Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 maart 2012
Hierbij zend ik u mijn reactie op het verzoek van het lid van uw Kamer de heer De
Lange naar aanleiding van een bericht in de Volkskrant van 7 maart 2012 met de titel
«Hof VS stelt Shellzaak uit».
Op 3 februari 2012 hebben Nederland en het Verenigd Koninkrijk gezamenlijk een amicus curiae brief ingediend bij het Amerikaanse Hooggerechtshof in verband met een civielrechtelijke
actie van een aantal Nigeriaanse burgers, waaronder Esther Kiobel, tegen Royal Dutch
Petroleum.1 Een amicus curiae brief is een in het Nederlandse rechtssysteem niet bekende vorm voor het inbrengen
van juridische opvattingen over geschillen die aan Amerikaanse rechters zijn voorgelegd.
Dit houdt in dat niet-partijen, zoals in dit geval Nederland en het Verenigd Koninkrijk,
een juridische visie geven op het geschil zonder als partij betrokken te zijn in de
procedure. Dergelijke inbreng heeft tot doel relevante rechtsopvattingen te presenteren
aan de Amerikaanse rechters opdat zij daar rekening mee kunnen houden bij het oordelen
in een rechtszaak.
In de Kiobel zaak is een vraag aan de orde die handelt over de civielrechtelijke aansprakelijkheid
van Royal Dutch Petroleum voor vermeende betrokkenheid bij de schending van het internationaal
recht, in casu schendingen van de rechten van de mens.
Het is uitzonderlijk (maar niet de eerste keer) dat Nederland optreedt in een buitenlandse
rechtszaak zonder dat het daarbij partij is en een specifiek eigen belang heeft. In
dit geval is daarvoor gekozen vanwege een algemeen belang, namelijk de bezorgdheid
over de toepassing van Amerikaanse wetgeving, in dit geval de Alien Tort Statute, op activiteiten buiten de Verenigde Staten die geen wezenlijk verband houden met
dat land. Het doel was het Amerikaanse Hooggerechtshof te attenderen op de extraterritoriale
toepassing van Amerikaanse wetgeving zonder basis in het internationale recht. Dit
is nadelig voor Nederlandse onderdanen, zoals Nederlandse bedrijven die gebaat zijn
bij rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van juridische verplichtingen bij zakelijke
activiteiten in de Verenigde Staten.
De reikwijdte van Amerikaanse wetgeving is al langere tijd voorwerp van zorg van de
regering en is al vele malen aan de orde geweest in overleg tussen Europese landen
en de Verenigde Staten. Ook is op dit punt door Nederland eerder geïntervenieerd voor
het Hooggerechtshof. Nederland heeft in 2004, samen met het Verenigd Koninkrijk en
Ierland, een amicus curiae brief ingediend bij het Amerikaanse Hooggerechtshof over de extraterritoriale toepassing
van Amerikaanse wetgeving in een mededingingszaak ter ondersteuning van het standpunt
van een Zwitsers bedrijf (Hoffmann-La Roche). De aanhoudende zorg over de extraterritoriale
toepassing van wetgeving door de Verenigde Staten en consistentie in het uitdragen
van de Nederlandse opvatting daarover zijn voor de regering reden geweest in de Kiobel
zaak haar opvattingen kenbaar te maken aan het Amerikaanse Hooggerechtshof.
Op de vraag waarom de regering de Alien Tort Statute niet steunt, is het antwoord dat het ongebruikelijk is dat staten zich over de wetgeving
van een vreemde staat uitspreken. Nederland heeft dat in dit geval ook niet gedaan.
De inbreng in de Kiobel zaak heeft uitsluitend tot doel aan te geven wat de volkenrechtelijke
grenzen zijn voor de toepassing door een Amerikaanse rechter van een Amerikaanse wet
op een situatie zonder wezenlijk verband met de Amerikaanse rechtsorde.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal