Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2011
Op 8 november 2011 heeft uw Kamer de motie Brinkman c.s. (TK 2011–2012, 33 000 VI, nr. 45) aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om er voor te zorgen dat burgemeesters de politie zodanig inzetten dat de politie
bij grove schendingen van de openbare orde, onder dreiging van escalatie, niet de inzet van de (ME) politie achterwege laat,
vermindert of anderszins halfslachtig inzet.
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik u gezegd de motie te zien als een steun van uw Kamer in de rug van de burgemeesters
die een strak en sterk beleid op het gebied van de openbare orde moeten voeren. De burgemeester heeft immers op grond van
artikel 12 van de Politiewet 1993 het gezag over de politie indien zij optreedt ter handhaving van de openbare orde. De burgemeester
legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop hij uitvoering geeft aan deze taak.
Slechts in het uitzonderlijke geval dat door een (dreigende) ordeverstoring de veiligheid van de Staat in gevaar komt of de
betrekking van Nederland met andere mogendheden, dan wel zwaarwegende belangen van de samenleving kunnen worden geschaad kan
ik op grond van artikel 16, tweede lid, van de Politiewet 1993, de burgemeesters de nodige aanwijzingen geven met betrekking
tot het door hen ter handhaving van de openbare orde te voeren beleid.
Indien een dergelijke situatie zich voordoet zal ik niet aarzelen om de burgemeester zonodig een aanwijzing te geven. In alle
overige gevallen is het aan het lokale gezag om in overleg met de politie te bepalen welke inzet gerechtvaardigd is bij een
(dreigende) verstoring van de openbare orde.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten