32 855 Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden

Nr. 21 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 september 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel I, onderdeel C, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca

Na artikel 3:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:1a Overgang bevallingsverlof

1. Indien tijdens het bevallingsverlof de vrouwelijke werknemer overlijdt en een akte van geboorte van haar kind is opgemaakt heeft haar partner, indien deze werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, recht op het resterende bevallingsverlof met behoud van loon.

2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als partner aangemerkt degene die:

a. ten tijde van het overlijden van de moeder met haar was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan; of

b. het kind heeft erkend.

3. De duur van het resterende bevallingsverlof wordt berekend overeenkomstig artikel 3:1, derde en vijfde lid.

4. De partner, die werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, heeft ook recht op verlof met behoud van loon, indien de moeder van het kind een gelijkgestelde was als bedoeld in artikel 3:6, een zelfstandige of een beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3.

5. De werkgever kan het op grond van het eerste of vierde lid voldane loon binnen zes weken na afloop van het resterende bevallingsverlof in rekening brengen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever verstrekt genoemd instituut een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder. Het loon wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.

6. Indien de moeder gelijkgestelde, zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst was, wordt de duur van het verlof gelijkgesteld aan de duur van het resterende recht op uitkering, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3. Indien de moeder geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, eindigt het verlof van de partner tien weken na de dag waarop het kind is geboren. Artikel 3:1, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. De partner meldt het overlijden van de moeder en de opname van het verlof uiterlijk op de tweede dag volgend op haar overlijden bij zijn werkgever. De partner verstrekt de werkgever binnen vier weken na het overlijden van de moeder een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder.

2

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

E

In artikel 3:3 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. De werknemer die op grond van artikel 3:1 of 3:1a verlof geniet meldt de werkgever de dag waarop het kind vanwege zijn medische toestand tijdens het voornoemde verlof in het ziekenhuis is opgenomen alsmede wanneer de opname is beëindigd. Uiterlijk op de laatste dag van het in de eerste zin bedoelde verlof geeft het ziekenhuis op verzoek van de werknemer een verklaring af, waarin de gehele duur van de opname van het kind in het ziekenhuis tijdens het verlof staat vermeld. De werknemer verstrekt deze verklaring onverwijld aan de werkgever.

3

Na artikel I, onderdeel E, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

In de artikelen 3:4 en 3:5, tweede lid, wordt «de artikelen 3:1 en 3:2» vervangen door: de artikelen 3:1, 3:1a en 3:2.

4

Artikel I, onderdeel M, wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor onderdeel 1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

01. Het opschrift komt te luiden: Recht op uitkering voor de zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst en de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

10. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft, indien de moeder overlijdt tijdens de periode, waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 3:7, 3:8 of 3:18, recht op uitkering gedurende het resterende aantal weken waarover voor de moeder nog recht op uitkering zou bestaan, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.

11. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft recht op uitkering, indien de moeder, die geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, overlijdt voordat tien weken na de dag van de geboorte van het kind zijn verstreken. Het recht bestaat vanaf de dag van overlijden en eindigt tien weken na de dag van de geboorte van het kind, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.

5

Artikel I, onderdeel N, komt te luiden:

N

Aan artikel 3:22 worden drie leden toegevoegd, luidende:

3. De aanvraag voor de uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, doet de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, uiterlijk twee weken na de datum van het overlijden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij de aanvraag wordt een afschrift van de akte van overlijden van de moeder en van de akte van geboorte van het kind gevoegd.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, afwijken van de termijn bedoeld in het derde lid.

5. De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.

6

Na artikel I, onderdeel N, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Na

Aan artikel 3:23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De uitkering in verband met het overlijden van de moeder bedraagt voor de partner, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, 100% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

7

Artikel I, onderdeel O, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «wijziging van de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur in verband met vergroting van de gebruiksmogelijkheden van deze wetten, alsmede technische aanpassing van de Arbeidstijdenwet en actualisering van het overgangsrecht met betrekking tot de Wet arbeid en zorg (Stb. ...) vervangen door: modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. ...).

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het recht op verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, en het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, zijn van toepassing op de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, indien de moeder bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in artikel 3.18 geniet, ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ca, van de Wet van ............. houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. ...) en de moeder na dat tijdstip overlijdt.

8

Onderdeel Sa komt te luiden:

Sa

In artikel 5:13, tweede lid, wordt «niet langer levensbedreigend ziek is» vervangen door: niet langer in een omstandigheid verkeert als bedoeld in artikel 5:9.

9

Artikel I, onderdeel Va, wordt als volgt gewijzigd:

De eerste zin van artikel 6.6, eerste lid, komt te luiden:

De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste lid of vierde lid, of het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid.

10

Onder vernummering van artikel VI tot artikel VIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel VI

Artikel 670 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorts niet opzeggen gedurende de periode dat hij verlof geniet als bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, van de Wet arbeid en zorg.

2. In het zevende lid, wordt «zijn recht op» vervangen door: zijn recht op verlof als bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, van de Wet arbeid en zorg, zijn recht op.

Artikel VII

Artikel 115, eerste lid, onder c, van de Wet financiering sociale verzekeringen komt te luiden:

c. de op grond van artikel 3:1a en hoofdstuk 3, afdeling 2 van de Wet arbeid en zorg te betalen vergoedingen en uitkeringen;.

Toelichting

Algemeen

Via deze derde nota van wijziging, die wordt ingediend mede namens de Ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie, stelt de regering een regeling voor van overgang van het resterende bevallingsverlof en uitkeringsrecht aan de partner ingeval van sterfte van de moeder tijdens de periode van bevallingsverlof.

Naar aanleiding van Kamervragen van de leden Van Hijum en Heerma (beiden CDA) over de overdracht van bevallingsverlof bij het overlijden van de moeder is de Tweede Kamer bij brief van 15 januari 2014 geïnformeerd over de toezegging om hierover in gesprek te gaan met sociale partners en te bezien of de wettelijke verlofmogelijkheden in deze gevallen toereikend zijn. Ook is tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen van 5 en 6 maart 2014 toegezegd te bezien of een wettelijke regeling voor overgang van bevallingsverlof gewenst is ingeval van overlijden van de moeder bij de geboorte van het kind.

Zoals aangegeven in de begeleidende brief bij de tweede nota van wijziging bij het Wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden, is het naar het oordeel van de regering wenselijk een wettelijke regeling te treffen voor deze situaties. Blijkens onderzoek betreft dit circa 24 gevallen per jaar. Het overlijden van de moeder bij de geboorte van een kind is een ingrijpende gebeurtenis met grote gevolgen in zowel emotionele als praktische zin. Er is sprake van een plotseling verlies; tegelijkertijd dient er voor het kind te worden gezorgd en zal op zeker moment het werk moeten worden hervat.

Het combineren van rouw en werk is niet beperkt tot deze bijzondere situatie; wanneer een naaste overlijdt zal het in alle gevallen voor de nabestaande moeilijk zijn de draad weer op te pakken. Hiervoor is in de eerste plaats essentieel dat tussen werkgever en werknemer goede, op maat gesneden afspraken kunnen worden gemaakt. Het in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerde onderzoek Rouw en Werk laat zien dat hierin nog veel winst kan worden geboekt. Het bevorderen van het gesprek in dit soort situaties maakt dan ook deel uit van het actieplan Psychosociale Arbeidsbelasting.

In de bijzondere situatie dat de moeder overlijdt bij of vlak na de geboorte is sprake van een aanvullende complicatie, omdat het pasgeboren kind zorg nodig heeft. Om de gezondheid van moeder en kind te borgen heeft de moeder recht op bevallingsverlof na de geboorte. Indien de moeder overlijdt vervalt dit recht; de zorgbehoefte van het pasgeboren kind blijft echter bestaan. Vanwege de zeer jonge leeftijd van het kind is dagopvang in deze situatie vaak geen optie. Om de gezondheid van het kind te borgen dient er naar de mening van de regering een wettelijke regeling te bestaan voor overgang van het verlof- en uitkeringsrecht van de moeder naar de partner.

Rechthebbenden

De persoon aan wie het verlof wordt overgedragen moet juridisch ouder zijn van het kind. De partner is van rechtswege ouder indien er sprake is van een huwelijk met de moeder van het kind of van een geregistreerd partnerschap. Naast huwelijk of geregistreerd partnerschap is een persoon ook juridisch ouder van het kind wanneer hij het kind heeft erkend. Hiermee is aangesloten bij de relevante begrippen uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

In afwijking van het kraamverlof (artikel 4:2 van de Wet arbeid en zorg: hierna Wazo) zijn personen die geen juridisch ouder zijn uitgesloten van overgang van het resterende bevallingsverlof van de overleden moeder. De redenen om de kring van rechthebbenden te beperken tot ouders zijn ten eerste het feit dat de grondslag voor de overgang van het verlof is gelegen in de noodzaak van zorg voor het kind en ten tweede de controleerbaarheid door het UWV. In deze gevallen bestaat er geen juridische relatie tussen het kind en de partner en dus ook geen verplichtingen uit hoofde van het ouderlijk gezag. Er bestaan alleen zorgverplichtingen als er sprake is van ouderlijk gezag.

Voorts is van belang dat de juridische ouder van het kind werknemer moet zijn in de zin van artikel 3:6 van de Wazo, dan wel als werknemer wordt beschouwd in de zin van artikel 4 of 5 van de Ziektewet of zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 3:17 van de Wazo. Van de regeling zijn uitgesloten ouders die wel werknemer zijn maar niet verzekerd zijn op grond van artikel 6, eerste lid, van de Ziektewet. Het betreft hier onder meer directeur-grootaandeelhouders en vrijwillige politie en brandweer. Deze groepen vallen buiten de werkingssfeer van de Ziektewet en daarmee van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg.

Ook publieke ambtsdragers vallen hierbuiten. Voor hen bestaan afzonderlijke regelingen rond zwangerschap en bevalling. Het treffen van een vergelijkbare regeling voor deze groep vergt een apart wetstraject waarvoor in bepaalde gevallen een tweederde meerderheid in de Staten-Generaal is vereist. In overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal worden bezien of en hoe voor deze groepen een vergelijkbare regeling kan worden gecreëerd.

Verlofrecht

In het geval dat een vrouwelijke werknemer gedurende het bevallingsverlof overlijdt en haar kind levend ter wereld is gekomen, kan het recht op verlof overgaan op de andere juridische ouder, mits deze werknemer is in de zin van de Ziektewet. Een verlofrecht voor de partner ontstaat tevens indien de overledene gelijkgestelde of zelfstandige was, en er dus geen verlofrecht bestond maar uitsluitend recht op uitkering. Ook in die situaties zal immers moeten worden geborgd dat de partner zorg kan verlenen. Het verlofrecht voor de partner wordt gelijkgesteld aan de resterende duur van de uitkering van de overledene.

Ook indien de overledene geen recht had op verlof of uitkering (bijvoorbeeld omdat zij niet werkzaam was of omdat zij niet verzekerd was op grond van de Ziektewet) ontstaat bij overlijden een verlofrecht voor de partner. Ook in deze gevallen zal de partner immers zorg moeten verlenen. Omdat in deze gevallen geen resterende verlofduur kan worden berekend, is ten aanzien van deze situaties bepaald dat het verlofrecht eindigt de dag nadat het kind de leeftijd van tien weken heeft bereikt of zou hebben bereikt als het eerder komt te overlijden. Dit sluit aan bij de reguliere duur van het bevallingsverlof (zie artikel 3:1, derde lid, van de Wazo).

Anders dan bij het reguliere zwangerschaps- en bevallingsverlof geldt bij het overgedragen verlof een loondoorbetalingsplicht voor de werkgever. Deze kan het doorbetaalde loon vervolgens in rekening brengen bij het UWV. Achtergrond van deze afwijkende systematiek is gelegen in de uitvoerbaarheid voor het UWV. Het bijzondere karakter van deze regeling brengt met zich mee dat deze handmatig dient te worden uitgevoerd. Een systeem van loondoorbetaling gecombineerd met een vergoeding van het loon door het UWV draagt bij aan een eenvoudige en doelmatige uitvoering.

Rechtsgevolgen in het BW

Met deze nota van wijziging wordt ook een wijziging in titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek aangebracht. In artikel 670 is op twee plaatsen een ontslagverbod opgenomen ten aanzien van de werknemer die gebruik maakt van het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste en vierde lid, van de Wet arbeid en zorg.

In het BW en andere wetten zijn meer bepalingen opgenomen die verband houden met de bevalling c.q. het bevallingsverlof. Dergelijke bepalingen komen met name voort uit de verzekeringsgedachte (bijvoorbeeld in de Ziektewet, Wajong, WIA en WW) of hebben als invalshoek de bescherming van de bijzondere positie van moeder of kind na de bevalling (bijvoorbeeld in de gelijkebehandelingswetgeving). Vanwege die bijzondere achtergrond zijn dergelijke bepalingen niet aangepast. Op de bijzondere positie van publieke ambtsdragers is hiervoor reeds ingegaan.

Vergoeding- en uitkeringsrecht

De werkgever van een werknemer op wie het verlof is overgegaan dient het loon door te betalen gedurende de periode van het resterende bevallingsverlof. Hij kan vervolgens binnen zes weken na afloop van het verlof het doorbetaalde loon in rekening brengen bij het UWV. Op deze wijze wordt geborgd dat de werkgever, behoudens het voorschieten van het loon, geen financieel nadeel ondervindt van de overgang van het verlof. Indien de partner een zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of indien hij op grond van artikel 4 en 5 van de Ziektewet als werknemer wordt beschouwd, kan hij zelf bij het UWV een uitkering aanvragen. Omdat deze werkenden geen werkgever hebben, kan er geen sprake zijn van een plicht tot loondoorbetaling en van vergoeding van het loon door het UWV. Met het oog op een doelmatige uitvoering is de uitkering voor deze groepen in alle gevallen vastgesteld op 100% van het wettelijk minimumloon.

Personen die als werknemer worden beschouwd in de zin van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet (met uitzondering van de artikelen 4 en 5) kunnen geen gebruik maken van de regeling. Dit betreft uitkeringsgerechtigden. Een handmatige omzetting van de ene uitkeringsgrond naar de andere wordt vanuit uitvoeringsoogpunt als ondoelmatig beoordeeld, temeer omdat deze groep reeds uitkeringsrechten geniet en in beginsel beschikbaar is om voor het kind te zorgen. Om deze beschikbaarheid in alle gevallen te borgen zal voor deze groep een ontheffing van de sollicitatieplicht worden gerealiseerd. Hiervoor zal lagere regelgeving moeten worden aangepast.

Budgettaire consequenties, uitvoeringskosten en administratieve lasten

Omdat dit voorstel ziet op een zeer beperkte groep van personen zijn zowel de budgettaire gevolgen als de administratieve lasten samenhangend met dit voorstel verwaarloosbaar.

Artikelsgewijs

Onderdeel 1

Met dit onderdeel wordt voorgesteld om na artikel 3:1 een nieuw artikel in de Wazo op te nemen, te weten artikel 3:1a.

Artikel 3:1a

Dit artikel regelt in het eerste lid de overgang van het bevallingsverlof van de moeder van het kind aan de partner, die werknemer is, als de moeder op enig moment tijdens het bevallingsverlof overlijdt. Bevallingsverlof kan alleen overgaan als de moeder recht heeft op dat verlof. In verband daarmee regelt het vierde lid afzonderlijk verlofrechten voor partners van overleden moeders die gelijkgestelden, beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst of zelfstandigen waren of die geen recht op bevallingsverlof of uitkering van het UWV hadden. Voor deze partners wordt een nieuw verlofrecht in het leven geroepen bij het overlijden van de moeder tijdens het bevallingsverlof en een uitkering in verband met de bevalling binnen tien weken na de geboorte van het kind. In dit geval kan de partner, die werknemer is, verlof opnemen en ontstaat er voor de werkgever een loondoorbetalingsplicht. Dit wordt achteraf gecompenseerd door het UWV.

De partner van de moeder kan ook gebruik maken van het resterende bevallingsverlof c.q. het zelfstandige recht op verlof als de moeder op een later moment tijdens het bevallingsverlof overlijdt. De reden van het overlijden van de moeder doet niet ter zake. Indien naast de moeder ook het kind op enig moment tijdens het bevallingsverlof overlijdt, blijft het verlof in stand. Hier is om praktische redenen voor gekozen. In het geval het kind levenloos ter wereld komt, wordt geen geboorteakte opgemaakt (zie artikel 1:19i BW). Overlijdt het kind voor de geboorteaangifte dan wordt er een akte van geboorte en van overlijden opgemaakt. Alleen in het laatste geval is er recht op verlof.

In het tweede lid van artikel 3:1a is opgenomen wie als partner van de moeder wordt aangemerkt. Hierbij wordt uitgegaan van het juridisch ouderschap. Als partner van de moeder van het kind wordt aangemerkt degene met wie de moeder ten tijde van haar overlijden was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan. Voorts valt daaronder degene die het kind heeft erkend. Erkenning van het kind kan zowel voor als na de geboorte plaatsvinden. Juridisch ouderschap kan ook ontstaan via gerechtelijke vaststelling. Deze procedure vindt echter plaats tegen de wil van de partner; redelijkerwijs kan derhalve worden aangenomen dat deze geen belang heeft bij het opnemen van verlof ingeval van overlijden van de moeder. Deze groep valt derhalve buiten de werkingssfeer van de regeling.

Het derde lid geeft aan op welke wijze de duur van het bevallingsverlof wordt berekend. Dit geschiedt overeenkomstig artikel 3:1, derde en vijfde lid, derhalve op dezelfde wijze als waarop het bevallingsverlof voor de moeder wordt berekend. Op grond van artikel 3:1, vijfde lid, wordt daarbij in voorkomende gevallen rekening gehouden met het zogenoemde couveuseverlof.

Het vierde lid bevat een nieuw verlofrecht voor partners, indien de overleden moeder gelijkgestelde, beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of zelfstandige was of indien zij geen recht had op bevallingsverlof of- uitkering. Dit verlof geldt als het kind levend ter wereld is gekomen. In het zesde lid is geregeld dat de duur van het verlof gelijk is aan de duur van de uitkering die door het UWV aan de partner wordt verstrekt. Als de moeder niet werkzaam was, was er geen sprake van bevallingsverlof of een -uitkering. In dat geval wordt voor de berekening van de duur van het verlof van de partner uitgegaan van tien weken. Dit kan langer zijn als er sprake is van het zogenoemde couveuseverlof. Als de moeder tijdens het bevallingsverlof overlijdt kan de duur van het verlof ook korter zijn dan tien weken.

De partner moet zijn werkgever het overlijden van de moeder en de opname van het verlof melden uiterlijk op de tweede dag volgend op het overlijden van de moeder. Hier is aansluiting gezocht bij de meldingsplicht van een reguliere bevalling (artikel 3:3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wazo). Het gaat om een melding en niet om een verzoek om verlof op te nemen. Er is derhalve geen instemming van de werkgever vereist. Deze melding geeft de werkgever de mogelijkheid organisatorische maatregelen te treffen. Na afloop van het verlof kan de werkgever binnen zes weken een declaratie indienen bij het UWV om het loon (bruto) vergoed te krijgen; dit is geregeld in het vijfde lid. Onder loon vallen loonelementen als SV-premies, werkgeversheffing Zorgverzekeringswet, werkgeversbijdrage pensioenpremie en opgebouwde rechten voor vakantiegeld en een eindejaarsuitkering. In principe wordt voor de betaling door het UWV geen beschikking opgesteld. Dit kan anders zijn als verwacht kan worden dat de werkgever bezwaar zal maken tegen de (hoogte van de) betaling, dan wel niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor de betaling.

Onderdeel 2

Deze wijziging zorgt ervoor dat de melding op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 3:3, dat het kind in het ziekenhuis is opgenomen en het ziekenhuis weer verlaat, ook door de partner kan worden gedaan bij overlijden van de moeder.

Onderdeel 3

Dit betreft een technische aanpassing van de artikelen 3:4 en 3:5. Voor het overgegane bevallingsverlof of het zelfstandige recht op verlof in verband met het overlijden van de moeder gelden dan voor de compensatie met vakantiedagen en de mate van gebondenheid dezelfde voorschriften als bij het (zwangerschaps- en) bevallingsverlof.

Onderdelen 4 tot en met 6

De wijzigingen in de onderdelen 4 tot en met 6 zien op het recht op uitkering van de partner die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking op grond van artikel 4 of 5 van de Ziektewet. Voor al deze categorieën geldt dat wanneer de moeder is overleden tijdens het recht op uitkering vanwege haar bevalling (op grond van artikel 3:7, 3:8 of 3:18 van de Wazo), de partner, gedurende de resterende termijn van de uitkering waarop de moeder recht zou hebben gehad, een recht krijgt op uitkering. Wanneer de moeder geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, heeft de partner recht op een uitkering totdat er tien weken zijn verstreken na de dag van geboorte van het kind.(met een mogelijke verlenging vanwege het zogenoemde couveuseverlof).

Het tiende en elfde lid van artikel 3:18 vormen de grondslag voor het recht op uitkering van de partner van wie de moeder van zijn levend geboren kind is overleden.

Voor de zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of degene wiens arbeidsovereenkomst gelijk is gesteld met een dienstbetrekking, geldt dat de aanvraag voor de uitkering binnen twee weken na het overlijden van de moeder bij het UWV moet worden ingediend. Het UWV heeft de ruimte om in bijzondere gevallen ten gunste van de partner af te wijken van de termijn opgenomen in artikel 3:22, derde lid.

Tenslotte wordt voor de hoogte van de uitkering aangesloten bij het minimumloon. De uitkering bedraagt 100% van het minimumloon. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is van toepassing. Dit wordt geregeld in het nieuwe vierde lid van artikel 3:23.

Onderdeel 7

In het overgangsrecht wordt geregeld dat het recht op verlof en het recht op uitkering bij overlijden van de moeder van toepassing zijn indien het verlof of de uitkering is ingegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel en de moeder na het tijdstip van inwerkingtreding daarvan komt te overlijden. Tevens is een technische correctie van de aanduiding van de wet ingevoegd.

Onderdeel 8

Dit onderdeel betreft een technische correctie van de wijzigingsopdracht die met de tweede nota van wijziging is doorgevoerd.

Onderdeel 9

Met de tweede nota van wijziging is artikel 6:6 Wazo betreffende de intrekking of wijziging van de melding van het ouderschapsverlof aangepast. Dit onderdeel regelt dat de werkgever moet instemmen met het verzoek van de werknemer om het ouderschapsverlof niet te laten ingaan of niet voort te zetten als er sprake is van opname van het resterende bevallingsverlof of het zelfstandige recht op verlof bij het overlijden van de moeder.

Onderdeel 10

Met artikel VI wordt artikel 670 van Boek 7 van het BW aangepast. Het gaat hier om de ontslagbescherming (twee opzegverboden) van de werknemer die gebruik maakt van het overgedragen of het zelfstandige recht op verlof in verband met het overlijden van de moeder.

De wijziging die met artikel VII wordt voorgesteld in de Wet financiering sociale verzekeringen regelt dat vergoedingen op grond van artikel 3:1a van de Wazo, net zoals de overige uitkeringen op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wazo, ten laste komen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven