33 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012

Nr. 140 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2012

Hierbij zend ik u mijn reactie op het verzoek van het lid van uw Kamer de heer De Lange naar aanleiding van een bericht in de Volkskrant van 7 maart 2012 met de titel «Hof VS stelt Shellzaak uit».

Op 3 februari 2012 hebben Nederland en het Verenigd Koninkrijk gezamenlijk een amicus curiae brief ingediend bij het Amerikaanse Hooggerechtshof in verband met een civielrechtelijke actie van een aantal Nigeriaanse burgers, waaronder Esther Kiobel, tegen Royal Dutch Petroleum.1 Een amicus curiae brief is een in het Nederlandse rechtssysteem niet bekende vorm voor het inbrengen van juridische opvattingen over geschillen die aan Amerikaanse rechters zijn voorgelegd. Dit houdt in dat niet-partijen, zoals in dit geval Nederland en het Verenigd Koninkrijk, een juridische visie geven op het geschil zonder als partij betrokken te zijn in de procedure. Dergelijke inbreng heeft tot doel relevante rechtsopvattingen te presenteren aan de Amerikaanse rechters opdat zij daar rekening mee kunnen houden bij het oordelen in een rechtszaak.

In de Kiobel zaak is een vraag aan de orde die handelt over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van Royal Dutch Petroleum voor vermeende betrokkenheid bij de schending van het internationaal recht, in casu schendingen van de rechten van de mens.

Het is uitzonderlijk (maar niet de eerste keer) dat Nederland optreedt in een buitenlandse rechtszaak zonder dat het daarbij partij is en een specifiek eigen belang heeft. In dit geval is daarvoor gekozen vanwege een algemeen belang, namelijk de bezorgdheid over de toepassing van Amerikaanse wetgeving, in dit geval de Alien Tort Statute, op activiteiten buiten de Verenigde Staten die geen wezenlijk verband houden met dat land. Het doel was het Amerikaanse Hooggerechtshof te attenderen op de extraterritoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving zonder basis in het internationale recht. Dit is nadelig voor Nederlandse onderdanen, zoals Nederlandse bedrijven die gebaat zijn bij rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van juridische verplichtingen bij zakelijke activiteiten in de Verenigde Staten.

De reikwijdte van Amerikaanse wetgeving is al langere tijd voorwerp van zorg van de regering en is al vele malen aan de orde geweest in overleg tussen Europese landen en de Verenigde Staten. Ook is op dit punt door Nederland eerder geïntervenieerd voor het Hooggerechtshof. Nederland heeft in 2004, samen met het Verenigd Koninkrijk en Ierland, een amicus curiae brief ingediend bij het Amerikaanse Hooggerechtshof over de extraterritoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving in een mededingingszaak ter ondersteuning van het standpunt van een Zwitsers bedrijf (Hoffmann-La Roche). De aanhoudende zorg over de extraterritoriale toepassing van wetgeving door de Verenigde Staten en consistentie in het uitdragen van de Nederlandse opvatting daarover zijn voor de regering reden geweest in de Kiobel zaak haar opvattingen kenbaar te maken aan het Amerikaanse Hooggerechtshof.

Op de vraag waarom de regering de Alien Tort Statute niet steunt, is het antwoord dat het ongebruikelijk is dat staten zich over de wetgeving van een vreemde staat uitspreken. Nederland heeft dat in dit geval ook niet gedaan. De inbreng in de Kiobel zaak heeft uitsluitend tot doel aan te geven wat de volkenrechtelijke grenzen zijn voor de toepassing door een Amerikaanse rechter van een Amerikaanse wet op een situatie zonder wezenlijk verband met de Amerikaanse rechtsorde.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal


X Noot
1

Voor de Brits-Nederlandse inbreng in de Kiobel-zaak, zie http://www.americanbar.org/publications/preview_home/10–1491.html.

Naar boven