Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2013
Hierbij stuur ik u mijn eerste reactie op het advies van de Raad voor Cultuur «Ontgrenzen
en verbinden: naar een nieuw museumbestel». Ik doe dit naar aanleiding van het verzoek
daartoe van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In deze brief
informeer ik u over het proces dat zal leiden tot de beleidsbrief over het museumbestel
die ik voor de zomer aan uw Kamer stuur. Daarnaast schets ik de algemene contouren
van mijn beleid.
De Raad heeft een groot aantal aanbevelingen gedaan, waarvan het aanwijzen van een
kerncollectie en het samenwerken van instellingen per verzamelgebied het meest in
het oog springen. Bij het in ontvangst nemen van het advies heb ik gezegd de aanbevelingen
van de Raad te bestuderen en te bespreken met de musea en andere relevante gesprekspartners.
Naast dit advies betrek ik het rapport van de commissie Asscher-Vonk bij het vormgeven
van het nieuwe beleid.
De richting die ik voor ogen heb bespreek ik in maart en april in bijeenkomsten met
het veld. Daarbij spreek ik onder andere met de sectorverenigingen de Nederlandse
Museumvereniging en de Vereniging van Rijksmusea, IPO, VNG, individuele musea, bestaande
samenwerkingsverbanden en andere deskundigen.
Een aantal van mijn uitgangspunten voor het museumbeleid kan ik al met u delen. Mijn
kernthema’s zijn het bereiken van een zo breed en groot mogelijk publiek, educatie
en de zichtbaarheid van collecties. Een nieuw bestel moet daarnaast de zorg voor de
collectie over een langere periode waarborgen. Deze thema’s komen aan de orde in de
gesprekken met het veld, net als de wetenschappelijke functie.
Ik hecht sterk aan het belang dat erfgoed vertegenwoordigt. Musea en collecties zijn
van grote maatschappelijke waarde. Erfgoed bepaalt mede onze identiteit en draagt
bij aan een gemeenschappelijk referentiekader. Het helpt ons reflecteren, kritisch
te kijken en ons te verplaatsen in de ander. Dit zijn belangrijke eigenschappen in
een democratische samenleving. Het is daarom wenselijk dat zoveel mogelijk verschillende
mensen kennis kunnen nemen van dit erfgoed. Educatie is een belangrijk middel om dit
doel te bereiken. In mijn visiebrief, die ik eveneens voor de zomer naar de Kamer
stuur, zal dit één van de centrale thema’s zijn.
Ik vind het belangrijk dat collecties zichtbaar zijn, dat musea samenwerken om deze
zichtbaarheid te vergroten en dat zij een gezamenlijk collectiebeleid voeren. Bij
dit laatste gaat het om het bevorderen van bruikleenverkeer en afstemming over afstoten
en verwerven. Bij de samenwerking tussen musea onderling en met andere partners hecht
ik sterk aan de eigen verantwoordelijkheid van musea en andere overheden. Goede initiatieven
wil ik daarbij stimuleren. De aanjagende rol die de Nederlandse Museumvereniging en
de Vereniging van Rijksmusea samen laten zien is daarvan een goed voorbeeld.
De Raad stelt voor objecten van nationaal belang te beschermen via het aanwijzen van
een kerncollectie. Mijn uitgangspunt is dat uitvoeringskosten proportioneel moeten
blijven. Ik onderzoek daarom of er een effectievere en efficiëntere methode is voor
het beschermen van dergelijke objecten.
Momenteel bestaan er verschillende wetten en regelingen voor de monumentenzorg, de
archeologie, archieven en museale collecties. Een nieuwe Erfgoedwet kan, zoals de
Raad adviseert, deze terreinen met elkaar verbinden. Ik onderzoek de verdienste die
een dergelijke wet kan hebben voor ons cultureel erfgoed.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker