Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 32820 nr. 78 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 32820 nr. 78 |
Vastgesteld 17 juni 2013
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 10 juni 2013 inzake de beleidsreactie op de «Museumbrief. Samen werken, samen sterker» (Kamerstuk 32 820, nr. 77).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk
1 |
Herkent u de door de Raad voor Cultuur gesignaleerde problematiek (versnippering, teveel in depot, teveel overheidslagen door elkaar) in relatie tot de door de Raad geformuleerde alternatieve maatregelen? Zoals ik aangeef in mijn museumbrief, ben ik het in grote lijnen eens met de analyse van de Raad van Cultuur, maar maak ik op onderdelen andere beleidskeuzes. |
2 |
Blijft de autonomie van gemeenten ten aanzien van de door gemeenten gesubsidieerde musea gewaarborgd? In het specifiek ten aanzien van de LAMO1? De autonomie van gemeenten blijft gewaarborgd. Ik wil wel bewerkstelligen dat lokale overheden zorgvuldige besluiten nemen. Om die reden wil ik regelen dat bij een voorgenomen besluit tot afstoting, een expertadvies wordt ingewonnen. Overigens beschik ik ook nu reeds over de mogelijkheid besluiten van gemeenten en provincies voor vernietiging voor te dragen. Met mijn voorgestelde beleid beoog ik nader vorm te geven aan deze bevoegdheid, waarmee de rechtszekerheid voor andere overheden wordt vergroot. Indien een advies van deskundigen aangeeft dat een collectiedeel niet van landelijke betekenis is, kunnen gemeenten hun afstotingsbesluit ten uitvoer brengen zonder risico op vernietiging van dat besluit. |
3 |
Hoe verhouden uw voornemens in de Museumbrief zich tot de 18 musea die via andere departementen dan OCW2 subsidie ontvangen, mede in het licht van de recente ontwikkelingen omtrent het Geldmuseum en het Tropeninstituut? De andere departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de subsidie die zij aan musea verstrekken. De Museumbrief brengt daarin geen verandering. |
4 |
Wat gaat er gebeuren met het Tropenmuseum? Is het uw insteek om dit museum te behouden, ten minste tot de nieuwe cultuurnota? Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden die afgelopen week door mijn collega van Ontwikkelingssamenwerking mede namens mij zijn verstuurd aan uw Kamer. |
5 |
Op welke wijze wordt de bibliotheek van het tropenmuseum behouden? De collectie van de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) is geen eigendom van het Rijk. Het KIT is derhalve primair zelf verantwoordelijk voor een verantwoorde omgang met de collectie. In het licht van het advies van een onafhankelijke commissie (door het KIT ingesteld) over de toekomst van de KIT library worden er gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Leiden en de KNAW. Ik wacht de resultaten van deze gesprekken met belangstelling af. |
6 |
Klopt het dat 59% van de Nederlanders geen of beperkte interesse heeft in het Nederlands erfgoed? Hoeveel van deze mensen hebben goedkoper toegang tot musea en erfgoed door lokale voordeelregelingen? Hoeveel van deze mensen zijn als kind wel naar het museum geweest? Kunt u aangeven wat dit zegt over de effectiviteit van dergelijke stimuleringsmaatregelen? Genoemd percentage gaat over museumbezoek. Mij zijn geen cijfers bekend hoeveel van deze mensen gebruik kunnen maken van lokale voordeelregelingen of als kind wel naar een museum zijn geweest. Veel musea kennen gratis toegang voor kinderen en een gereduceerd tarief voor mensen van 65+. Algemeen blijkt uit onderzoek dat degenen die op jonge leeftijd cultureel actief zijn, dit ook op latere leeftijd zijn. |
7 |
Hoe wordt de subsidie aan de rijksmusea afhankelijk gemaakt van de resultaten die musea boeken op samenwerking, educatie en het bereiken van het publiek? Hoe wordt gemeten of zij voldoende resultaten hebben behaald? In hoeverre worden zij gekort in subsidie wanneer zij geen voldoende resultaten hebben behaald? De uitwerking van het door mij voorgestelde systeem om de hoogte van het subsidie mede afhankelijk te maken van geleverde prestaties, zal gebeuren bij de uitwerking van mijn in deze brief genoemde beleidsvoornemens en bij de vormgeving van het cultuurbestel 2017–2020. Over dat laatste onderwerp zal de Kamer na de zomer een brief ontvangen. Ik beoog voor het beoordelen van de resultaten die musea boeken op genoemde terreinen, zoveel als mogelijk objectieve indicatoren op te stellen. |
8 |
Hoe verhoudt de rijkssubsidie die afhankelijk is van de resultaten geboekt op het thema samenwerken, zich tot de subsidie om samenwerking tussen de musea te stimuleren? De eerstgenoemde subsidie betreft de reguliere exploitatiesubsidie die musea ontvangen en die ik mede afhankelijk wil gaan maken van geleverde prestaties. Daarnaast ontwerp ik een stimuleringsregeling voor het financieel ondersteunen van succesvolle samenwerkingsprojecten. Daarvoor stel ik 4 jaar lang jaarlijks 2 miljoen beschikbaar. Veroorzaakt deze nieuwe vorm van het toekennen van rijkssubsidies, waarbij eerst 2,5% wordt afgeroomd om die vervolgens weer te herverdelen, niet weer een nieuwe stroom aan regels en papierwerk? Ik beoog deze regeling administratief zo eenvoudig mogelijk op te zetten. De regeling zal worden uitgevoerd door het Mondriaanfonds, die ervaring heeft met goed functionerende stimuleringsregelingen. Gaat het bij de verstrekking van subsidie aan de rijksmusea met als voorwaarde samenwerking, over structurele en langdurige samenwerking of samenwerking op projectbasis? Beide vormen van samenwerking kunnen aan de orde zijn. Is de subsidie beschikbaar voor samenwerking, zoals voorgesteld in de brief gericht op structurele en langdurige samenwerking of samenwerking op projectbasis? Ook hier kunnen beide vormen van samenwerking aan de orde zijn. |
9 |
Waarom is er niet gekozen voor het wijzigen van de onderliggende structuren, zoals de RvC3 voorstelt, maar voor het instellen van een beloningsstructuur voor musea? Het top down opleggen van samenwerking leidt tot starre samenwerkingsverbanden en heeft geen draagvlak in het veld, is mij gebleken in mijn gesprekken met de musea. Ook tijdens de gesprekken van uw Kamer met de museale sector d.d. 5 juni jl kwam eenzelfde beeld naar voren. Daarbij komt dat de zeggenschap over veruit het merendeel van de Nederlandse musea berust bij de lokale en provinciale overheden. Deze musea beheren collecties die het eigendom zijn van deze overheden en worden door deze overheden gesubsidieerd. Hoe verhouden uw voornemens zich met de door de RvC beschreven constatering in zijn rapport op pagina 19: «Het huidige museale beleid richt zich vooral op voormalige rijksmusea en minder op het bestel .... Het beeld van een versnipperde sector domineert.» Voor de voormalige rijksmusea ben ik rechtstreeks verantwoordelijk omdat zij de rijkscollectie beheren en omdat zij door het rijk worden gesubsidieerd. Mijn stimuleringsbeleid voor samenwerking en de regeling die ik wil treffen om erfgoed van nationaal belang te beschermen, betreffen het gehele museale bestel. Ik deel niet het beeld dat er sprake is van een versnipperd systeem waarvoor een centrale bestelregie het meest geschikte antwoord is. |
10 |
Wordt het jaarlijkse stimuleringsbedrag van twee miljoen euro per 1 januari 2014 vrijgemaakt? Hoe wordt dit gefinancierd? Van het totale bedrag van 8 mln euro dat beschikbaar is tot en met 2016, wordt reeds 2 mln euro dit jaar vrijgemaakt. Het betreft hier een herschikking van bestaande budgetten, mede op basis van op grond van liquiditeitsprognoses op de posten internationaal en Erfgoed en Ruimte. |
11 |
Hoe wilt u het budget van twee miljoen euro verdelen? Hoe gaat u vaststellen welke musea een bijdrage krijgen en wat de hoogte van deze bedragen zullen zijn? De uitwerking van de regeling leg ik neer bij het Mondriaanfonds. De Vereniging Rijksmusea (VRM) en de Nederlandse Museumvereniging (NMV) worden betrokken bij de formulering van de criteria waarop samenwerkingsprojecten worden beoordeeld. |
12 |
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat musea wel vatbaar zijn voor samenwerkingssubsidies en niet voor verplichte samenwerking? Dit is mij gebleken uit de vele gesprekken die ik met de musea heb gevoerd. Ook tijdens de gesprekken die uw Kamer op 5 juni jl. met een brede vertegenwoordiging uit de museale sector heeft gevoerd, is dit beeld eenduidig naar voren gekomen. Kunt u aangeven waarom ze niet van door de belastingbetaler betaalde instellingen samenwerking wil afdwingen? Kunt u dit afwegen tegen de maatregelen die bijvoorbeeld worden genomen bij de publieke omroep, waar samenwerking en fusies wel degelijk verplicht worden door de wetgever? Zoals ik eerder heb aangegeven, acht ik een dwingende centrale regie, waarbij het rijk aangeeft wie met wie op welke wijze voor welke onderwerpen in museumland moet samenwerken, geen vruchtbare benadering. Daarbij komt dat over het merendeel van de 426 formeel als museum geregistreerde instellingen, het rijk geen zeggenschap heeft. Het betreft vooral musea die de collecties van lokale of provinciale overheden beheren en die door die overheden worden gesubsidieerd. Samenwerking tussen musea is overigens in mijn beleid voor de door het rijk gesubsidieerde musea geen vrijblijvende aangelegenheid. Bij de vaststelling van de subsidie aan musea zullen hun prestaties op dit punt worden meegewogen. |
13 |
Hoe ziet u de rol van de Nederlandse Museumvereniging en de Vereniging Rijksmusea binnen het samenwerkingsbeleid? Ziet u hierin ook een rol voor de RvC? Tot mijn grote genoegen is door beide verenigingen de samenwerking tussen musea heel nadrukkelijk op de agenda gezet en vervullen zij een belangrijke rol in het aanjagen en stimuleren van samenwerkingsverbanden. Daartoe is bijvoorbeeld door beide verenigingen een vervolg op de Commissie Asscher-Vonk in het leven geroepen. Ik zal beide verenigingen nauw betrekken bij het nader vormgeven van mijn stimuleringsbeleid. De Raad voor Cultuur kan gevraagd en ongevraagd over alle onderdelen van het cultuurbeleid adviseren. |
14 |
Is er (buiten de cultuurkaart) extra budget beschikbaar om scholen te faciliteren met betrekking tot de samenwerking met musea? Educatie vormt een onderdeel van de reguliere subsidie die musea ontvangen. Ook op dit punt zal de hoogte van de subsidie mede bepaald gaan worden door de prestaties die musea leveren. Specifiek voor scholen is voor samenwerking met musea een extra budget beschikbaar. |
15 |
Op welke wijze wordt de bezuiniging van 2,5% vormgegeven? Om welk bedrag per jaar per museum gaat het? Dit zal plaatsvinden door een generieke korting op het museale budget exclusief huisvesting. De 2,5% is overigens geen bezuiniging, want het bedrag blijft voor de museale sector beschikbaar. |
16 |
Wilt u na 2017 een generieke korting van 2,5% aftrekken van het totale museale budget van 10 miljoen euro? Zal na 2017 de stimuleringsmaatregel nog steeds een omvang hebben van twee miljoen euro? Betekent dit dan een algehele korting op het museale budget van 500 duizend euro? De genoemde 10 mln euro is het bedrag dat extra beschikbaar is tot 2017. Daarna zal voor de stimulering van de samenwerking 2 mln per jaar beschikbaar blijven. Dit wordt gefinancierd door een generieke korting van 2,5% op het totale museale budget exclusief huisvesting. |
17 |
Zal de generieke korting van 2,5% na 2017 gevolgen hebben voor de toegangsprijzen van musea? De musea zijn vrij zelf de hoogte van de toegangsprijzen te bepalen. |
18 |
Hebben musea de kennis, tijd en financiële middelen om scholen te assisteren in cultuureducatie? Educatie is één van de activiteiten die onderdeel is van het reguliere subsidie van musea. In de loop der jaren hebben de musea veel kennis ontwikkeld op het gebied van educatie en zijn tijd en middelen ter beschikking gesteld. Wel ben ik van mening dat de afstemming met de scholen beter kan. |
19 |
Hoe zal de prijs voor het beste samenwerkingsproject tussen scholen en musea eruit zien? Is hiermee een financiële prijs gemoeid? Hoe wordt dit gefinancierd? De NMV en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst zullen dit plan uitwerken. Het betreft inderdaad een geldprijs die gefinancierd wordt uit het budget van 10 mln dat ik beschikbaar heb gesteld. |
20 |
Zal de samenwerking tussen musea ook leiden tot een meer samenhangend museaal bestel, zoals voorgesteld door de RvC? Waar in de brief komt dit tot uiting? De analyse van de Raad is dat het museale bestel meer samenhang zal krijgen door toenemende samenwerking. Ik deel die analyse, maar volg een andere weg om die samenwerking tot stand te brengen dan de Raad adviseert. |
21 |
Wordt cultuureducatie in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs verplicht of blijft het een keuzevak? Wordt hier dan ook verplicht eindexamen in gedaan? Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) is op dit moment een verplicht examenvak. Voor de zomer wordt u geïnformeerd over hoe de staatssecretaris en ik met dit vak in de toekomst zullen omgaan. |
22 |
Kunt u bevestigen dat als subsidievoorwaarde wordt opgenomen dat musea moeten meewerken aan een ruimhartig bruikleenverkeer? Betreft dit nationaal of internationaal bruikleenverkeer? Wat wordt er verstaan onder «ruimhartig»? Ja, medewerking aan een ruimhartig bruikleenverkeer, zowel nationaal als internationaal, zal ik als subsidievoorwaarde opnemen. Onder ruimhartig versta ik dat bruikleenverzoeken in principe worden gehonoreerd voor zover daartegen geen overwegende bezwaren bestaan uit oogpunt van risico’s voor het uit te lenen object of disproportioneel hoge kosten. Hoe wordt dit bruikleenverkeer getoetst? Geschiedt dit aan de hand van het aantal stukken dat in bruikleen wordt gesteld of aan de hand van het aantal aanvragen dat wordt gehonoreerd of afgewezen? Deze uitwerkingsvraag neem ik mee bij het vaststellen van de subsidievoorwaarden voor de volgende subsidieperiode. Ik denk dat beide genoemde elementen daarbij een rol kunnen spelen. Ook zal een koppeling gemaakt worden met het aantal en de aantrekkelijkheid van door een museum in depot gehouden objecten. |
23 |
Hoeveel geld is er beschikbaar voor convenanten, zoals het convenant met de ouderenvermogensfondsen, waarover wordt gesproken? Hoe wordt voorkomen dat het Rijk en gemeenten niet beide subsidie geven voor goedkope toegang tot musea? Wordt er bij het geven van toegankelijkheidssubsidies ook rekening gehouden met de vraag? Aan het convenant zijn geen financiële consequenties verbonden. De bijdrage vanuit het rijk richt zich op het ambassadeurschap, monitoring en het leggen van verbindingen, zowel nationaal als internationaal. Dit is in lijn met de wens van de initiatiefnemers. Het rijk geeft voorts geen specifieke subsidies voor goedkope toegang van musea, noch voor de door het rijk gesubsidieerde musea, noch voor andere musea. Het prijsbeleid van musea is de verantwoordelijkheid van de musea zelf. |
24 |
Op welke wijze worden de prestatieafspraken vormgegeven, bijvoorbeeld op het gebied van nieuw publieksbereik? Door welke organisatie worden de criteria vormgegeven en gecontroleerd? Hoe gaan deze criteria eruit zien? De vormgeving van de prestatieafspraken en het vaststellen van de beoordelingscriteria zal geschieden bij de vaststelling van het subsidiebeleid voor de nieuwe subsidieperiode 2017–2020. De vormgeving en controle is mijn verantwoordelijkheid. Ik zal hierover wel goed overleg voeren met het veld. |
25 |
Wanneer zal het convenant over actieve cultuurparticipatie door ouderen gesloten worden en wanneer zal de Kamer dit convenant ontvangen? Het convenant wordt 18 juni afgesloten en zal ik daarna ter kennisneming naar de Tweede Kamer sturen. |
26 |
Hoe wilt u medewerking aan bruikleenverkeer als voorwaarde voor subsidie vormgeven? Hoe wordt deze bereidheid getoetst? Hoe wordt de hoogte van de korting op de subsidie bepaald wanneer musea niet voldoende meewerken aan bruikleenverkeer? De uitvoering hiervan zal van dien aard zijn dat zij musea stimuleert om daadwerkelijk werk te maken een ruimhartig bruikleenverkeer. Zie verder mijn antwoord op vraag 22. |
27 |
Met het oog op het belang dat u hecht aan een digitale collectie, op welke wijze gaat u aan de slag met het soepeler maken van de auteursrechten, waarover de directeur van het Rijksmuseum sprak tijdens een rondetafelgesprek in de Kamer? Het auteursrecht ziet toe op de bescherming van makers van creatieve prestaties en stelt regels aan het verveelvoudigen en openbaar maken van auteursrechtelijk beschermde werken. Het volgrecht maakt daar onderdeel van uit. Op basis van het volgrecht heeft de maker van een kunstwerk recht op een deel van de verkoopprijs als het kunstwerk wordt doorverkocht. Musea zijn echter vrijgesteld van het betalen van deze vergoeding. Ik hecht eraan om ten aanzien van het auteursrecht niet alleen oog te hebben voor instellingen en het publiek, maar zeker ook voor het belang van de maker van creatieve producten die deels in beheer zijn van musea. Samen met mijn collega van VenJ wordt het auteursrecht zo gemoderniseerd dat recht wordt gedaan aan de bescherming van creatieve prestaties, zonder dat de gebruiksmogelijkheden voor consumenten in het gedrang komen. |
28 |
Waarom wordt voor het digitaal toegankelijk maken van de collectie gekozen voor DimCon en niet voor Europeana? Beide systemen sluiten op elkaar aan. Dimcon is een onderdeel van de zogenaamde Nationale Aggregator: een digitale verzamelplaats van waaruit informatie wordt doorgezet naar Europeana. Per land is er een nationale aggregator. |
29 |
Hoe wilt u de beurzen voor wetenschappelijk onderzoek financieren? Dit geschiedt vanuit het extra beschikbaar gestelde budget van € 10 mln. |
30 |
Welke wijzigingen in de Erfgoedwet wilt u concreet voorstellen? Welke problemen zijn er geïdentificeerd op basis waarvan deze wijzigingen zijn ingegeven? Er is op dit moment geen Erfgoedwet; er zijn aparte wetten voor de verschillende erfgoedsectoren, met uitzondering van de museale sector. Door een Erfgoedwet te realiseren waarin verschillende deelsectoren kunnen worden ondergebracht, worden instrumenten ter bescherming van erfgoed beter verankerd, op elkaar afgestemd en kan het toezicht daarop worden geüniformeerd. Een effectief en efficiënt juridisch kader acht ik essentieel om mijn verantwoordelijkheid voor dit terrein goed waar te kunnen maken. |
31 |
Wat zal in grote lijnen de inhoud zijn van de Erfgoedwet? Wanneer kan de Kamer deze verwachten? In de Erfgoedwet zullen bestaande sectorale erfgoedwetten opgenomen en geharmoniseerd worden en zullen nieuwe bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de bescherming van objecten en collecties van nationaal belang. Ook zal de Erfgoedwet een regeling gaan bevatten die in de plaats zal komen van de huidige beheerovereenkomsten tussen rijk en musea. Ik voorzie dat ik per 1-1-2015 de wet ter behandeling in Tweede Kamer zal kunnen aanbieden. |
32 |
Hoe zal het Programma Veilig Erfgoed eruit zien? Wanneer kan de Kamer deze verwachten? Het Programma Veilig Erfgoed is een lopend programma dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verder wordt uitgewerkt. De dienst werkt daarbij samen met onder andere de Erfgoedinspectie, de brandweer, de politie en de veiligheidsregio’s. In dat programma zijn bewustwording en preventie, bundeling van informatie en kennis en inzet op centrale diefstal en incidentenregistratie belangrijke onderdelen. |
33 |
Worden de drie verschillende scenario’s voorgelegd aan het museale veld? De komende tijd worden de drie geschetste scenario’s uitgewerkt; deze worden tevens besproken met het museale veld. |
34 |
Wat zijn de criteria op basis waarvan u een keuze maakt voor één van de drie scenario's? Welke afwegingen maakt u daarbij? Een criterium is onder andere de mate waarin de musea meer zeggenschap krijgen over hun huisvesting. Hierbij dient het publieke belang voor de museale gebouwen te worden geborgd. |
35 |
Welke musea worden momenteel door andere overheden gesubsidieerd en wat is de hoogte van deze subsidies? De Nederlandse Museumvereniging telt 1253 museale instellingen, waarvan er 426 formeel zijn geregistreerd als museum. Het merendeel van deze musea wordt gesubsidieerd door de andere overheden. Gegevens over het totale subsidiebeslag van deze musea zijn gepubliceerd in «Museumcijfers 2011».4 Volgens dat rapport geven de provinciale overheden jaarlijks ruim € 57 mln en de gemeenten € 204 mln uit aan museale activiteiten. In de Museumbrief is een bijlage opgenomen met musea die door andere departementen worden gefinancierd. Het totaal bedrag hiervan is ca € 51 mln. |
36 |
Gaan per 2017 alle subsidies bestemd voor musea via de landelijke overheid lopen? Welke wijziging van verantwoordelijkheidsverdeling hoort daarbij? Nee. De eigenaren van de collectie, de respectieve overheden zowel als private personen, zijn en blijven in principe zelf verantwoordelijk voor de subsidiering van de musea die deze collecties beheren. Ik breng daarin geen verandering. |
37 |
Op welke termijn wordt deze nieuwe subsidieregeling concreet vormgegeven en naar de Kamer gestuurd? De subsidieregeling ter stimulering van de samenwerking zal worden ontwikkeld en uitgevoerd door het Mondriaanfonds. De criteria hiervoor zullen samen met de NMV en VRM worden geoperationaliseerd. Indien de Kamer dit wenst, zal ik deze regeling de Kamer toesturen. |
38 |
Zullen de verschillende ministeries ook meer samenwerken wanneer musea onder verschillende ministeries vallen? Mijn samenwerkingsbeleid geldt voor alle musea, ongeacht onder welk ministerie of gemeentelijke of provinciale overheid een museum valt. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32820-78.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.