Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2016
De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft mij verzocht om een reactie
op het artikel «Het einde van de woningbouwvereniging», waarin wordt ingegaan op gevolgen
van de nieuwe Woningwet voor woningbouwverenigingen. Mijn reactie op het betreffende
krantenartikel treft u hierna aan.
De Woningwet bepaalt dat bestuurders (artikel 25, eerste lid) en commissarissen (artikel
30, tweede lid) die niet reeds bij de akte van oprichting zijn aangewezen, worden
benoemd door de Raad van Toezicht van de toegelaten instelling (hierna: corporatie).
Reeds in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Herzieningswet toegelaten
instellingen volkshuisvesting1 (hierna: Herzieningswet) is deze benoemingsbevoegdheid voor de Raad van Toezicht
(hierna: RvT) opgenomen. De Novelle2 heeft daarin geen wijzigingen aangebracht.
Voor corporaties die een woningbouwvereniging zijn, geldt derhalve op grond van de
Woningwet dat bestuurders en commissarissen niet door de Algemene Vergadering (hierna:
AV), maar door de RvT worden benoemd. Dit wijkt af van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
waarin is bepaald dat het bestuur van een vereniging door de Algemene Vergadering
wordt benoemd (waarvan overigens op grond van de statuten van de vereniging kan worden
afgeweken).
In de toelichting op de Herzieningswet is aangegeven dat sprake is van een aantal
aanvullingen en wijzigingen op het verenigingenrecht voor corporaties. Deze aanvullingen
zijn gemotiveerd vanuit het feit dat corporaties handelen met maatschappelijk bestemd
vermogen, waarbij de rijksoverheid een extra verantwoordelijkheid heeft ten aanzien
van de wijze waarop corporaties omgaan met dat vermogen.
De aanvullingen en wijzigingen zijn in de Herzieningswet opgenomen omdat zich in het
verleden bij woningbouwverenigingen meerdere malen situaties hebben voorgedaan waarbij
de interne governance te wensen overliet en leidde tot een impasse tussen de leden
van de vereniging (AV) en het bestuur van de corporatie enerzijds en de RvT anderzijds,
waarbij maatregelen door de externe toezichthouder zijn opgelegd.
Dat de Woningwet afwijkt van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, betekent niet dat
de AV geen enkele invloed heeft binnen de corporatie. Dit is mede afhankelijk van
wat daarover in de statuten is geregeld. Huurders kunnen overigens invloed uitoefenen
doordat huurdersorganisaties onder meer bevoegd zijn om commissarissen voor te dragen
voor benoeming (ten minste eenderde, ten hoogste de helft van het totaal aantal commissarissen
in de RvT).
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok