32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 61 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2013

Ik heb in het Algemeen Overleg van 6 december 2012 (Kamerstuk 32 757, nr. 56) toegezegd om u schriftelijk te informeren over de rol van de gemeente bij de toetsing van de energienorm. De eerdere vraagstelling spitste zich toe op de kwestie of het mogelijk is dat een gepland warmtenet uiteindelijk niet wordt aangelegd en dat daarmee CO2-reductie wordt gemist, omdat een deel van de geplande aansluitingen op dat warmtenet, als gevolg van een beroep op gelijkwaardigheid niet tot stand komt. Met deze brief zal ik hier nader op in gaan.

Het Bouwbesluit 2012 bevat voorschriften over het (ver)bouwen en slopen van bouwwerken, over de staat en het gebruik van bestaande bouwwerken, open erven en terreinen en over de veiligheid tijdens het bouwen en slopen. Dit zijn de voorschriften die de minimaal noodzakelijke kwaliteit van bouwwerken waarborgen. Artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 bevat een algemene gelijkwaardigheidsbepaling. In artikel 1.3, derde lid wordt een specifiek voorschrift gegeven voor de aansluiting op een warmtenet: «Een in het eerste lid bedoelde gelijkwaardige oplossing voor een aansluiting op het distributienet voor warmte als bedoeld in artikel 6.10, derde lid, heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.»

De gemeenteraad stelt dit warmteplan vast. De aanvrager van de gelijkwaardige oplossing voor de aansluiting op een warmtenet moet aannemelijk maken, bijvoorbeeld op basis van een speciaal daarvoor uitgevoerd onderzoek, dat de gelijkwaardige oplossing voor zijn gebouw(en) leidt tot tenminste dezelfde energie- of milieuprestaties als in het geval van aansluiting van zijn gebouw(en) op het warmtenet. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat zijn oplossing gelijkwaardig is, dan moet de gemeente deze gelijkwaardige oplossing toestaan. Een voorbeeld: in een warmteplan staat bijvoorbeeld dat op basis van de aansluiting op het distributienet voor warmte een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,2 moet worden gehaald. Dit is dan de energieprestatie van het warmtenet, de warmteproductie en maatregelen in de woningen gecombineerd. Als een bouwer niet aan wil sluiten op het warmtenet, dan moet hij dus met alternatieve maatregelen zoals bijvoorbeeld extra isolatie, een warmtepomp of PV-panelen per woning een EPC van 0,2 of beter realiseren.

De gemeente mag bij de beoordeling alleen de energie- en milieuprestatie betrekken. De maatschappelijke kosteneffectiviteit van het warmtenet is dus geen beoordelingscriterium.

Een robuust warmteplan is in mijn ogen gebaseerd op een aanbod voor warmtelevering dat voor bouwers en gebruikers zo aantrekkelijk is dat zij daaraan de voorkeur geven boven het zelf ontwikkelen van een gelijkwaardige oplossing. Om meer zekerheid te krijgen over de toekomstige aansluitingen, zou de warmteleverancier in een vroeg stadium in overleg kunnen gaan met de gemeente en met toekomstige bouwers of gebruikers om afspraken te maken over aansluiting op het warmtenet. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de leverancier van warmte om te komen met een aanbod dat inderdaad zo aantrekkelijk is dat bouwers of gebruikers daaraan de voorkeur geven boven een gelijkwaardige oplossing. Als ik de mogelijkheid voor gelijkwaardige oplossingen in het geval van een warmtenet volledig zou uitsluiten, dan neem ik de prikkel weg bij de warmteleverancier om voor een warmtenet een concurrerend aanbod te maken. Dat is maatschappelijk niet wenselijk. Het moet voor een bouwer of gebruiker mogelijk zijn om een gelijkwaardige oplossing zonder aansluiting op het warmtenet aan te bieden. Het is de verantwoordelijkheid van de bouwer of gebruiker die met zijn bouwproject niet wil aansluiten op het warmtenet, om aan te tonen dat zijn energie- en milieuprestatie per gebouw tenminste even goed is als de energie- en milieuprestatie op basis van het warmteplan. Op deze manier houden de aanbieders van warmtenetten en de aanbieders van alternatieve oplossingen elkaar scherp. Mijn verwachting is dat gemeenten in de praktijk warmteplannen zullen vaststellen die zijn gebaseerd op een realistische inschatting van de afzet van warmte die weer is gebaseerd op duurzame warmtenetten met een aantrekkelijke prijs. Alleen op die manier kan een aanbod worden gerealiseerd dat ook echt concurrerend is met alternatieve opties.

Ik ben van mening dat met de aansluitplicht op het warmtenet, zoals deze per 1 maart jongstleden is gewijzigd, een adequate bescherming voor duurzame en financieel aantrekkelijke warmtenetten wordt geboden.

De minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven