Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2011
Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft het lid Van Haersma Buma op 22 september een motie (Kamerstuk 33 000, nr. 12) ingediend, waarin de regering wordt verzocht de huisvestingsmiddelen voor buitenonderhoud van basisscholen rechtstreeks
aan de scholen beschikbaar te stellen. Hiernaast wordt verzocht het budget voor de groep 0-klassen niet over alle gemeenten
te verspreiden maar gericht in te zetten in de grote steden.
In reactie op de motie van het lid Van Haersma Buma, bericht ik u het volgende.
In het actieplan «Basis voor presteren», dat op 23 mei 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176), is aangekondigd dat het Kabinet meer financiële bevoegdheden bij de scholen en schoolbesturen wil neerleggen. Eén van de
onderdelen van het programma is het voornemen om (eveneens) in het primair onderwijs de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud
neer te leggen bij de scholen.
In het kader van dit traject vindt onderzoek plaats naar het draagvlak én naar de vormgeving van de maatregel onder zowel
schoolbesturen als gemeenten. In het onderzoek wordt geïnventariseerd wat de (vermeende) voor- en nadelen zijn (of als zodanig
worden ervaren). Aandachtspunten in het onderzoek zijn onder andere de randvoorwaarden waaraan een overheveling van de verantwoordelijkheid
zou moeten voldoen: financiën, (on)wenselijkheid van een overgangsregeling, ondersteuning van kleine scholen/schoolbesturen.
Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan dit betekenen dat het bij deze taak behorende budget uit het gemeentefonds
wordt gehaald en toegevoegd aan de lumpsum.
Als de voorgestelde maatregel wordt geëffectueerd, betekent dat niet alleen een gelijkschakeling van de regelgeving (primair
en voortgezet onderwijs worden gelijk behandeld), het betekent ook een vermindering van de administratieve lasten.
Over de aanpak en de vormgeving van het onderzoek is overeenstemming tussen OCW, BZK, FIN, de VNG, de po-raad en de vo-raad.
Na afronding van het onderzoek vindt in de loop van 2012 besluitvorming plaats. Zoals aangegeven in de bijlage bij het actieplan
«Basis voor presteren» is, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, effectuering van deze maatregelen voorzien per 2013.
In de motie wordt eveneens verzocht het budget voor groep 0-klassen in te zetten in de grote steden.
Het kabinet heeft met het Regeerakkoord extra middelen (€ 100 miljoen vanaf 2013: € 50 miljoen voor vve en € 50 mln voor schakelklassen
en zomerscholen) beschikbaar gesteld voor kinderen met een (risico op een) taalachterstand (doelgroepkinderen). Met voor-
en vroegschoolse educatie van goede kwaliteit en het effectief benutten en uitbreiden van leertijd (in de vorm van schakelklassen
en zomerscholen) worden de kansen van deze kinderen op een goede schoolloopbaan en maatschappelijke carrière vergroot. In
het licht van de motie Van Haersma Buma ga ik het extra geld gericht inzetten in de grote steden (G4 en G33) met een focus
op de aanpak van taalachterstanden bij kinderen onder de vier jaar. Met deze gerichte impuls verwacht het kabinet dat de grote
steden (G4 en G33) een forse verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie realiseren. Die kwaliteit kan onder
meer beter door meer opbrengstgericht te werken, professionalisering van de pedagogisch medewerkers, de inzet van hbo-geschoolde
medewerkers en een verbetering van de ouderbetrokkenheid. Daarom zal de minster van OCW voor de grote steden de kwaliteitseisen
voor de voorschoolse educatie aanscherpen. Aansluitend vraagt de minister van OCW de inspectie om hierop te monitoren. Met
de grote steden maakt de minister van OCW ook afspraken over maatregelen om meer doelgroepkinderen te bereiken. Al deze afspraken
intensiveert de minister van OCW qua opbrengsten en ze brengt zo meer focus aan in de besteding van het beschikbare budget
naar aanleiding van de motie. Een beperkt deel van het budget zet de minister van OCW in voor knelpunten en ondersteuning
van andere onderwijsachterstandengemeenten.
Het kabinet beschouwt de beide onderdelen van de aangehouden motie van Van Haersma Buma als ondersteuning van het beleid.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. P. H. Donner