32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 288 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2019

Op 28 maart 2019 heeft u om een beleidsreactie verzocht op het advies Met erfgoed meer ruimtelijke kwaliteit, dat de Raad voor Cultuur (hierna raad) u op 26 maart jl. stuurde. In deze brief ga ik op het advies van de raad in.

De raad geeft in zijn advies een overzicht van de ontwikkelingen die de laatste jaren binnen het onroerende cultureel erfgoed aan de orde waren. Hieruit blijkt dat er de afgelopen jaren veel ten goede is veranderd. De raad stelt dat het grootste deel van de monumenten er in Nederland goed bij staat en is in hoofdlijnen positief over de sector en de keten. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als uitvoerder en kennisinstituut en het Nationaal Restauratiefonds (NRF) als bankier van de sector worden door de raad gewaardeerd en het belang van de eigenaren wordt goed onderkend. De raad stelt dat, nu de monumenten er goed bij staan en de financiële regelingen voor het behoud en beheer klaar zijn, ik samen met de sector een mooie stap naar voren kan zetten.

Op 22 juni 2018 stuurde ik u de beleidsbrief Erfgoed Telt (Kamerstuk 32 820, nr. 248), die ik op 11 september 2018 met u besprak (Handelingen II 2018/19, nr. 107, item 21). De raad betrekt de inhoud van Erfgoed Telt bij haar advies en bouwt daar op verder. Daarnaast borduurt de raad voort op het advies «Brede blik op erfgoed» dat hij eind 2017 in het kader van Erfgoed Telt samen met de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) uitbracht.

Ik ben blij met de positieve toon van het advies en onderschrijf de constatering dat er in de laatste decennia veel ten goede is veranderd. Met de komst van de Erfgoedwet 2016 en de aanstaande inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het onroerend erfgoed op een goede manier geborgd. Met mijn collega van Binnenlandse Zaken werk ik op dit moment samen aan de Nationale Omgevingsvisie waarbij conform de Omgevingswet de omgevingskwaliteit een van de twee hoofddoelen is en waarbij cultureel erfgoed een belangrijke rol heeft.

De vijftien aanbevelingen die de raad in haar advies doet, vormen een goede basis om de voorgestelde volgende stap te zetten. De aanbevelingen hebben betrekking op het monumentale ecosysteem, erfgoed en ruimte, erfgoed en samenleving en financiering.

Hieronder ga ik op de specifieke aanbevelingen in en geef ik aan hoe ik deze betrek bij de uitvoering en uitwerking van mijn beleid.

Het monumentale ecosysteem

Om de professionalisering in de sector verder te bevorderen, adviseert de raad om bij subsidieverlening aan monumentenbezittende organisaties te vragen gebruik te maken van de Code Governance Cultuur.

De raad adviseert over aanvragen van institutionele eigenaren om aangewezen te worden als Professionele Organisatie tot Monumentenbehoud (POM) en constateert dat de Governance Code Cultuur 2019 in de monumentensector nog nauwelijks wordt gebruikt. De code gaat onder meer over het besturen en de continuïteit van organisaties. De raad is van mening dat de code ook voor deze specifieke sector goed te gebruiken is en dat de professionalisering van de monumentenzorg hierbij is gebaat.

De raad beveelt dan ook aan de POM’s te vragen hiervan gebruik te maken. Ik neem de aanbeveling over en zal deze meenemen in de evaluatie van de Subsidie Instandhouding Monumenten (Sim) waar POM’s een onderdeel van uitmaken en die in 2020 zal plaatsvinden.

De raad adviseert het Rijk een visie op zijn eigen monumentenbezit te ontwikkelen en bij vervreemding vooraf meer randvoorwaarden en kwaliteitseisen te stellen. Ook geeft de raad de overweging mee om monumentenorganisaties te betrekken bij de afstoting van incourant monumentaal vastgoed.

De raad wijst op de positieve acties die zijn ondernomen door het Rijk, zoals de Intentieverklaring Cultureel Erfgoed rijksoverheid 2017 van de samenwerkende vastgoedorganisaties van het Rijk. De aanleiding om deze aanbeveling te doen, is voor een belangrijk deel gelegen in de bij de raad gevestigde indruk, dat bij die beslissing tot vervreemding de financiële opbrengst in de afweging zwaarder weegt dan het behoud van cultuurhistorische waarden.

Mijn indruk is een andere. Met toepassing van de principes van openbaar, transparant en marktconform handelen wordt bij de verkoop van monumentaal vastgoed gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en planologische kwaliteit. Op basis daarvan vindt een strenge voorselectie plaats.

Bij de verkoop van 29 rijksmonumenten aan de Nationale Monumenten Organisatie (NMO) is ook een budget meegegeven en de NMO kan ook gebruik maken van sommige subsidieregelingen. Ook bij het andere voorbeeld dat wordt aangehaald – de bunker van Seyss-Inquart – is het verkoopproces erop gericht om plannen te honoreren die recht doen aan de cultuurhistorische waarden van het monument.

De raad beveelt aan dat het Rijk verkent welke mogelijkheden er zijn voor een programma dat meer jongeren verleidt een ambacht te leren. Daarnaast adviseert de raad de sector te investeren in ambassadeurs.

Net als de raad vind ik het van groot belang jongeren te betrekken bij de voor erfgoed relevante ambachten en er is al een groot aantal activiteiten waarmee ik dit bevorder. In Groningen ondersteun ik een pilot die zich richt op innovatie in restauratietechnieken en duurzaamheids- en herbestemmingstoepassingen en op de wijze waarop deze innovatie geïntegreerd kan worden in de opleidingen. Voorts verkent deze pilot hoe de opleidingen, naast dit innovatieve aspect, voor jongeren aantrekkelijker gemaakt kunnen worden.

Daarnaast richten de Restauratie Opleidingsprojecten en het Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen, die ik beide ondersteun, zich hierop en reik ik elk jaar de Jong Talentprijzen uit. Via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) draag ik bij aan het vermeerderen van kennis van de erfgoedzorg bij onze opleidingen en bied ik ruim 100 stageplaatsen per jaar. Daarbij gaat het om WO, HBO en incidenteel MBO. 98% van de stagiairs zijn jonge studenten.

Ook op internationaal niveau werk ik mee aan het overdragen van kennis en vaardigheden van ambachten; het is een thema binnen het immaterieel erfgoed (UNESCO-verdrag ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed). Het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) stimuleert samen met het Mondriaan Fonds (MF) en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie (SCI) de eigentijdse ontwikkeling van ambachten. Bijvoorbeeld door de verbinding te leggen tussen kunsten en erfgoed. Vanuit de creatieve industrie is er ten slotte eveneens aandacht voor ambacht.1

Erfgoed en Ruimte

De raad pleit ervoor dat bij projecten in de fysieke leefomgeving die met publiek geld worden gefinancierd, het stimuleren van ruimtelijke kwaliteit (op basis van erfgoedwaarden) onderdeel van de opgave is.

In het kader van Erfgoed Telt wil ik erfgoed en ontwerp dichter bij elkaar brengen om zo de ruimtelijke kwaliteit in ons land verder te verbeteren. Dat wil ik onder andere doen samen met mijn collega van BZK in het kader van de toekomstige Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp en in het kader van de uitvoeringsagenda van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Nederland heeft begin 2018 de Verklaring van Davos Naar een kwalitatief hoogstaande Baukultuur voor Europa ondertekend, die ingaat op de maatschappelijke en culturele waarde van «high quality Baukultur».2 Dit is een breed begrip waarbij zaken als de rol van ontwerp, ambachten, lokale tradities en ruimtelijke kwaliteit een rol spelen. Ik vraag de raad om samen met het College van Rijksadviseurs een advies uit te brengen over hoe we deze Europese verklaring op een zinvolle manier in ons land kunnen implementeren.3

Daarnaast zijn reeds verschillende initiatieven in gang gezet. Met de Erfgoeddeal geef ik bijvoorbeeld een stevige impuls aan het meenemen van erfgoed bij grote ruimtelijke ingrepen. Bij interdepartementale trajecten die invloed hebben op onze leefomgeving, lever ik een aantal landschapsbiografieën aan ten behoeve van ruimtelijke ontwerpen.

In de bestaande praktijk gebeurt ook al veel. Ik ondersteun de proeftuin van regio Utrecht met aandacht voor erfgoed als culturele broedplaats, bijvoorbeeld op de voormalige vliegbasis Soesterberg. In het kader van de Visie Erfgoed en Ruimte die eind 2018 werd afgesloten, heeft het SCI met de RCE ontwerpprogramma’s uitgevoerd op het gebied van energietransitie en waterveiligheid in waardevolle gebieden. De samenwerking met het SCI zet ik voort waarbij in ieder geval een focus ligt op duurzaamheid en erfgoedwaarden in combinatie met maatschappelijke opgaven. Hierbij kan worden gedacht aan thema’s als verduurzaming van de bestaande voorraad, onderwijshuisvesting, toekomst van het landschap en andere actuele thema’s. En deze kunnen ook een plek krijgen in een opvolger van de Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp.

Ten slotte ben ik met het Planbureau voor de Leefomgeving in gesprek over de wijze waarop we de werelden van erfgoed en ruimtelijke ontwikkeling dichterbij elkaar kunnen brengen om zo meer synergie te organiseren. De rol van ontwerp is hierbij belangrijk.

De raad roept gemeenten op te investeren in kennis, deskundigheid en visievorming. Hierdoor zijn een betere beleidsontwikkeling en betere plannen mogelijk en heeft een gemeente een sterkere positie in ontwikkelingen die het lokaal niveau overstijgen.

Dit advies is gericht aan gemeenten en ik ondersteun het advies, maar de uitvoering is aan de gemeenten zelf. Ik steun de gemeenten op verschillende manieren, zo vindt er regelmatig bestuurlijk overleg over cultuur plaats met gemeenten en provincies. De RCE adviseert gemeenten bij instandhouding, transformaties en (her-)gebruik van erfgoed en, samen met de steunpunten, bij het opstellen van omgevingsvisies en -plannen. Daarnaast draag ik bij aan de Erfgoedacademie, die cursussen en opleidingen verzorgt voor onder meer gemeenteambtenaren over tal van aspecten binnen de erfgoedzorg.

De RCE, provincies en erfgoedhuizen organiseren bovendien kennisplatforms waar gemeenten gebruik van maken. En rond de kerkenvisies wordt een ondersteuningsstructuur ontwikkeld, die in belangrijke mate gericht is op gemeenten. Ten slotte wordt ter ondersteuning van de Erfgoeddeal samen met gemeenten, een leeromgeving ontworpen waaraan gemeenten zullen deelnemen.

De raad adviseert de RCE te bezien hoe zijn kennis beter bij lokale overheden kan komen zodat kleinere gemeenten de implementatie van de Omgevingswet goed aankunnen. De raad wil dat provincies en RCE hierin samen optrekken waarbij de regierol bij RCE zou moeten liggen. De raad meent dat de RCE in staat is crossovers met andere sectoren te maken, de dienst draagt de gebiedsgerichte aanpak van erfgoed al uit. Provincies hebben het juiste niveau om de kennis samen te brengen en te verspreiden. De raad adviseert de RCE dan ook samen te werken met IPO en VNG.

De raad geeft aan twijfels te hebben of de erfgoedsector wel klaar is voor de Omgevingswet en of vooral kleinere gemeenten hierop voldoende zijn voorbereid. De implementatie van de Omgevingswet is voor alle bestuursniveaus een uitdaging. Met het oog daarop is de RCE al volop bezig met het adviseren van gemeenten en ondersteunt hij ze samen met de provinciale steunpunten bij de ontwikkeling van omgevingsvisies. Het is van belang om de voorbereiding op het omgevingsstelsel goed te blijven volgen en nauw te blijven aansluiten bij de implementatie Omgevingswet. Bij de verdere implementatie zal ik het advies van de raad betrekken.

Erfgoed en Samenleving

De raad stelt dat meerstemmige verhalen met ontwerpend onderzoek zichtbaar kunnen worden gemaakt en zo richtinggevend kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. De raad ziet hier een rol weggelegd voor de ontwerpende disciplines.

Ontwerpend onderzoek is een belangrijk instrument voor het bereiken van ruimtelijke kwaliteit en een prettige, herkenbare leefomgeving. Het brengt diverse disciplines en invalhoeken bij elkaar en draagt bij aan de integrale aanpak die de Omgevingswet voorstaat. Ook voor de participatie van burgers bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij vaak de meerstemmige verhalen naar voren komen, is deze aanpak belangrijk. Ik zal daarom verkennen hoe we ontwerpend onderzoek nog beter bij de zorg voor erfgoed kunnen betrekken.

Hier ligt tevens een relatie met de verkenning die ik uitvoer naar de ratificatie van het Verdrag van Faro. Een van de kernprincipes van dat verdrag is een open dialoog over erfgoed. In het programma Faro dat ik de komende jaren uitvoer, worden burgers actief uitgenodigd hun verhalen te delen zodat de verschillende perspectieven in beeld worden gebracht. Een van de doelstellingen van het programma voor het Faro-verdrag is methodieken te ontwikkelen om burgers te betrekken bij het behoud en de ontwikkeling van erfgoed en zo meerstemmigheid te creëren. Dit kan vervolgens van betekenis zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De raad adviseert overheden te investeren in methodieken om de verhalen over monumenten en archeologie daadwerkelijk meer divers, betekenisvoller en rijker te maken.

Wat mij betreft geldt deze ambitie voor het gehele erfgoed. Ik heb hier in het kader van Erfgoed Telt via het FCP en het MF al een stevige impuls aan gegeven. Daarnaast investeer ik in het zichtbaar en toegankelijk maken van historische plaatsen en het verhaal dat daarbij hoort. Ook in de programma’s voor het religieus erfgoed en het Gedeeld Cultureel Erfgoed (GCE) keert dit terug.

Via het Netwerk Digitaal Erfgoed werk ik aan een betere digitale toegang en gebruik van erfgoedinformatie. Het netwerk verbindt collecties waardoor er een groter verhaal ontstaat en helpt kleine instellingen hun collecties online zichtbaar en bruikbaar te maken. De RCE kan als een van de vijf knooppunten binnen het netwerk de relatie met het ruimtelijk domein goed leggen. En in het kader van het bij elkaar brengen van erfgoed en ontwerp zal de inzet van digitale middelen om het verhaal van het erfgoed zichtbaar te maken, een plek krijgen.

Daarnaast leg ik het verband met de Europese Erfgoed strategie voor de 21ste eeuw van de Raad van Europa, die aansluit bij Erfgoed Telt en waarin handvatten worden gegeven voor de omgang met en betrokkenheid bij erfgoed. Ik betrek deze strategie tevens bij de verkenning naar de mogelijke implementatie van het Verdrag van Faro die aan de basis ligt van de strategie.

De raad spoort gemeenten in samenwerking met de archeologische bedrijven aan: maak archeologie zichtbaarder, maak duidelijk waarom er een archeologisch onderzoek plaatsvindt, welke waarde het kan hebben voor de stad, gemeente of ontwikkelaar en maak de resultaten begrijpelijk en zichtbaar. Denk hierbij aan een lekenvertaling van rapporten en meer aandacht voor communicatie met de opdrachtgever en het publiek. Het verhaal van de vindplaats moet worden verteld, de manier waarop is cruciaal.

Binnen het archeologisch werkveld wordt de discussie over publieksbereik reeds volop gevoerd, bijvoorbeeld tijdens de Reuvensdagen van 2018. Ook zijn er in de afgelopen jaren diverse interessante ontwikkelingen, zoals de toegenomen publieksgerichtheid van provinciale archeologische depots (Huis van Hilde in Noord-Holland, De Vondst in Limburg) en is de opkomst van de archeologische hotspots van belang. Deze laatste heb ik via het FCP met een subsidie de mogelijkheid gegeven hun organisatie verder over het land uit te breiden. Nog voor de zomer zal, ook via het FCP, een stimuleringsregeling starten die is gericht op actieve participatie in de archeologie. Deze is voor initiatieven bestemd die zich richten op het bereiken van nieuw publiek. Ook binnen de recent via de RCE gestarte programma’s voor maritieme archeologie heeft publieksbereik de aandacht. Dat hier ook veel belangstelling voor is, blijkt uit de grootschalige media-aandacht voor zowel de opgraving van de Rooswijk als de vondst van het zogenaamde Koperplatenwrak.

Via het Mondriaanfonds heb ik vorig jaar reeds aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor de (grootschalige) archeologische presentaties. Vanuit deze middelen wordt onder andere de restauratie en presentatie van de zogenaamde Zwammerdamschepen mogelijk gemaakt.

Een meer fundamentele discussie over de aard van de archeologische rapportages, bijvoorbeeld over de vraag in hoeverre de rapportages zowel wetenschappelijke als publieksdoelen kunnen dienen, past binnen de aanstaande evaluatie van de Erfgoedwet in 2021.

Erfgoed en Financiering

De raad beveelt OCW aan de mogelijkheden te onderzoeken om ruimte voor differentiatie in het financiële stelsel te creëren. Dit hangt samen met het zoeken naar een financieringssystematiek die rekening houdt met een differentiatie tussen regio's met een hoge en een lage economische druk.

Begin 2018 is een evaluatie van de bestaande financiële regelingen voor monumenten opgeleverd door onderzoeksbureau Ecorys.4 De onderzoekers concluderen: «Het stelsel aan financiële regelingen is een samenhangend geheel dat bijna alle aspecten van de monumentenzorg afdekt. Hiermee bedient het stelsel de eigenaar, het monument en de verschillende typen ingrepen die nodig zijn. Een beperkt aantal grote monumenten, met een grote onderhouds- en restauratiebehoefte, zijn evenwel ondervertegenwoordigd in het huidig financieel stelsel.»

Bij mijn aanpak van grote restauraties is al sprake van differentiatie via het principe «lenen waar het kan, subsidie als het moet.» De essentie daarvan is juist om objecten met beperkte verdiencapaciteit anders te behandelen. De balans tussen de instrumenten subsidie en lening verandert voortdurend, afhankelijk van de economische ontwikkelingen en de exploitatiemogelijkheden van vastgoed. De Sim en de Herbestemmingsregeling worden in 2020 geëvalueerd en daarbij zal ik het advies van de raad betrekken om te kijken of verdere differentiatie nodig, wenselijk en uitvoerbaar is.

De raad beveelt OCW en het NRF aan de verdere ontwikkelingsmogelijkheden te verkennen van het NRF tot het financieel expertise centrum in de erfgoedwereld, waar zich alle kennis concentreert rond de financiering van bijvoorbeeld verduurzaming en herbestemming van monumenten, voor interieurs en kerken, voor een onrendabele top en dat allemaal voor zowel rijks- provinciale- als gemeentelijke monumenten.

Het NRF werkt voor rijk, provincies en gemeenten, zet het instrument lenen in voor diverse beleidsdoelen en betaalt de door het Rijk verstrekte subsidies uit. Het NRF beschikt daarmee over een grote expertise op het gebied van financiering van de monumentenzorg en ontwikkelt zich hierin ook steeds verder, zoals ten aanzien van de thema’s verduurzaming en herbestemming. Het NRF heeft als uitdaging zijn rol goed te blijven vervullen en te versterken in het totaal van de ontwikkelingen zowel in het erfgoed- als het ruimtelijke domein en in de financiële wereld.

De raad beveelt OCW aan te verkennen op welke wijze het budget dat is bestemd voor instandhouding van archeologische monumenten, het meest doelmatig kan worden ingezet.

De financiering voor de instandhouding van archeologische rijksmonumenten loopt via de Sim. In het kader van Erfgoed Telt is al geconstateerd dat de Sim niet voldoet voor archeologische rijksmonumenten op particulier terrein. Er wordt daarom gewerkt aan alternatieven. Dat doe ik binnen het programma Instandhouding archeologische rijksmonumenten en in het kader van de evaluatie van de Sim in 2020. In het kader van het programma wordt de fysieke staat van alle archeologische rijksmonumenten in kaart gebracht.

De raad beveelt aan te verkennen hoe de toekomstige rol van provincies in het erfgoedbestel verder versterkt kan worden en hoe het kennisniveau in alle provincies op peil kan komen. Deze aanbeveling sluit aan bij de aanbeveling die de raad eerder maakte over kennis. Hij spoort OCW, BZK, RCE, IPO en VNG aan de samenwerking hierin te versterken.

Dit sluit aan bij mijn ambitie uit Erfgoed Telt. Eerder maakte ik al afspraken met het IPO over de monitoring van de bouwkundige staat van rijksmonumenten en over restauratiekwaliteit. Ik heb structureel overleg met de provinciale steunpunten en werk nauw samen met provincies aan het regionaal informeren van gemeenten. Met mijn collega van BZK werk ik samen aan de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie en aan de beleidsbrief over landschap waarbij kennisdeling en integraal werken belangrijke aspecten zijn. Specifiek voor de Omgevingswet werk ik met een expertgroep waarin naast veldpartijen, ook de provincies en gemeenten vertegenwoordigd zijn.

De partijen die de raad noemt, nemen bovendien alle deel aan de Erfgoeddeal, de samenwerking bij religieus erfgoed en de Routekaart Verduurzaming Erfgoed. De investeringen in kennis die daarbinnen worden gedaan, dragen bij aan het door de raad beoogde doel.

De raad wil gemeenten uitdagen na te gaan welke bijdrage – anders dan financiële middelen – er geleverd kan worden aan de instandhouding van monumenten.

Dit advies van de raad is gericht aan gemeenten, maar zelf draag ik hier eveneens op verschillende manieren aan bij. Dat doe ik door de beschikbaarstelling van de expertise van de RCE en daarnaast door een groot aantal kennisproducten en het bevorderen van het werken met uitvoeringsrichtlijnen bij onderhoud, restauratie en verduurzaming. Vrijwilligers zijn voor de instandhouding van monumenten eveneens van belang en daarom investeer ik onder andere in een regeling bij het Mondriaanfonds en het Fonds Cultuurparticipatie om vrijwilligers te kunnen ondersteunen. En ik stel middelen beschikbaar aan gemeenten voor het opstellen van kerkenvisies, waarmee de instandhouding van monumentale kerkgebouwen beoogd wordt. Daarbij is het gesprek tussen belanghebbenden een belangrijke succesfactor.

De raad roept OCW op tot een nauwere samenwerking met de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Economische Zaken. Dit met het oog op een stevige inhoudelijke samenwerking èn om gebruik te kunnen maken van financiën uit andere beleidsvelden.

In Erfgoed Telt heb ik al aangegeven dat het kabinet de relatie tussen erfgoed, ruimte en leefomgeving versterkt in interdepartementale trajecten zoals de Omgevingswet, de NOVI, het Deltaprogramma, het Energie- en Klimaatakkoord en omgevingskwaliteit.

Ik werk dan ook op tal van aspecten samen met mijn collega’s van onder andere BZK, LNV, EZK en IenW. Omdat integraal werken in de leefomgeving cruciaal is voor de leefomgevingskwaliteit en de instandhouding van het erfgoed, wil ik die samenwerking verder versterken. Voor de zomer dit jaar komt de NOVI uit en ik zal binnen de diverse uitwerkingen en uitvoeringsprogramma’s die daaruit volgen, die hechte samenwerking voortzetten.

Ten slotte

Het Nederlandse erfgoed staat er goed bij en dat danken we aan de inzet van tal van partijen binnen het erfgoedveld. Een mooie basis voor de toekomst waar erfgoed goed wordt ingebed in ruimtelijke ontwikkelingen, erfgoed een belangrijke rol heeft bij de versterking van de huidige omgevingskwaliteit en de sociale waarde van erfgoed vanzelfsprekend is. Om dat te bereiken zal ik de bestaande keten koesteren, integraal werken met mijn collega’s van andere departementen nog meer dan ik nu al doe en daarbij samen met gemeenten en provincies op trekken.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
3

Overigens staat de kwalitatief hoogstaande Baukultuur en omgeving ook in en na 2020 op de agenda van Europa. Ik zal daar goede praktijken inbrengen en leren van de ervaringen in andere landen.

X Noot
4

Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg

Naar boven