33 000 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2012

Nr. 66 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2012

Van 9 tot en met 16 februari bracht ik een bezoek aan de zes eilanden die samen het Caribisch deel van het Koninkrijk vormen. Deze beschrijving benadrukt dat het niet goed mogelijk is de eilanden als één groep te definiëren, mocht dat al wenselijk zijn. Ik heb mogen ervaren hoe ieder eiland zijn eigen cultuur, taal, sfeer en bevolkingssamenstelling heeft. Maar ook hoe ieder eiland zijn eigen uitdagingen en opgaven te vervullen heeft. Wat de eilanden gemeen hebben zijn zeer gedreven en betrokken burgers en politici die trots zijn op hun eiland. Ook ziet de overgrote meerderheid een meerwaarde van het Koninkrijksverband bij hun verdere ontwikkeling.

Met dit bezoek denk ik een basis te hebben gelegd om in goede samenwerking verbeteringen op de eilanden te realiseren. Ik heb gesproken met de gouverneurs, gezaghebbers, regeringen en eilandsbesturen, maar ook met oppositieleden, vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en tal van inwoners die de soms ingrijpende veranderingen van de laatste jaren aan den lijve hebben ondervonden. Ik heb daarmee een zo breed mogelijk beeld proberen te krijgen. Mijn algemene indruk is dat veel goed gaat, maar dat ook een aantal zaken beter kunnen.

Hieronder zal ik achtereenvolgens voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland nader ingaan op mijn ervaringen en de afspraken die ik heb kunnen maken. Ik wil benadrukken dat ik dit eerste bezoek met name heb gebruikt voor kennismaking en het opbouwen van de relaties.

Aruba

Op Aruba heb ik onder andere gesproken met minister-president Eman en de Raad van Ministers. Daarbij zijn tal van onderwerpen in algemene zin ter sprake gekomen, zoals de financiën, duurzame energie, sociale projecten en ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf. Speciale aandacht ging uit naar de raffinaderij op Aruba. Het Nederlandse kabinet spant zich hiervoor in en ik heb aangegeven dat Nederland desgevraagd advies en bijstand zal blijven bieden bij de pogingen de raffinaderij voor Aruba te behouden. Ook heb ik een bezoek gebracht aan San Nicolas, dat zeer afhankelijk is van de raffinaderij. Daar kreeg ik uitleg over het verbeteringsplan voor The Village.

Voorts heb ik met de minister-president het instellingsbesluit van het samenwerkingsprotocol tussen Nederland en Aruba getekend. Op 27 oktober 2011 hebben minister-president Eman en mijn voorganger het samenwerkingsprotocol ondertekend. Doel van het protocol is om een nieuwe impuls, op basis van een gelijkwaardige relatie en onderling vertrouwen, te geven aan de samenwerking tussen Nederland en Aruba. Gebieden waar de samenwerking geïntensiveerd zullen worden zijn bijvoorbeeld Bestuurlijke Vernieuwing, Openbare Financiën, Onderwijs, Cultuur, Wetenschap en Emancipatie, Zorg en Politie. Het Samenwerkingsprotocol komt onder andere voort uit de toekomstvisies die zijn geformuleerd door de regering van Aruba en de regering van Nederland.

Tevens heb ik afspraken gemaakt over de besteding van gelden die door Nederland zijn gestort in de periode tot en met 2009 in het Fondo Desaroyo Aruba (FDA). Ik heb bij deze gelegenheid afgesproken dat de projecten die via FDA gesubsidieerd worden uiterlijk op 1 juli 2015 administratief afgesloten moeten worden, waarna de definitieve afrekening uiterlijk eind 2015 plaatsvindt. Door deze afspraak wordt enerzijds het risico op onderbesteding kleiner gemaakt, anderzijds is er nu een duidelijk eindpunt voor de bestedingsmogelijkheid van deze restgelden afgesproken.

Curaçao

Het bezoek aan Curaçao stond met name in het teken van enkele belangrijke inhoudelijke zaken. Deze onderwerpen geven voor het Nederlandse kabinet en de Tweede Kamer aanleiding tot zorg. Ik heb tijdens het kennismakingsoverleg met de minister-president en de ministers van Justitie en Financiën op serieuze en indringende wijze hierover van gedachten kunnen wisselen. Hieronder bespreek ik dit puntsgewijs. Ik heb ook een bezoek gebracht aan de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied. Ik heb mij daar door de Commandant Caribisch Gebied in zijn functie als directeur van de kustwacht laten informeren over de belangrijke taken die de Kustwacht heeft op het gebied van opsporing, toezicht en dienstverlening, zoals bij drugsbestrijding, grensbewaking, douanetoezicht op zee, milieu- en visserijtoezicht en afhandelen van maritieme noodsituaties. Ik was onder de indruk van de vele taken die de Kustwacht uitvoert, de professionele organisatie die daar is opgebouwd en van de inzet en betrokkenheid van het personeel.

Onderzoek Transparency International

De regering van Curaçao heeft eind 2011 aangekondigd een internationaal erkende organisatie te verzoeken onderzoek te doen naar «de mogelijkheden tot bevordering van de deugdelijkheid van bestuur en van de waarborging van fundamentele rechten en vrijheden». Dit onderzoek zal als startpunt dienen voor «een traject van verbetering op alle noodzakelijke aspecten» (brief van 17 november 2011). Tijdens mijn bezoek heb ik met de regering van Curaçao gesproken over dit onderzoek. De regering heeft mij het volgende laten weten.

Er wordt een National Integrity System Assessment uitgevoerd, waarvoor de regering van Curaçao Transparency International (TI) heeft benaderd. Men heeft voor TI gekozen omdat deze organisatie vanuit een strikt onafhankelijke positie en een integrale benadering een dergelijke assessment zal kunnen verrichten met een reeds internationaal beproefde methodologie. De overeenkomst die gesloten wordt betreft qua vorm een Grant Agreement, waarin Curaçao als sponsor optreedt van een door TI op onafhankelijke wijze te verrichten onderzoek. Het onderzoek is door de regering van Curaçao geïnitieerd om op een meetbare manier inhoud te geven aan een van de vier strategische doelstellingen uit het regeerprogramma 2010–2014, namelijk de bevordering van good governance. De regering van Curaçao hecht er groot belang aan dat er een nulmeting plaatsvindt en er specifieke verbeterpunten kunnen worden geïdentificeerd waardoor de deugdelijkheid van bestuur in alle facetten van de Curaçaose overheid en de gemeenschap in zijn geheel kan worden bevorderd door concrete acties en doelstellingen. Voor een nadere toelichting op het onderzoek dat verricht gaat worden, verwijs ik graag naar de bijlage waarin een toelichting wordt gegeven op de methodologie.1

De regering van Curaçao heeft de besprekingen ter voorbereiding van een overeenkomst met TI afgerond. De accordering en ondertekening ervan wordt nog deze maand verwacht. De bedoeling is dat daarna de National Integrity System Assessment direct begint met het mobiliseren en trainen van de betrokken onderzoekers, zodat het hele traject inclusief het onderzoek, de sessies en de rapportage nog in 2012 kan worden afgerond. TI houdt op basis van eerdere ervaringen wel een slag om de arm met een uitloop naar maximaal een jaar tijd voor de volledige NIS en de rapportage.

Lekken van informatie

Tijdens het gesprek met de minister-president van Curaçao zijn ook de moties van het lid Van Raak c.s. (TK 2011–2012, 33 000 IV, nr. 23 respectievelijk TK 2011–2012, 33 000 IV, nr. 46) inzake het lekken van informatie uit de rijksministerraad, de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC) en de Belastingdienst Curaçao aan de orde geweest. Ik heb hierbij uw en mijn zorgen over deze gebeurtenissen overgebracht. Na dit gesprek heeft de minister-president hetgeen we bespraken, schriftelijk bevestigd.

De minister-president van Curaçao heeft aangegeven verschillende stappen te hebben ondernomen om herhaling te voorkomen. Zo worden de verslagen van de gevolmachtigde minister aan de minister-president niet meer verspreid onder adviseurs, wat eerder wel het geval was. Ook wordt bezien of de communicatie tussen de gevolmachtigde minister en de minister-president beter beveiligd kan worden. Bij de Veiligheidsdienst Curaçao is momenteel een reorganisatie gaande. De minister-president heeft mij mondeling over de voortgang van de reorganisatie van de VDC geïnformeerd. Gezien de vertrouwelijkheid die past bij deze organisatie, kan ik hier niet nader op ingaan. Wel kan ik u melden dat de minister-president heeft aangegeven dat Good Gouvernance en accountability binnen de VDC de volle aandacht hebben van de regering van Curaçao. En dat dit ook geldt voor de andere overheidsdiensten, de belastingdienst in het bijzonder. De minister-president van Curaçao gaf aan dat de Curaçaose regering door de incidenten gedwongen is om, zonder geweld te doen aan de transparantie, buitengewoon terughoudend en zorgvuldig met vertrouwelijke informatie om te gaan.

Zoals ik eerder (TK 2011–2012, 33 000 IV, nr. 49) heb aangegeven, betreft het zaken die vallen onder de verantwoordelijkheid van het autonome land Curaçao. Het is niet aan mij om een onderzoek hiernaar in te stellen en daarom heb ik beide moties eerder ontraden. De regering van Curaçao heeft zelf stappen ondernomen om dergelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen. Ik ga er dan ook vanuit dat ik u met bovenstaande informatie voldoende heb geïnformeerd met betrekking tot beide moties Van Raak.

Isla raffinaderij

Ik heb mij tijdens mijn bezoek aan Curaçao van verschillende zijden laten informeren over de Isla raffinaderij. Ik heb over de raffinaderij gesproken met de minister-president, met vertegenwoordigers van de overheids-NV Refineria di Kòrsou en met Stichting Schoon Milieu op Curaçao (SMOC). Ik heb tevens een bezoek gebracht aan de raffinaderij en een groot deel van het terrein van nabij mogen aanschouwen. Het belangrijkste dat nu voorligt is het Plan van Aanpak van de regering van Curaçao aangaande de toekomst van de raffinaderij. Dit zal volgens afspraak uiterlijk 31 mei 2012 vastgesteld moeten zijn. Ik heb van de regering de verzekering gekregen dat dit traject nog steeds op koers ligt.

Financiën (Curaçao en Sint Maarten)

Tijdens de begrotingsbehandeling van begrotingshoofdstuk IV is de motie van het lid Bosman c.s. (TK 33 000 IV, nr. 19) ingediend. De motie «verzoekt de regering de autonome landen Curaçao en Sint Maarten geen ondersteuning te geven in de vorm van directe begrotingssteun». De motie ondersteunt het beleid van het Kabinet. Na de laatste storting in 2012 aan fonds USONA zal geen directe of indirecte begrotingssteun meer plaats vinden. De samenwerkingsprogramma's lopen in de uitvoering van projecten nog wel door tot eind 2014. De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten biedt wel de mogelijkheid aan de landen – binnen gestelde normen van de Rijkswet – om geldleningen aan te gaan.

Ik heb uw Kamer recent de halfjaarrapportage van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) toegezonden. Deze rapportage is aan de orde gesteld in de rijksministerraad van 2 maart 2012. Daarbij heeft de rijksministerraad haar zorg uitgesproken over het structurele meerjarige beeld van de begrotingen van Curaçao en van Sint Maarten. Voor de begroting 2012 van Curaçao geldt dat er een sluitende begroting ligt, met een positief advies van het Cft. Voor de begroting 2012 van Sint Maarten geldt dat Sint Maarten op korte termijn een begroting zal aanbieden aan het Cft, zodat na toetsing door het Cft de rijksministerraad in mei daarover kan spreken.

Tevens heeft mijn voorganger u tijdens de Begrotingsbehandeling van H.IV toegezegd te zullen nagaan of de jaarrekening 2010 onder de Rijkswet financieel toezicht valt. De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten geldt vanaf 10-10-10. De rekening 2010 van het eilandgebied Curaçao tot 10 oktober en de jaarrekening van het land Curaçao vanaf diezelfde datum t/m 31 december is door het Cft ontvangen. Voor Sint Maarten is over het jaar 2009 een gebrekkige balans aanwezig. De jaarrekening over 2010 ontbreekt. Ook is er geen uitzicht op deze jaarrekening. Dit baart het Cft grote zorgen omdat hiermee geen eind- en beginbalans is vastgesteld. Het Cft is voornemens de Raad van ministers hierop formeel aan te spreken. De jaarrekening had formeel gezien reeds op 31 augustus 2011 aan het Cft aangeboden moeten zijn.

Ik acht de motie en de eerdere toezeggingen terzake financiën Curaçao en Sint Maarten als afgedaan. Uiteraard zal ik de Kamer blijven informeren, indien nieuwe ontwikkelingen zich voordoen.

Sint Maarten

Tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten heb ik een Ministerieel overleg gevoerd naar aanleiding van de vierde rapportage van de Voortgangscommissie Sint Maarten. Naast de Minister-president van Sint Maarten, was hierbij ook de minister van Justitie van Sint Maarten bij aanwezig. De stukken die tijdens dit overleg werden besproken zijn: de rapportage van de Voortgangscommissie en de uitvoeringsrapportages van de minister van Justitie, de minister van Algemene Zaken en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling, Milieu en Infrastructuur. Deze treft u in de bijlage aan.1

Tijdens het Ministerieel overleg heb ik geconcludeerd dat de uitvoering van het merendeel van de plannen van aanpak (vier van de zeven) naar wens verloopt. Wel heb ik mijn zorgen uitgesproken over de uitvoering van de plannen van aanpak die onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie vallen. Ik heb daar de minister van Justitie op aangesproken. Het risico bestaat dat een of meer van deze plannen niet binnen de gestelde twee jaar kunnen worden uitgevoerd. Het gaat daarbij met name om de plannen van aanpak met betrekking tot het politiekorps, de renovatie van de gevangenis en de opbouw van de landsrecherche. Mocht dit het geval blijken, dan zal de werkingsduur van de algemene maatregel van rijksbestuur «waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten» met twee jaar verlengd dienen te worden. Dit zal onderwerp van gesprek zijn in het komende Ministerieel overleg, dat voor eind maart/begin april gepland staat.

De volgende rapportage van zowel de Voortgangscommissie Curaçao als die van Sint Maarten verwacht ik in maart. Zodra over deze rapportages een Ministerieel Overleg heeft plaatsgevonden, zal ik uw Kamer opnieuw informeren.

Verder is met de Raad van Ministers van Sint Maarten in algemene zin over een verscheidenheid aan onderwerpen gesproken zoals de veiligheidssituatie, de overheidsfinanciën, de gezondheidszorg en het inter-eilandelijke verkeer.

Caribisch Nederland

Ik stuur u hierbij, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 6 februari jl. met de vaste commissie Koninkrijksrelaties, de tweede rapportage van de Rijksvertegenwoordiger. Tijdens mijn bezoek aan Caribisch Nederland had ik veel gelegenheid om met de burgers te praten. Het bovenliggende thema daarbij was de gevoelde afname in koopkracht door de sterk toegenomen prijzen. Met de bestuurders op de eilanden van Caribisch Nederland waren behalve de koopkracht ook de hoogte van de vrije uitkering en de samenwerking tussen de eilandoverheid en het Rijk belangrijke gespreksonderwerpen. Op Sint Eustatius speelde de uitbreiding van NuStar een nadrukkelijke rol in alle gesprekken. Als positieve ontwikkelingen op de drie eilanden werden vooral het onderwijs en de gezondheidszorg genoemd.

Ik heb aangegeven dat het belangrijk is dat gevoelens van mensen eerst gestaafd worden met onderzoek. De eerste resultaten van het onderzoek naar de koopkracht zijn besproken tijdens de Caribisch Nederland (CN)-week van 12–16 maart. In die week hebben de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland in Den Haag intensief overlegd met de verschillende vakdepartementen. Ook het onderzoek naar het referentiekader met betrekking tot de vrije uitkering is tijdens de CN-week besproken. Er zijn nog geen definitieve bestuurlijke afspraken over de koopkracht en de vrije uitkering gemaakt aangezien de Nederlandse regering zijn standpunt ten aanzien van de onderzoeken nog moet bepalen. Zoals toegezegd, ontvangt u de resultaten van het referentiekaderonderzoek en het standpunt van het kabinet vóór het meireces. In die brief zal ik ook nader ingaan op de resultaten van de CN-week.

Toezegging coördinatie Caribisch Nederland

Tijdens het Algemeen Overleg dat ik 6 februari met de vaste commissie Koninkrijksrelaties voerde, heb ik toegezegd terug te komen op de vraag hoe de samenhang in het rijksbeleid wordt geborgd, hoe dit wordt gecoördineerd en wat hierin de rol is van de Rijksvertegenwoordiger. Ik heb hier tijdens mijn laatste reis ook nadrukkelijk over gesproken met de Rijksvertegenwoordiger. De commissie Koninkrijksrelaties heeft hierover bovendien vele malen gesproken met mijn voorganger en is hierover ook door hem verschillende malen geïnformeerd. Een deel van deze toelichting is dan ook een herhaling van eerdere correspondentie.

Sinds 10-10-10 zijn de individuele bewindspersonen ieder voor hun eigen beleidsterreinen in Caribisch Nederland verantwoordelijk. Net als zij dat zijn voor het Europese deel van ons land. De Nederlandse regering heeft het stokje overgenomen van de Nederlands-Antilliaanse regering en de Nederlandse ministeries dat van de Nederlands-Antilliaanse ministeries. Wat dat betreft is de situatie voor eilandbewoners en -bestuurders vergelijkbaar met die van vóór de transitie. Toen hadden zij binnen hun land ook te maken met meerdere ministeries en niet met één minister die voor alles op de eilanden verantwoordelijk was.

De Nederlandse ministeries zijn (vrijwel) allemaal vertegenwoordigd in Caribisch Nederland. De vorm van vertegenwoordiging verschilt per departement. Het kan gaan om één of enkele all round beleidsmedewerkers, maar ook om medewerkers van uitvoerende diensten zoals de politie, brandweer, belastingdienst, IND, douane, sociale zaken etc. Deze «vooruitgeschoven posten» onderhouden contact met de eilandoverheid en met burgers maar hebben onderling ook veelvuldig contact om hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen. Hiertoe organiseert de Rijksvertegenwoordiger bovendien een wekelijks afstemmingsoverleg. Dat werkt goed. Het is echter een utopie om te denken dat er een situatie kan worden gerealiseerd waarbij iedere rijksambtenaar in Caribisch Nederland alles weet van de andere rijksambtenaren en hun activiteiten aldaar. Dat zou betekenen dat er te veel overlegd of vastgelegd zou worden en dat is niet efficiënt.

De vooruitgeschoven posten van de ministeries hebben natuurlijk ook veel contact met hun collega's in Den Haag. Op deze manier wordt de kennis en expertise van beleidsterreinen én specifieke kennis van en ervaring met de eilanden op een goede manier gecombineerd.

