32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 95 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 maart 2014

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 7 februari 2014 over het ERB-rapport «Erkende technische oplossingen» (Kamerstuk 32 757, nr. 92).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 maart 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Rouwe

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Vraag 1

Hoe verhoudt zich de ontwikkeling van erkende technische oplossingen tot ontwikkelingen elders in de Europese Unie? Sluiten deze oplossingen aan op keurmerken elders? Hoe zou dit gaan met een Kennisautoriteit?

Antwoord vraag 1

Voor zover ik weet is er in geen enkel EU-land een stelsel van erkende technische oplossingen zoals voorgesteld in het rapport van ERB c.s. of wordt zo’n stelsel ontwikkeld. Het voorbeeld van de «approved documents» in het Verenigd Koninkrijk, dat ERB noemt in haar rapport, is naar mijn mening minder vergaand dan de erkende technische oplossingen die ERB voorstelt. Uit het ERB-rapport volgt naar mijn idee onvoldoende hoe de erkende technische oplossingen aansluiten bij buitenlandse keurmerken, en hoe dit zich verhoudt tot de voorgestelde Kennisautoriteit die ERB voorstelt. Ik merk hierbij op dat het gebruik van buitenlandse keurmerken in strijd kan zijn met de Verordening Bouwproducten, die het gebruik van keurmerken niet toestaat voor productkenmerken die onder deze verordening vallen.

Vraag 2

Wat is het verschil tussen de «erkende technische oplossingen» die het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) bepleit en het private stelsel van kwaliteitsborging dat het kabinet voor ogen heeft?

Antwoord vraag 2

Zie het antwoord op vraag 41 onder Verbetering bouwregelgeving, Kamerstuk 32 757, nr. 92.

Vraag 3

Verschillen de erkende technische oplossingen inhoudelijk van de standaarden die de afgelopen jaren reeds onder de regie van het KOMO zijn opgesteld?

Antwoord vraag 3

Ja, aangezien de basis van de erkende technische oplossing de prestatieverklaring is die moet worden opgesteld bij de CE-markering op het bouwproduct, terwijl de private merken waaronder KOMO een eigen standaard hebben ontwikkeld. Wanneer de private merken eveneens de productprestaties uit de prestatieverklaring als basis gebruiken voor de aansluiting op de eisen in het Bouwbesluit 2012 zouden ze wel vergelijkbaar kunnen zijn met die van de erkende technische oplossing. Vooralsnog is dit niet het geval.

Vraag 4

Belemmert een stelsel van erkende technische oplossingen innovaties in de bouwsector? Belemmert het markttoetreding van producten of producenten? Maakt het daarbij uit of de erkende technische oplossingen uitgaan van prestatie-eisen of van specifieke producten of werkwijzen?

Antwoord vraag 4

Zoals ik in mijn brief van 7 februari 2014 heb aangegeven, is er naar mijn oordeel geen behoefte aan een nieuw stelsel van erkende technische oplossingen en kan de bouwpraktijk op dit moment al voldoende uit te voeten met de bestaande instrumenten (erkende kwaliteitsverklaringen, prestatieverklaringen en private documenten). Het stelsel van erkende technische oplossingen leidt in mijn ogen tot een toename van de bureaucratie doordat al deze bestaande producten volledig geautoriseerd moeten worden bovenop de daarvoor reeds bestaande kwaliteitscontrole en een toename van gestandaardiseerd bouwen die volgens mij inderdaad kan leiden tot belemmeringen voor innovaties en markttoetreding. Deze belemmeringen kunnen bijvoorbeeld optreden, als men voor een nieuw product eerst een erkende technische oplossing moet hebben alvorens succesvol de Nederlandse bouwmarkt te kunnen betreden. Uit het ERB-rapport volgt verder dat de erkende technische oplossing altijd betrekking heeft op zowel het specifieke product, de verwerking van dit product in een bouwdeel en de te leveren prestatie-eis van dit bouwdeel.

Vraag 5

Klopt het dat de systematiek van ERB/RIGO/Stabu/NEN erop gericht is om het «as built» dossier verzekerbaar te krijgen, waarmee het de toets der kritiek van de verzekeraar kan doorstaan? En, klopt het dat de systematiek van ERB/RIGO/Stabu/NEN gericht is op een voldoen aan de wettelijke eisen die zijn gesteld via Bouwbesluit 2012 en Omgevingswet, waarna het aan de opdrachtgever is om te besluiten of die het bouwwerk wel of niet te verzekeren?

Antwoord vraag 5

De systematiek van ERB/RIGO/Stabu/NEN is er niet direct op gericht om het «as built» dossier verzekerbaar te krijgen. Het ERB c.s. stellen in de eindrapportage wel dat met deze systematiek het eenvoudig is te bewijzen dat conform Bouwbesluit 2012 is gebouwd. Het uitgangspunt van het ERB c.s. hierbij is dat de bouwer die werkt met erkende technische oplossingen, ook zal bouwen volgens deze erkende technische oplossing. In mijn ogen doet het rapport van het ERB c.s. geen nadere uitspraken over de vraag of het aan de opdrachtgever is om te besluiten een bouwwerk wel of niet te verzekeren.

Vraag 6

Op welke manier wordt voorkomen dat oneerlijke concurrentie ontstaat bij het mogelijke duale stelsel?

Antwoord vraag 6

Over de vormgeving van het nieuwe stelsel vindt voortdurend overleg plaats met betrokken partijen. Hierbij is vanuit verschillende partijen gewezen op het risico van oneerlijke concurrentie. Vanuit gemeenten wordt er op gewezen dat zij dienen te voldoen aan kwaliteitscriteria op grond van de wet VTH, die niet onverkort voor private kwaliteitsborgers zullen gelden. Private kwaliteitsborgers vragen aandacht voor het feit dat zij moeten concurreren met gemeenten die ook andere publieke inkomstenbronnen hebben naast de leges die zij voor hun toetsingsactiviteiten ontvangen. Aan de hand van de feitelijke ontwikkeling zal worden bezien of en in hoeverre maatregelen noodzakelijk zijn om evenwichtige concurrentieverhoudingen te waarborgen.

Vraag 7

Hoeveel heeft het onderzoek door ERB de overheid gekost?

Antwoord vraag 7

Het onderzoek heeft € 29.948,49 inclusief BTW gekost.

Vraag 8

Geldt deregulering en vermindering van regeldruk vooral voor de overheid of ook voor particulieren en bedrijven? Op welke manier draagt het rapport en uw zienswijze bij aan het verminderen van de bureaucratie voor alle betrokkenen in de bouw?

Antwoord vraag 8

De regeldrukvermindering die ik in mijn brief van 27 november 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 91) heb beschreven geldt voor burgers, professionals en bedrijven. Verbetering van de kwaliteitsborging zorgt voor een vermindering van administratieve lasten van burgers, professionals en bedrijven naar gemeenten, zij hoeven immers geen tekeningen en berekeningen meer aan te leveren voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarbij geldt dat er kosten zijn voor de private partijen, maar daar staan weer baten door het verkorten van de proceduretijd en de afname van faalkosten tegenover, die naar verwachting leiden tot besparingen.

Vraag 9

Wat voegt de instelling van een kennisautoriteit toe aan bestaande certificerende instellingen?

Antwoord vraag 9

Bij beantwoording van de vragen 23 en 41 onder Verbetering kwaliteitsborging ben ik uitvoerig in gegaan op de kennisautoriteit zoals voorgesteld in het advies van ERB (Kamerstuk 32 757, nr. 94). Het voorstel van ERB voor deze kennisautoriteit is onvoldoende uitgewerkt om helder te kunnen aangeven wat deze aan het bestaande stelsel van certificerende instellingen zou kunnen toevoegen.

Vraag 10

Klopt de constatering van ERB/RIGO/Stabu/NEN dat instanties die kwaliteitsverklaringen voor producten of bouwelementen afgeven (bijvoorbeeld organisaties die het Komo keur dragen) in hun publicaties erkennen dat deze KOMO erkende kwaliteitsverklaringen niet zonder meer voldoen aan het Bouwbesluit?

Antwoord vraag 10

ERB c.s. heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheid en wenselijkheid om te komen tot een autoriteit die zogenoemde technische oplossingen beoordeelt – en bij voldoende kwaliteit erkent – om aan de hand hiervan zekerheid te verkrijgen dat bouwwerken met toepassing van die erkende technische oplossingen voldoen aan de bouwtechnische voorschriften. In het onderzoek is een reeks van bestaande technische oplossingen onderzocht in hoeverre zij al voldoen aan de beoordelingscriteria die een dergelijke autoriteit zou stellen aan een erkende technische oplossing. Een van die onderzochte bestaande oplossingen is de zogenoemde Erkende Kwaliteitsverklaring (EKV).

EKV’s zijn certificaten voor bouwproducten en bouwprocessen met een relatie naar de bouwregelgeving en die tot stand zijn gebracht in een privaat stelsel voor certificatie in de bouw. Deze EKV’s dragen vaak – maar niet noodzakelijkerwijs – het KOMO-merkteken. Dit stelsel kent zoveel checks en balances dat de overheid dit stelsel heeft erkend en in de bouwregelgeving aan de toepassing van EKV’s een doorwerking heeft gegeven. De onderdelen van een bouwplan waar een product met een EKV correct wordt toegepast, mogen niet meer door het bevoegd gezag worden getoetst in het kader van de vergunningprocedure. De onderliggende gedachte is dat uit het oogpunt van het terugdringen van administratieve en bestuurlijke lasten de gehele bouwkolom en de toezichthouder er vanuit mogen gaan dat met een correcte toepassing van een product met een EKV wordt voldaan aan de voorschriften.

Na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 zijn alle EKV’s en de onderliggende normatieve documenten gescreend en zo nodig aangepast op het Bouwbesluit 2012. Met het volledig van kracht worden van de Europese Verordening Bouwproducten is de opgave om de EKV’s en onderliggende normatieve documenten te screenen en zo nodig aan te passen om strijdigheid met de Verordening op te heffen. Dit proces van het «CE-proof» maken van EKV’s is door de Stichting KOMO in gang gezet. Lopende dit proces voeren EKV’s de navolgende disclaimer.

«BRL-en en kwaliteitsverklaringen zoals gepubliceerd op deze site kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat aan de eis in het Bouwbesluit 2012 en/of Besluit Bodemkwaliteit wordt voldaan. Echter, in verband met de inwerkingtreding van de Verordening bouwproducten nr. 305/2011 per 1 juli 2013 is er wel een formeel voorbehoud.

De Verordening nr. 305/2011 stelt de CE-markering in alle lidstaten van de EU verplicht en centraal, waardoor dit beperkingen oplegt aan de uitspraken die onder private keurmerken kunnen worden gedaan. Volgens artikel 8.3 van de verordening moeten de prestaties van het product op de essentiële kenmerken, die onder een geharmoniseerde norm of Europese technische beoordeling vallen, worden gecommuniceerd via de CE-markering.

Ten aanzien van de implicaties van de verordening in relatie tot de BRL-en en KV-en waarmee conformiteit wordt aangetoond met de nationale regelgeving vindt momenteel nog onderzoek plaats. In publicaties van SBK, alsmede in de vermelde BRL-en en KV-en, kunnen uitspraken of eisen op detailniveau (nog) in conflict zijn met de verordening en onjuiste uitspraken bevatten.

Aan deze publicatie van BRL-en en KV-en kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.»

Deze disclaimer wordt tijdelijk gevoerd om de EKV’s «CE-proof» te maken. Dit betreft een majeure operatie, die evenwel niet zal leiden tot technisch-inhoudelijke aanpassingen van EKV’s maar tot een helder scheiden van CE-Markeringen en EKV’s

Vraag 11

Volgens ERB is er, ook in de sfeer van leges, aantoonbaar sprake van lastenverlichting bij 80% van het bouwvolume. Kunt u toelichten hoe de door u gesignaleerde extra bureaucratie zich verhoudt tot deze structurele vermindering van de lastendruk?

Antwoord vraag 11

Bij het antwoord op vraag 41 onder Verbetering kwaliteitsborging ben ik ingegaan op de bureaucratische aspecten die ik signaleer bij de voorstellen van ERB. De lastenverlichting bij 80% van het bouwvolume waar ERB over spreekt is voor mij niet helder aangetoond. Voor zover ik het begrijp wordt er door ERB vanuit gegaan dat door gebruik van erkende technische oplossingen de taak van de gemeenten wordt verlicht waardoor de leges voor 80% van de bouwwerken afnemen. Zie ook mijn beantwoording van de hierna volgende vraag.

Vraag 12

Kunt u uitgebreider uitleggen waarom het systeem van ERB in uw ogen zal leiden tot bureaucratie?

Antwoord vraag 12

Er is een aantal elementen in het voorstel van ERB die voor zover ik het goed begrijp zullen bijdragen aan verdere bureaucratie. Eerste element is dat men zowel een kennisautoriteit als een aparte consumentenautoriteit bepleit, zonder dat duidelijk is hoe deze zich verhouden met bestaande instellingen. Tweede element is dat ERB voorstelt om de bouwkwaliteit te toetsen aan de hand van het opleverdossier, dus vergelijkbaar met de huidige preventieve bouwtoets een toets van de plannen op papier. Het zal in mijn beeld een grote administratieve last met zich meebrengen wanneer hierbij alle gebruikte erkende technische oplossingen bijgevoegd moeten worden. Derde element is dat ik het advies zo begrijp dat de kennisautoriteit de bouwkwaliteit toetst vanuit een theoretische benadering in samenwerking met kennisinstituten, zonder duidelijke aansluiting op de bestaande bouwpraktijk. Vierde element is dat de kennisautoriteit ten aanzien van innovatieve oplossingen en hoogrisicoprojecten het exclusieve recht lijkt te hebben op besluiten te nemen. Vijfde element is dat de gemeente in het advies van ERB een rol houdt omdat daar een «front office» dient te worden gevestigd en een zogenaamde ingebruiknamevergunning dient te worden afgegeven, zonder dat helder is hoe dit zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid voor de bouwkwaliteit van bouwende partijen. Zesde element zes is de introductie van «erkende technische oplossingen» zonder dat wordt aangegeven wat de meerwaarde is ten opzichte van bestaande instrumenten die maatwerk mogelijk maken bij het realiseren van een goede bouwkwaliteit bij eenvoudige bouwwerken.

Vraag 13

Hoe ziet het «kwartiermakerstraject» van de bouwsector er exact uit en wie zijn daarbij betrokken, ook in de tweede of derde lijn?

Antwoord vraag 13

Het kwartiermakerstraject vloeit voort uit de Actieagenda Bouw en is een initiatief vanuit de sector. Onder voorbehoud van politieke besluitvorming worden werkzaamheden voorbereid voor het vormgeven van een organisatiestructuur voor de toelatingsorganisatie en het realiseren van draagvlak zodanig dat het beoogde stelsel op de juiste wijze landt bij betrokken partijen. De kwartiermakers zijn drie personen met diverse ervaringen vanuit verschillende geledingen. Een van de kwartiermakers heeft een eigen ingenieursbureau geleid, een ander is lang actief geweest vanuit het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht en een derde heeft een eigen adviesbureau en is werkzaam geweest bij de Rijksoverheid. Om in het kader van hun werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid te kunnen werken hebben de kwartiermakers voor zover zij belangen hadden met sectorpartijen deze belangen afgestoten. Recent is gekeken hoe de diverse geledingen van de bouwsector bij het kwartiermakerstraject kunnen worden betrokken. Afhankelijk van de uitkomsten van het debat over de door mij gedane voorstellen zal hieraan de komende periode nader invulling worden gegeven. Ik acht het van belang dat de bouwsector op deze wijze in gelegenheid wordt gesteld zich zo tijdig mogelijk op eventuele veranderingen voor te bereiden.

Vraag 14

Klopt het dat de genoemde drie miljoen euro een garantstelling betreft om het aantrekken van marktfinanciering te vergemakkelijken, en dus niet direct ten laste komt van uw begroting?

Antwoord vraag 14

Het klopt dat de gevraagde drie miljoen euro een garantstelling betreft. ERB maakt niet duidelijk voor welke periode deze garantstelling nodig is. Een garantstelling komt echter tijdens de periode waarin de garantstelling loopt, direct ten laste van mijn begroting. Pas na afloop van de garantstelling is het geld weer beschikbaar. In mijn begroting is geen ruimte voor een garantstelling van drie miljoen euro.

Vraag 15

Welke punten neemt u wel over uit het ERB-rapport?

Antwoord vraag 15

Op een aantal hoofdpunten deel ik de opvattingen van het ERB-rapport. Dit betreft de gesignaleerde schijnzekerheid over de huidige rol van het bevoegde gezag en het pleidooi voor vereenvoudiging van toezicht en controle en voor verlegging van het toetsmoment of voldaan is aan de wettelijke eisen naar het moment van oplevering. Ook onderschrijf ik het nut van het overleggen van een overdrachtsdossier, voor gegarandeerde kwaliteit van opgeleverde bouwwerken in de vorm van prestatiegaranties en voor eigen verantwoordelijkheid van bouwende partijen voor deze gegarandeerde kwaliteit.

Vraag 16

Wat is de taakformulering of opdracht van de kwartiermakers en wat is hun status?

Antwoord vraag 16

Zie het antwoord van de vragen 35 tot en met 39 onder Verbetering Kwaliteitsborging, Kamerstuknummer Kamerstuk 32 757, nr. 9.

Vraag 17

Hoe beoordeelt u de «draagvlakontwikkeling» van de kwartiermakers en wat is de stand van zaken op dit moment? Is er een verschil van inzicht of opvatting tussen u en de kwartiermaker(s)? Zo ja, welk?

Antwoord vraag 17

De draagvlakontwikkeling van de kwartiermakers beoordeel ik als positief. Er is goede aansluiting bij alle geledingen van de huidige bouwpraktijk. Het gaat hierbij om ontwerp en engineering, ontwikkeling en uitvoering, toelevering, beheer borginsinstrumenten, professionele opdrachtgevers, eindgebruikers en bevoegd gezag. Alle grote partijen vanuit deze geledingen zijn betrokken. De meeste partijen tonen zich voorstander van een nieuw stelsel voor kwaliteitsborging, ook al hebben zij tegelijkertijd de nodige opvattingen en wensen ten aanzien van de nadere invulling van het nieuwe borgingsstelsel.

Er is in die zin geen verschil van opvatting tussen mij en kwartiermakers dat ik in overleg met de Kamer de politieke besluiten neem over de invulling van de systematiek van kwaliteitsborging in de bouw. Binnen deze politieke kaders zullen de kwartiermakers in overleg met mijn departement en alle betrokken partijen bezien wat de meest optimale invulling van het stelsel, rekening houdend met de huidige bouwpraktijk.

Vraag 18

Kunt u toelichten in welke mate er ruimte is in de systematiek van de kwartiermakers voor toepassing van de erkende technische oplossingen van het ERB?

Antwoord vraag 18

Zoals ik elders in deze brief heb aangegeven is voor mij onvoldoende helder aangetoond wat de meerwaarde is van de door ERB geadviseerde erkende technische oplossingen. Tegelijkertijd maakt het huidige en ook het nieuwe stelsel het werken met erkende technische oplossingen gewoon mogelijk. ERB zal dan wel in overleg met sectorpartijen moeten aantonen wat de meerwaarde van erkende technische oplossingen precies inhoudt. Wanneer dit alsnog mocht lukken kunnen partijen in onderling overleg tot nadere invulling van de voorstellen van ERB komen. Ten aanzien van de uitwerking van erkende technische oplossingen concludeer ik dat ERB zich dient te richten op de huidige marktpartijen om in overleg met hen de meerwaarde en verdere uitwerking te bespreken.

Vraag 19

Waarom verkiest u verbeteringen binnen het huidige stelsel boven het introduceren van een nieuw instrument, om vervolgens over «een nieuw stelsel» spreken?

Antwoord vraag 19

De door mij gedane voorstellen kennen een aantal nieuwe elementen zoals helderheid omtrent de verantwoordelijkheid voor de bouwkwaliteit, het vervallen van de preventieve bouwtoets, verlegging van het toetsmoment naar het moment van oplevering, het borgen van het gerede bouwwerk in plaats van de bouwplannen op papier en aanvullend een aantal maatregelen ter bescherming van de bouwconsument en ter stimulering van de door de sector te leveren bouwkwaliteit. Dit alles leidt in mijn ogen tot een nieuw stelsel.

Ten aanzien van het door ERB voorgestelde instrument van de erkende technische oplossing heb ik aangegeven dat de meerwaarde ten opzicht van bestaande instrumenten mij onduidelijk is. Vandaar dat ik voor wat betreft instrumenten de voorkeur heb voor aanpassing van bestaande instrumenten, boven introductie van een nieuw instrument met een onduidelijke meerwaarde.

Vragen 20 en 21

Waarom kiest u voor een vrijwillige verzekerde garantie en geen verplichte? Op welke manier verwerkt u de aangenomen motie over de verzekerde garantie?

Antwoord vragen 20 en 21

Mijn argumenten om te kiezen voor een vrijwillige verzekerde garantie en niet voor een verplichte zoals gevraagd in de motie hierover, verschillen per deelsegment. Ik heb mijn oordeel gevormd op basis van consultatie van het veld. Ik ben van mening dat de opdrachtgevers in de utiliteitsbouw voldoende zakelijk zijn om zelf te besluiten of zij een verzekerde garantie nemen of zelf het risico willen lopen. Voor koopwoningen wordt ongeveer 85 procent van de markt al gedekt door het Keurmerk Garantiewoning als eis voor een Nationale Hypotheekgarantie. De resterende 15 procent koopwoningen valt naar beste inschatting van de bouwsector voor het grootste deel in in het duurdere segment boven de NHG-grens. Het gaat vooral om woningen die onder particulier opdrachtgeverschap worden gebouwd waaronder catalogusbouw. Bij catalogusbouw wordt uitgegaan van standaardconcepten, bewezen oplossingen, hoog gehalte fabrieksmatig werk en levert daardoor relatief kleinere risico’s op. Bij andere vormen van particulier opdrachtgeverschap is veelal een architect betrokken, die vaak ook toezicht uitvoert op de bouw. Deze professionele begeleiding betekent ook een waarborg tegen risico’s. Voor een klein deel gaat het ook om gebouwen die moeilijk te verzekeren zijn of waarvan de verzekeraar de risico’s niet goed in kan schatten.

Om de effectiviteit van een vrijwillige verzekerde garantie in combinatie met private kwaliteitsborging in de praktijk te toetsen, ben ik samen met een aantal gemeenten een experiment aan het voorbereiden in het kader van de Crisis- en Herstelwet, waarbij voor woningen gebouwd onder deze garantieregeling de preventieve toets en het toezicht op de naleving vervalt. De kwaliteitsborging wordt daarbij door de waarborginstellingen (Woningborg, SWK en Bouwgarant) uitgevoerd.

Voorts wil ik nader bezien in hoeverre de huidige garantieregeling verdere aanscherping behoeft. Ik denk hierbij aan de mogelijkheid van aanvullende waarborgen voor de bouwconsument zodat deze zonder uitzondering krijgt wat hij mag verwachten, namelijk in aanvulling op het voldoen aan Bouwbesluit 2012 en de gesloten contracten ook het voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk.

Vraag 22

Wanneer zal het voorstel voor de vereenvoudiging van de bouwregelgeving voor particuliere opdrachtgevers aan de Kamer worden voorgelegd?

Antwoord vraag 22

Het voorstel voor de vereenvoudiging van de bouwregelgeving voor particuliere opdrachtgevers zal ik in 2014 aan de Kamer voorleggen.

Vraag 23

Wanneer zal het wettelijk kader aan de Kamer worden voorgelegd waarin het vertrouwen wordt gegeven aan erkende personen of bedrijven die werken volgens het Bouwbesluit 2012?

Antwoord vraag 23

Het wettelijk kader voor het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging, waaronder ook de erkenning van personen en bedrijven, zal in 2015 aan de Kamer worden voorgelegd.

Naar boven