32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 103 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 februari 2014

Op 6 februari jl. verzocht de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mij om een beleidsreactie op het rapport «Cultuur & Collegeakkoorden» van Berenschot inzake gemeentelijke cultuurbezuinigingen.

Het rapport «Cultuur & Collegeakkoorden» tracht inzicht te geven in het toekomstig gemeentelijk cultuurbeleid, gebaseerd op een enquête onder vijfenzestig gemeenten. Gemeenten werd gevraagd naar hun verwachtingen voor cultuur in de komende collegeakkoorden. Het ging daarbij om de inzet van financiële middelen en inhoudelijke thema’s die in de komende jaren een rol zullen spelen bij gemeentelijk cultuurbeleid. In deze brief zal ik op beide onderwerpen reageren.

Uit de enquête blijkt dat een deel van de gemeenten verwacht vanaf 2014 opnieuw te zullen bezuinigen op cultuur. Daar tegenover staat dat een groot aantal gemeenten verwacht niet te zullen bezuinigen. De rapportage geeft hiermee een gemengd beeld. De meting onder vijfenzestig gemeenten is beperkt. Daarnaast geeft het moment van meten weinig inzicht in de toekomst. Het is dan ook te vroeg om hier conclusies aan te verbinden. Komende maanden zal duidelijk worden hoe gemeentebesturen na de verkiezingen in 2014 hun financiële opgaven voor de volgende jaren zullen realiseren en op welke wijze de budgetten voor cultuur hier een rol in zullen spelen.

Positief is dat uit de enquête bleek dat thema’s als cultuureducatie, cultureel ondernemerschap en de relatie met andere beleidsterreinen (zoals het sociaal domein) naar verwachting een grote rol zullen spelen bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. Dit zijn onderwerpen die ook ik belangrijk vind en ik denk dan ook dat we gezamenlijk kunnen inzetten op een sterk cultuurbeleid.

Ik wil de samenwerking met de lokale overheden intensiveren. In mijn brief Cultuurstelsel 2017–20201 heb ik de aanloop naar de nieuwe bekostigingsperiode beschreven. Ik zal op meer reguliere basis overleg voeren met andere overheden, waarbij ik nadrukkelijk ruimte wil maken voor inhoudelijke thema's en het vastleggen van afspraken hierover. Ik denk dan aan onderwerpen als talentontwikkeling, de relatie tussen aanbod en afname in de podiumkunsten en de samenwerking tussen musea.

Gezamenlijk met de de rijkscultuurfondsen, provincies en gemeenten werk ik aan gedegen gegevensverzameling over gesubsidieerde culturele instellingen. Zo kunnen we onder andere de ontwikkelingen van de gevolgen van de bezuinigingen voor de culturele sector nadrukkelijk volgen. Daarnaast laat ik op reguliere basis onderzoek uitvoeren naar de ontwikkeling in uitgaven aan cultuur van gemeenten en provincies. Deze analyses gebruik ik voor de ontwikkeling van toekomstig beleid en presenteer ik jaarlijks in de publicatie Cultuur in Beeld, waarvan de eerstvolgende editie verschijnt in het najaar van 2014.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 32 820, nr. 95

Naar boven