In Den Haag beschikt ieder ministerie over een coördinator Caribisch Nederland. Deze heeft kennis van de eilanden en onderhoudt primair het contact met de vooruitgeschoven post van hun ministerie en met het eilandbestuur. Deze coördinator is als het ware de link tussen Caribisch Nederland (inclusief de vooruitgeschoven post van het ministerie daar) en de rest van het ministerie in Den Haag. De verschillende coördinatoren stemmen hun activiteiten bovendien ook in Den Haag af met de andere departementen. Hiertoe bestaat een interdepartementale werkgroep Caribisch Nederland en Koninkrijksrelaties. Ik noem hierbij ook expliciet de Koninkrijksrelaties, gelet op de samenwerking die bestaat tussen (Caribisch) Nederland enerzijds en de andere landen van het Koninkrijk anderzijds.

De Nederlandse ministeries in Caribisch Nederland werken samen onder één naam: de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN). Daarbij maken zij gebruik van één gezamenlijke shared service organisatie, het bedrijfsvoeringonderdeel RCN/Centraal. Vaak wordt onterecht door deze Kamer verwezen naar RCN als ware het een coördinerende entiteit. De rijksdienst is de optelsom van alle aanwezige ministeries in Caribisch Nederland. De term RCN is dus te vergelijken met wat we in het Europese deel van Nederland het Rijk noemen.

De vooruitgeschoven post van de Nederlandse regering is de Rijksvertegenwoordiger. Deze heeft als bestuurder (dus géén ambtenaar) diverse bevoegdheden ter bevordering van goed bestuur op de eilanden. Zo zijn diverse besluiten van de openbare lichamen aan zijn goedkeuring onderworpen zoals o.a. benoemingsbesluiten van ambtenaren en de vaststelling van diverse in de WolBES aangeduide verordeningen. Ook kan de Rijksvertegenwoordiger besluiten van de openbare lichamen ter schorsing en vernietiging voordragen bij de verantwoordelijke bewindslieden. De rol van de Rijksvertegenwoordiger is daarnaast die van bestuurlijke schakel. Zowel om de samenwerking tussen Rijk en eiland te bevorderen als de samenwerking tussen de ministeries onderling. Hiertoe heeft de Rijksvertegenwoordiger bestuurlijk én ambtelijk contact met de ministeries in zowel Caribisch Nederland als in «Den Haag».

Hierbij heeft de Rijksvertegenwoordiger echter geen doorzettingsmacht. Dat zou niet passen binnen de parlementaire democratie die wij kennen in Nederland. Het kan niet zo zijn dat een Rijksvertegenwoordiger, die geen politieke verantwoording aflegt aan het parlement, beslissingen van bewindspersonen of het parlement – denk bijvoorbeeld aan de invoering van ethische wetgeving – zou herroepen. Wel kan de Rijksvertegenwoordiger adviseren over betere samenwerking, waarschuwen voor risico's en/of lokale besluiten voordragen voor vernietiging. Deze rol vervult hij reeds, en naar mijn mening met succes. Mede dankzij signalering en advisering door de Rijksvertegenwoordiger zijn zaken op het terrein van bijvoorbeeld fiscale wetgeving en gezondheidszorg door de verantwoordelijke ministeries ter hand genomen.

De rol van de minister van BZK is ten aanzien van Caribisch Nederland niet anders dan die van iedere andere vakminister. Waar ik als minister een coördinerende rol heb ten aanzien van de Koninkrijksrelaties (de relaties met de andere landen in het Koninkrijk), heb ik ten aanzien van Caribisch Nederland geen andere verantwoordelijkheden dan voor het Europese deel van ons land. Denk aan onderwerpen als politieke ambtsdragers, arbeidsvoorwaarden en pensioenen in de publieke sector, identiteitsbewijzen, de Kieswet, wonen, bouwen, etc.

