

Gezien het geringe aantal gerechtigden en het geringe uitkeringsbedrag zijn geen indicatoren geformuleerd.

Kengetallen

Het aantal voorschotten is afhankelijk van het aantal goedgekeurde aanvragen voor schadevergoeding van (voormalige) werknemers met de ziekte maligne mesothelioom. De afgelopen jaren is er een lichte stijging van het aantal voorschotten waarneembaar. Vanwege het lage aantal zieken en de zeer lange incubatieperiode is het moeilijk om de verdere ontwikkeling te ramen.

Tabel 50.4 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Toekenningen voorschot TAS

347

348

375

Toekenningen eenmalige uitkering TAS

0

0

0

Aantal terugontvangen TAS voorschotten

171

174

188

Toekenningen bij leven t.o.v. totaal aantal toekenningen (%)

86

86

86

Bron: SVB, Jaarverslag

3 De mogelijkheid bieden om een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen toe te kennen ter compensatie van binnenlands koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere belastingplichtigen die koopkrachtvermindering ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer een compensatie te bieden.

Instrumenten

De mogelijkheid om een koopkrachttegemoetkoming uit te keren op grond van de wet MKOB.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Jaarlijks vaststellen hoogte tegemoetkoming;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten van de SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van de koopkrachttegemoetkoming.

Doelgroepen

Oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

Indicatoren

Het is niet mogelijk te sturen op de omvang van de doelgroep; om deze reden zijn geen indicatoren opgenomen.

Kengetallen

Het aantal personen dat in aanmerking komt voor een koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB is ongeveer 2,8 miljoen personen in 2012. De komende jaren neemt de omvang van deze groep toe.

Tabel 50.5 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Aantal personen (x 1 000) dat in aanmerking komt voor koopkrachttegemoetkoming op grond van MKOB

n.v.t.

2 730

2 841

Bron: SVB, Juninota

Artikel

51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen

Artikel

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen

Algemene doelstelling

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken.

  • Om tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de hoogte van de rijksbijdragen aan de betreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan UWV en SVB.

Externe factoren

In dit artikel wordt de algemene doelstelling behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten. Er zijn daarom geen externe factoren die van invloed zijn op het behalen van de doelstelling.

Indicatoren

Output en outcome zijn niet te vatten in zinvolle indicatoren of kengetallen. Wanneer de budgettaire overheveling van begroting naar fondsen is geschied, is het beoogde effect gerealiseerd. De vermogenspositie van de fondsen is dan verbeterd in de mate die was beoogd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 51.1 Begrotingsuitgaven Artikel 51 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

15 978 908

9 123 093

10 788 746

11 610 761

12 383 356

12 899 950

13 166 870

Uitgaven

15 978 908

9 123 093

10 788 746

11 610 761

12 383 356

12 899 950

13 166 870

               

Programma-uitgaven

15 978 291

9 122 195

10 788 746

11 610 761

12 383 356

12 899 950

13 166 870

waarvan juridisch verplicht

   

100%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Rijksbijdrage in kosten heffings-

             

kortingen AOW (BIKK AOW)

3 090 200

3 374 800

3 392 300

3 463 500

3 536 200

3 610 500

3 686 300

Rijksbijdrage in kosten heffings-

             

kortingen Anw (BIKK Anw)

47 700

72 700

68 600

70 000

71 500

73 000

74 500

Rijksbijdrage Vermogenstekort

             

Ouderdomsfonds

8 012 400

4 853 400

7 004 000

7 759 800

8 463 600

8 908 600

9 101 400

Rijksbijdrage tegemoetkoming

             

arbeidsongeschikten (Aof)

281 130

271 418

265 294

260 636

256 913

254 018

251 487

Rijksbijdrage tegemoetkoming

             

AOW-gerechtigden

1 170 082

488 506

0

0

0

0

0

Rijksbijdrage tegemoetkoming

             

Anw-gerechtigden

20 685

17 433

15 556

13 829

12 147

10 836

10 179

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

3 312 596

0

0

0

0

0

0

Rijksbijdrage zwangere

             

zelfstandigen

43 498

43 938

42 996

42 996

42 996

42 996

43 004

               

Apparaatsuitgaven

617

898

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

617

898

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

1 000

1 237

0

0

0

0

0

Rijksbijdragen in de kosten van heffingskortingen AOW en Anw

Toelichting

Deze rijksbijdragen compenseren de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting -en premietarieven in de eerste schijf.

Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat. In 2011 is sprake van een lagere rijksbijdrage doordat het vermogenssaldo eind 2010 wordt verrekend met het verwachte tekort in 2011. Het in 2010 opgelopen vermogensoverschot is het gevolg van het uitblijven van een extra afrekening tussen belasting- en premie-inkomsten over oudere jaren. Vanaf 2012 volgt de rijksbijdrage naar verwachting de normale trend.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van buitengewone uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op artikel 46.

Rijksbijdragen tegemoetkoming AOW en Anw

Deze rijksbijdragen zijn ter financiering van de in artikel 49 verantwoorde tegemoetkoming AOW en Anw. Met ingang van juni 2011 is de AOW-tegemoetkoming vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB, zie art. 50). Hiermee vervalt de rijksbijdrage die diende ter financiering van de AOW-tegemoetkoming.

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

Het voornemen bestaat om het Spaarfonds AOW op te heffen. Het wetsvoorstel tot opheffing per 1 januari 2012 van het Spaarfonds AOW (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 697) is aangenomen door de Tweede Kamer en in behandeling bij de Eerste Kamer.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

Deze regeling voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

De budgetten OD1 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Het medebekostigen van sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen

Operationele doelstelling

Motivering

Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken of tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

Instrumenten en activiteiten

De doelstelling wordt behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten:

  • Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) voor de AOW en de Anw;

  • Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden;

  • Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

Doelgroepen

De sociale fondsen.

Indicatoren/kengetallen

Niet van toepassing (zie de toelichting bij de algemene doelstelling).

Artikel

52 Kinderopvang

Artikel

Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren en draagt er samen met peuterspeelzaalwerk aan bij dat kinderen zich goed kunnen ontwikkelen, waardoor ze beter toegerust zijn op het primair onderwijs.

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Ouders kunnen gebruikmaken van dagopvang, buitenschoolse opvang (BSO) of gastouderopvang. Om de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang te garanderen geeft de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wet kinderopvang) werkende ouders recht op een inkomensafhankelijke bijdrage: de kinderopvangtoeslag. Daarnaast is goede kwaliteit van kinderopvang van groot belang, zodat ouders hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. De Wet kinderopvang legt de voorwaarden voor een goed kwaliteitsniveau vast. Kwalitatief goede kinderopvang zorgt ervoor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Verantwoordelijkheid

De minister van SZW is verantwoordelijk voor de vormgeving en werking van het stelsel van kinderopvang, waaronder zowel de financiële toegankelijkheid als de kwaliteit en budgettaire beheersbaarheid van de kinderopvang vallen. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling hangt onder meer af van:

  • het adequaat functioneren van de markt voor kinderopvang;

  • cultuuraspecten, waaronder het vertrouwen dat ouders hebben in de kwaliteit van de kinderopvang;

  • conjuncturele ontwikkelingen.

Indicatoren

Een goede combinatie van arbeid en zorg is van belang voor de verhoging van de arbeidsparticipatie van ouders. De onderstaande indicatoren geven weer in welk percentage van de huishoudens met jonge kinderen, beide ouders minimaal 12 uur per week werken (inclusief eenoudergezinnen). SZW streeft ernaar dat de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen in deze kabinetsperiode, gegeven de bezuiniging, minimaal gelijk is aan de arbeidsparticipatie in 2010.

Tabel 52.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie

2010

Streven

2011

Streven

2012

Streven

2016

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 0 tot 4 jaar is, waarbij beide ouders werken (ten minste 12 uur per week, inclusief eenoudergezinnen)

69

69

69

69

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 4 tot 12 jaar is, waarbij beide ouders werken (ten minste 12 uur per week, inclusief eenoudergezinnen)

66

66

66

66

Bron: CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB), 2010

  • De kengetallen geven een beeld van het percentage kinderen, voor wie kinderopvangtoeslag wordt ontvangen, uitgesplitst naar de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar en 4 tot 12 jaar. Het percentage kinderen tot 4 jaar met kinderopvangtoeslag stijgt ten opzichte van 2010 met 1%-punt naar 62% in 2012. Het percentage kinderen in de schoolleeftijd met kinderopvangtoeslag stijgt ten opzichte van 2010 met 3%-punt naar 26% in 2012. Omdat een deel van de ouders pas na afloop van het toeslagjaar de toeslag aanvraagt, kunnen de cijfers voor 2010 afwijken van die in voorgaande jaarverslagen en begrotingen. De deelnamecijfers zijn kengetallen en geen streefwaarden, omdat SZW niet als doel heeft om zoveel mogelijk kinderopvangtoeslag uit te keren.

  • De wachtlijstproblematiek speelt voornamelijk nog in enkele regio's. De wachttijd voor de kinderdagverblijven is toegenomen tot gemiddeld 106 dagen voor ouders die in de periode tussen juni 2009 en september 2010 een plek hebben gekregen. Dit aantal dagen wordt voornamelijk veroorzaakt door 12% van de ouders die tussen de 1 en 2 jaar moesten wachten totdat ze een plek kregen toegewezen. De wachttijd in de BSO is in dezelfde periode gedaald naar 76 dagen. Het stelsel dient door middel van vraag en aanbod voor voldoende capaciteit te zorgen. Voor wachtlijsten zijn daarom geen indicatoren opgenomen in de begroting.

Kengetallen

Tabel 52.2 Kengetallen algemene doelstelling
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

61

62

62

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

23

25

26

Bron: SZW berekening op basis van informatie van CBS en Belastingdienst/Toeslagen

Tabel 52.3 Kengetallen algemene doelstelling
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Gemiddelde wachttijden bij plaatsing dagopvang in dagen

96

70

106

Gemiddelde wachttijden bij plaatsing buitenschoolse opvang in dagen

78

85

76

Bron: Wachtlijsten en wachttijden kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang- 6e meting, 2010 ITS

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 52.4 Begrotingsuitgaven Artikel 52 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

0

3 216 938

2 954 658

2 781 246

2 826 678

2 906 555

3 006 555

Uitgaven

0

3 210 006

2 961 078

2 781 758

2 826 678

2 906 555

3 006 555

               

Programma-uitgaven

0

3 210 006

2 961 078

2 781 758

2 826 678

2 906 555

3 006 555

waarvan juridisch verplicht

   

99%

0%

0%

0%

0%

               

Operationele Doelstelling 1

             

Kinderopvangtoeslag

0

3 166 483

2 939 055

2 765 169

2 810 123

2 890 000

2 990 000

Operationele Doelstelling 2

             

Kinderopvang subsidies

0

17 208

12 940

7 668

7 550

7 550

7 550

Overig beleidsondersteunend

0

26 315

9 083

8 921

9 005

9 005

9 005

               

Apparaatsuitgaven

0

0

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

1 026 224

1 399 036

1 421 564

1 435 915

1 465 431

1 487 377

Ontvangsten algemeen

0

304 736

352 736

333 736

334 736

350 736

359 000

Werkgeversbijdrage kinderopvang

0

721 488

1 046 300

1 087 828

1 101 179

1 114 695

1 128 377

Kinderopvangtoeslag

Toelichting

De voornaamste uitgavenpost heeft betrekking op de kinderopvangtoeslag. De enorme groei die de sector heeft doorgemaakt, laat zien dat in een behoefte wordt voorzien. Terwijl het aantal kinderen in de opvang meer dan verdubbeld is ten opzichte van de situatie in 2005, zijn de overheidsuitgaven aan kinderopvangtoeslag in deze periode echter verdrievoudigd. Dit komt niet alleen door de verhoging van de kinderopvangtoeslag voor ouders, maar ook door een toename van het gebruik in uren.

Voor de komende jaren hebben het vorige kabinet, Balkenende IV, en het huidige kabinet besloten tot een bezuiniging op de kinderopvangtoeslag. De maatregelen die genomen worden ter invulling van deze ombuiging staan beschreven in de brief «Kinderopvangtoeslag vanaf 2012» d.d. 6 juni 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 137). Met deze maatregelen komen de geraamde uitgaven aan kinderopvangtoeslag in 2015 uit op circa € 2,9 mld. Dit is nog steeds circa drie keer zoveel als in 2005.

Uitgangspunt van de wet kinderopvang is tripartiete financiering door ouders, werkgevers en de overheid, waarbij de werkgevers een evenredige bijdrage zouden leveren. De bijdrage door werkgevers wordt geregeld via een opslag op de sectorfondspremie (voor marktwerkgevers) en de Ufo-premie (voor overheidswerkgevers). In 2007 was er nog sprake van een evenredige bijdrage van de werkgevers. Als gevolg van een hoger gebruik van kinderopvangtoeslag door werknemers kan er thans niet meer gesproken worden over een evenredige bijdrage van de werkgevers (21% van de kosten). Om aan het uitgangspunt van evenredige tripartiete financiering tegemoet te komen, heeft het kabinet besloten om de premieopslag die werkgevers betalen met betrekking tot de kinderopvang te verhogen en de toeslagtabel aan te passen. Met de verhoging van de premieopslag betalen werkgevers met ingang van 2012 1/3 van de kosten en na de maatregelen in de toeslagtabel per 2013 betalen ouders ook gemiddeld 1/3 van de kosten. Vanaf dat moment is sprake van een gelijke verdeling tussen ouders, werkgevers en de overheid.

Met ingang van 2010 heeft de Belastingdienst een technische wijziging in de toeslagverrekening doorgevoerd. Deze wijziging is in de meerjarenraming verwerkt. De uitgaven aan kinderopvangtoeslag vallen daardoor € 140 mln hoger uit. De terugontvangsten zijn hierdoor eveneens € 140 mln hoger. Deze aanpassing heeft geen verdere gevolgen.

Kinderopvang subsidies

De uitgaven aan subsidies hebben voor het grootste deel betrekking op subsidies voor kwaliteitsverbetering van kinderopvang. Een groot deel van de subsidie wordt besteed aan extra scholing van de pedagogisch medewerkers. Voor 2012 tot en met 2014 is hiervoor een budget van € 5 mln gereserveerd. Daarnaast wordt het budget voor subsidies uitgegeven aan verbetering van de kwaliteit van toezicht en handhaving (circa € 2 mln). De middelen voor subsidies nemen van 2011 op 2012 en van 2012 op 2013 af, omdat er budget is vrijgemaakt voor de extra kosten voor toezicht en handhaving, in verband met de wijzigingen in de regelgeving voor gastouderschap.

Overig beleidsondersteunend

De uitgavenpost overig beleidsondersteunend heeft betrekking op uitgaven zoals toezicht en handhaving, het landelijk register kinderopvang (LRK) en de gemeenschappelijke inspectieruimte (GIR). De middelen onder overig beleidsondersteunend nemen van 2011 op 2012 af, omdat bij de Miljoenennota een structurele reeks van € 13 mln vanaf 2012 voor de extra kosten toezicht en handhaving wordt overgeboekt naar het Gemeentefonds. Daarnaast zijn er in 2011 nog opbouwkosten voor de GIR, terwijl hiervoor vanaf 2012 alleen nog beheerskosten zijn.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2012

Toelichting

Van het budget voor OD1 is 100% juridisch verplicht; het gaat hier om de uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Van het budget voor subsidies en overige beleidsondersteunende uitgaven (OD2) is 31% juridisch verplicht en 54% bestuurlijk gebonden; het gaat hier bijvoorbeeld om de kosten voor toezicht en handhaving en de kosten die voortvloeien uit het beheer van de GIR en het LRK. Daarnaast is 15% gereserveerd voor beleidsmatige doelen, zoals subsidies voor verbetering van toezicht en handhaving, de aanpak van de wachtlijsten en de experimenten met dagarrangementen.

1 Kinderopvang is financieel toegankelijk voor werkende ouders

Operationele doelstelling

Motivering

Voor het verhogen van de arbeidsparticipatie is het van belang dat ouders geen onoverkomelijke financiële belemmeringen ervaren om gebruik te maken van kinderopvang.

Instrumenten

Ouders die beiden werken en alleenstaande ouders die werken ontvangen van het Rijk een bijdrage in de kosten van formele kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Ook ouders die tot een bepaalde doelgroep behoren, zoals ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen, hebben recht op kinderopvangtoeslag.

  • Om een betere balans te krijgen in het collectief gefinancierde aandeel en het aandeel van ouders in de kosten voor kinderopvang zal, zoals aangekondigd in de brief «Kinderopvangtoeslag vanaf 2012» d.d. 6 juni 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 137), de collectieve bijdrage worden teruggebracht van 78% in 2010 tot circa 66% in 2015. Hierdoor zullen ouders een groter deel van de kosten voor kinderopvang zelf gaan betalen.

  • SZW zet samen met Financiën in op een stevige aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik bij de kinderopvangtoeslag. Fraude en oneigenlijk gebruik worden aangepakt met maatregelen zoals aangekondigd in de brief «Aanpak fraude en oneigenlijk gebruik kinderopvangtoeslag» van 13 mei 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 123).

Activiteiten

  • Ouders die beiden werken;

  • Alleenstaande ouders die werken;

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Doelgroepen

Indicatoren

Deze operationele doelstelling kent geen indicator. Het beleid is erop gericht om ouders, die arbeid met zorg voor jonge kinderen willen combineren, te ondersteunen door de kinderopvang financieel toegankelijk te houden. Toegankelijkheid laat zich moeilijk kwantificeren. Daarnaast is de keuze voor de combinatie van arbeid en zorg ook afhankelijk van andere factoren.

  • Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang stijgt nog steeds. Het totaal aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang en het aantal huishoudens tot anderhalf keer modaal dat gebruik maakt van kinderopvang laten een zelfde groeipatroon zien.

  • De ouderbijdrage voor kinderopvang is gestegen als gevolg van de ingrepen in de kinderopvangtoeslag. Met deze stijging wordt een betere balans bereikt tussen het deel dat de ouders in de kosten van kinderopvang bijdragen en het deel dat collectief wordt bijgedragen.

Kengetallen

Tabel 52.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang (x 1 000)1

533

552

562

Aantal huishoudens tot anderhalf keer modaal dat gebruik maakt van kinderopvang (x 1 000)1

224

231

235

Ouderbijdrage eerste kind per uur voor gezinsinkomen:2

     

– 130% WML

0,44

0,68

0,79

– 1 1/2 x modaal

1,22

1,59

1,85

– 3 x modaal

3,27

3,98

4,10

Ouderbijdrage volgend kind per uur voor gezinsinkomen:2

     

– 130% WML

0,22

0,25

0,44

– 1 1/2 x modaal

0,32

0,37

0,76

– 3 x modaal

0,52

0,61

1,38

Bron: SZW berekening op basis van Belastingdienst

X Noot
1

Raming aantal huishoudens op basis van gemiddeld aantal kinderen per huishouden in 2010

X Noot
2

Ouderbijdrage berekend op basis van gemiddelde uurprijs juni 2011 en de toeslagtabel voor de jaren 2011 en 2012

2 Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen en ouders

Operationele doelstelling

Motivering

De kwaliteit van kinderopvang is van groot belang: ouders moeten hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. Ondernemers zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden kinderopvang. Deze moet verantwoord zijn en bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. De minister is verantwoordelijk voor het gehele stelsel van de kinderopvang. In overleg met gemeenten worden afspraken gemaakt over toezicht en handhaving.

  • Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • Regeling wet kinderopvang;

  • Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang;

  • Beleidsregels kwaliteit kinderopvang;

  • Beleidsregels werkwijze toezichthouder;

  • Toetsingskaders;

  • Besluit Registratie Kinderopvang;

  • Subsidieregelingen (o.a. Werken aan een excellente kinderopvang 2008–2012).

Instrumenten

  • Toezicht wordt verbeterd door meer risicogestuurd en onaangekondigd toezicht en meer focus op de pedagogische praktijk. Handhaving wordt verbeterd door meer transparantie in de handhavingprestaties van gemeenten en via ondersteuning in het vergroten van hun juridische expertise.

  • In 2011 wordt, conform de wettelijke verplichting, een gecombineerde evaluatie gemaakt van de doeltreffendheid en effecten van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de wetswijziging gastouderopvang. Deze evaluatie wordt in het eerste kwartaal van 2012 naar de Tweede Kamer gezonden. Ter onderbouwing van de evaluatie worden diverse onderzoeken uitgezet.

  • In samenwerking met de kinderopvangbranche wordt een brede kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector opgesteld.

  • Het openstellen van experimenteerruimte en het monitoren van de verschillende vormen van dagarrangementen. Onderzoek naar de budgettaire en juridische belemmeringen om snel tot sluitende dagarrangementen te komen.

  • Het stimuleren en ondersteunen van de branche bij het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang via het Bureau Kwaliteit Kinderopvang.

Activiteiten

  • Ouders met kinderen in de opvang;

  • Gemeenten;

  • Kinderopvang- en peuterspeelzaalinstellingen.

Doelgroepen

Indicatoren

Er zijn geen indicatoren op het vlak van kwaliteit, omdat het beleid gericht is op het gehele stelsel en het vormgeven van toezicht en handhaving, terwijl de inhoudelijke kwaliteit voornamelijk door de sector wordt bepaald. Omdat de kwaliteit van essentieel belang is voor ouders om hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang te kunnen laten gaan, wordt de kwaliteit gevolgd met kengetallen.

Kengetallen

De kwaliteit van de kinderopvang is een verantwoordelijkheid van de sector. Hieruit volgt dat in de kengetallen over oudertevredenheid en pedagogische kwaliteit geen ramingen voor 2011 en 2012 zijn opgenomen. Veel onderzoeken hebben geen jaarlijkse verschijningsfrequentie, waardoor niet over alle jaren gegevens beschikbaar zijn.

Uit de CBS monitor Kinderopvang 2009 bleek een oudertevredenheid met de algemene kwaliteit van kinderopvang van 7,9 op een 10-puntsschaal. In 2012 komt een nieuw onderzoek naar oudertevredenheid beschikbaar.

De pedagogische kwaliteit van de kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar, kwam in 2008 uit op 2,8 op een 7-puntsschaal. In 2012 komt een nieuw onderzoek naar de pedagogische kwaliteit beschikbaar.

Inspecties omvatten zowel reguliere inspecties bij bestaande locaties als onderzoeken naar nieuwe locaties. Het totaal aantal door de GGD uitgevoerde onderzoeken is voor alle vormen van opvang gestegen in 2009 ten opzichte van 2008. De realisatiecijfers over 2010 zijn nog niet bekend.

Er is een bestuurlijke afspraak gemaakt dat in 2011 alle gastouders, die bij hen thuis opvangen, worden geïnspecteerd. Gastouderopvang bij de vraagouder thuis wordt risicogestuurd en op basis van signalen geïnspecteerd. In 2012 zullen alle gastouders risicogestuurd worden geïnspecteerd. Het aantal te inspecteren gastouders per gemeente bevindt zich daarbij binnen een bandbreedte van 5% tot 30%. In verband met de intensivering van het toezicht op gastouders in 2011, ligt het percentage nieuwe en reguliere meldingsonderzoeken wat betreft de dagopvang en buitenschoolse opvang in 2011 lager dan 100%. De bestuurlijke afspraak voor 2012 is dat dit percentage in dat jaar 100% is.

Er zijn nog geen nieuwe gegevens over de pedagogisch medewerker/kind-ratio peuterspeelzalen en het percentage peuterspeelzalen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker. De wet is op 1 augustus 2010 ingevoerd en 2011 en 2012 zijn overgangsjaren. Uiterlijk 31 december 2012 moet de registratie van peuterspeelzalen in het landelijk register peuterspeelzaalwerk hebben plaatsgevonden. Omdat het percentage peuterspeelzalen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker in 2008 al 98 bedroeg en alle peuterspeelzalen vanaf 1 augustus 2011 verplicht zijn om minstens een medewerker met dit kwalificatieniveau per groep in dienst te hebben, wordt dit percentage voor 2011 en 2012 geraamd op 100.

Tabel 52.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Realisatie

2010

Raming

2011

Raming

2012

Oudertevredenheid met de algemene kwaliteit van kinderopvang1

7,9

Oudertevredenheid met de pedagogische kwaliteit van kinderopvang1

7,6

Pedagogische kwaliteit van de kinderopvang voor 0–4 jarigen2

2,8

% nieuwe en jaarlijkse meldingsonderzoeken kinderopvang (toezicht) bij:3

         

– dagopvang

75%

80%

83%

100%

– buitenschoolse opvang

73%

78%

83%

100%

– gastouderopvang

75%

76%

100%

5–30%

% peuterspeelzalen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker per groep4

98%5

100%

100%

X Noot
1

Bron: CBS Monitor kinderopvang 2009. Een nieuwe meting komt beschikbaar in 2012

X Noot
2

Bron: Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0- tot 4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2008, NCKO

X Noot
3

Bron: Inspectie van het Onderwijs. Over 2010 zijn nog geen gegevens beschikbaar

X Noot
4

Bron: Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007& Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk, Sardes 2009

X Noot
5

Dit percentage heeft betrekking op het aantal instellingen met minstens een (SPW3) geschoolde pedagogisch medewerker.

Tabel 52.7 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie

2007

Raming

2011

Pedagogisch medewerker/kind-ratio peuterspeelzalen

1/9,2

1/8

Bron: Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007& Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk, Sardes 2009

2.3: NIET-BELEIDSARTIKELEN

Artikel

96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden met ingang van de begroting 2012 alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het kerndepartement van SZW toegelicht.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 96.1 Begrotingsuitgaven Artikel 96 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

0

0

236 391

226 756

209 261

192 765

190 389

Uitgaven

0

0

236 391

226 756

209 261

192 765

190 389

               

Apparaatsuitgaven

0

0

236 391

226 756

209 261

192 765

190 389

Personeel en materieel kerndepartement

0

0

236 391

226 756

209 261

192 765

190 389

waarvan ICT

0

0

20 264

20 413

19 166

19 036

19 036

               

Ontvangsten

0

0

3 500

3 500

3 500

3 500

3 500

Toelichting

De personele en materiële uitgaven in 2012 bedragen € 236,4 mln. Dit is inclusief departementsbrede voorzieningen voor uitgaven aan post-actieven, schoonmaak, bewaking, post, repro, inrichting, vervoer, telefonie en flankerend beleid. Ook de inhuur van personeel wordt binnen dit totaal gefinancierd. Dit bedrag is eveneens inclusief de uitgaven aan ICT en huisvesting.

Totaaloverzicht uitgaven en kosten apparaat

De onderstaande tabel bevat een totaaloverzicht van alle apparaatsuitgaven van het kerndepartement en alle apparaatskosten van de baten-lastendiensten en ZBO’s/RWT’s die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van SZW vallen.

Tabel 96.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten SZW (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal apparaat SZW

0

0

2 268 778

2 096 615

1 874 392

1 781 414

1 786 038

               

Departement

             

Personeel en materieel kerndepartement1

0

0

236 391

226 756

209 261

192 765

190 389

               

Baten-lastendiensten

             

Agentschap SZW

0

0

21 636

16 620

10 270

1 490

1 070

Inspectie Werk en Inkomen1

0

0

10 040

10 040

10 040

10 040

10 040

               

ZBO’s en RWT’s

             

RWI

0

0

2 633

0

0

0

0

UWV (incl. BKWI)

0

0

1 745 609

1 616 302

1 430 776

1 370 111

1 373 812

SVB

0

0

246 450

221 195

208 430

201 480

205 199

IB1

0

0

6 019

5 702

5 615

5 528

5 528

X Noot
1

De uitgaven van het kerndepartement zijn inclusief de nog aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) toe te rekenen taakstelling. Voor 2016 geldt dit eveneens voor het Inlichtingenbureau (IB). Deze taakstelling is derhalve nog niet verwerkt in de uitgavenreeks van IWI en in de uitgaven 2016 van IB in deze tabel.

Verdeling apparaat

In onderstaande tabel worden de apparaatsuitgaven exclusief huisvesting en ICT van het departement onderverdeeld naar de verschillende beleidsterreinen. Een toedeling van de uitgaven voor huisvesting en ICT naar beleid is niet mogelijk, omdat binnen het totaal van de apparaatsuitgaven ICT en huisvesting centraal worden geraamd.

Tabel 96.3 Apparaatsuitgaven departement onderverdeeld naar beleid, exclusief huisvesting en ICT (x € 1 000)

DG

Bedrag

Beleidsartikelen waarop het DG werkzaam is

SG

26 950

Alle artikelen

PSG

34 026

Alle artikelen

Inspecteur-Generaal

84 876

43, 44

DG Werk

19 290

41, 42, 43, 44, 45, 52

DG Participatie en Inkomenswaarborg

16 251

46, 47, 48, 49, 50, 51

Huisvesting

34 734

Automatisering

20 264

Totaal

236 391

 

Invulling taakstelling

In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de opbouw en invulling van de ombuigingstaakstelling Rijk, Agentschappen en uitvoerende ZBO’s.

Tabel 96.4 Taakstellingen Rijk, Agentschappen en uitvoerende ZBO’s (x € 1 000)
 

2012

2013

2014

2015

Structureel (2018)

Totale taakstelling

0

80 000

209 000

288 000

339 000

Efficiencykorting personeel en materieel (generieke korting)

0

25 300

66 000

91 000

107 000

Aanvullende korting (additionele deel)

0

54 700

143 000

197 000

232 000

Een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid die minder kost, met minder ambtenaren, minder regels en minder bestuurders, geeft niet alleen meer ruimte aan burgers en bedrijven, maar levert door bezuinigingen ook een bijdrage aan de door het kabinet in 2015 te realiseren ombuiging van € 18 mld. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, brengt dit voor het SZW-domein in de periode 2012–2015 een forse taakstelling van € 288 mln met zich mee op de personele- en materiële budgetten (zie ook de beleidsagenda). Dit bedrag van € 288 mln is naar rato van de omvang van de personele- en materiële budgetten verdeeld over het kerndepartement SZW en de onder SZW vallende ZBO’s, zijnde UWV en SVB. Tabel 96.5 geeft de verdeling van deze taakstelling over kerndepartement en ZBO’s weer.

In het regeerakkoord is vermeld dat de ombuigingstaakstelling voor het SZW-domein oploopt naar € 339 mln structureel in 2018.

Tabel 96.5 Invulling taakstelling Rijk, Agentschappen en ZBO’s (x € 1 000)
 

2012

2013

2014

2015

Structureel (2018)

Totale taakstelling

0

80 000

209 000

288 000

339 000

Invulling UWV

0

61 000

160 000

221 000

260 000

Invulling SVB

0

7 300

19 100

26 400

31 100

Invulling Kerndepartement SZW incl AG, IWI, RWI en IB

0

11 700

29 900

40 600

47 900

Daarnaast heeft het vorige kabinet voor hetzelfde tijdvak ook nog tot een bedrag van € 122 mln aan taakstellingen op de personele- en materiële budgetten besloten, waardoor de totale taakstellingsopdracht op deze budgetten voor het SZW-domein in de periode 2012–2015 € 410 mln bedraagt.

Voor de invulling van de taakstelling zijn samen met het UWV en SVB maatregelen in beeld gebracht. Vanaf 2013 zijn de regeerakkoordtaakstellingen tot en met 2015 technisch in de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB verwerkt. Afgezien van het redesign Werkbedrijf UWV is deze taakstelling zowel bij het UWV als de SVB ingevuld met efficiencymaatregelen en vereenvoudigingsmaatregelen. De efficiencymaatregelen voeren UVW en SVB zelf door in hun bedrijfsvoering. Voor vereenvoudigingsmaatregelen is wetgeving nodig. In de brief van 14 maart 2010 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500, nr. 75) aan de voorzitter van de Tweede Kamer heeft het kabinet de voorgenomen verdeling tussen efficiency- en vereenvoudigingsmaatregelen aangegeven en tevens beschreven welke aanpassingen in wet- en regelgeving nader worden uitgewerkt en op consequenties worden bezien. Het kabinet is voornemens om in het voorjaar van 2012 met een tweetal wetsvoorstellen met vereenvoudigingsmaatregelen te komen: één voor maatregelen op het terrein van het UWV en één op het terrein van de SVB. Deze wetsvoorstellen vormen elk een samenhangend pakket van aanpassingen van wet- en regelgeving. Op dat moment zullen ook de uitkeringslasten in beeld gebracht worden.

Om als kerndepartement invulling te geven aan de taakstelling tot en met 2015 heeft in eerste aanleg een doorlichting van het SZW-takenpakket plaats gevonden aan de hand van de volgende kernvragen:

  • Wat moeten we zelf blijven doen?

  • Wat kan minder?

  • Wat kan worden afgestoten of ergens anders worden ondergebracht?

Op basis van deze takenanalyse zijn keuzes gemaakt voor een deel van de invulling van de taakstelling op het terrein van beleid, toezicht en bedrijfsvoering. Daarnaast wordt een substantieel deel van de taakstelling gerealiseerd door besparingen op de materiële budgetten. Als sluitstuk wordt in de periode 2012–2015 een algemene efficiencytaakstelling opgelegd aan het kerndepartement SZW.

Een meer concrete uitwerking van deze besluiten is vastgelegd in een brief aan de Tweede Kamer van 14 maart 2011 over de invulling hoofdlijnen taakstelling SZW-domein 2012–2015 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 75). Deze brief is in Algemene Overleggen op 6 april 2011 en 28 april 2011 met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer besproken.

Interdepartementale samenwerking

De afgelopen jaren is SZW deel gaan uitmaken van diverse samenwerkingsverbanden. De ICT-uitvoeringstaken zijn van SZW overgeheveld naar de Shared Service Organisatie ICT van het toenmalige Ministerie van V&W (nu I&M) en met «Haagse Hoogte» is een samenwerkingsverband op het gebied van repro en drukwerk aangegaan. Verder is SZW voor personele diensten en producten aangesloten bij P-Direkt en is de facilitaire dienstverlening ondergebracht in de gezamenlijke organisatie 4FM. In 2012 blijft SZW op communicatiegebied samenwerken in de zogenaamde .COM organisatie. In 2012–2013 gaan de Auditdiensten van de afzonderlijke ministeries samen met de Rijksauditdienst op in de nieuw te vormen Auditdienst Rijk (ADR).

Met het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst wordt voortgebouwd op de door SZW al ingezette lijn van verdergaande interdepartementale samenwerking. Zo is voor project 5, verminderen van rijksinkooppunten en vraagbehandeling, in 2011 al een start gemaakt met het opzetten van een Haags Inkoop Centrum (SZW, VWS, FIN en BZK). SZW stelt overigens wel eisen aan deze samenwerkingsverbanden om tot effectieve resultaten te komen. Waar mogelijk is op onderdelen van de takenanalyse van SZW al rekening gehouden met het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Zoals afgesproken komen de uit dit programma voortvloeiende, voor SZW relevante besparingen ten gunste van SZW.

In 2012 wordt daarnaast verder gegaan met de implementatie van het interdepartementale samenwerkingsproject 3F. 3F staat voor de financiële administratie van de drie departementen VWS, FIN en SZW. Verder wordt in 2012 begonnen met het implementeren van de digitalisering van de stukkenstroom. Hiertoe zal gebruik gemaakt worden van het zogenaamde Digidoc 2 systeem van het Ministerie van BZK.

Artikel

97 Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven Artikel 97 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

252

127

2 633

0

0

0

0

Uitgaven

1 693

127

2 633

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

1 693

127

2 633

0

0

0

0

Afgesloten Regelingen

1 260

0

2 633

0

0

0

0

Regeling Ex-Mijnwerkers

182

0

0

0

0

0

0

Ondersteuning vorming BVG'en

176

127

0

0

0

0

0

Regeling Schoonmaakdiensten

             

Particulieren

75

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

5 782

15 000

0

0

0

0

0

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen is financieel afgewikkeld. Er kunnen nog wel nabetalingen plaatsvinden. Het gaat dan o.a. om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Ook de financiële afwikkeling van de Tri, RSP en de Stimuleringsregeling ID-banen zijn op dit artikel ondergebracht.

Daarnaast is op dit artikel vooralsnog € 2,6 mln opgenomen als bijdrage aan de frictiekosten als gevolg van de voorgenomen opheffing van de Raad voor Werk en Inkomen per 1 juli 2012. Over de eventuele kosten vanaf 2013 komt in de aanloop naar 1 juli 2012 meer helderheid.

Ondersteuning vorming Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG-en)

Voor de tijdelijke stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen zijn tot en met 2011 uitgaven voorzien. Eventuele nabetalingen op grond van afrekeningen zullen hier worden verantwoord.

Ontvangsten

Afrekeningen op de afgesloten regelingen (ESF en Arbvo) leiden in 2011 tot terugontvangsten.

Artikel

98 Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten Handhaving, Onderzoek en Beleidsinformatie, Subsidies, Verzameluitkering SZW en Overig (Primair proces en Voorlichting) toegelicht. Tevens worden op dit artikel de uitvoeringskosten van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) en de bijdrage aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) toegelicht.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven Artikel 98 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

185 818

194 791

38 468

38 354

37 802

37 752

37 743

Uitgaven

184 544

194 023

38 481

38 264

37 802

37 752

37 743

               

Programma-uitgaven

20 177

27 132

38 481

38 264

37 802

37 752

37 743

Bijdrage aan IWI

0

0

10 100

10 100

10 073

10 023

10 014

Handhaving

1 405

3 630

16 542

16 542

16 542

16 542

16 542

Onderzoek & Beleidsinformatie

5 442

5 258

5 352

5 348

5 438

5 438

5 438

Subsidies

689

406

1 406

1 406

1 406

1 406

1 406

Verzameluitkering SZW

3 589

5 005

0

0

0

0

0

Overig

9 052

9 033

3 781

3 568

3 043

3 043

3 043

Uitvoeringskosten RCN

0

3 800

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

               

Apparaatsuitgaven

164 367

166 891

         

Automatisering

22 877

23 604

0

0

0

0

0

Huisvesting

37 229

38 380

0

0

0

0

0

Personeel en materieel

92 893

94 180

0

0

0

0

0

Bijdrage aan IWI

11 368

10 727

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

7 017

7 883

0

0

0

0

0

Programma-uitgaven artikel 98

Toelichting

De programma-uitgaven op dit artikel zijn ondermeer Handhaving, Onderzoek en Beleidsinformatie, Subsidies, Verzameluitkering SZW en Overig (Primair proces en Voorlichting). Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zullen daar worden verantwoord.

Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt € 23,1 mln, verdeeld over de artikelen 43 (€ 0,6 mln), 46 (€ 6,0 mln) en 98 (€ 16,5 mln). De belangrijkste thema’s uit het Handhavingsprogramma zijn:

  • Sturen op naleving;

  • Gezondheid en veiligheid op het werk;

  • Internationale handhaving;

  • Sociale verzekeringen en activerende bijstandverlening;

  • Communicatie, voorlichting, samenwerking en informatieuitwisseling.

De bedragen voor 2012 en verder zijn hoger dan 2011, omdat deze nog niet zijn toegedeeld aan artikelen.

Onderzoek en beleidsinformatie

Het totale budget voor onderzoek en beleidinformatie op de SZW begroting bedraagt in 2012 € 10,6 mln. Hiervan is € 5,2 mln toegerekend aan beleidsartikelen en is € 2,4 mln onderzoek en € 3,0 mln beleidsinformatie centraal geraamd op artikel 98.

Subsidies

Het totale subsidiebudget op de SZW begroting bedraagt in 2012 € 13,1 mln. Hiervan is € 11,7 mln toegerekend aan beleidsartikelen en € 1,4 mln centraal geraamd op artikel 98. Een totaaloverzicht van alle subsidiemiddelen staat in de internetbijlage subsidies.

Overig

Dit bestaat voor het overgrote deel uit voorlichting. Op artikel 98 staat centraal € 2,5 mln geraamd voor voorlichting. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het voorlichtingsbudget ook de uitgaven bibliotheek, documentatie, postbus 51 en andere algemene publieksinformatie betaald. Voorlichtingsuitgaven die rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toegerekend, worden onder het desbetreffende beleidsartikel verantwoord.

Uitvoeringskosten RCN (Rijksdienst Caribisch Nederland)

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland, voert namens de minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. De uitvoeringskosten van de RCN worden op artikel 98 geraamd en verantwoord.

Bijdrage aan IWI

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) houdt onafhankelijk toezicht op de uitvoeringsinstanties die werknemers- en volksverzekeringen uitvoeren en op gemeentebesturen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sociale voorzieningen. De bijdrage aan de baten-lastendienst IWI is met ingang van 2012 overgeheveld van de apparaatuitgaven naar de programmauitgaven van artikel 98.

In het hoofdstuk «Baten-lastendiensten» is de begroting van baten en lasten en het kasstroomoverzicht van IWI opgenomen.

Apparaatuitgaven

De apparaatuitgaven zijn met ingang van 2012 overgeboekt naar artikel 96 «Apparaatsuitgaven kerndepartement» als gevolg van de aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting («Verantwoord Begroten»).

Artikel

99 Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven Artikel 99 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

0

1 712

61 852

–  160 454

–  150 972

–  169 740

–  174 453

Uitgaven

0

1 712

61 852

–  160 454

–  150 972

–  169 740

–  174 453

               

Programma-uitgaven

0

1 712

61 852

–  160 454

–  150 972

–  169 740

–  174 453

Onvoorzien

0

1 712

61 852

–  160 454

–  150 972

–  169 740

–  174 453

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

Toelichting

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Op dit artikel staan middelen geparkeerd die nog verdeeld moeten worden, alsook een taakstelling die nog invulling behoeft.

Bij de voorjaarsbesluitvorming wordt een taakstelling voor circa € 230 mln per jaar vanaf 2013 belegd met nadere maatregelen om de kaders te laten sluiten op basis van de MEV.

Daarnaast staan middelen op het artikel die nog toegerekend moeten worden aan de relevante artikelen of nog overgemaakt moeten worden naar andere begrotingen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de ontvangen bedragen voor prijsbijstelling geboekt tot toerekening plaatsvindt aan de prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar de relevante beleidsartikelen.

HOOFDSTUK 3: BATEN-LASTENDIENSTEN

AGENTSCHAP SZW

Tabel 3.1 Begroting van baten en lasten Agentschap SZW voor het jaar 2012 (x € 1 000)
 

Realisatie 20101

Raming 20112

2012

2013

2014

2015

2016

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

13 285

13 838

12 130

10 410

9 210

1 000

770

Opbrengst overige departementen

1 467

627

1 040

150

40

40

0

Opbrengst derden

Rentebaten

16

Vrijval voorzieningen

Baten out of pocket (OOP)

4 066

7 960

8 190

6 170

1 080

480

300

Exploitatiebijdrage

Onttrekking aan bestemmingsreserve3

234

862

436

Totaal baten

19 068

23 287

21 796

16 730

10 330

1 520

1 070

               

Lasten

             

Apparaatskosten

             

– Personele kosten

11 898

12 024

10 803

8 500

7 400

830

610

– Materiële kosten

6 169

9 268

10 833

8 120

2 870

660

460

Rentelasten

10

Afschrijvingskosten

             

– Materieel

19

30

10

10

10

5

– Immaterieel

594

1 955

150

100

50

25

Overige kosten

             

– Dotaties voorzieningen

24

– Bijzondere lasten

Totaal Lasten

18 704

23 287

21 796

16 730

10 330

1 520

1 070

               

Saldo van baten en lasten

364

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Slotwet

X Noot
2

Vastgestelde 1e suppletoire begroting

X Noot
3

Onttrekking bestemmingsreserve 2011 is inclusief € 0,3 mln inzet ter verlaging van de tarieven 2011

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (subsidie)regelingen uit op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het gebied van Werk en Inkomen. Het gaat hierbij om internationale en nationale (subsidie)regelingen. De kernactiviteiten van het Agentschap SZW worden gevormd door de uitvoering van Europese subsidieregelingen. De huidige programmaperiode van de Europese regeling loopt tot en met 2013 met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna.

Er is nog veel onzekerheid over de programmaperiode 2014–2020; wat de omvang ervan is en of het Agentschap SZW deze programmaperiode mag uitvoeren. Gezien deze onzekerheid is de uitvoering van de programmaperiode 2014–2020 niet begroot. Ook de omzet van eventueel extra open te stellen tijdvakken ESF-2 2007–2013 is niet in de begroting opgenomen.

De uitvoering van nationale regelingen zijn over het algemeen kortlopende opdrachten. De nationale regelingen die momenteel worden uitgevoerd lopen in de komende jaren af. Er is geen rekening gehouden met nieuw te acquireren subsidieregelingen.

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft grotendeels de uitvoering van de Europese subsidies te weten ESF doelstelling 2 2007–2013. Daarnaast worden in opdracht van het moederdepartement diverse andere regelingen uitgevoerd met variërende looptijden.

Opbrengst overige departementen

Agentschap SZW voert in 2012 de volgende subsidieregelingen in opdracht van andere departementen uit:

  • Bekostiging van de Wet Inburgering (Nieuwkomers) en tijdelijke stimuleringsregeling Inburgering op de Werkvloer in opdracht van het Ministerie BZK;

  • Helpdesk Inburgering in opdracht van het Ministerie van BZK;

  • Regeling Tegemoetkoming in de Adoptiekosten (RTA) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (vanaf 1 januari 2012).

Rentebaten

De rentebaten worden ontvangen over deposito’s bij het Ministerie van Financiën.

Baten out of pocket

De baten out of pocket betreffen specifieke wensen van de opdrachtgevers waarvan de werkelijke kosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de opdrachtgevers. De kosten betreffen hoofdzakelijk uitbestede controlewerkzaamheden (ESF-2 2007–2013) en communicatie- en ICT-kosten.

Onttrekking bestemmingsreserve

Het Agentschap SZW beschikt met instemming van het Ministerie van Financiën (in 2007 verleend) over een geoormerkte bestemmingsreserve.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten vormen de belangrijkste kostenpost voor het Agentschap SZW. Het verloop van de regelingen en hiermee het aantal activiteiten bepaalt in hoge mate de ontwikkeling in de personele kosten. Het huidige personeelbestand bestaat uit een kern van vast en tijdelijk ambtelijk personeel; daarnaast vindt noodzakelijke inhuur van externen plaats (via mantelcontracten SZW).

Materiële kosten

De materiele kosten bestaan uit personeelsgebonden kosten (reis-, verblijf- en opleidingskosten), huisvestingskosten, automatiseringskosten, kantoorkosten en de kosten van voorlichting & communicatie en advies & onderzoek. De out of pocketkosten maken onderdeel uit van deze post.

Rentelasten

De rentelasten hebben voornamelijk betrekking op de betalingen van toegekende wettelijke renten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de materiële en immateriële activa.

Bijzondere lasten

Het Agentschap SZW verwacht geen bijzondere lasten te realiseren.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten zal in het jaar van ontstaan opgenomen worden in het onverdeelde resultaat. In het jaar daarop wordt het resultaat verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar.

Tabel 3.2 Kasstroomoverzicht Agentschap SZW voor het jaar 2012 (x € 1 000)
   

Realisatie

20101

Raming

20112

2012

2013

2014

2015

2016

1

Rekening courant RHB 1 januari

(incl. deposito)

3 965

8 289

8 099

8 009

7 919

7 829

7 809

                 

2

Totaal operationele kasstroom

4 859

1 985

160

110

60

30

0

                 

3a

-/- Totaal investeringen

– 535

– 1 800

– 250

– 200

– 150

– 50

– 50

3b

+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

3

Totaal investeringskasstroom

535

1 800

250

200

150

50

50

                 

4a

-/- Eenmalige uitkering aan moederdepartement

– 375

4b

+/+ Eenmalige storting door moederdepartement

4c

-/- Aflossingen op leningen

4d

+/+ Beroep op leenfaciliteit

4

Totaal financieringskasstroom

– 375

                 

5

Rekening courant RHB 31 december

(incl. deposito)

8 289

8 099

8 009

7 919

7 829

7 809

7 759

X Noot
1

Slotwet

X Noot
2

Vastgestelde 1e suppletoire begroting

Toelichting bij het kasstroomoverzicht

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in materiële en immateriële activa. Kleinschalige investeringen worden uit eigen vermogen gefinancierd.

Financieringskasstroom

In 2011 heeft de eigenaar het eigen vermogen met een bedrag ad € 0,375 mln afgeroomd.

Tabel 3.3 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: Financiële indicatoren
 

2012

2013

2014

2015

2016

– Tarieven/uur:

         

Voorcalculatorisch integraal uurtarief (gemiddeld)

€ 90,00

€ 92,50

€ 95,00

€ 97,50

€ 100,00

Index ten opzichte van 2011 (2011 = 100)

100,9

103,7

106,5

109,3

112,1

– Omzet per produktgroep (pxq) ( x 1 000):

         

Totale omzet (excl. OOP)

€ 13 170

€ 10 560

€ 9 250

€ 1 040

€ 770

Omzet Europese: nationale regelingen (1)

87 : 13

99 : 1

100 : 0

96 : 4

100 : 0

Omzet productenregelingen: urenregelingen (2)

91 : 9

95 : 5

98 : 2

81 : 19

92 : 8

– FTE-totaal:

         

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

120

94

80

9

6

– Omzet per fte:

         

Omzet per FTE inclusief externe inhuur

€ 98 556

€ 101 314

€ 104 047

€ 106 865

€ 110 216

– Saldo van baten en lasten (%): (3)

         

Saldo van baten en lasten

0

0

0

0

0

Saldo van baten en lasten als % van totale baten

0%

0%

0%

0%

0%

– Productiviteit:

         

Declarabiliteit (= gedeclareerde uren (direct)/beschikbare uren)

75%

75%

75%

75%

75%

– Ziekteverzuimpercentage:

         

Ziekteverzuimpercentage (totaal incl. langdurig)

4,9%

4,9%

4,9%

4,9%

4,9%

Uitvoeringskosten per opdracht:

         

– Europees: ESF-2 2007–2013 (offerte 2011) (4)

         

Uitvoeringskosten/gemiddelde projectsubsidie

4,5%

4,5%

4,5%

4,5%

4,5%

– Nationaal: (5)

         

Uitvoeringskosten/gemiddelde projectsubsidie

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Toelichting financiële indicatoren

(1) De uitvoering van de subsidieregeling ESF-2 2007–2013, is een gewaarborgde opdracht tot en met 2016. De uitvoering van de ESF-periode 2014–2020 is niet meegenomen in de begroting.

De nationale opdrachten die het Agentschap SZW uitvoert, zijn doorgaans kortlopend. In de begroting is uitgegaan van de opdrachten die met zekerheid worden uitgevoerd. De uitvoering van deze opdrachten loopt in de komende jaren af. Er wordt voorzichtigheidshalve niet vooruitgelopen op prospecten of lopende onderhandelingen.

(2) Productregelingen: uitvoeringskosten = gerealiseerde producten x afgesproken productprijs.

Urenregelingen: uitvoeringskosten = werkelijk bestede uren x uurtarief.

Het streven is om elke opdracht als productregeling uit te voeren. Uitzonderingen zijn opdrachten waarbij geen sprake is van concrete «producten» en nieuwe regelingen waarbij nog onvoldoende ervaringsgegevens beschikbaar zijn om een productprijs te berekenen.

(3) Het Agentschap SZW heeft geen winststreven.

(4) De hoogte van de uitvoeringskosten per project wordt met name bepaald door de subsidie-vereisten die de opdrachtgever stelt. Bovendien speelt de gemiddelde projectsubsidie een rol. De benodigde behandeltijd stijgt niet evenredig met de projectomvang.

(5) De meeste nationale regelingen zijn kortlopende opdrachten. De enige regelingen die met zekerheid na 2012 worden uitgevoerd zijn de Regeling Tegemoetkoming in de Adoptiekosten (nieuw), de Wet Inburgering en BedrijfsVerzamelGebouwen. Deze regelingen lenen zich niet om de indicator met betrekking tot de uitvoeringskosten te berekenen.

Tabel 3.4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren en kengetallen Agentschap SZW: Kwalitatieve indicatoren
 

2012

2013

2014

2015

2016

– Klanttevredenheid: (1)

         

Totaalwaardering onderzoek

7,00

7,10

7,20

7,20

7,20

– Telefonische bereikbaarheid: (2)

         

% oproepen dat leidt tot contact

95%

99%

99%

99%

99%

% van contact binnen 15 seconden

65%

70%

75%

75%

75%

– Uitkomsten bezwaar- en beroepsprocedures: (3)

         

% bezwaarprocedures geheel gegrond

6%

5%

5%

5%

5%

% bezwaarprocedures deels gegrond

16%

15%

15%

15%

15%

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

22%

20%

20%

20%

20%

– Aanvragen / einddeclaraties via internet:

         

Europese regelingen

99%

99%

99%

99%

99%

Nationale regelingen

80%

90%

99%

99%

– Doorlooptijd beschikkingen:

         

% tijdige beschikkingen

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal dwangsommen betaald

0

0

0

0

0

Bedrag dwangsommen betaald

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

– Doorlooptijd betalingen:

         

% tijdige betalingen

99%

99%

99%

99%

99%

Aantal malen wettelijke rente betaald

0

0

0

0

0

Bedrag wettelijke rente betaald

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

(1) De gemiddelde tevredenheid van de klanten is in 2010 gemeten en bedroeg 6,75. Streven is om in 2014 uit te komen op een score die hoger is dan het gemiddelde van de benchmark (7,12). Het klanttevredenheidsonderzoek zal in 2011 opnieuw worden uitgevoerd.

(2) In 2009 is een onderzoek naar de telefonische bereikbaarheid uitgevoerd. De gemeten bereikbaarheid voor de opgenomen indicatoren bedroeg 92% respectievelijk 60%. Streven is om de telefonische bereikbaarheid de komende jaren te verhogen.

(3) De bezwaar- en beroepsprocedures worden door directie WBJA (Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden) van het Ministerie van SZW uitgevoerd. De resultaten van de procedures worden ontleend aan de rapportages van WBJA. Voor beroeps- en hoger beroep procedures is geen onderscheid te maken tussen geheel of gedeeltelijk gegrondverklaringen. Het management van het Agentschap SZW hecht meer waarde aan de uitkomsten van de beroepsprocedures. Bij de bezwaarprocedures kunnen door de aanvragers namelijk nieuwe feiten en/of omstandigheden worden aangedragen. De gegrondverklaringen in bezwaar geven dus niet in alle gevallen een oordeel over de kwaliteit van het subsidieverleningsproces.

INSPECTIE WERK EN INKOMEN

Tabel 3.5 Begroting van baten en lasten IWI voor het jaar 2012 (x € 1 000)
 

Realisatie 20101

Raming 20112

2012

2013

2014

2015

2016

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

12 622

10 100

10 100

10 100

10 073

10 023

10 014

Opbrengst overige departementen

Opbrengst derden

Rentebaten

76

35

30

30

30

30

30

Vrijval voorziening

399

Exploitatiebijdrage

Totaal baten

13 097

10 565

10 130

10 130

10 103

10 053

10 044

               

Lasten

             

Apparaatskosten

             

– Personele kosten

9 141

8 300

8 380

8 380

8 380

8 380

8 380

– Materiële kosten

2 030

2 150

1 660

1 660

1 660

1 660

1 660

Rentelasten

12

Afschrijvingskosten

             

– Materieel

46

40

15

15

13

13

4

– Immaterieel

74

75

75

75

50

Overige kosten

             

– Dotaties voorzieningen

1 682

– Bijzondere lasten

Totaal Lasten

12 985

10 565

10 130

10 130

10 103

10 053

10 044

               

Saldo van baten en lasten

112

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Slotwet

X Noot
2

Vastgestelde ontwerpbegroting

Algemeen

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) wordt per 1 januari 2012 gebundeld met de Arbeidsinspectie en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst in de Inspectie SZW. Dit past in de politiek-maatschappelijke trend naar geclusterd en selectief toezicht en maakt een flexibeler inzet van de beschikbare menskracht mogelijk, om maximaal effect te kunnen bereiken in de maatschappij.

IWI is de onafhankelijke toezichthouder voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het doel van het toezicht van IWI is: onafhankelijk inzicht bieden in de effectiviteit van de uitvoeringspraktijk in samenhang met het beleid op het terrein van werk en inkomen. IWI houdt systeemgericht toezicht. De focus ligt meer op de werking en opbrengsten van het stelsel dan op het functioneren van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties.

Het toezicht van IWI is signalerend: de inspectie heeft geen interventiemogelijkheden. IWI rapporteert over haar toezichtonderzoeken aan de bewindslieden van SZW. Het is aan hen en de uitvoeringsorganisaties om er gevolgen aan te verbinden voor verbetering van de uitvoering en/of het beleid.

In de begrote uitgaven van IWI voor de jaren 2012 tot en met 2016 is vooralsnog geen rekening gehouden met de gevolgen van de taakstelling van het kabinet Rutte/Verhagen voor de jaren 2012 tot 2015. Er heeft binnen de Inspectie SZW nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden over de gevolgen van de taakstellingen van het kabinet Rutte voor IWI. De begroting voor deze jaren gaat daarom uit van de huidige formatie van 83,7 fte.

De beschikbare capaciteit van IWI zal in 2012 volledig worden ingepland op de projecten. Bij verzoeken van de bewindslieden om aanvullende onderzoeken bestaat het risico dat lopende projecten zullen worden stopgezet met het risico van omzetverlies. Daarnaast wordt het, als gevolg van de nieuwe taakstellingen bij het Rijk, voor boventallige en gedetacheerde medewerkers lastiger om buiten IWI een vaste aanstelling te verkrijgen. De lasten van de betreffende medewerkers blijven dan langer drukken op de reorganisatievoorziening. Deze risico’s kunnen worden opgevangen uit de opgebouwde exploitatiereserve.

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

Baten

Opbrengst moederdepartement

Een inspectiebrede risicoanalyse is de basis voor de uitwerking in het jaarplan 2012 van de Inspectie SZW van de activiteiten en de te leveren producten. IWI werkt ook in 2012 vanuit 4 programma’s. Binnen de programma’s worden diverse onderzoeken uitgevoerd uitmondend in nota’s van bevindingen. De nota’s van bevindingen zijn de basis voor de twee programmarapportages per programma. De inspectie verricht naast de te leveren programmarapportages op verzoek van de bewindslieden specifiek onderzoek en rapporteert daarover.

Eind 2011 zal het jaarplan van IWI worden uitgewerkt in de Tarievennota 2012, waarbij per onderzoek de kostprijs zal worden aangegeven (geplande uren maal tarief). De realisatie van de producten uit de Tarievennota 2012 is de basis voor de opbrengsten van IWI. De doorbelasting van de geleverde producten van IWI aan het moederdepartement geschiedt op basis van de ingeplande uren van circa 82 100 uur tegen het gecalculeerde uurtarief van ruim € 123 per uur. Dit leidt in 2012 tot een opbrengst van € 10 100 000 en past daarmee binnen het budgettaire kader voor 2012.

Rentebaten

De rentebaten hebben betrekking op de rekening courant en de depositorekeningen bij het Ministerie van Financiën.

Lasten

Personele kosten

Zoals eerder aangegeven zijn de personeelskosten voor 2012 gebaseerd op een formatie van 83,7 fte. Voor de inhuur van personeel en deskundigen is een begrotingspost opgenomen die past binnen de SZW-norm voor inhuur. Daarnaast zijn bedragen opgenomen voor rechtspositionele regelingen, opleidingen en overige personeelskosten.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit de kosten voor automatisering/ICT, huisvestingskosten en bureaukosten. Deze post is deels bepaald aan de hand van de omvang van de vaste kosten en deels aan de hand van de personele omvang.

Eind 2011 verhuist IWI naar het hoofdkantoor van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Anna van Hannoverstraat. Omdat IWI de komende jaren minder werkplekken nodig heeft, worden de huisvestingskosten lager begroot dan voor 2011.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de kosten van afschrijving van materiële en immateriële activa. De afschrijvingstermijnen zijn afhankelijk van de economische levensduur van de activaposten 3, 5, of 8 jaar.

Saldo van baten en lasten

Met de gekozen uitgangspunten sluit de begroting van IWI in 2012 precies.

Tabel 3.6 Kasstroomoverzicht IWI voor het jaar 2012 (x € 1 000)
   

Realisatie 20101

Raming 20112

2012

2013

2014

2015

2016

1

Rekening courant RHB 1 januari

(incl. deposito)

15 193

12 616

10 715

6 000

4 478

3 794

3 669

                 

2

Totaal operationele kasstroom

– 2 409

– 4 257

– 2 195

– 1 422

– 650

– 115

– 44

                 

3a

-/- Totaal investeringen

3b

+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

6

-

3

Totaal investeringskasstroom

6

                 

4a

-/- Eenmalige uitkering aan moederdepartement

– 337

– 2 520

– 100

– 34

– 10

4b

+/+ Eenmalige storting door moederdepartement

4c

-/- Aflossingen op leningen

4d

+/+ Beroep op leenfaciliteit

4

Totaal financieringskasstroom

– 337

– 2 520

– 100

– 34

– 10

                 

5

Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)

12 453

8 359

6 000

4 478

3 794

3 669

3 625

X Noot
1

Slotwet

X Noot
2

Vastgestelde ontwerpbegroting

Toelichting bij het kasstroomoverzicht

De operationele kasstroom betreft de mutaties in de voorzieningen en de afschrijvingen van vaste activa. Voor 2012 is de operationele kasstroom -/- € 2 195 000 (respectievelijk mutatie voorzieningen -/- € 2 284 000 + afschrijvingen € 89 000).

IWI verwacht de komende jaren geen investeringen te hoeven doen in materiële en immateriële activa.

De financieringskasstroom 2012 betreft de eenmalige uitkering aan het kerndepartement hoofdzakelijk als gevolg van de resultaatsverdeling van het voorafgaande jaar.

Tabel 3.7 Overzicht doelmatigheidsindicatoren c.q. kengetallen IWI voor het jaar 2012
 

2012

2013

2014

2015

2016

Generiek deel:

         

Tarieven/uur €

123,03

121,44

119,89

118,38

116,90

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

83,7

83,7

83,7

83,7

83,7

Saldo van baten en lasten (%)

0

0

0

0

0

           

Kwaliteitsindicator:

         

Tijdigheid afronding projecten

70

80

80

80

80

           

Verklarende variabelen:

         

Declarabiliteit toezichtmedewerkers (%)

71

72

73

74

75

Inhuur extern (in % van loonsom inclusief inhuur)

8

8

8

8

8

Overhead (in % van totale formatie)

20

20

20

20

20

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

De belangrijkste producten van IWI zijn de programmarapportages over de werking van het stelsel van werk en inkomen. Jaarlijks worden per programma twee rapportages uitgebracht. Als basis voor deze rapportages worden de resultaten van circa drie samenhangende onderzoeken gebruikt. De omvang van deze onderzoeken kan zeer verschillend zijn waardoor het niet mogelijk is om een standaard kostprijs per product (groep) en een omzet per productgroep te hanteren.

Uitgaande van de declarabiliteitsnorm van 71% voor toezichtmedewerkers en projectsecretarissen, 50% voor programmamanagers en 20% voor stafmedewerkers komt het uurtarief voor 2012 op € 123,03. De komende jaren zal bij een toenemende declarabiliteit het tarief verder dalen.

Sinds de reorganisatie van IWI per 1 maart 2010 is de formatie van IWI 83,7 fte. Bij de vorming van de Inspectie SZW blijft de formatie vooralsnog in stand. Er heeft binnen de Inspectie SZW nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden over de gevolgen van de taakstellingen van het kabinet Rutte voor IWI. Hiermee is in deze begroting dan ook nog geen rekening gehouden. De werkelijke bezetting is vooralsnog hoger dan de formatie. De boventallige medewerkers zullen worden begeleid naar nieuw werk op vaste basis of door detachering met uitzicht op een vaste aanstelling. De kosten van de boventallige medewerkers worden gefinancierd uit een reorganisatievoorziening.

IWI stuurt op een tijdige afronding van haar producten, maar stemt het moment van uitbrengen ook af op de actualiteit. De afgelopen jaren liep ongeveer de helft van de producten om uiteen lopende redenen vertraging op. Ook hier geldt dat een gestelde norm haalbaar moet zijn. De komende jaren zal het normpercentage tijdigheid afronding projecten omhoog gaan van 60% in 2011 tot 70% in 2012 en 80% vanaf 2013.

IWI werkt daarnaast aan de verbetering van haar producten. Na de basiscursus onderzoeksvaardigheden hebben inmiddels zo’n 30 medewerkers de mastercourse «Toezichtonderzoek in de sociale zekerheid» afgerond. In vervolg op deze opleiding worden er vanaf medio 2011 drie verdiepingsopleidingen georganiseerd. Zoals ook al is aangegeven in de begroting 2011 tracht IWI de kwaliteit en effectiviteit van haar producten verder te verbeteren door het bespreken van haar werkprogramma met de stakeholders, het organiseren van feedback bijeenkomsten en interne kenniskringen die bij elk onderzoek adviseren over opzet, analyse en conclusies. Deze activiteiten laten zich niet meten in indicatoren.

De specifieke doelmatigheidsindicatoren zijn ontwikkeld voor subsidie-, inspectie- en ICT-baten-lastendiensten. IWI is een baten-lastendienst die onderzoek verricht. De aard van de werkzaamheden van IWI maakt het niet mogelijk deze doelmatigheidsindicatoren te gebruiken. Daarentegen heeft IWI enkele verklarende variabelen in tabel 3.7 opgenomen.

De norm voor direct productieve uren (declarabiliteit) voor toezichtmedewerkers voor 2012 is gesteld op 71%. In de begroting 2011 was nog een declarabiliteitsnorm van 68% opgenomen. Bij de besluitvorming over de Tarievennota 2011 is de norm bijgesteld naar 70%. Voor de komende jaren wordt de norm verder verhoogd tot uiteindelijk 75% in 2016.

HOOFDSTUK 4: BIJLAGEN

4.1 Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een wettelijke taak

Deze bijlage bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vallen. Indien een ZBO of een RWT uit de departementale begroting en/of via de premie-uitgaven een bijdrage ontvangt, is het beleidsartikel vermeld waarin het ZBO of de RWT is opgenomen, evenals de daarbij behorende raming van de bijdrage voor 2012 en de begrote apparaatsuitgaven.

Tabel 4.1.1: Overzicht van ZBO’s en RWT’s van SZW (x € 1 mln)

RWT/ZBO

Begrotingsartikel(en)

Begrotingsramingen

Apparaatsuitgaven begrote kosten

Raad voor Werk en Inkomen (RWI)

Artikel 47

2,6

2,6

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inclusief BKWI

Artikel 42, 46, 47 en 48

1 745,6

1 699,2

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

Artikel 46, 49, 50

246,5

236,6

Inlichtingenbureau (IB)

Artikel 46

6,0

6,0

Certificerende- en keuringsinstanties arbeidsomstandigheden

Artikel 44

Bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen

Artikel 45

Raad voor Werk en Inkomen

In het licht van de taakstelling vanuit het Regeerakkoord is het kabinet voornemens de RWI per 1 juli 2012 op te heffen als publiekrechtelijke rechtspersoon, te ontheffen van haar wettelijke taken vanuit de Wet SUWI en de hiermee samenhangende financiering vanuit SZW te beëindigen.

Stichting Cultuur & Ondernemen

De Stichting Cultuur-Ondernemen (www.cultuur-ondernemen.nl) is door de minister aangewezen als adviserende instelling in het kader van de uitvoering van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK). In verband met de voorgenomen intrekking van de WWIK per 1-1-2012 wordt hun adviserende taak beëindigd. De stichting Cultuur-Ondernemen is daarmee geen rechtspersoon meer met een wettelijke taak die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid valt.

UWV

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (www.uwv.nl) is een zelfstandig bestuursorgaan dat de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uitvoert (onder meer WAO, WIA, WW, Wajong en ZW). De belangrijkste taak van het UWV is het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Werkzoekenden kunnen bij het UWV terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een WW- of WWB-uitkering. Werkgevers kunnen bij het UWV terecht voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (www.bkwi.nl) is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen. Een onderdeel hiervan is het beheer van SUWI-net.

SVB

De Sociale verzekeringsbank (www.svb.nl) is een zelfstandig bestuursorgaan dat regelingen uitvoert voor verschillende overheidsorganisaties. Voor het ministerie van SZW voert de SVB de AOW, Anw, TOG, TAS, AIO, Bijstand Buitenland, AKW en de Kinderregelingen uit.

IB

Het Inlichtingenbureau (www.inlichtingenbureau.nl) ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

Certificerende- en keuringsinstanties arbeidsomstandigheden

Keuren en certificeren op het terrein van arbeidsomstandigheden.

Bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen

De bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen hebben als taak het uitvoeren van een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling met verplichte deelname.

4.2 Bijlage Uitgaven en financiering budgetdisciplinesector SZA

1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage beschrijft de uitgaven en financiering voor de budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA). In de volgende paragraaf wordt een beeld geschetst van de opbouw van de SZA-uitgaven en de ontwikkeling van het uitgavenkader voor de periode 2011–2015. Hierbij wordt ingegaan op de volumeontwikkeling die hieraan ten grondslag ligt. Deze paragraaf besluit met een toetsing van de SZA-uitgaven aan de ijklijn en een overzicht van de mutaties sinds de startnota. Hierbij worden de ombuigingen die in het kader van de begroting 2012 zijn genomen, afzonderlijk toegelicht. In paragraaf drie wordt de financiering van de SZA-uitgaven voor de jaren 2011 en 2012 toegelicht. Het betreft hier de premiegefinancierde uitgaven. In deze paragraaf zijn de door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. Ook is een overzicht opgenomen van de voor het SZA-kader relevante premie-uitgaven. In de laatste paragraaf wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen

2 Uitgaven SZA-kader 2011–2015

Aansluiting bij begroting

Deze paragraaf geeft een overzicht van de SZA-uitgaven voor 2012. De totale begrotingsgefinancierde uitgaven bedragen komend jaar € 31,1 mld, terwijl de totale premiegefinancierde uitgaven € 49,7 mld bedragen. In het samenstel van uitgaven (samen € 80,8 mld) is echter sprake van een dubbeltelling. De sociale fondsen worden namelijk voor een deel gevuld uit begrotingsmiddelen. Een van de oorzaken daarvan is dat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Zonder de bijdrage vanuit de begrotingsmiddelen zou het ouderdomfonds dus een structureel exploitatietekort laten zien. Daarnaast worden er begrotingsmiddelen naar de fondsen overgeboekt om de fondsen te compenseren voor lagere premie-inkomsten als gevolg van de herziening van het belastingstelsel in 2001. Al deze zogeheten «rijksbijdragen» worden verantwoord op artikel 51 van de begroting. Om dubbeltelling van de rijksbijdragen te voorkomen worden de begrotingsgefinancierde uitgaven verminderd met de rijksbijdragen van € 10,8 mld. Verder vallen de apparaatsuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het SZA-kader maar onder het kader Rijksbegroting eng. Deze uitgaven worden dan ook niet meegeteld. De ontvangsten van ruim € 1,1 mld6 worden op het totaalbedrag in mindering gebracht. De totale uitgaven onder het SZA-kader bedragen dan € 68,7 mld. De bedragen staan in de begroting vermeld in constante prijzen. Het SZA-uitgavenkader is echter in lopende prijzen. De uitgaven worden daarom verhoogd met de relevante loon- en prijsbijstellingen. De totale uitgaven binnen het SZA-uitgavenkader komen daarmee in 2012 op € 69,7 mld.

Tabel 4.2.1 SZA-uitgaven 2012 (x € 1 mln)
 

Begrotings-gefinancierde uitgaven

Premie-gefinancierde uitgaven

Totaal

A Totaal artikelen

31 066

49 708

80 774

1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

10 789

   

2. Uitgaven Rijksbegroting eng

267

   

3. Ontvangsten (excl. werkgeversbijdrage KO)

790

277

 

B Totale SZA-uitgaven (constante prijzen)

(A – 1 – 2 – 3)

19 220

49 431

68 651

       

4. Loon- en prijsbijstelling

267

756

 

Totale SZA-uitgaven (lopende prijzen) (B + 4)

19 488

50 187

69 675

Bron: SZW, Financiële administratie

Uitgavenontwikkeling

De uitgaven in het SZA-kader zijn onder te verdelen naar verschillende regelingen (zie tabel 4.2.2, alle uitgaven zijn inclusief uitvoeringskosten). De uitgaven aan de werkloosheidswet (WW) dalen van 2011 naar 2012 om vervolgens in de jaren daarna op te lopen. Deze oploop in de WW-uitgaven is het gevolg van de door het CPB hoger geraamde werkloosheid. In de bijstand is sprake van een stijging van de uitgaven van 2011 naar 2012, met name veroorzaakt door het aflopen van het Bestuurlijk Akkoord met gemeenten. De oploop van 2013 naar 2014 en 2015 wordt voornamelijk verklaard doordat een deel van de Wajongeren naar de bijstand stroomt als gevolg van de Wet Werken naar Vermogen (WWNV). De arbeidsongeschiktheidsuitgaven (WAO, WIA, WAZ en Wajong) nemen van jaar-op-jaar af. Het beeld voor 2011 en 2012 is hier licht vertekend door een technische maatregel in de bevoorschotting van de Wajong waardoor in 2011 deels wordt vooruitbetaald voor 2012 (zie art. 46). De ZW-uitgaven (o.a. zieke uitzendkrachten) lopen langzaam af terwijl de WAZO-uitgaven (zwangerschaps- en bevallingsverlof) licht oplopen.

De uitgaven aan Anw-uitkeringen lopen al enkele jaren terug, als gevolg van de herziening van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Als gevolg van het destijds ingevoerde overgangsrecht zal vanaf 2021 sprake zijn van een stabiele situatie. De ouderdomsuitgaven (AOW) lopen als gevolg van de vergrijzing jaarlijks op met 3%.

De daling van de re-integratie-uitgaven UWV is gedeeltelijk te verklaren door eerder genomen maatregelen en maatregelen uit het regeerakkoord (zowel gerichte re-integratie WW als gerichte bemiddeling). Daarnaast zijn er door een budgetneutrale herschikking van de UWV-uitvoeringskosten minder uitvoeringskosten toegerekend aan re-integratie en meer aan andere UWV-regelingen. Ten slotte worden er in het kader van Werken naar Vermogen vanaf 2013 taken en middelen overgeheveld naar het gebundelde re-integratiebudget voor gemeenten. Het flexibel re-integratiebudget en het Wsw-budget worden vanaf 2013 samengevoegd tot één gebundeld re-integratiebudget voor gemeenten.

De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag nemen eerst af als gevolg van genomen maatregelen. De uitgaven aan de kindregelingen (AKW/WKB/TOG) kennen een dalende trend. Deze wordt met name veroorzaakt door een daling in de uitgaven aan het kindgebonden budget (WKB). De overige uitgaven betreffen verschillende «kleinere» regelingen (zoals de Toeslagenwet en de WWB 65+). De oploop na 2011 betreft de loon- en prijsbijstelling. Deze zijn voor de jaren na 2011 nog niet toebedeeld aan de uitgavencategorieën. De uitgavencategorieën zijn daarmee in constante prijzen, terwijl het totaal aan SZA-uitgaven is weergegeven in «lopende prijzen».

Tabel 4.2.2 Uitgaven SZA-kader 2011–2015 (x € 1 mln)
 

2011

2012

2013

2014

2015

WW-uitgaven (werkloosheid)

5 248

4 996

5 147

5 576

5 764

WWB-uitgaven (bijstand)

4 041

4 380

4 390

4 454

4 592

           

WAO/WIA/WAZ/Wajong-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

13 049

11 628

11 877

11 513

11 391

ZW/WAZO-uitgaven (vangnet ziekte+zwangerschap)

2 933

3 008

2 930

2 827

2 806

           

Anw-uitgaven (nabestaanden en (half)wezen)

1 000

877

757

653

571

AOW-uitgaven (ouderdom)

30 669

31 249

32 293

33 215

33 841

           

Re-integratie-uitgaven UWV

963

673

538

421

362

Re-integratiebudget gemeenten1

3 053

3 126

2 952

2 700

2 594

           

Kinderopvangtoeslag

2 862

2 586

2 431

2 475

2 539

Kindregelingen (AKW/WKB/TOG)

4 472

4 256

4 107

4 040

4 024

           

MKOB (tegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

631

1 114

1 155

1 191

1 225

Overige uitgaven

757

1 781

3 245

5 071

6 731

           

Totaal SZA-uitgaven (x € 1 mln)

69 679

69 675

71 822

74 135

76 439

totaal SZA-uitgaven (in % BBP)

11,5

11,2

11,1

11,2

11,2

Bron: SZW, Financiële administratie

X Noot
1

In 2011 en 2012 zijn hier de netto uitgaven aan Wsw en het flexibel re-integratiebudget bij elkaar opgeteld. Voor 2013 en verder betreft het een gebundeld re-integratiebudget in het kader van Werken-naar-Vermogen.

Volumeontwikkelingen

De bovengenoemde ontwikkeling van de uitgaven wordt in sterke mate bepaald door de ontwikkeling van de onderliggende volumecijfers. De volumecijfers zijn afkomstig uit de administratie van SZW.

De verwachting is dat het volume werkloosheidsuitkeringen (WW) eerst licht daalt naar 2012 en vervolgens oploopt naar 2015. Deze oploop wordt veroorzaakt door de door het CPB hoger geraamde werkloosheid. Het aantal bijstandsuitkeringen loopt eerst af en vanaf 2013 weer op in verband met de invoering van Werken-naar-Vermogen waardoor gedeeltelijk arbeidsgeschikten in aanmerking komen voor bijstand (bestaande bestand wordt ontzien). Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA/WAZ/Wajong) neemt gestaag af. In 2015 ligt het volume bijna 30 000 uitkeringsjaren lager dan in 2011. Dit komt enerzijds doordat de WIA minder snel stijgt dan de WAO afneemt en anderzijds door invoering van Werken-naar-Vermogen. Het aantal nabestaanden neemt jaarlijks af, vanwege de geleidelijke uitstroom van «oude gevallen» (het overgangsrecht uit de voormalige AWW). Onder druk van de vergrijzing stijgt het aantal ouderdomsuitkeringen (AOW) met 3% per jaar.

Het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt gegeven kent een stijgend verloop. De maatregelen die genomen zijn om de uitgaven aan kinderopvang te beheersen, remmen de groei van het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt gegeven, maar stopt deze niet volledig. De daling van het aantal kinderen bij de kinderbijslag is het gevolg van demografische ontwikkelingen. Het aantal gezinnen dat in aanmerking komt voor een kindgebonden budget neemt jaarlijks af. De inkomensgrens (waaronder recht is op kingebonden budget) wordt niet geïndexeerd waardoor ieder jaar minder gezinnen recht hebben op kindgebonden budget. Het aantal kinderen met recht op TOG neemt licht toe, voor 2011 is nog overgangsrecht uitbetaald voor de oude TOG.

Tabel 4.2.3 Volumeontwikkelingen Sociale Zekerheid 2011–2015
 

2011

2012

2013

2014

2015

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

222

218

225

242

263

Bijstandsuitkeringen

314

304

299

303

312

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA/WAZ/Wajong)

728

727

723

704

699

Ziektewetuitkeringen (ZW/WAZO)

145

145

142

136

134

Nabestaandenuitkeringen (Anw)

75

68

61

54

48

Ouderdomsuitkeringen (AOW)

2 429

2 530

2 619

2 695

2 801

           

Kinderopvangtoeslag kinderen

1 705

1 736

1 735

1 764

1 818

Kinderbijslag telkinderen (AKW)

3 468

3 451

3 433

3 426

3 414

Kindgebonden budget gezinnen (WKB)

927

817

734

681

634

Aantal kinderen TOG

49

35

38

40

40

Bron: SZW (Financiële administratie)

Toetsing aan ijklijn

In tabel 4.2.4 zijn de uitgaven in het SZA-kader afgezet tegen de ijklijn (het kader waaraan de SZA-uitgaven worden getoetst). De ijklijn is in de startnota vastgezet op basis van de uitgavenraming na verwerking van het regeerakkoord. Uit deze vergelijking blijkt dat voor 2011 sprake is van een overschrijding van de ijklijn. In 2013 ontstaat een onderschrijding die doorzet naar 2015. De ruimte die per saldo intertemporeel overblijft (€ 0,2 mld), betreft de bijdrage aan de problematiek in het kader BKZ (Budgettair Kader Zorg).

Tabel 4.2.4 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Totale SZA-uitgaven

69,7

69,7

71,8

74,1

76,4

IJklijn SZA-uitgaven

69,2

69,7

71,9

74,4

76,7

Over / onderschrijding ijklijn SZA

0,4

0,0

– 0,1

– 0,3

– 0,2

Bron: SZW, Financiële administratie

Bijstellingen uitgavenkader

In (bovenstaande) tabel 4.2.4 is de kadertoetsing van de periode 2011 tot en met 2015 weergegeven. In tabel 4.2.5 is aangegeven hoe deze toetsing tot stand is gekomen. Startpunt daarbij is de startnota van het huidige kabinet. Zoals eerder aangegeven is in de startnota het uitgavenkader vastgesteld op basis van de uitgavenraming na verwerking van het regeerakkoord. De mutaties die sindsdien zijn opgetreden, kunnen worden opgedeeld in macro-economische mutaties, mee- en tegenvallers, ombuigingen en kasschuiven.

De macro-economische mutaties laten per saldo een meevaller zien. Het CPB heeft de raming van de werkloze beroepsbevolking sinds de startnota naar beneden bijgesteld. Dit leidt tot lagere WW-uitgaven. Als gevolg van de hernieuwde verslechterde economische omstandigheden is de werkloosheidsraming in de zomer door het CPB verhoogd. Per saldo resteert echter een meevaller. Daarnaast is voor het SZA-kader sprake van een ruilvoetmeevaller. De uitgaven onder het kader SZA zijn met name afhankelijk van de contractloonontwikkeling. Deze is sterker neerwaarts bijgesteld dan de prijs nationale bestedingen waarmee het kader geïndexeerd wordt. Hierdoor ontstaat ruimte onder het SZA-kader.

De uitvoeringsinformatie laat met name tegenvallers zien bij de kinderopvangtoeslag, de WAO/WIA en de AOW. De tegenvaller in de kinderopvang wordt veroorzaakt door zowel een hogere deelnameontwikkeling (zowel dagopvang als buitenschoolse opvang) als een hoger aantal afgenomen uren. De achtergrond van de tegenvaller in de WAO/WIA is divers. Het gaat zowel om een tegenvallende uitstroom in de WAO, hogere instroom in de WIA als om een hoger aantal herlevingen (oude rechten) in de WAO. Naar boven bijgestelde prognoses rondom de levensverwachting hebben geleid tot een ophoging van de AOW-uitgaven. Daarnaast groeit het aandeel onvolledige AOW-uitkeringen minder snel dan werd verondersteld.

Ter compensatie van de per saldo uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW is een aantal ombuigingsmaatregelen opgesteld. Deze ombuigingsmaatregelen worden in het volgende onderdeel toegelicht (zie tabel 4.2.6). Ten behoeve van het generale budgettaire beeld is een deel van de bekostiging van de Wajong in 2012 een jaar naar voren gehaald middels een kasschuif (zie art. 46).

Tabel 4.2.5 Van Kaderstand naar Kaderstand (x € 1 mld)1
 

2011

2012

2013

2014

2015

Kaderstand SZA Startnota Kabinet Rutte-Verhagen I

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

           

Macro-economische mutaties

– 0,3

– 0,1

– 0,2

– 0,4

– 0,4

w.v. WW/WWB

– 0,3

– 0,1

– 0,2

– 0,3

– 0,3

w.v. ruilvoet

0,0

0,0

0,0

– 0,1

– 0,2

           

Mee- en tegenvallers

0,5

0,6

0,7

0,7

0,9

w.v. Kinderopvangtoeslag

0,2

0,3

0,3

0,3

0,4

w.v. WAO/WIA

0,2

0,1

0,2

0,2

0,3

w.v. AOW

0,1

0,1

0,1

0,2

0,3

           

Ombuigingen (zie tabel 4.2.6)

– 0,1

– 0,2

– 0,6

– 0,7

– 0,7

           

Kasschuiven

0,4

– 0,4

0,0

0,0

0,0

           

Kaderstand SZA Begroting 2012

0,4

0,0

– 0,1

– 0,3

– 0,2

Bron: SZW, Financiële administratie

X Noot
1

Door afronding tellen de mutaties niet in alle jaren op tot de nieuwe kaderstand.

Ombuigingen

De in het regeerakkoord overeengekomen en in de startnota opgenomen begrotingsregels schrijven voor dat overschrijdingen worden opgevangen binnen het uitgavenkader. De per saldo tegenvallers (zie tabel 4.2.5) leiden voor het SZA-kader tot een overschrijding, welke met ombuigingsmaatregelen is opgelost. De nieuwe ombuigingsmaatregelen zijn nodig om ervoor te zorgen dat in 2015 de € 18 mld bezuiniging wordt gerealiseerd.

De ziektewet wordt gemoderniseerd. Per 2013 wordt de loongerelateerde periode in de ZW beperkt conform de referte-eis in de WW. Na deze periode wordt de ZW-uitkering verlaagd naar 70% van het minimumloon. Daarnaast is het voornemen om per 2013 de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid, die momenteel bij de WIA-poort plaatsvindt, te vervroegen. Ten slotte wordt per 2014 differentiatie in de financiering voor het vangnet ZW en de vangnetlasten-WGA ingevoerd. Binnen de kinderopvangtoeslag wordt de maximumuurprijs niet geïndexeerd en wordt de kinderopvangtoeslag gekoppeld aan gewerkte uren. Daarnaast wordt de kinderbijslag vanaf 2013 twee keer halfjaarlijks niet geïndexeerd.

Naast deze beleidsmatige ombuigingen is er sprake van een tweetal taakstellingen. Ten eerste is ten behoeve van de problematiek in de zorg een taakstellende onderuitputting opgelegd van tweemaal € 100 mln in 2012 en 2013. (dit wordt ook zichtbaar in de per saldo onderschrijding binnen het SZA-kader van € 0,2 mld in tabel 4.2.4). Daarnaast wordt bij de voorjaarsbesluitvorming 2012 een taakstelling van ca. € 230 mln per jaar vanaf 2013 belegd met nadere maatregelen om de kaders te laten sluiten op basis van de MEV. Om het beeld sluitend te krijgen zijn ten slotte enkele technische maatregelen genomen. Het betreft onder andere het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling, waardoor SZW-budgetten niet meegroeien met de loon- en prijsontwikkeling. Dit heeft geen betrekking op de uitkeringsregelingen.

Tabel 4.2.6 Ombuigingsmaatregelen begroting 2012 (x € 1 mln)
 

2011

2012

2013

2014

2015

ZW-maatregelen

   

33

130

170

Kinderopvang

   

130

130

130

Kinderbijslag

   

22

56

67

Ingeleverde ruimte t.b.v. zorg

 

98

100

   

Nader in te vullen taakstelling MEV-problematiek

   

234

234

234

Technische maatregelen

90

116

102

100

101

Totaal

90

214

621

651

701

Bron: SZW, Financiële administratie

3 Financiering SZA-uitgaven 2011–2012

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2012 zijn in tabel 4.2.7 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

  • AOW en Anw: Wat betreft de premiepercentages AOW en Anw stelt het kabinet voor deze vast te stellen op hetzelfde niveau als in 2012. Bij het ouderdomsfonds zijn bij dit premiepercentage de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 51). Beide premies worden gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de 1e en 2e schijf.

  • Sectorfondsen: De sectorfondspremies voor 2012 worden in oktober 2011 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De in de tabel weergegeven premie is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector. Voor 2012 wordt bij de vaststelling van de sectorpremies teruggekeerd naar de systematiek rond lastenplafonds die tot en met 2008 gold. In 2009, 2010 en 2011 zijn de lastenplafonds op een lager niveau vastgesteld, waardoor conjunctuurgevoelige sectoren met een kleinere premiestijging zijn geconfronteerd. Wel is voor 2012 de termijn voor het inlopen van vermogenstekorten verlengd van 3 naar 5 jaar. Dit heeft tot een demping van de premiestijging met 0,08 procentpunt geleid. De gemiddelde premie stijgt hierdoor tot (naar verwachting) 2,25%.

  • AWf: Het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De AWf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 4,50%; 0,30 procentpunt hoger dan in 2011. De verhoging komt voort uit het afschaffen van het spaarloon. Door het vervallen van de werkgeversheffing ontstaat een lastenverlichting; die wordt met de AWf-verhoging geneutraliseerd. De werknemerspremie is met ingang van 2009 verlaagd tot 0%. De AWf-premie wordt geheven vanaf een franchise op ongeveer minimumloonniveau tot het maximumdagloon en wordt geïnd door de Belastingdienst. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2011 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast binnen een lastenneutraal kader.

  • Ufo: De premieopbrengsten van het Ufo financieren voornamelijk de zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen bij de overheidswerkgevers. Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt vastgesteld op 0,78%, hetzelfde percentage als in 2011.

  • Werkgeversbijdrage kinderopvang: De premieopslag kinderopvang wordt in 2012 verhoogd van 0,34% naar 0,50%. Het oorspronkelijke opslagpercentage was nog gebaseerd op circa 1/3 van de kosten van kinderopvang in 2007. Aangezien de totale kosten kinderopvang vervolgens fors zijn gestegen, maar het opslagpercentage gelijk is gebleven, betalen werkgevers inmiddels circa 21% van de kosten. Om aan het uitgangspunt van tripartiete financiering tegemoet te komen, heeft het kabinet besloten om de premieopslag te verhogen. Met deze verhoging dragen werkgevers vanaf 2012 één derde deel van de kosten van kinderopvang (zie ook art. 52). De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van een opslag op de sectorfondspremie. De overheidswerkgevers betalen de bijdrage door middel van een opslag op de Ufo-premie.

  • Aof: De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 5,05%, een verlaging van 0,05 procentpunt ten opzichte van 2011. Deze premie is voor alle werkgevers even hoog en wordt door de minister van SZW vastgesteld. De Aof-premie is lager vastgesteld om te compenseren voor lastenverzwaringen op andere werkgeversterreinen (zie voor het volledige beeld van werkgeverslasten de Miljoenennota 2012). Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

  • Whk: De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 0,55% in 2012.

Tabel 4.2.7 Premiepercentages voor de sociale verzekeringen

premie

fonds

uitgaven

2011

2012

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

17,90%

17,90%

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

1,10%

1,10%

         

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

1,90%

2,25%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

4,20%

4,50%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

0,00%

0,00%

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

0,78%

0,78%

Sfn / Ufo

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

0,34%

0,50%

         

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

5,10%

5,05%

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

0,62%

0,55%

Bron: SZW, Financiële administratie

Premie-uitgaven

Bij de raming van de premieontvangsten is rekening gehouden met de zogenaamde premie-uitgaven. Een premie-uitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van premieontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet. Drie regelingen zijn expliciet opgenomen in de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv): de premievrijstelling oudere werknemers, de premiekorting arbeidsgehandicapte en zieke werknemers en de premievrijstelling marginale arbeid7. De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 1-1-2009 langzaam afgebouwd en vervangen door een premiekortingsregeling. De premiekorting oudere werknemers geeft een premiekorting voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en voor het in dienst houden van werknemers in de leeftijd 62 jaar en ouder. Per 2013 worden de premiekortingen in het kader van het vitaliteitspakket (zie de beleidsagenda en art. 42) omgevormd tot mobiliteitsbonussen. De nominale kortingsbedragen wijzigen, terwijl er ook veranderingen plaatsvinden in de doelgroep. De vormgeving (een korting op de totale premielast) blijft in stand. In tabel 4.2.8 zijn de wijzigingen nog niet zichtbaar.

Daarnaast zijn er enkele regelingen die een lagere grondslag tot gevolg hebben en daardoor voor een lagere premieafdracht zorgen. Dit zijn de werknemersspaarregelingen (spaarloon) en de feestdagenregeling. Tegenover de lagere premieafdracht van deze regelingen staat ook een lagere aanspraak op uitkeringen. De spaarloonregeling wordt per 2012 afgeschaft. De premie-uitgaven werknemersverzekeringen worden geraamd op € 1,2 mld in 2012.

Tabel 4.2.8 De premie-uitgaven in de werknemersverzekeringen (x € 1 mln)
 

2011

2012

Premievrijstelling oudere werknemers1

652

487

Premiekorting oudere werknemers en arbeidsgehandicapten

476

694

Spaarloon

184

0

Feestdagen

36

21

     

Totaal

1 348

1 202

Bron: SZW

X Noot
1

Vanaf 2009 wordt de premievrijstelling voor oudere werknemers afgebouwd. De premiekorting oudere werknemers is hiervoor in de plaats gekomen

4 Sociale fondsen 2011-2012

Exploitatiesaldi

In tabel 4.2.1 is onderscheid gemaakt tussen begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitgaven. De premiegefinancierde uitgaven lopen via de sociale fondsen. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2011 en 2012 en de verwachte ontwikkeling van de betreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd, zie tabel 4.2.9 en 4.2.10. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit sommige van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en het Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen. In tabel 4.2.11 staan de vermogens van de werkloosheidsfondsen wel afzonderlijk weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2012 bedraagt dit saldo naar verwachting € – 0,8 mld voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van € – 4,9 mld over 2011. De achtergrond bij de huidige tekorten is voor een deel gelegen in de afspraken uit de begrotingsregels. Daarin is een expliciete scheiding tussen uitgaven en inkomsten opgenomen. Een stijging van de uitgaven wordt daardoor niet gecompenseerd via een verhoging van de inkomsten. De inkomsten, die als gevolg van de recente economische neergang zijn gedaald, zijn daardoor onvoldoende om de gestegen uitgaven te financieren, waardoor een negatief exploitatiesaldo ontstaat. Het exploitatietekort van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale (negatieve) EMU-saldo. De verbetering van het exploitatietekort in 2012 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de premie-inkomsten die aantrekken.

Het negatieve exploitatiesaldo komt grotendeels voor rekening van de WW-fondsen. Naast de invloed van recessie speelt daarbij de verlaging van de AWf-premies in 2009 een belangrijke rol. Voor werkgevers is de premie verlaagd met 0,6 procentpunt; voor werknemers bedroeg de daling 3,5 procentpunt.

Het positieve exploitatiesaldo in het ouderdomsfonds in 2012 wordt in het volgende jaar verrekend met de uitbetaling van de rijksbijdrage. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds loopt op, omdat er steeds minder mensen gebruik maken van de Anw. Dankzij de invoering van de WIA is de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen afgenomen. Bij aantrekkende premieontvangsten slaat het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen de komende jaren om in een overschot.

Overigens zijn in het laatste rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte kanttekeningen geplaatst bij de fondssystematiek (13e rapport Studiegroep Begrotingsruimte, blz. 72 e.v.). De fondssystematiek past goed bij de verzekeringsgedachte in de sociale verzekeringen. De relatie tussen uitgaven en inkomsten die door middel van een fonds wordt gelegd, is echter niet in overeenstemming met de scheiding die in de begrotingssystematiek tussen beide bestaat. Dit kan leiden tot verwarring wanneer bijvoorbeeld maatregelen worden getroffen om de sociale zekerheidsuitgaven te beperken. Lagere uitgaven worden niet (automatisch) gevolgd door lagere premieopbrengsten, waardoor fondsvermogens zullen groeien. Doordat de sociale fondsen onderdeel zijn van het geïntegreerd middelenbeheer (schatkistbankieren), hebben fondsvermogens hun historische functie (buffer om fluctuaties op te vangen) inmiddels verloren. Als gevolg van de huidige begrotingssystematiek verworden fondsvermogens tot niets meer dan een (gewenste) onevenwichtigheid tussen inkomsten en uitgaven. Op basis hiervan heeft de Studiegroep Begrotingsruimte geconcludeerd dat de fondsconstructie in begrotingstechnische zin geen toegevoegde waarde heeft.

Tabel 4.2.9 Overzicht sociale verzekeringen 2011 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

20 070

1 400

9 308

6 127

36 905

Bijdragen van het rijk

8 717

90

44

412

9 263

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

835

1 175

2 010

Saldo Interest

19

26

41

–  96

–  10

Totaal Ontvangsten

28 806

1 516

10 228

7 618

48 168

Uitkeringen/ Verstrekkingen

30 544

974

8 836

7 891

48 246

Uitvoeringskosten

124

25

492

924

1 566

Betaalde onderlinge betalingen

0

71

1 244

1 976

3 291

Totaal Uitgaven

30 669

1 071

10 572

10 792

53 104

           

Exploitatiesaldo

–  1 863

445

–  344

–  3 174

–  4 936

Bronnen: SZW, CPB (MEV 2012) en Ministerie van Financiën (MN 2012)

Tabel 4.2.10 Overzicht sociale verzekeringen 2012 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

21 897

1 453

9 551

7 106

40 007

Bijdragen van het rijk

10 396

84

43

420

10 944

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

835

550

1 385

Saldo Interest

–  5

47

42

–  217

–  133

Totaal Ontvangsten

32 289

1 584

10 472

7 860

52 204

Uitkeringen/ Verstrekkingen

31 472

868

8 533

7 805

48 678

Uitvoeringskosten

141

20

541

993

1 695

Betaalde onderlinge betalingen

0

60

1 233

1 300

2 594

Totaal Uitgaven

31 614

948

10 307

10 098

52 967

           

Exploitatiesaldo

675

636

165

–  2 238

–  763

Bronnen: SZW, CPB (MEV 2012) en Ministerie van Financiën (MN 2012)

Vermogenspositie

In tabel 4.2.11 staat voor de jaren 2011 en 2012 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren; overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Bij het ouderdomsfonds is het feitelijk vermogen gelijk aan het normvermogen. Dit komt doordat de rijksbijdragen (zie art. 51) het exploitatiesaldo aanvullen totdat het normvermogen is bereikt. Binnen het nabestaandenfonds is sprake van een vermogensoverschot. Door het jaarlijkse positieve exploitatiesaldo neemt dit overschot toe. Voor de WAO-fondsen is het totale vermogensoverschot in 2011 en 2012 respectievelijk € 2,5 mld en € 2,9 mld. Ook hier is sprake van een positief exploitatiesaldo.

De sectorfondsen hebben in 2011 en 2012 een vermogenstekort. De sectorpremies worden nagenoeg lastendekkend vastgesteld, maar gedurende het jaar kan de realisatie van de uitgaven afwijken van hetgeen geraamd werd ten tijde van vaststelling van de premies. De opgelopen tekorten hoeven niet direct weggewerkt te worden. De sectorfondsen krijgen hier 5 jaar de tijd voor. Ook het (feitelijk) vermogen in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) is eind 2011 negatief. Dit zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. Het AWf maakt onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en is in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het ministerie van Financiën. In de afgelopen jaren ontving het UWV (de fondsen) een rentevergoeding van het ministerie van Financiën voor het positieve saldo. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het ministerie van Financiën. Het ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Het zogenoemde «leeglopen van de fondsen» vormt derhalve geen enkel risico voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Wel maken de exploitatietekorten, die de leegloop veroorzaken, onderdeel uit van het EMU-saldo in deze jaren.

Voor de sociale fondsen samen betekent dit dat het vermogensoverschot in 2012 daalt van € - 0,1 mld naar € - 1,7 mld. Het feitelijk (aanwezige) vermogen bedraagt in 2012 echter € 2,6 mld.

Tabel 4.2.11: Vermogens sociale fondsen (x € 1 mln)
   

Ultimo 2011

   

Ultimo 2012

 
 

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

AOW

1 437

1 437

0

1 408

1 408

0

Anw

1 629

91

1 539

2 242

79

2 163

WAO

2 970

463

2 507

3 309

456

2 854

AWf

–  891

1 857

–  2 748

–  3 126

1 857

–  4 983

Wgf

–  916

459

–  1 376

–  1 123

507

–  1 630

Ufo

–  22

31

–  53

–  120

33

–  153

Totaal sociale fondsen

4 207

4 337

–  130

2 590

4 339

–  1 749

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning 2012

4.3 Bijlage Specifieke inkomenseffecten

Inleiding

In artikel 41 is het generieke koopkrachtbeeld voor 2012 gepresenteerd, het zogenaamde standaardkoopkrachtbeeld. De koopkracht is in artikel 41 alleen gepresenteerd voor 18 standaardgroepen. Hierbij is rekening gehouden met generieke factoren, die voor iedereen in een bepaalde standaardgroep gelden, zoals de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI), de ontwikkeling van contractlonen, uitkeringen en pensioenen, de wijzigingen in belasting- en premietarieven en de wijzigingen in kinderbijslag en kindgebonden budget. Naast de generieke maatregelen zijn er in 2012 ook specifieke maatregelen die slechts gelden voor een deel van de huishoudens in een bepaalde standaardgroep. In veel gevallen gaat het hierbij om ombuigingen, die noodzakelijk zijn om – nu de overheidsfinanciën door de crisis zijn ontspoord – onze welvaart en werkgelegenheid veilig te stellen en Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Bij de ombuigingen staan de principes «werk boven uitkering» en «werk moet lonen» centraal. Een voorbeeld hiervan is de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Daarnaast zijn er ook maatregelen met het primaire doel kosten in de hand te houden en uitgaven terug te dringen, zoals de maatregelen rond de zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. Dergelijke ombuigingen treffen relatief vaak de lage inkomens, omdat die het meest profiteren van overheidsuitgaven.

Het kabinet heeft geprobeerd de effecten van de bezuinigingen zo evenwichtig mogelijk te verdelen over verschillende groepen, rekening houdend met het uitgangspunt dat werken moet lonen. Dit is in de eerste plaats gedaan door in een aantal gevallen de concrete invulling van maatregelen aan te passen ten opzichte ven het regeerakkoord. Voorbeelden hiervan zijn de invulling van de maatregelen rond de kinderopvangtoeslag, de alleenstaande ouderkorting, en de bezuinigingen op het kindgebonden budget. Daarnaast heeft het kabinet generieke maatregelen getroffen rond belastingen en premies om het koopkrachtbeeld meer in evenwicht te brengen, zoals de verschuiving van zorgpremies van lage naar hoge inkomens, de verhoging van de combinatiekorting en de verhoging van de ouderenkorting (zie ook artikel 41 voor een uitgebreidere beschrijving). Het koopkrachtbeeld is hiermee meer in balans gebracht.

In deze bijlage wordt ingegaan op het koopkrachtbeeld inclusief specifieke effecten, en wordt een nadere toelichting gegeven op de specifieke maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Op het einde van deze bijlage wordt ingegaan op de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

Koopkrachtbeeld inclusief effecten specifieke maatregelen

Over alle huishoudens bezien wordt – rekening houdend met specifieke maatregelen – de koopkrachtontwikkeling binnen Europees Nederland in 2012 gemiddeld negatief geraamd. De mediane koopkrachtontwikkeling in 2012 wordt geraamd op -1%. Deze koopkrachtdaling is mede het gevolg van de noodzaak om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen door ombuigingen. Verder vertaalt de onrust op de financiële markten zich in het achterwege blijven van de indexatie van de pensioenen. Ook de loonontwikkeling in de markt komt met 2% niet of nauwelijks boven de inflatie van 2% uit.

Er is sprake van spreiding in de koopkrachtontwikkeling, mede als gevolg van specifieke maatregelen. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur 4.3.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van 54 000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met een breed scala aan specifieke maatregelen die bovenop de in artikel 41 genoemde generieke maatregelen komen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens (zoals werkloosheid, baanaanvaarding, samenwonen/trouwen, gezinsuitbreiding). Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen overigens een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten. Wel is rekening gehouden met een gemiddelde verwachte contractloonontwikkeling. Voor zelfstandigen is verondersteld dat hun bruto winst zich op een zelfde wijze ontwikkelt als de gemiddelde contractlonen.

Vrijwel alle grote maatregelen zijn in deze puntenwolk opgenomen (zie ook tabel 4.3.1). Alleen een aantal in omvang kleinere maatregelen zijn niet in de puntenwolk meegenomen. Op het terrein van gemeentelijk inkomensbeleid ontbreken bijvoorbeeld betrouwbare gegevens op huishoudniveau, waardoor maatregelen op dit vlak niet kunnen worden meegenomen in de puntenwolk. Verder worden de maatregelen rond studiefinanciering buiten beschouwing gelaten in de koopkrachtberekeningen. Ten slotte zijn ook enkele maatregelen die relatief kleine aantallen huishoudens raken buiten beschouwing gelaten, omdat het niet zinvol is deze op te nemen in koopkrachtberekeningen op basis van een steekproef. De keus om maatregelen al dan niet op te nemen in de puntenwolk is zoveel mogelijk afgestemd met het CPB. Omdat de wat betreft budgettair beslag grootste maatregelen – waaronder bezuinigingen op de zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget en vrijwel alle fiscale maatregelen (inclusief het schrappen van spaarloon) – wél in de berekeningen zijn opgenomen, geeft de puntenwolk een goed overzicht van de patronen in koopkrachteffecten die zich voordoen bij huishoudens in verschillende situaties.

Figuur 4.3.1: Statische koopkrachtontwikkeling huishoudens (op basis van MEV)

Figuur 4.3.1: Statische koopkrachtontwikkeling huishoudens (op basis van MEV)

Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Gegeven de aandacht die ook vanuit de Tweede Kamer is gevraagd voor cumulatie van koopkrachteffecten is daarom aanvullend onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van koopkrachteffecten, uitgesplitst naar kenmerken als inkomenshoogte, actief/inactief en het al dan niet hebben van kinderen.

Tabel 4.3.1 Statische koopkrachtontwikkeling 2012 naar kenmerken huishoudens (incl. specifieke effecten)
 

>0%

0 tot – 1%

– 1 tot – 3%

– 3 tot – 5%

< – 5%

Totaal

Aantal huish.

(x1 000)

Inkomenshoogte

             

Minimum

3%

43%

46%

7%

2%

100%

420

Minimum-modaal

8%

54%

34%

4%

1%

100%

2 300

1x-1,5x modaal

11%

27%

52%

9%

1%

100%

1 630

1,5x-2x modaal

13%

22%

50%

14%

2%

100%

1 150

>2x modaal

11%

25%

54%

9%

1%

100%

1 800

               

Actief/inactief

             

Actieven

14%

30%

46%

9%

2%

100%

4 280

Inactieven 65-

5%

40%

45%

9%

2%

100%

1 140

Inactieven 65+

4%

42%

46%

7%

1%

100%

1 870

               

Kinderen

             

Geen kinderen

9%

38%

45%

7%

1%

100%

5 430

Wel kinderen

14%

26%

48%

11%

2%

100%

1 860

               

Gehele bevolking

10%

35%

46%

8%

1%

100%

7 300

Over de hele bevolking bezien gaat in 2012 naar verwachting zo’n 10% van de huishoudens er per saldo in koopkracht op vooruit en 90% er op achteruit. Voor de meeste huishoudens gaat het hierbij om een koopkrachtachteruitgang van hoogstens 3%; voor 8% van de huishoudens gaat het om een koopkrachtachteruitgang van 3% tot 5%; voor een kleine groep huishoudens (1%) gaat het om een koopkrachtachteruitgang van meer dan 5%. Bij deze laatste groep is veelal sprake van een cumulatie van specifieke maatregelen.

Kijkend naar huishoudgroepen bij verschillende (gezamenlijke) inkomenshoogte valt op dat de koopkrachteffecten voor de meeste groepen elkaar maar beperkt ontlopen. Alleen bij de inkomensgroep «minimum tot modaal» is sprake van een gemiddeld wat minder negatief koopkrachtbeeld. Deze groep heeft relatief veel baat bij de verschuiving van de premiegrens van de Zorgverzekeringswet (Zvw), onder gelijktijdige verlaging van de Zvw-premie. Opvallend is verder dat minima weliswaar iets minder vaak dan gemiddeld een positieve koopkrachtontwikkeling hebben, maar dat zij niet veel vaker dan de andere groepen een koopkrachtdaling van meer dan 1% hebben.

Verder hebben actieven juist wat vaker dan inactieven een positieve koopkrachtontwikkeling. Het aandeel huishoudens waarbij de koopkrachtdaling groter is dan 1% is echter niet sterk afwijkend. Hierbij kan bedacht worden dat de maatregelen rond de kinderopvangtoeslag juist specifiek neerslaan bij actieven. Tegelijkertijd hebben actieven minder vaak dan gemiddeld last van bezuinigingen op de zorgtoeslag, huurtoeslag en (in vergelijking met inactieven onder de 65 jaar) bezuinigingen op het kindgebonden budget.

De koopkrachteffecten voor huishoudens met kinderen laten iets meer spreiding zien dan de koopkrachteffecten voor huishoudens zonder kinderen. Enerzijds hebben huishoudens met kinderen te maken met bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, verlaging van de kinderbijslag en het schrappen van de vergoeding in het kindgebonden budget voor het derde en volgende kind. Anderzijds hebben zij baat bij maatregelen als de intensivering van de combinatiekorting en de verhoging van het bedrag aan kindgebonden budget voor het eerste en tweede kind. Het saldo-effect is onder meer afhankelijk van het aantal kinderen in het huishouden, hun leeftijd en het al dan niet gebruik maken van kinderopvang.

Toelichting op de specifieke maatregelen

In tabel 4.3.2 staan de specifieke maatregelen die voor 2012 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de hiervoor gepresenteerde puntenwolk zijn opgenomen.

Tabel 4.3.2 Overzicht van beleidsmaatregelen met specifieke inkomenseffecten in 2012

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Kinderen

Maatregelen kindgebonden budget en kinderbijslag

–/+

Ja

 

Maatregelen kinderopvangtoeslag

Ja

 

Beperking alleenstaande ouderkorting

Ja

 

Afschaffen kindertoeslag op vrijstelling box 3

Ja

 

Beperking aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen

Ja

 

Aanpassing norm kwijtschelding en bijzondere bijstand voor opvang

+

Nee

 

Intensivering combinatiekorting

Alternatieve vormgeving combinatiekorting

+

Ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

Ja

       

2. Zorg

Inkomensafhankelijk maken Wtcg-tegemoetkomingen

Ja

 

Verhoging eigen risico Zvw

+/–

Ja (gem. effect)

 

Pakketmaatregelen Zvw

+/–

Ja (gem. effect)

 

Invoering eigen bijdrage GGZ

Ja (gem. effect)

 

Pgb’s

nvt

Nee

       

3. Wonen

Tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting

+

Nee

 

Huurstijging inkomens > € 43 000

Ja (via inflatie)

 

Verhoging woningwaarderingspunten

Nee

 

Maatregelen in de huurtoeslag

Ja

       

4. Onderwijs

Niet indexeren normbedragen studiefinanciering

Nee

 

Sociaal leenstelsel masterfase

Nee

 

Aflossingstermijn studielening van 15 naar 20 jaar

+/–

Nee

 

Beperking studentenreisrecht

Nee

 

Collegegeldverhoging langstudeerders

Nee

 

Vereenvoudigingen stelsel studiefinanciering

Afschaffen partnertoeslag WSF

+/-

Nee

       

5. Sociale Zekerheid

Afbouw dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon

Ja

 

Omvorming van de AOW-tegemoetkoming

Ja

 

MKOB in de middelentoets AIO

Ja

 

Aanscherping gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets

Nee

 

Afschaffen WWIK

+/–

Nee

 

Korting AOW-partnertoeslag

Ja

 

AOW vanaf verjaardag

Nee

 

Inkomensvrijlating alleenstaande ouders in de WWB

+/–

Nee

 

Normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid op 110%

Nee

 

Intensivering bijzondere bijstand

+

Nee

 

Woonlandbeginsel in de kinderbijslag

Nee

       

6. Overig

Verhoging btw-tarief podiumkunsten

Ja (via inflatie)

 

Verhoging assurantiebelasting

Ja (via inflatie)

 

Vitaliteitspakket

Ja

 

Aanscherping voorwaarden bpm-vrijstelling

+/–

Ja (via inflatie)

 

Afschaffen spaarloon

Ja

 

30%-regeling

+/–

Nee

 

Uniformering zelfstandigenaftrek

+/–

Nee

 

Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling

+/–

Nee

 

Maatregelen op het terrein van Justitie

Nee

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht.

1. Kinderen

De kosten van de zogeheten kindregelingen zijn in de afgelopen vijf jaar fors gestegen, van circa € 7 mld per jaar in 2005 tot circa € 10 mld per jaar in 2010. Zonder ingrijpen blijven die kosten de komende jaren verder stijgen in de richting van de € 11 mld. Dit kabinet neemt maatregelen om de totale uitgaven aan kindregelingen terug te brengen naar circa € 9 mld, dat is het niveau van 2008. Centrale uitgangspunten bij de herinrichting van het stelsel van kindregelingen zijn: werk moet lonen en complexiteitsreductie. Hierbij is op bepaalde punten bij de concrete invulling van maatregelen afgeweken van het regeerakkoord. Verder is, ook kijkend naar het integrale inkomensbeeld, ervoor gekozen een deel van de bezuiniging op het kindgebonden budget te verschuiven naar de kinderbijslag, om zo gezinnen met lage en middeninkomens tegemoet te komen.

Maatregelen kindgebonden budget en kinderbijslag

Op het kindgebonden budget en de kinderbijslag wordt bezuinigd. Het kabinet kiest daarbij nadrukkelijk voor een evenwichtige invulling waarbij het verminderen van de kinderbijslag wordt gebruikt om de bezuiniging op het kindgebonden budget te beperken. Hiermee wordt bereikt dat gezinnen met lage en middeninkomens er niet teveel op achteruit gaan. Concreet wordt in 2012 het basis kinderbijslagbedrag (het bedrag voor 12–17-jarigen) met € 10,29 per kwartaal verlaagd ten opzichte van 2011. Voor jongere kinderen is dit bedrag lager. In het kindgebonden budget wordt het bedrag voor het eerste kind met € 50 verhoogd en voor het tweede kind met € 6 (ten opzichte van 2011; ten opzichte van het regeerakkoord wordt het met € 150 verhoogd). Verder worden de maximale bedragen en de inkomensgrens waarboven het kindgebonden budget wordt afgebouwd niet geïndexeerd. Ook wordt de oploop in het kindgebonden budget vanaf het derde kind afgeschaft. In tabel 4.3.3 zijn de bedragen (in euro) voor het kindgebonden budget en kinderbijslag samengevat.

Tabel 4.3.3: Bedragen (per jaar, euro) kindgebonden budget en kinderbijslag
 

2010

2011

20121

Kindgebonden budget

     

1e kind

1 011

1 011

1 061

2e kind

311

455

461

3e kind

183

360

– 

4e kind

106

284

Ieder volgend kind

51

189

Extra 12–15 jaar

231

231

231

Extra 16 en 17 jaar

296

296

296

Inkomensgrens

28 897

28 897

28 897

       

Kinderbijslag (per kind)

   

0–5 jaar

780

780

751

6–11 jaar

947

947

912

12–17 jaar

1 114

1 114

1 073

X Noot
1

Bedragen kinderbijslag in 2012 worden nog geïndexeerd.

De maatregelen in het kindgebonden budget en de kinderbijslag raken ongeveer 1,9 mln huishoudens met kinderen, die er gemiddeld ¼% op achteruit gaan. Het inkomenseffect neemt toe met het aantal kinderen per huishoudens.

Maatregelen kinderopvangtoeslag

In de afgelopen jaren is het gebruik van kinderopvang sterk toegenomen. In de periode tussen 2005 en 2010 zijn de overheidsuitgaven aan de kinderopvangtoeslag verdrievoudigd. De overheid betaalt op dit moment meer dan proportioneel mee aan de kosten van kinderopvang. Een correctie hierop is nodig. Verschillende maatregelen worden de komende jaren ingezet. Een deel daarvan zal in 2012 worden ingevoerd. Zo zal het onbedoeld gebruik worden tegengegaan door een koppeling van het recht op toeslag aan het aantal gewerkte uren van de minstverdienende partner. Daarnaast zal de maximum uurprijs niet worden geïndexeerd. Ten slotte wordt de toeslagtabel versoberd. Dit laatste is vormgegeven op zodanige wijze dat de eigen bijdrage met dezelfde verhouding toeneemt ongeacht het inkomen, tot een maximum van 66,7% voor het eerste kind. Door deze vormgeving worden lage inkomens, waaronder de meeste alleenstaande ouders, relatief ontzien. Ongeveer 550 000 huishoudens ondervinden een gemiddeld negatief effect op de koopkracht van 1%.

Beperking alleenstaande ouderkorting

De leeftijdsgrens voor het niet-inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande ouderkorting wordt verlaagd van 27 naar 18 jaar. Dit is een verzachting ten opzichte van het voornemen in het regeerakkoord om de leeftijdsgrens naar 12 jaar te verlagen. Tegelijkertijd wordt de leeftijdsgrens voor het inkomensafhankelijke deel – voorheen de aanvullende alleenstaande ouderkorting – van de alleenstaande ouderkorting niet verlaagd van 16 naar 12 jaar. Wel wordt het maximum van het inkomensafhankelijke deel verlaagd met € 230. De verlaging van de leeftijdsgrens treft circa 100 000 alleenstaande ouders die uitsluitend kinderen tussen 18 en 27 jaar hebben en deze kinderen in belangrijke mate onderhouden. Het negatieve effect op de koopkracht kan oplopen tot 4%. De verlaging van het maximum van het inkomensafhankelijke deel raakt ongeveer 75 000 werkende alleenstaande ouders met kinderen tot 16 jaar. Het negatieve effect op de koopkracht is voor hen gemiddeld ½% en kan oplopen tot maximaal 1%.

Afschaffen kindertoeslag op vrijstelling box 3

Vereenvoudiging van het stelsel van kindregelingen is een belangrijke doelstelling van het kabinet. Een eerste stap wordt gezet door de kindertoeslag in de vorm van een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 af te schaffen. De omvang van deze verhoging is gering (maximale besparing aan belasting is € 33 per kind per jaar) en weinig effectief. De toeslag kan daarom vervallen. Deze conclusie wordt ondersteund door evaluaties in het verleden, door de Studiecommissie Belastingstelsel en door het heroverwegingsrapport «Kindregelingen». Het effect op de koopkracht is, door het kleine voordeel, gering en de maatregel raakt uitsluitend huishoudens met grotere vermogens.

Beperking aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen

De aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen wordt per 2012 versoberd conform het regeerakkoord. De leeftijdsgrens wordt verlaagd van 30 naar 21 jaar. Het betreft hier ouders die hun kind, dat zelf geen recht heeft op studiefinanciering, in ten minste belangrijke mate onderhouden. In samenhang met voornoemde maatregel wordt de minimale leeftijd voor de aftrek weekenduitgaven gehandicapten eveneens verlaagd naar 21 jaar. Volgens de huidige inzichten raakt de beperking van de aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen ongeveer 70 000 huishoudens, waarbij het af te trekken bedrag varieert van € 350 (één kind, één kwartaal in belangrijke mate onderhouden) tot soms enkele duizenden euro’s.

Aanpassing norm kwijtschelding en bijzondere bijstand voor kosten kinderopvang

Om de armoedeval voor alleenstaande ouders te verminderen wordt voor gemeenten en waterschappen de mogelijkheid gecreëerd om bij de kwijtschelding van lokale belastingen rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Gemeenten hebben deze mogelijkheid al als het gaat om de bijzondere bijstand, maar nu het geregeld wordt voor de kwijtschelding van lokale belastingen zullen gemeenten hier naar verwachting eerder gebruik van maken. Hierdoor houden alleenstaande ouders die tegen een relatief laag inkomen werken en formele kinderopvang gebruiken recht op kwijtschelding van lokale heffingen en bijzondere bijstand. Dit vermindert de armoedeval en maakt werken meer lonend. Naar schatting betekent deze maatregel voor ongeveer 10 000 werkende alleenstaande ouders die nu gebruik maken van kinderopvang een inkomensverbetering. Deze inkomensverbetering is afhankelijk van de hoogte van lokale lasten. Om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van deze maatregel zal € 10 mln aan het Gemeentefonds worden toegevoegd.

Intensivering combinatiekorting

Om de negatieve effecten van de maatregelen in de kinderopvangtoeslag te verzachten, wordt de combinatiekorting geïntensiveerd door het basisbedrag met € 230 te verhogen tot € 1 024 en het opbouwpercentage met 0,2 procentpunt te verhogen naar 4,0%. Het op te bouwen maximum wordt ook met € 230 verhoogd. Ca. 965 000 werkende alleenstaande ouders en tweeverdieners met kinderen jonger dan 12 jaar hebben baat bij deze maatregel, waarbij zij een gemiddeld positief effect op de koopkracht van ½% ondervinden.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een kleinere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt daarom sinds 2009 stapsgewijs over een periode van 15 jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Hierop zijn twee uitzonderingen, namelijk voor gezinnen met kinderen tot 6 jaar en voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1972.

Door de reguliere afbouw ondervinden ongeveer 130 000 huishoudens een gemiddeld negatief effect van ½%.

Het kabinet wil deze uitzonderingen afschaffen voor de gezinnen met kinderen tot 6 jaar en voor belastingplichtigen geboren tussen 1 januari 1963 en 1 januari 1972. Om de koopkrachteffecten te dempen, is ervoor gekozen de uitzondering in drie stappen af te bouwen in de kalenderjaren 2012 tot en met 2014. Vanaf 2014 geldt deze uitzondering alleen nog voor de minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963. In 2012 zijn er ongeveer 390 000 huishoudens die niet langer onder de uitzondering op de afbouw van overdraagbaarheid vallen. Zij ondervinden een gemiddeld negatief effect op de koopkracht van ¾%.

2. Zorg

Een kwalitatief hoogstaande, toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg is cruciaal voor een samenleving. Hierbij is het echter van belang dat de kosten worden beheerst. Het regeerakkoord bevat een aantal maatregelen op dat punt. Vanwege financiële tegenvallers in de afgelopen periode, zijn voor 2012 nog aanvullende maatregelen genomen. Oplossingen zijn gezocht in stringenter pakketbeheer, hogere eigen betalingen voor bepaalde zorgvormen en het beter toespitsen van regelingen op de daadwerkelijke doelgroep.

Inkomensafhankelijk maken Wtcg-tegemoetkomingen

Afgesproken is de tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) inkomensafhankelijk te maken, met een opbrengst van € 250 mln. Het kabinet ziet zich gesteld voor de voortdurende noodzaak de Wtcg-regeling beter toe te snijden op de groep personen die geconfronteerd worden met meerkosten als gevolg van een handicap of chronische ziekte en voor wie de tegemoetkoming het meest van belang is. Ook gezien de noodzaak om op gepaste wijze te bezuinigen op de overheidsuitgaven, zoekt het kabinet naar een uitwerking waarbij op verantwoorde wijze burgers lasten in toenemende mate zelf kunnen dragen. Naar verwachting zullen ca. 700 000 personen met een inkomen boven de inkomensgrens hun tegemoetkoming, ad € 150- € 500 verliezen (negatief inkomenseffect op huishoudniveau ca. ½% tot 2%). Inkomens onder de inkomensgrens behouden de tegemoetkoming volledig. Aandachtspunt is dat de Wtcg-tegemoetkoming over 2012 in 2013 wordt uitgekeerd; de budgettaire opbrengst wordt pas in 2013 ingeboekt, maar het koopkrachteffect wordt aan 2012 toegerekend omdat de tegemoetkoming betrekking heeft op 2012.

Verhoging eigen risico Zvw

In 2012 wordt het eigen risico binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) verhoogd van € 170 naar € 220. Dit is € 40 meer dan de reguliere indexatie. De verhoging van het eigen risico acht het kabinet noodzakelijk in het kader van de beheersing van de collectieve zorguitgaven. Deze verhoging heeft een drukkend effect op de premie van alle verzekerden van ca. € 20, omdat meer kosten voor eigen rekening komen. Chronisch zieken zullen vaker dan gemiddeld het eigen risico vol maken; bij hen wegen dus de extra kosten voor eigen rekening niet op tegen de premiedaling. Via de compensatie eigen risico worden echter de circa 2 mln chronisch zieken en gehandicapten gecompenseerd voor het eigen risico. Deze compensatie stijgt van € 56 in 2011 naar ca. € 85 in 2012. Door deze compensatie ondervinden chronisch zieken geen effecten van de verhoging van het eigen risico. Voor andere huishoudens is het precieze inkomenseffect afhankelijk van de balans tussen enerzijds de kosten die voor eigen rekening komen en anderzijds de verwachte premiedaling.

Pakketmaatregelen Zvw

In 2012 worden diverse onderdelen uit het Zvw-pakket gehaald. Het gaat hierbij om:

  • vergoeding maagzuurremmers (chronisch zieken worden hierbij uitgezonderd);

  • vergoeding dieetadvisering (een uitzondering geldt voor dieetadvisering die wordt gegeven als onderdeel van gecoördineerde multidisciplinaire zorg voor COPD, diabetes of vasculair risicomanagement);

  • vergoeding beweegkuur;

  • vergoeding stoppen met roken;

  • verlaging aantal vergoede zittingen eerstelijns psycholoog

Bij de eerste twee pakketmaatregelen gaat het om zorg voor aandoeningen met een beperkte ziektelast. Verder kiest dit kabinet ervoor de verantwoordelijkheid voor gezond leven, zoals stoppen met roken en meer bewegen, bij de burgers zelf neer te leggen, en heeft het kabinet – ter bevordering van efficiënte zorgverlening en eigen verantwoordelijkheid van de patiënt – besloten het aantal te vergoeden zittingen eerstelijnspsycholoog te verlagen van 8 naar 5.

Door de uitname uit het pakket komen enerzijds meer kosten voor eigen rekening, maar dalen anderzijds de Zvw-premies. Het saldo-effect is afhankelijke van het specifieke zorggebruik. Bij deze pakketuitnamen gaat het in merendeel om onderdelen die niet specifiek zijn toegesneden op chronisch zieken en gehandicapten. Mogelijk worden deze onderdelen (deels) opgenomen in de aanvullende verzekering.

Invoering eigen bijdrage GGZ

Binnen de tweedelijns curatieve GGZ worden eigen betalingen ingevoerd, om te komen tot een betaalbare curatieve GGZ. Daarnaast wordt de eigen bijdrage in de eerstelijns GGZ verhoogd. De vormgeving van de eigen bijdragen is zo gekozen, dat patiënten met lichte problematiek worden gestimuleerd zorg te zoeken in de eerste lijn. Concreet gaat het om de volgende maatregelen:

  • verhoging eigen bijdrage eerstelijn naar € 20 per zitting;

  • invoering eigen bijdrage tweedelijn € 100 voor DBC’s «diagnostiek» en «behandeling kort» met een behandeltijd tot 100 minuten;

  • invoering eigen bijdrage tweedelijn € 200 voor overige DBC’s, met uitzondering van DBC’s «crisis» en «indirect»;

  • invoering eigen bijdrage voor verblijf in de curatieve GGZ € 145 per maand.

Door deze eigen betalingen komen enerzijds meer kosten voor eigen rekening, maar dalen anderzijds de Zvw-premies. Voor mensen met een psychische ziekte zal deze maatregel veelal een lastenverzwaring betekenen.

Pgb’s

Per 1 januari 2012 wordt voor nieuwe gevallen de toegang tot het persoonsgebonden budget (pgb) beperkt tot personen met een verblijfsindicatie. De indicatie wordt voor deze groep niet gewijzigd, maar de zorg wordt niet meer geleverd via een pgb maar via de zorg in natura. Voor mensen die in 2011 al een pgb ontvangen, verandert er tot 2014 niets.

3. Wonen

De woningmarkt heeft te maken met de ingrijpende gevolgen van de economische crisis, waardoor investeringen zijn afgenomen en de doorstroming op de woningmarkt sterk is verminderd. In de komende jaren moet de doorstroming bevorderd worden, huurprijs en gewildheid beter met elkaar in overeenstemming komen en moet het investeren in woningen meer gaan lonen. Het kabinet neemt daartoe diverse maatregelen.

Tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting

Het tijdelijk verlagen van de overdrachtsbelasting, van 6% naar 2%, geeft een impuls aan de doorstroming in de koopsector. Deze maatregel is niet meegenomen in de koopkrachtcijfers voor 2012 omdat zowel in 2011 als in 2012 deze maatregel een halfjaar geldig is. Het maakt dus niet uit of iemand een huis koopt in het tweede halfjaar van 2011 of in het eerste halfjaar van 2012.

Huurstijging inkomens > € 43 000

Hogere inkomens krijgen in de sociale huursector te maken met een extra huurverhoging van maximaal 5%. Hiermee wordt scheefwonen ontmoedigd en doorstroming bevorderd. De mate waarin voor huishoudens met een belastbaar inkomen hoger dan € 43 000 daadwerkelijk sprake zal zijn van een hogere huurprijsstijging is afhankelijk van de mate waarin verhuurders van deze mogelijkheid tot huurverhoging gebruik gaan maken. Tegelijk wordt de betaalbaarheid voor lage inkomens gewaarborgd door in de sociale huursector uit te gaan van inflatievolgend huurbeleid.

Verhoging woningwaarderingspunten

In het Woningwaarderingsstelsel worden de huurpunten voor woningen in schaarstegebieden verhoogd met maximaal 25 punten per 1 oktober 2011. Dit geeft verhuurders de mogelijkheid de huur bij nieuwe verhuringen meer in overeenstemming te brengen met de gewildheid van de woning. De maatregel heeft geen effect op de huurprijzen bij de lopende huurovereenkomsten. De verwachting is daarbij dat niet alle verhuurders van de geboden extra ruimte gebruik zullen maken. Wel ligt het in de rede dat hiervan sprake zal zijn bij de 150 000 woningen in het schaarstegebied die nu al tegen de maximale huurprijs worden verhuurd. Het effect zal zich binnen deze groep woningen geleidelijk voordoen, namelijk alleen bij die woningen waarbij een wisseling van huurder heeft plaatsgevonden. Hierbij gaat het jaarlijks om circa 5% van de huurwoningvoorraad.

Maatregelen in de huurtoeslag

Door aanscherping van de kwaliteitskorting in de huurtoeslag met 10 procentpunt wordt ook voor huurtoeslagontvangers de relatie tussen prijs en kwaliteit van de woning verbeterd en wordt (duur) scheef wonen tegengegaan. Daarnaast levert deze maatregel, naast een extra verhoging van de eigen bijdrage met € 0,73 per maand, een belangrijke bijdrage aan een noodzakelijke bezuiniging op de huurtoeslaguitgaven. De generieke verhoging van de eigen bijdrage raakt alle circa 1 mln ontvangers van huurtoeslag. De aanscherping van de kwaliteitskorting raakt alleen huishoudens met een huurprijs boven de kwaliteitskortingsgrens (€ 362 in 2011); 21% van de huurtoeslagontvangers ondervindt er geen effect van. De overige 79% heeft een nadelig inkomenseffect van gemiddeld € 9,25 per maand. De spreiding hiervan is afhankelijk van de hoogte van de huurprijs. Het gemiddelde negatieve effect op de koopkracht is ½%.

4. Onderwijs

Om een ambitieuze studiecultuur te ondersteunen worden langstudeerders aangepakt, wordt in 2012 een sociaal leenstelsel in de masterfase ingevoerd en wordt het gebruik van de studenten OV-chipkaart ingekort. Dit draagt ertoe bij dat studenten bewuster gaan nadenken over hun studiekeuze en studievoortgang. Door de sociale terugbetalingsvoorwaarden blijft de toegankelijkheid op peil. Doordat de investeringen van de student in de eigen toekomst toenemen, wordt er geld vrijgespeeld om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Verder worden de uitvoeringskosten beperkt door vereenvoudigingen in het stelsel van studiefinanciering.

Niet indexeren normbedragen studiefinanciering

In 2012 worden de normbedragen die gelden voor de basis- en aanvullende beurs niet geïndexeerd. Het niet indexeren van de basisbeurs heeft een negatief inkomenseffect voor alle studenten met recht op een basisbeurs. Het niet indexeren van de aanvullende beurs heeft alleen een negatief inkomenseffect voor de studenten waarvan de ouders minder dan circa € 45 000 verdienen. Voor 2012 gaat het om een besparing van € 18 mln. In 2012 krijgen naar schatting 640 000 studenten een basisbeurs en 230 000 studenten een gehele of gedeeltelijke aanvullende beurs. Het gemiddelde negatieve effect op de koopkracht van studenten is ca. € 20 – € 30 op jaarbasis.

Sociaal leenstelsel masterfase

Vanaf studiejaar 2012–2013 wordt er in de masterfase geen basisbeurs meer verstrekt. Alle masterstudenten worden nog steeds in staat gesteld de financiering van hun studie rond te krijgen. Daarvoor kunnen ze een flexibele, gunstige en veilige studielening bij de overheid opnemen.

Aflossingstermijn studielening van 15 naar 20 jaar

Studieleningen mogen straks in 20 jaar worden terugbetaald in plaats van 15 jaar. Door de verlenging van de terugbetaalperiode van 15 naar 20 jaar daalt het maandelijkse termijnbedrag dat studenten na hun opleiding moeten terugbetalen met circa 20% (bij 3% rente). Wie onvoldoende inkomen heeft om de vastgestelde termijnbedragen terug te betalen, mag een lager bedrag voldoen. Eventuele restschuld zal na 20 jaar in plaats van 15 jaar worden kwijtgescholden. Huishoudens met onvoldoende inkomen betalen hierdoor tot maximaal 5 jaar langer het vastgestelde termijnbedrag. De verlengde terugbetaalperiode gaat vanaf 1 augustus 2012 gelden voor studenten die een nieuwe studielening opnemen. Studenten die op het moment van invoering al een studielening hadden en nog niet zijn begonnen met aflossen, wordt de keuze geboden om voor de gehele opgenomen studieschuld een terugbetaalperiode van 15 jaar te houden dan wel om deze periode te verlengen naar 20 jaar.

Beperking studentenreisrecht

Het recht op de reisvoorziening voor studenten in het hoger onderwijs wordt per 1 september 2012 met twee jaar ingekort. Het maximale recht wordt daarmee teruggebracht van de «nominale studieduur plus drie jaar» naar de «nominale studieduur plus één jaar». Voor de toekenning van de reisvoorziening worden de studieduur van de bachelor- en masterfase tezamen bezien. Studenten die op het moment van invoering al gedurende de nominale studieduur plus één jaar gebruik hebben gemaakt van de reisvoorziening, hebben vanaf dat moment geen reisrecht meer. De prestatiebeursrechten die al zijn toegekend, worden niet met terugwerkende kracht gewijzigd. Dit betekent dat studenten die voorafgaand aan 1 september 2012 al langer dan de nominale studieduur plus één jaar gebruik hebben gemaakt van de reisvoorziening en binnen 10 jaar een diploma halen, de toegekende reisvoorziening volledig krijgen omgezet in een gift.

Collegegeldverhoging langstudeerders

Vanaf het studiejaar 2012–2013 wordt het collegegeld voor langstudeerders verhoogd met € 3 063. Studenten die per 2012–2013 langer dan één jaar zijn uitgelopen in hun bachelor- of masterfase, krijgen met deze collegegeldverhoging te maken. De verwachting is dat het hier gaat om 62 000 langstudeerders, die € 62 mln extra collegegeld moeten betalen (gerekend vanaf september 2012). De langstudeerders kunnen het verhoogde collegegeld lenen. Voor de jaren erna is de verwachting dat het aantal langstudeerders afneemt, tot structureel circa 54 300. Hiermee zijn collegegeldinkomsten van structureel € 163 mln gemoeid.

Vereenvoudigingen stelsel studiefinanciering

Het kabinet kiest in het kader van de ambitie om een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid te vormen ervoor om een aantal vereenvoudigingen door te voeren bij de toekenning van studiefinanciering. Deze vereenvoudigingen gelden, vanaf het schooljaar 2012–2013 voor zowel het middelbaar beroepsonderwijs als het hoger onderwijs. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • Eenvoudiger procedure van «peiljaarverlegging» in geval van inkomensschommelingen; hierdoor gaan circa 5 000 studenten er gemiddeld € 1 500 op vooruit;

  • Toekennen van studiefinanciering met terugwerkende kracht bij te laat aanvragen; hierdoor gaan circa 9 500 studenten er gemiddeld € 625 op vooruit;

  • De partnertoeslag in de studiefinanciering wordt afgeschaft. Op dit moment hebben circa 1 750 studerenden recht op een partnertoeslag, omdat zij een partner hebben met een inkomen tot maximaal € 8 800 en de zorg voor een kind onder de 12 jaar. Onder bepaalde voorwaarden kan beroep worden gedaan op bijstand, waarmee het vervallen van de partnertoeslag wordt gecompenseerd;

  • De regeling voor studerenden met weigerachtige ouders wordt afgeschaft. Hierdoor kan een groep van circa 17 500 studenten niet langer de veronderstelde ouderlijke bijdrage als aanvullende beurs ontvangen. Als de weigerachtige ouders een laag inkomen hebben, kan nog wel een beroep op de aanvullende beurs worden gedaan;

  • Bij de berekening van de aanvullende beurs wordt niet langer gecorrigeerd voor de studieschuld van ouders en het aantal minderjarige kinderen. Hierdoor wordt voor 300 studenten de veronderstelde ouderlijke bijdrage € 333 hoger, respectievelijk gaat de ouderlijke bijdrage met € 363 omhoog per minderjarig kind. In veruit de meeste gezinnen met een studerend kind zijn er geen meetellende minderjarige kinderen. De gezinnen die naast een studerend kind nog wel minderjarige kinderen hebben, hebben meestal één of twee minderjarige kinderen. Er wordt met ongeveer 50 000 minderjarige kinderen rekening gehouden.

5. Sociale Zekerheid

In overeenstemming met de afspraken uit het regeerakkoord worden de uitgaven van SZW beperkt. Hierbij is een belangrijk uitgangspunt dat werk in plaats van een uitkering centraal moet staan. Voorts staat de vangnetfunctie van de bijstand weer voorop. Ook neemt het kabinet maatregelen om te voorkomen dat de bijstand hoger wordt dan het wettelijk minimumloon. Tegelijkertijd wordt meer geld uitgetrokken voor bijzondere bijstand, om kwetsbare groepen die te maken hebben met cumulatie van koopkrachteffecten tegemoet te komen.

Afbouw dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon

De bijstand stijgt in 2012 minder doordat de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon wordt afgebouwd. Tijdens de vorige kabinetsperiode heeft de Kamer besloten de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit in vijftien jaar af te bouwen. Hiermee is in de uitkeringshoogte nog geen rekening gehouden. Dat heeft als gevolg dat na de overgangsperiode een paar in de bijstand erop achteruit zou gaan als een van beide partners gaat werken. Om ervoor te zorgen dat werk blijft lonen, wordt vanaf 2012 de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon in twintig jaar afgebouwd. Deze maatregel betekent voor bijstandsgerechtigden (WWB, WIJ, AIO, IOAW en IOAZ) en Anw-gerechtigden een jaarlijks negatief inkomenseffect van ½% tot ¾%. Omdat de maatregel wordt genomen in 40 halfjaarlijkse stapjes, is het negatieve inkomenseffect in 2012 iets kleiner dan in latere jaren, te weten ½%. Hiernaast werkt de maatregel door in de Toeslagenwet (TW). Het jaarlijkse inkomenseffect is voor personen met een toeslag uit de TW identiek aan dat bij bijstandsgerechtigden. Omdat hun toeslag in veel gevallen relatief beperkt is, zullen zij vaak niet gedurende de hele periode met inkomenseffecten te maken hebben. Voor 2012 gaat het om in totaal ca. 550 000 huishoudens (ca. 350 000 bijstandsgerechtigden, 85 000 Anw-gerechtigden en 120 000 TW-gerechtigden) die te maken hebben met deze maatregel. Deze maatregel is bij bijstandsgerechtigden ook verwerkt in de standaard koopkrachttabel in artikel 41.

Omvorming van de AOW-tegemoetkoming

De AOW-tegemoetkoming is een koopkrachtinstrument bedoeld om ouderen gericht te kunnen ondersteunen in de koopkracht. De AOW-tegemoetkoming is een bedrag bovenop de AOW-uitkering. Deze AOW-tegemoetkoming is per 1 juni 2011 omgevormd naar een koopkrachtregeling voor oudere belastingplichtigen (MKOB). Dit betekent dat oudere niet-belastingplichtigen het recht op de tegemoetkoming hebben verloren. Dit zijn AOW’ers die in het buitenland wonen en niet in Nederland belasting betalen. Omdat in 2011 deze AOW’ers nog een deel van het jaar de AOW-tegemoetkoming hebben ontvangen en in 2012 in het geheel niet meer heeft dit voor hen een effect op de koopkrachtontwikkeling in 2012. De AOW-tegemoetkoming bedroeg in 2011 € 397 per jaar. Het gaat hier om ongeveer 260 000 AOW’ers. Het precieze inkomenseffect is onder andere afhankelijk van het fiscale stelsel in het betreffende land en de hoogte van het inkomen.

MKOB in de middelentoets AIO

De Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) is een bijstandsvoorziening voor personen met een onvolledige AOW-uitkering en onvoldoende aanvullende inkomsten. De MKOB is op dit moment uitgezonderd van de middelentoets van de AIO. Hierdoor ontvangen mensen deze tegemoetkoming bovenop de AIO. Dit doet naar de mening van dit kabinet onvoldoende recht aan de functie van de AIO als bijstandsvoorziening die een laatste vangnet op het sociaal minimum biedt. Daarom wordt per 2012 de MKOB niet langer uitgezonderd van de middelentoets in de bijstand. Voor huishoudens met een AIO-uitkering, in 2011 zijn dit er 38 000, is er in 2012 een eenmalig effect van het opheffen van de uitzondering van de MKOB op de middelentoets voor bijstandsgerechtigden. Voor alleenstaanden betekent dit – uitgaande van de hoogte van de MKOB in 2011 – een daling van het netto inkomen van € 371, voor paren gaat het om € 743. Dit is voor alleenstaanden en paren respectievelijk 3% en 4½% van de huidige hoogte van het sociaal minimum voor 65-plussers. Overigens blijft het huidige substantiële verschil in hoogte tussen bijstandsnormen voor personen tot 65 jaar en voor personen van 65 jaar of ouder wél in stand. Het verschil voor een alleenstaande bedraagt – ook na de maatregel – ruim € 1 000 netto per jaar.

Aanscherping gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets

Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht van dit kabinet. Het regeerakkoord stelt dat mensen niet afhankelijk mogen worden gemaakt van een uitkering. Om het activerende karakter en de vangnetfunctie van de WWB verder te versterken, wordt met ingang van 1 januari 2012 de bijstand voor inwonenden afgeschaft en wordt de toets op het partnerinkomen vervangen door een toets op het huishoudinkomen, met een beperkte vrijlatingsregeling voor inkomsten van minderjarige kinderen. Dit wordt bereikt door het recht op gezinsbijstand aan te scherpen doordat het gezin de bijstand gezamenlijk moet aanvragen en recht krijgt op een gezinsuitkering ter hoogte van de huidige norm voor gehuwden op grond van de WWB. Circa 18 000 gezinnen krijgen te maken met deze maatregel. In circa 2 200 gezinnen is er sprake van stapeling van bijstandsuitkeringen. In circa 8 000 gezinnen is er sprake van een bijstandsuitkering van de ouder(s) en een ander vorm van inkomsten van het kind, dan wel kinderen. In circa 7 800 gezinnen is er sprake van een bijstandsuitkering van het kind, dan wel kinderen en overig inkomen van de ouder(s).

De inkomenseffecten van deze maatregel zijn erg afhankelijk van de specifieke huishoud- en inkomenssituatie, alsmede van het aantal en de leeftijd van de thuiswonende kinderen. Op huishoudniveau kan deze maatregel een inkomensachteruitgang betekenen van meer dan 50%. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie waarin een van de ouders werkt tegen het minimumloon en er twee of meer thuiswonende kinderen zijn van 21 jaar of ouder met een bijstandsuitkering. De inkomensachteruitgang is minder sterk naarmate het inkomen van het werkende huishoudlid toeneemt en/of het aantal personen binnen het gezin met een bijstandsuitkering afneemt. Zo geldt voor een huishouden waarin een van de ouders werkt tegen een modaal loon en waarin sprake is van een thuiswonend kind van 21 jaar of ouder in de bijstand een inkomenseffect van -30%. Omdat er in 2012 sprake is van een half jaar overgangsrecht treden de inkomenseffecten voor ongeveer de helft op in 2012 en voor de andere helft in 2013.

Afschaffen WWIK

De Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) biedt kunstenaars een aanvulling op het inkomen wanneer er niet in het eigen levensonderhoud kan worden voorzien. Omdat het kabinet het niet passend vindt dat voor kunstenaars andere regels gelden dan voor andere werknemers of ondernemers wordt de WWIK met ingang van 1 januari 2012 beëindigd. Sociale zekerheid is alleen bestemd voor degenen die niet kunnen werken. Als kunstenaars niet voldoende inkomsten verwerven met hun kunst, moeten ze die op een andere manier verdienen, bijvoorbeeld in een baan buiten de kunstsector. De inkomenseffecten van deze maatregel – uitgaande van doorstroom naar een bijstandsuitkering – zijn afhankelijk van de bijverdiensten van de kunstenaar. Bij maximale bijverdiensten is er sprake van een inkomensachteruitgang van maximaal 21%. Zonder bijverdiensten is er sprake van een inkomensvooruitgang van maximaal 47%, omdat de WWB-uitkering hoger ligt dan de uitkering op grond van de WWIK (maar hier staan wel strengere eisen tegenover). Naar verwachting zullen ongeveer 2 300 kunstenaars te maken krijgen met deze maatregel, uitgaande van de meest recente volumecijfers van het CBS.

Korting AOW-partnertoeslag

Gehuwde AOW-gerechtigden ontvangen in principe 50% van het nettominimumloon per maand. Als beide partners 65 jaar of ouder zijn ontvangen zij dus samen 100%. Zolang één van de partners nog geen 65 jaar is bestaat er recht op een partnertoeslag, die tot en met 2010 maximaal 50% van het netto minimumloon bedraagt. De uiteindelijke hoogte van de partnertoeslag is afhankelijk van de inkomsten van de jongere partner. Per 1 januari 2015 komt de AOW-partnertoeslag te vervallen voor nieuwe instroom. Vooruitlopend op deze wijziging wordt er een korting toegepast op de partnertoeslag voor AOW’ers die op 1 augustus 2011 recht hebben dan wel recht krijgen op een toeslag. De hoofdregel is een generieke korting van 10%. Indien echter het gezamenlijke inkomen onder 162% van het wettelijk minimumloon inclusief vakantietoeslag (WML) ligt, wordt de partnertoeslag niet gekort. Huishoudens met een gezamenlijk inkomen net boven 162% van het WML worden gekort tot deze grens. In dergelijke gevallen valt de korting dus lager uit dan 10%. In 2011 bestaat het lopend bestand uit ongeveer 200 000 AOW´ers met een partnertoeslag. Vanwege de inkomensgrens is naar verwachting ruim een kwart gevrijwaard van de korting. Voor huishoudens met beperkte extra inkomsten bovenop de AOW, die net boven de inkomensgrens van 162% WML zitten betekent deze maatregel een inkomensdaling op jaarbasis van maximaal 2¼%. Bij toenemende aanvullende inkomsten neemt het procentuele inkomenseffect af. Aangezien de meeste 65-plussers aanvullende inkomsten (bijvoorbeeld in de vorm van aanvullend pensioen) hebben, is het inkomenseffect over het algemeen lager. Omdat de maatregel per 1 augustus 2011 in werking is getreden, treden de inkomenseffecten deels op in 2011 en deels in 2012.

AOW vanaf verjaardag

Met ingang van 1 januari 2012 start het AOW-pensioen niet meer op de eerste dag van de maand waarin iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar met ingang van de dag waarop iemand die leeftijd bereikt. Dit betekent dat mensen die 65 jaar worden eenmalig maximaal één maand (voor mensen die tegen het einde van de maand jarig zijn) minder AOW-pensioen ontvangen. Het gaat daarbij om circa 200 000 mensen per jaar.

Inkomensvrijlating alleenstaande ouders in de WWB

Alleenstaande ouders met een kind tot 12 jaar kunnen, als het college van B&W van oordeel is dat dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling, in aanmerking komen voor een vrijlating van 12,5% van hun netto-inkomsten uit arbeid, tot een maximum van € 120 per maand en voor de maximale duur van 3 jaar. Vanwege deze nieuwe vrijlating zal een bredere doelgroep werkende alleenstaande ouders in de bijstand erop vooruit gaan, namelijk alleenstaande ouders met kinderen tussen de 5 en 12 jaar die momenteel geen recht hebben op een vrijlating. De werkende alleenstaande ouders die in de huidige situatie gebruik kunnen maken van een vrijlating van heffingskortingen (alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar) zullen afhankelijk van het inkomen erop voor- of (in beperkte mate) achteruit gaan. Er geldt een overgangsrecht van twee maanden. Circa 54 000 alleenstaande ouders in de WWB hebben kinderen onder de 12 jaar.

Normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid op 110%

Om de WWB daadwerkelijk te richten op de groep die het echt nodig heeft, wordt de inkomensgrens van gemeentelijk minimabeleid genormeerd tot 110% van het op het huishoudtype toepasselijke – van het WML afgeleide – sociaal minimum. Met het inperken van deze gemeentelijke vrijheid op het terrein van categoriale inkomensondersteuning, wil het kabinet zo veel mogelijk voorkomen dat de gemeenten het centrale inkomensbeleid van het rijk met een eigen inkomensbeleid doorkruisen. De inkomensnormering geldt – gelet op het maatwerk-principe – niet voor de toepassing van de individuele bijzondere bijstand, maar alleen voor categoriale voorzieningen als de langdurigheidstoeslag, de categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten, ouderen, mensen met schoolgaande kinderen, de collectieve aanvullende ziektekostenverzekeringen, stadpassen en voorzieningen op sociaal-cultureel terrein. Precieze cijfers over hoeveel huishoudens met deze maatregel te maken krijgen zijn niet bekend. Immers, de precieze voorwaarden voor categoriale bijstandverlening en de hoogte van de bedragen die worden verstrekt aan huishoudens uit een bepaalde inkomensklasse, worden niet landelijk geregistreerd. Wél is op basis van de Divosa-monitor 2010 bekend dat de gemiddelde inkomensgrens voor gemeentelijk minimabeleid op dit moment 116% bedraagt, en dat 80% van de gemeenten (ten minste een vorm van) categoriale bijstand verleent.

Intensivering bijzondere bijstand

Om de cumulatie van inkomenseffecten te verzachten voor kwetsbare groepen zoals bijvoorbeeld chronische zieken, gehandicapten en ouderen wordt de bijzondere bijstand geïntensiveerd met € 90 mln. Door het toevoegen van deze middelen aan het gemeentefonds worden de gemeenten extra gestimuleerd om deze specifieke doelgroepen door middel van de verlening van bijzondere bijstand inkomensondersteuning te bieden. In totaal hadden in 2009 circa 740 000 huishoudens een inkomen onder 110% van het sociaal minimum. Circa een derde deel hiervan bestaat uit huishoudens met leden boven de 65 jaar.

Woonlandbeginsel in de kinderbijslag

Om de export van uitkeringen te beperken wordt in 2012 het zogenoemde woonlandbeginsel ingevoerd voor landen buiten de Europese Unie in de algemene kinderbijslag (AKW), Algemene nabestaandenwet (Anw) en de vervolguitkering van de regeling WGA. Het woonlandbeginsel wordt overigens vanaf 2013 ook ingevoerd in het kindgebonden budget. Dat betekent dat de – doorgaans lagere – kosten van het land waar iemand woont bepalend worden voor de hoogte van de uitkering, niet de kosten in het land dat de uitkering verstrekt. Dit raakt ook de koopkracht van in Nederland verblijvenden, op het moment dat zij kinderbijslag ontvangen voor een in het buitenland verblijvend kind. Er zijn circa 50 000 kinderen waarvoor recht op kinderbijslag bestaat in het buitenland, waarvan circa 14 000 buiten de EU.

6. Overig

Verhoging btw-tarief podiumkunsten

Het btw-tarief voor podiumkunsten is verhoogd van het verlaagde tarief van 6% naar het algemene tarief van 19%. Deze verhoging geldt sinds 1 juli 2011 en levert structureel € 48 mln op. Omdat in 2011 een half jaar lang nog het lagere btw-tarief geldt, komt het gemiddelde btw-tarief in 2011 lager uit dan in 2012 en is er van 2011 naar 2012 nog een prijsverhogend effect. Dit effect wordt meegenomen bij de berekening van de consumentenprijsindex.

Verhoging assurantiebelasting

De assurantiebelasting is met ingang van 1 maart 2011 verhoogd van 7,5% naar 9,7%. Omdat deze maatregel voor een deel nog niet in werking is in 2011 werkt deze maatregel door in de inflatiecijfers voor 2012 en heeft daarom een beperkt negatief effect op de koopkracht. Deze maatregel brengt structureel € 250 mln op.

Vitaliteitspakket

In 2013 gaan de doorwerkbonus en arbeidskorting oudere werknemers op in een nieuwe regeling, de werkbonus. Vooruitlopend hierop wordt de arbeidskorting oudere werknemers al in 2012 afgeschaft. Deze groep oudere werknemers zal de reguliere arbeidskorting (€ 1 611) ontvangen. Daarnaast wordt de bezuiniging op de doorwerkbonus vanuit het regeerakkoord anders ingevuld zodat de leeftijdsgrens van de doorwerkbonus blijft aansluiten met de leeftijdsgrens van de werkbonus. Zo blijft het percentage voor 62-jarigen ten opzichte van 2011 gelijk op 5%, waar het regeerakkoord dit percentage op nul had gezet. De percentages voor 63- en 64-jarigen worden zowel ten opzichte van de huidige situatie als ten opzichte van de maatregel in het regeerakkoord verlaagd naar 4,5%. Deze maatregel treft naar schatting 500 000 huishoudens, die er gemiddeld 1¼% in koopkracht op achteruit gaan.

Aanscherping voorwaarden bpm-vrijstelling

Met ingang van 2012 worden de voorwaarden voor een volledige bpm-vrijstelling geleidelijk aangescherpt om een verdere budgettaire teruggang te voorkomen. De tarieven worden beperkt verlaagd, zodat de bpm-opbrengst niet toeneemt. Sommige auto’s zullen in 2012 ten opzichte van 2011 beperkt duurder worden. Andere auto’s worden juist beperkt goedkoper. Dit effect wordt meegenomen bij de berekening van de consumentenprijsindex, maar is zeer beperkt.

Afschaffen spaarloon

Het spaarloon wordt afgeschaft per 2012. Dit betekent een hogere grondslag voor de premies werknemersverzekeringen en een hoger belastbaar inkomen. Deelnemers aan spaarloon gaan straks meer premies werknemersverzekeringen en meer belasting betalen. Deze maatregel heeft een drukkend effect van circa 1% op de koopkracht voor huishoudens die gebruik maken van de spaarloonregeling. De budgettaire opbrengst van het afschaffen van de spaarloonregeling wordt in 2012 ingezet als dekking voor de inmiddels doorgevoerde verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Het opgebouwde vermogen valt in beginsel vrij. Voor mensen die gebruik maken van de overgangsregeling blijft de vrijstelling in box 3 van toepassing. Het opgebouwde vermogen wordt voor hen conform de huidige systematiek dan jaarlijks gedeeltelijk vrijgegeven. Ook blijven de huidige deblokkeringsmogelijkheden bestaan. In 2016, vier jaar na de invoering van deze overgangsregeling, zal de spaarloonregeling uitgewerkt zijn.

30%-regeling

De 30%-regeling – een forfaitaire onbelaste kostenvergoeding gedurende maximaal 10 jaar voor werknemers voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst – wordt beter gericht op de werknemers waar deze regeling oorspronkelijk voor is bedoeld. Structureel levert de ingreep € 100 mln op. Werknemers die eerder een periode in Nederland verbleven of tewerkgesteld waren en die na een periode van verblijf in het buitenland weer in Nederland komen werken (bijvoorbeeld Nederlanders), komen minder snel in aanmerking voor de regeling. Ook werknemers uit de grensstreek komen niet meer in aanmerking. Voorts wordt het criterium dat de werknemer moet beschikken over een «specifieke deskundigheid» ingevuld door een objectieve salarisnorm. Voor buitenlandse studenten die in Nederland afstuderen of promoveren wordt de regeling juist toegankelijk gemaakt. Bestaande gevallen worden geëerbiedigd tot het toetsmoment na het vijfde jaar van toepassing van de 30%-regeling. Een onbelaste vergoeding voor werkelijke extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst blijft overigens mogelijk in de loonsfeer voor werknemers die niet langer voor de 30%-regeling in aanmerking komen.

Uniformering zelfstandigenaftrek

Het kabinet wil winstgroei belonen. De zelfstandigenaftrek wordt daarom geüniformeerd op één vast bedrag van € 7 280 en zal niet langer aflopen bij oplopende winst. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd. De zelfstandigenaftrek is nu hoog bij lage winsten en loopt stapsgewijs af als de winst toeneemt. Deze vormgeving van de zelfstandigenaftrek kan leiden tot een hoge marginale druk, waardoor de ondernemer maar weinig overhoudt van de extra winst die hij maakt. Doorgroei wordt hierdoor ontmoedigd. Dit is onwenselijk. Het kabinet is van mening dat ondernemers juist gestimuleerd zouden moeten worden om een succes te maken van hun onderneming. Daarom heeft het kabinet in het regeerakkoord opgenomen dat de belemmerende marginale druk (de «straf» op groei) uit de zelfstandigenaftrek wordt weggenomen. Als de zelfstandigenaftrek in 2012 geïndexeerd zou worden, zou hij € 9 645 bedragen bij winsten lager dan € 14 285 en € 4 680 voor winsten vanaf € 60 830. Alleenstaande ondernemers zonder ander inkomen met een lagere winst dan € 18 855 betalen nu geen belasting en gaan dat ook niet doen na uniformering van de zelfstandigenaftrek. Wel gaan zij over een groter deel van het inkomen inkomensafhankelijke zorgpremie betalen. Bij winsten tussen € 18 855 en € 53 975 daalt de zelfstandigenaftrek met € 110. Hier moet belasting en inkomensafhankelijke zorgpremie worden betaald. Bij winsten boven € 53 975 stijgt de zelfstandigenaftrek en ontstaan positieve inkomenseffecten.

Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling

In de huidige situatie wordt werknemers na beëindiging van het dienstverband de mogelijkheid geboden nog drie jaar fiscaal gefaciliteerd deel te nemen aan de pensioenregeling van de voormalig werkgever. Deze termijn wordt per 2012 verlengd tot 10 jaar. De maatregel faciliteert hiermee met name werknemers die zelfstandig ondernemer worden, voor welke groep de Pensioenwet reeds een verlengde termijn van vrijwillige voortzetting kent. De maatregel leidt tot een lastenverlichting van € 15 mln. De maatregel wordt gefinancierd door een verlaging van het dotatieplafond voor de fiscale oudedagsreserve (FOR). Dit betekent een beperking van de mogelijkheid voor ondernemers in de inkomstenbelasting met een winstinkomen boven ca. € 80 000 die in de eigen onderneming een FOR opbouwen.

Maatregelen op het terrein van Justitie

Alle boetes stijgen in 2012 met 20%. Deze stijging werkt niet door in de koopkrachtcijfers omdat boetes door het CBS niet worden meegenomen bij de berekening van de consumentenprijsindex. Daarnaast worden de griffierechten per 1 juli 2012 verhoogd met een totale geraamde budgettaire opbrengst van € 60 mln. Dit bedrag is niet alleen voor de burger maar ook voor bestuursorganen en bedrijfsleven. De daadwerkelijke effecten zijn afhankelijk van de te betalen boetes en griffierechten per huishouden.

Maatregelen Caribisch Nederland

Nu de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba met ingang van 10 oktober 2010 onderdeel zijn geworden van het land Nederland worden in deze bijlage ook maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch Nederland raken beschreven. Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet zoals voor Europees Nederland over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om koopkrachtplaatjes te maken voor Caribisch Nederland zoals die voor de Europees-Nederlandse situatie worden opgesteld. In het jaarverslag zal specifieker gerapporteerd worden over de koopkrachtontwikkeling omdat dan realisatiegegevens beschikbaar zijn over onder meer de inflatie en de indexatie van de pensioenen. Hieronder worden de belangrijkste ontwikkelingen en maatregelen toegelicht.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen en pensioen

De eerste cijfers over de prijsontwikkeling in 2011 laten zien dat de inflatie in Caribisch Nederland na de transitie en de invoering van de dollar is opgelopen. Uit de gepubliceerde kwartaal-op-kwartaal cijfers voor het tweede kwartaal blijkt dat de inflatie op Sint-Eustatius het hoogst was met 10,5%, gevolgd door Saba met 6,9% en Bonaire met 5,0%. Ter vergelijking: de inflatie op de Nederlandse Antillen was in 2008 6,3%, in 2009 1,6% en in 2010 2,8%. Het minimumloon, de AOV, de AWW en de Onderstand worden per 1 januari 2012 geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van 2011. Hiermee wordt gecompenseerd voor de prijsstijgingen. Ook de indexering van de aanvullende pensioenen is gekoppeld aan de prijsontwikkeling zoals is bepaald in de pensioenovereenkomst van de stichting pensioenfonds Caribisch Nederland.

Maatregelen uit het belastingplan

Bestuurlijk overleg met de eilanden in juni 2011 heeft geleid tot enkele aanpassingen in de fiscale wetgeving. Zo wordt de ouderentoeslag verhoogd van 200 naar 1 200 dollar. Ouderen met een inkomen dat hoger is dan de belastingvrije som hebben hiervan op jaarbasis een voordeel van 304 dollar. De indexatie van de belastingvrije som, de ouderentoeslag en de kindertoeslag wordt naar voren gehaald door deze per 1 oktober 2011 te indexeren met de gerealiseerde gemiddelde inflatie over het tweede kwartaal. Daarnaast wordt per 1 oktober 2011 een extra verhoging toegepast van 5% van de belastingvrije som, de ouderentoeslag en de kindertoeslag vanwege de verwachte meeropbrengst van de belastingen ten opzichte van vorig jaar. Belangrijk uitgangspunt bij het ontwerpen van het nieuwe belastingstelsel was dat de totale belastingopbrengst ongeveer gelijk zou moeten blijven ten opzichte van de totale opbrengst van het oude Nederlands-Antilliaanse stelsel op de drie eilanden. In Caribisch Nederland komt het voor dat pensioengerechtigden nog pensioenpremie betalen. In de fiscale wetgeving is hier geen rekening mee gehouden en daarom waren deze pensioenpremies niet aftrekbaar. Dit wordt gecorrigeerd.

Algemene bestedingsbelasting (ABB)

Ten slotte is er een aantal wijzigingen in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) met invloed op de inflatie. Zo wordt de ABB voor horecadiensten en alle overige diensten verlaagd van 8% naar 6% op Bonaire en van 6% naar 4% op Sint-Eustatius en Saba. Deze tariefsmaatregel kost 3 mln dollar en heeft een drukkend effect op de inflatie. De reizigersvrijstelling voor reizigers die vanuit het buitenland goederen meenemen naar Caribisch Nederland wordt verhoogd van 175 dollar naar 500 dollar. Op Sint-Eustatius en Saba wordt de tariefstructuur voor auto’s ook aangepast. In plaats van 25% over de totale invoerwaarde van de auto, wordt het tarief 18% over de eerste 20 000 dollar, 22% over de waarde tussen 20 000 en 30 000 dollar en 30% voor de invoerwaarde daarboven. Voor nieuwe auto’s geldt in plaats van het 18%-tarief een tarief van 10%.

4.4 Lijst met afkortingen

ABB

Algemene Bestedingsbelasting

AD

Algemene doelstelling

ADR

Auditdienst Rijk

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AGSZW

Agentschap Sociale Zaken en Werkgelegenheid

AHK

Algemene heffingskorting

AI

Arbeidsinspectie

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKO

Algemeen Ketenoverleg

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

Anw

Algemene Nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba)

AOW

Algemene Ouderdomswet

Arbo

Arbeidsomstandigheden

Arbvo

Arbeidsvoorzieningswet

ATB-V

Arbeidstijdenbesluit-Vervoer

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWIR

Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba)

BBA

Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BHV

Bedrijfshulpverlening

BIA

Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKK

Bureau Kwaliteit Kinderopvang

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BSO

Buitenschoolse opvang

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

BVG

Bedrijfsverzamelgebouwen

BW

Burgerlijk Wetboek

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

COPD

Chronic Obstructive Pulmonary Disease

CPB

Centraal Planbureau

CPI

Consumentenprijsindex

CWI

(voormalige) Centra voor Werk en Inkomen

DBC

Diagnose behandelcombinatie

DNB

De Nederlandsche Bank

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EMU

Economische en Monetaire Unie

EQUAL

Transnationaal programma van de Europese Unie gericht op het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EVC

Erkenning van Verworven Competenties

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

FOR

Fiscale oudedagsreserve

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

GGZ

Geestelijke Gezondheidszorg

GIR

Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte

IAS

Instituut Asbestslachtoffers

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

ID-banen

Instroom, doorstroombanen

ILO

International Labour Organization

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IPW

Innovatie Programma Werk en bijstand

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KO

Kinderopvang

KOT

Kinderopvangtoeslag

LRK

Landelijk Register Kinderopvang

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen

MOE-landen

Midden- en Oosteuropese landen

NEA

Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden

Nug

Niet-uitkeringsgerechtigde

OD

Operationele doelstelling

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

Pgb

Persoonsgebondenbudget

PSW

Pensioen- en Spaarfondswet

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RHB

Rijkshoofdboekhouding

ri&e

risico-inventarisatie en evaluatie

RSP

Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren

RTA

Regeling Tegemoetkoming in de adoptiekosten

RWI

Raad voor Werk en Inkomen

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SEC

Subsidie Expertise Centrum

SER

Sociaal Economische Raad

Sfn

Society for Neuroscience

SIOD

Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

Sisa

Single information, single audit

SOR

Subsidie Overzicht Rijk

SPW

Sociaal pedagogisch werk

STA

Subsidieregeling Totstandkoming Arbocatalogi

STAP

Stimulering Arbeidsparticipatie

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw-bedrijven

Sociale werkvoorzieningsbedrijven

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TBA

Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

Tri

Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten

TW

Toeslagenwet

TWV

Tewerkstellingsvergunning

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vazalo

Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

vve

voor- en vroegschoolse educatie

VWNW

Van Werk Naar Werk

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

WAMIL

Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WBO

Wet op de bedrijfsorganisatie

WEOR

Wet op de Europese ondernemingsraden

Wfsv

Wet financiering sociale verzekeringen

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIJ

Wet investeren in jongeren

Whk

Werkhervattingskas

WKB

Wet op het kindgebonden budget

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Wmco

Wet melding collectief ontslag

WML

Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag

WNV

Werken naar Vermogen

WOR

Wet op de ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WTOS

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

WTV

Werktijdverkorting

WVA

Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en Premie Volksverzekeringen

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWIK

Wet Werk en Inkomen Kunstenaars

WWNV

Wet Werken Naar Vermogen

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandigen en zwangeren

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel

4.5 Trefwoordenregister

Administratieve lasten 5, 21

AIO 25, 108, 109, 114, 115, 157, 173, 181, 182, 189

AKW 4, 20, 25, 28, 119, 120, 121, 123, 124, 157, 159, 160, 161, 185, 189

Anw 20, 101, 108, 110, 111, 112, 113, 127, 128, 129, 157, 159, 160, 161, 163, 165, 166, 167, 168, 182, 185, 189

AOW 8, 9, 10, 26, 34, 54, 60, 87, 108, 109, 110, 111, 112, 114, 115, 127, 128, 129, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 165, 167, 168, 173, 182, 183, 184, 189

Arbeid en zorg 45, 46, 71, 115, 130, 134, 191

Arbeidsgehandicapten 7, 10, 12, 41, 84, 94, 105, 165

Arbeidsinspectie 21, 45, 51, 52, 53, 55, 57, 58, 151, 189

Arbeidsmigratie 4, 17, 28, 52, 53

Arbeidsomstandigheden 15, 16, 28, 45, 54, 55, 56, 57, 58, 156, 157, 189, 190

Arbeidsongeschiktheid 19, 20, 24, 28, 41, 54, 66, 69, 73, 74, 75, 78, 80, 82, 94, 96, 104, 110, 112, 115, 159, 160, 161, 165, 166, 189, 190, 191

Arbeidsparticipatie 2, 4, 18, 28, 30, 36, 38, 39, 40, 44, 45, 54, 56, 82, 91, 94, 99, 102, 105, 130, 133, 176, 190

Arbeidstijden 45, 54, 57, 58, 189

Arbeidsverhoudingen 2, 4, 28, 40, 42, 47, 49, 50, 51, 52, 189

Armoede 18, 29, 30, 34, 35, 66, 86, 87, 176

ATW 54, 57, 189

Bbz 69, 71, 85, 88, 189

BIA 67, 69, 78, 110, 189

Bijstand 6, 7, 9, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 22, 24, 25, 28, 30, 32, 35, 36, 37, 66, 67, 69, 70, 71, 72, 82, 85, 86, 87, 88, 89, 99, 101, 109, 115, 143, 157, 159, 160, 161, 173, 176, 181, 182, 183, 184, 185, 189, 190, 191

BIKK 127, 129, 189

Duurzame inzetbaarheid 10, 11, 12, 41, 42

Fraude 6, 7, 15, 16, 17, 18, 24, 25, 27, 70, 72, 76, 78, 79, 87, 88, 89, 111, 113, 114, 115, 124, 125, 134, 157

Gelijke behandeling 45

Inkomensbeleid 2, 28, 29, 31, 34, 170, 184

Inkomensbescherming 2, 28, 66, 72, 73, 75, 89, 90, 108, 114, 117, 118

IOAW 67, 69, 70, 85, 88, 182, 190

IOAZ 67, 69, 70, 71, 85, 88, 182, 190

IOW 67, 68, 75, 76, 77, 78, 109, 115, 190

IVA 72, 73, 74, 78, 79, 80, 81, 82, 128, 190

Jeugdwerkloosheid 25, 39

Jongeren 15, 39, 44, 68, 69, 70, 82, 83, 86, 87, 88, 191

Jonggehandicapten 13, 68, 82, 83, 94, 156, 191

Kinderopvang 2, 4, 6, 16, 18, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 32, 34, 35, 36, 121, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 169, 170, 172, 173, 174, 176, 189, 190, 191

Kindregelingen 4, 18, 19, 22, 24, 123, 159, 160, 173, 174, 175

Koopkracht 9, 21, 22, 23, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 62, 111, 119, 121, 122, 126, 128, 163, 169, 170, 171, 172, 175, 176, 177, 178, 179, 180, 181, 182, 185, 186, 187, 188, 190

KOT 27, 120, 121, 190

Loonkostensubsidie 94, 96, 101

Minimumloon 14, 18, 22, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 51, 52, 70, 74, 86, 109, 110, 111, 112, 114, 116, 162, 164, 169, 173, 181, 183, 184, 188, 191

MKOB 25, 26, 28, 109, 111, 115, 119, 120, 122, 126, 128, 160, 173, 182, 190

Ontslag 7, 51, 52, 77, 78, 89, 93, 98, 156, 191

Ouderen 8, 10, 22, 25, 28, 32, 39, 68, 108, 109, 114, 122, 126, 169, 182, 184, 185, 188, 189

Participatiebudget 26, 27, 70, 86, 92, 93, 94, 95, 100

Pensioen 2, 4, 5, 6, 8, 10, 11, 21, 22, 24, 28, 32, 33, 41, 56, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 83, 109, 110, 111, 114, 117, 118, 156, 157, 169, 170, 173, 184, 187, 188, 190

Re-integratie 2, 4, 5, 6, 19, 20, 23, 25, 28, 39, 70, 80, 83, 84, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 99, 100, 101, 104, 159, 160, 165

Schuldhulpverlening 72, 86, 87

Sociale werkvoorziening 2, 6, 12, 13, 28, 82, 102, 103, 190, 191

Startkwalificatie 28, 44

TAS 28, 119, 120, 122, 125, 126, 157, 190

TBA 190

TOG 4, 28, 119, 120, 123, 124, 157, 159, 160, 161, 191

Tri 67, 69, 142, 191

TW 52, 69, 82, 108, 109, 110, 116, 182, 191

Verlof 40, 41, 42, 45, 46, 48, 49, 159

Wajong 6, 12, 13, 25, 26, 28, 67, 68, 69, 70, 82, 83, 84, 85, 92, 93, 94, 95, 96, 100, 101, 104, 109, 115, 116, 128, 156, 159, 160, 161, 162, 191

WAMIL 115, 191

WAO 68, 72, 73, 78, 79, 80, 81, 82, 93, 94, 96, 99, 101, 104, 109, 115, 128, 156, 159, 160, 161, 162, 165, 167, 168, 191

WAV 17, 40, 48, 52, 53, 191

WAZ 68, 72, 75, 78, 81, 93, 94, 96, 99, 101, 104, 109, 128, 159, 160, 161, 165, 191

Werken naar Vermogen 6, 9, 12, 13, 24, 68, 91, 95, 100, 103, 104, 106, 107, 159, 191

Werkloosheid 28, 34, 35, 36, 37, 39, 66, 70, 72, 75, 76, 77, 78, 87, 89, 99, 159, 160, 161, 164, 165, 166, 168, 170, 189, 191

Werkplein 21, 83, 91, 106

WGA 20, 68, 72, 73, 74, 75, 78, 79, 80, 81, 82, 128, 162, 164, 165, 185, 191

WIA 19, 20, 73, 74, 78, 79, 80, 81, 82, 93, 94, 96, 99, 101, 109, 115, 156, 159, 160, 161, 162, 165, 166, 191

WIJ 1, 2, 3, 39, 69, 86, 88, 101, 104, 181, 191

WKB 4, 20, 28, 119, 120, 121, 123, 124, 159, 160, 161, 191

Wko 191

WML 51, 53, 111, 134, 184, 191

Woonlandbeginsel 20, 26, 74, 111, 121, 124, 173, 185

Wsw 13, 25, 28, 68, 73, 82, 92, 93, 95, 100, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 159, 160, 191

WTCG 82

WW 18, 20, 26, 68, 72, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 82, 96, 98, 99, 100, 101, 108, 109, 110, 111, 115, 116, 117, 118, 156, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 166, 167, 188, 189, 191

WWB 13, 14, 25, 69, 70, 71, 72, 85, 86, 88, 92, 104, 109, 156, 159, 160, 162, 173, 181, 182, 183, 184, 191

WWIK 25, 67, 69, 71, 88, 156, 173, 183, 191

WWNV 12, 13, 25, 68, 70, 82, 91, 93, 94, 95, 100, 103, 104, 105, 106, 107, 159, 191

ZW 1, 3, 5, 6, 7, 8, 15, 16, 17, 20, 21, 22, 23, 25, 34, 37, 38, 46, 51, 53, 54, 55, 57, 58, 60, 66, 70, 71, 72, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 94, 95, 97, 100, 104, 108, 109, 110, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 123, 124, 125, 126, 130, 131, 134, 138, 139, 140, 141, 143, 144, 146, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 154, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 167, 181, 187, 189, 190, 191


X Noot
1

Recent onderzoek dat in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd levert, weliswaar met de nodige onzekerheidsmarges, nog hogere schattingen van het aantal geregistreerde en niet-geregistreerde migranten over de jaren 2008 en 2009.

X Noot
2

Het gaat dan om belastingplichtigen die aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt.

X Noot
3

Het gaat dan om belastingplichtigen die aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.

X Noot
4

Het betreft hier de premiekorting voor het in dienst houden van werknemers ouder dan 62 jaar.

X Noot
5

Het betreft hier het verhogen van de huidige premiekortingen voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar en arbeidsgehandicapten.

X Noot
6

De ontvangsten van de begrotingsartikelen in het SZA-kader (€ 793 mln) wijken af van de totale artikelontvangsten in het taartdiagram aan het begin van deze begroting (€ 1 848 mln). In het taartdiagram zijn ook de artikelontvangsten die betrekking hebben op de budgetdiscipline Rijksbegroting in enge zin en de werkgeversbijdrage kinderopvang meegenomen. Beide behoren niet tot het SZA-kader.

X Noot
7

De premievrijstelling marginale arbeid heeft een verwaarloosbaar budgettair beslag. De premie-uitgaven voor de volksverzekeringen AOW en Anw worden verantwoord in de Miljoenennota in het totaal van de gecombineerde heffing voor de loon- en inkomstenbelasting.

Naar boven