Ook ben ik verantwoordelijk voor de bestuurlijke en financiële verhouding met de openbare lichamen. Net zoals ik voor het Europese deel van Nederland verantwoordelijk ben voor het stelsel van de Gemeente- en de Provinciewet en de financiële verhoudingswet ben ik wat Caribisch Nederland betreft verantwoordelijk voor het stelsel van de WolBES en de FinBES. Ook ben ik fondsbeheerder van het BES-fonds en in die zin verantwoordelijk voor (een deel van) de financiering van de eilandelijke taken. De openbare lichamen zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de bij hen neergelegde taken.

Ik ben niet voornemens voor te stellen om voor Caribisch Nederland de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Kabinet te veranderen. Als Kamer kunt u zich richten tot de bewindspersoon die voor een specifiek beleidsterrein verantwoordelijk is. Ik ben overigens net als mijn voorganger bereid om te dienen als loket voor de eilanden indien zij hun weg richting het correcte ministerie niet weten te vinden.

Toezegging inzet Rijksambtenaren

Ik heb de vaste commissie Koninkrijksrelaties toegezegd om terug te komen op het aantal rijksambtenaren dat binnen de ministeries in Den Haag werkzaam is ten behoeve van Caribisch Nederland. De Kamer heeft ook per motie (33 000 IV, nr. 28) van de leden Hachchi, Van Dam en Van Gent gevraagd om inzage in het aantal ambtenaren. Die motie was breder en richtte zich vooral op de uitgaven van departementen (de uniforme presentatiewijze en het totaaloverzicht). U bent per brief (33 000 IV, nr. 43) geïnformeerd over het feit dat het kabinet hier ten aanzien van de rijksbrede uitgaven uitvoering aan geeft.

Voor wat betreft het aantal Haagse rijksambtenaren verwijs ik u terug naar het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (33 000 H, nr. 5) naar aanleiding van de begroting van het BES-fonds. Toen heeft voormalig minister Donner u aangegeven dat het kabinet een dergelijke specificatie niet kan geven.

De inzet van rijksambtenaren wordt niet bepaald naar regio, maar naar beleidsterrein. Een verantwoordelijkheid voor een beleidsterrein geldt voor heel Nederland. Dus ook het Caribisch deel van Nederland. Voor elke directie en afdeling binnen de rijksoverheid geldt dat deze óók verantwoordelijk is voor het beleid ten aanzien van Caribisch Nederland. Het aantal uren of dagen dat een specifieke medewerker met een specifiek openbaar lichaam of een specifieke gemeente bezig is, wordt als zodanig niet geregistreerd.

Het aantal vliegbewegingen was geen onderdeel van eerder genoemde motie, maar kwam wel aan de orde tijdens het Algemeen Overleg van 6 februari jl. (Kamerstuk 33 000 IV, nr. 60) In het hierboven genoemde Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden heeft voormalig minister Donner u aangegeven niet te beschikken over een centraal register van (geplande) reisbewegingen en (begrote) onkosten van reizen naar Caribisch Nederland door rijksambtenaren. De minister van BZK heeft geen coördinerende verantwoordelijkheid om voor zo’n rijksbreed register zorg te dragen. De afweging om wel of niet af te reizen is er één die elk ministerie voor zich maakt op basis van hetgeen op het betreffende beleidsterrein speelt. De verschillende departementen maken in hun begroting inzichtelijk hoeveel geld beschikbaar is voor apparaatskosten. Reisbewegingen maken hier onderdeel van uit. Van een gedetailleerde uitsplitsing van deze apparaatskosten is in de begroting geen sprake. Over reizen, laat staan specifiek die naar Caribisch Nederland, wordt niet apart gerapporteerd. Het kabinet is ook niet voornemens een dergelijke specificatie van reizen naar Caribisch Nederland in de toekomst in de begrotingen aan te brengen. Dit past niet binnen de afspraken met de Kamer over Verantwoord Begroten.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven