32 698 Hoogwaterbeschermingsprogramma

Nr. 20 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 november 2014

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 30 september 2014 inzake de zesde voortgangsrapportage (VGR6) van het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2) (Kamerstuk 32 698, nr. 17).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 november 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

De griffier van de commissie, Sneep

Hierbij beantwoord ik de lijst van vragen over de 6de voorgangsrapportage Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (Kamerstuk 32 698, nr. 17),

24ste voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 71) en de 26ste voortgangsrapportage Zandmaas en Grensmaas (Kamerstuk 18 106, nr. 227) die ik op 16 oktober 2014 ontving. De vragen over de voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier en Zandmaas en Grensmaas beantwoord ik mede namens de Staatssecretaris van EZ.

6de voorgangsrapportage Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (Kamerstuk 32 698, nr. 17)

Vraag 1

Hoe waarschijnlijk is het dat marktwerking ook bij andere projecten dan de projecten Noorderstrand Schouwen en dijkversterking Oostmolendijk tot lagere kosten leidt? Hoe groot is de kans dat het juist tot hogere kosten leidt?

Antwoord 1

Ik krijg van beheerders signalen dat zij mogelijkheden zien om projecten tegen lagere kosten te realiseren dan oorspronkelijk was voorzien. Ik kan echter pas bij afronding van een project beoordelen of er daadwerkelijk sprake is geweest van lagere kosten. Over de afronding van de HWBP-2 projecten zal ik uw Kamer voortdurend middels de voortgangsrapportages informeren.

Vraag 3

Welke (financiële) gevolgen kan de pilot van Ecoshape voor de versterkingsopgaven bij Zwakke Schakels Noord-Holland en Dijkversterking hebben indien de pilot succesvol is? Welke gevolgen kan het hebben als de pilot niet succesvol is?

Antwoord 3

Deze pilot wordt uit het projectoverstijgende innovatiebudget van HWBP-2 gefinancierd en is gericht op de monitoring van de zandige versterkingen Zwakke Schakels Noord-Holland en dijkversterking Texel (Prins Hendrikpolder). De pilot heeft geen (financiële) gevolgen voor de uitvoering van de genoemde projecten. De resultaten van de pilot zullen worden gebruikt bij vormgeving, uitvoering en beheer van toekomstige zandige versterkingen, onder meer bij het nieuwe Hoogwaterschermingsprogramma.

Vraag 5

Is de verwachting dat de natuur bij Noorderstrand Schouwen na vijf jaar in zoverre hersteld is dat verdere monitoring door Staatsbosbeheer niet meer nodig is? Zo nee, waarom stopt de monitoring dan na vijf jaar?

Antwoord 5

Ja. De monitoringsuitkomsten geven inzicht in de voor de Natuurbeschermingswet relevante aspecten, tijdens en na de uitvoering van de duinverzwaring. Het gaat hierbij om de effecten van de duinversterking op de omliggende natuur, in het bijzonder op de aanwezige habitattypen, alsook de effectiviteit van de genomen mitigerende maatregelen. De monitoring toont aan of het beoogde effect wordt behaald met de maatregelen. De provincie Zeeland heeft hiervoor als Bevoegd Gezag voor de natuurbeschermingswetvergunning een monitoringsperiode van 5 jaar voorgeschreven.

Vraag 6

Heeft de aanpassing van de tijdsplanning en de lengte van de versterking bij het project IJsselmeer, kleibekleding en pipingmaatregelen financiële gevolgen? Zo ja, welke?

Antwoord 6

De aanpassing betreft het meenemen van de versterking van een tussengelegen dijkvak (koppelstuk), dat is afgekeurd in het kader van de derde toetsing. Hierdoor is de lengte en de planning van de versterking gewijzigd. De gecombineerde uitvoering leidt uiteindelijk tot lagere totale kosten en meer efficiency. Dit heeft naar verwachting geen negatieve financiële gevolgen voor het HWBP-2. De kosten van het koppelstuk komen ten laste van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma.

Vraag 7

Waarom leidt het feit dat het programmabureau en beheerders in toenemende mate gesteld staan voor de complexiteit in de projecten tot een neerwaartse bijstelling van het tijdsrisico beheersing?

Antwoord 7

Beheerders en het programmabureau hebben inmiddels ervaring opgedaan met de uitvoering van complexe projecten. Hierdoor zijn ze steeds vaker en steeds beter in staat om de tijdrisico’s te beheersen. Het gevolg hiervan is dat de gemiddelde verwachtingswaarde van dit tijdsrisico van 5 maanden naar 4 maanden is bijgesteld.

Vraag 8

Waarom heeft u in de zesde voortgangsrapportage de ramingen van de vijfde voortgangsrapportage met peildatum 31 december 2013 met terugwerkende kracht aangepast? Welke van de voornoemde ramingen zijn nu juist? Is er ten opzichte van de vijfde voortgangsrapportage nu sprake van een versnelling van de kasbudgetten of is er sprake van een vertraging? Wat betekent dit voor de einddoelen van het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2)?

Antwoord 8

De ramingen uit de VGR5 zijn niet met terugwerkende kracht aangepast. In VGR6 is, conform uw eerdere verzoek, in tabel 15 het kasbudget per jaar opgenomen. In deze VGR is dat tevens voor VGR4 en VGR5 gedaan. De totale raming op de peildatum 31 december 2013 van 3.106 miljoen is niet gewijzigd. VGR6 bevat de juiste kasreeks en verdeling over de jaren. Er is sprake van een geringe versnelling van de kasbudgetten ten opzichte van VGR5. Het project Markermeerdijken wordt naar verwachting als laatste project in 2021 opgeleverd. De financiële afwikkeling van Markermeerdijken en daarmee de financiële afronding van het programma vindt plaats in 2022 (zie VGR6). In VGR5 werd nog uitgegaan van financiële afronding in 2023. De einddoelen van het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma zijn niet gewijzigd omdat de oplevering van het laatste project conform de vigerende planningen in 2021 plaatsvindt.

Vraag 9

Kunt u voor ieder project dat na 2017 zal worden afgerond uitgebreid toelichten wat uw uitspraak in paragraaf 2.1 «de stabiliteit van de planning en de raming blijft op lange termijn aandacht vragen» concreet betekent?

Antwoord 9

Het is mijn streven om de stabiliteit van planningen en ramingen voortdurend te blijven verbeteren. Gezamenlijk met de beheerders heb ik geconstateerd dat de stabiliteit van de planningen en ramingen is toegenomen, maar dat de stabiliteit op de lange termijn wel aandacht blijft vragen. Zoals ik ook in de aanbiedingsbrief van VGR6 heb opgemerkt zal het op tijd realiseren van de projecten een extra inspanning van zowel Rijk als waterschappen vergen en de komende periode extra aandacht krijgen. Dit geldt met name voor de vier projecten (Ameland Waddenzeekering, Houtribdijk, Waddenzeedijk Texel en Markermeerdijk Hoorn – Edam – Amsterdam) waarvoor afronding na 2017 is voorzien en voor projecten die naar verwachting in 2017 worden opgeleverd. Afgesproken is dat de ontwikkelingen in de risicodossiers van deze projecten nauwlettend worden gevolgd en dat deze ontwikkelingen ieder kwartaal worden besproken.

Vraag 10

Wat bedoelt u met uw uitspraak dat bij de afronding van het project Markermeerdijken Hoorn-Edam-Amsterdam 2021 onverminderd als uitgangspunt geldt? Hoe zeker bent u ervan dat het project in 2021 wordt afgerond? Hoe groot is – naar aanleiding van de aanbiedingsbrief – het risico op vertraging?

Antwoord 10

De vigerende planning van de beheerder geeft aan dat het project Markermeerdijken Hoorn-Edam-Amsterdam in 2021 als laatste HWBP-2 project wordt opgeleverd. In deze planning zijn de nu bekende planningsrisico’s verdisconteerd. Een verdere uitloop van de planning van dit project zou resulteren in een vertraging van het gehele programma na 2021. Dat acht ik ongewenst en daarom is dit uitgangspunt geformuleerd.

Vraag 11

Waarom zijn er tot in 2023 kasuitgaven geraamd, terwijl het HWBP-2 volgens eerdere informatie afgerond wordt in 2021?

Antwoord 11

De oplevering van het laatste HWBP-2 project is voorzien in 2021; op dat moment is de waterveiligheidsopgave van HWBP-2 gerealiseerd. De kasuitgaven na 2021 hebben te maken met de financiële afwikkeling van de laatste projecten. Daarnaast worden de financiële verwachtingswaarden van programmarisico’s in de kasreeks aan het eind van het programma opgenomen.

Vraag 12

Was eerder voorzien dat er HWBP-2 projecten zouden zijn die toch pas in 2022 of 2023 worden afgerond? Zo ja, wanneer was dat bekend en hoe is de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord 12

Nee, er is nooit sprake geweest van oplevering van HWBP-2 projecten na 2021. Eind 2021 zijn volgens de vigerende planningen alle HWBP-2 projecten gerealiseerd (zie ook het antwoord op vraag 11).

Vraag 13

Heeft de formele besluitvorming inzake de discussie over de verdeling van de kosten voor de realisatie van de Ipenslotersluis en Diemerdammersluis al plaatsgevonden? Zo ja, hoe ziet die aanpassing eruit?

Antwoord 13

Ja. Zoals gemeld in de aanbiedingsbrief is er inmiddels overeenstemming over het voorkeursalternatief voor het project Ipensloter en Diemerdammersluis. Deze definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden na de peildatum van de VGR6 en is om die reden nog niet opgenomen in de VGR 6. Van de totale kosten van de renovatie is 79% toe te rekenen aan de waterveiligheidsopgave. Dit deel van de kosten is subsidiabel volgens de subsidieregeling en komt ten laste van het HWBP-2. De overige 21% betreft de spuifunctie en komt voor rekening van de beheerder.

Vraag 14

Hoe ziet de nieuwe samenwerking er uit om kennis en ervaringen op verschillende gebieden in te zetten voor het nieuwe HWBP?

Antwoord 14

Veel beheerders die een opgave hebben binnen HWBP-2 zijn ook betrokken in het nieuwe HWBP en brengen hierbij de opgedane kennis en ervaring in. Daarnaast wordt ook op programmaniveau intensief samengewerkt. Bijvoorbeeld via een gezamenlijk opleidings- en kennisuitwisselingsprogramma. Daarnaast wordt onder meer kennis en ervaring uitgewisseld op het gebied van projectbegeleiding, communicatie, toetsing en reviews.

Vraag 15

Wat zijn de extra kosten voor het werken in een Natura 2000-gebied bij bijvoorbeeld het Noorderstad Schouwen-project in vergelijking met projecten waar het niet nodig is om bestaande flora en fauna te sparen en ecologen in te huren?

Antwoord 15

Het werken in kwetsbare natuurgebieden kan leiden tot extra kosten omdat voldaan moet worden aan de daar geldende wettelijke vereisten. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een specifiek monitoringsprogramma (zie ook vraag 5). Als uitgangspunt geldt dat subsidie wordt verstrekt voor de meest sobere en doelmatige variant die past binnen de vigerende wet- en regelgeving. Op basis van de projectplannen van initiatiefnemers wordt uiteindelijk beoordeeld of, en in welke mate, subsidie verleend wordt. Vaak zijn maatregelen t.b.v. flora en fauna (vergunningsvoorwaarden) daar onderdeel van en is er geen aparte (financiële) verantwoording t.b.v. flora en fauna.

Vraag 16

Waarom heeft de administratieve afhandeling van dijkversterking Spui West nog niet plaatsgevonden met als gevolg dat de realisatiefase in de verslagperiode niet van start kon gaan?

Antwoord 16

De subsidiebeschikking voor dijkversterking Spui West is na de peildatum van de VGR 6 in juli 2014 verleend. Dit is enkele weken later dan voorzien in de vorige VGR en werd veroorzaakt door extra technische berekeningen die nog uitgevoerd dienden te worden. De wat latere administratieve afhandeling heeft geen consequenties gehad voor de feitelijke start van de realisatiefase. Het contract met een marktpartij is inmiddels getekend.

Vraag 17

Welke financiële gevolgen hebben de mogelijke problemen die Hoogwaterkering Den Oever kent, waardoor oplevering later plaatsvindt dan 2017? Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek dat de beheerder op dit moment uitvoert naar de consequenties hiervan bekend?

Antwoord 17

De financiële gevolgen zitten vooral in de langere voorbereidingstijd, de aanpassing van het ontwerp en de noodzakelijke aanvullende onderzoeken en geotechnische berekeningen (zie ook het antwoord op vraag 19). De aanvullende onderzoeken helpen daarnaast in het beperken van aanbesteding- en realisatierisico's. De resultaten van het onderzoek en de berekeningen zullen begin 2015 bekend zijn. U wordt bij VGR 8 nader geïnformeerd over de stand van zaken rond Den Oever inclusief de financiële gevolgen.

Vraag 18

Is de uitloop van het project Hoogwaterkering Den Oever met één tot twee jaar een «aanvaardbaar risico»? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 18

In de tweede toetsronde (2006) is op basis van de vigerende normen de waterkering bij Den Oever afgekeurd. Een afkeuring moet echter niet worden verward met een acuut veiligheidsprobleem. Ik betreur de verwachte uitloop van het project Hoogwaterkering Den Oever, waarbij uiteraard wel door de beheerder in samenspraak met het programmabureau wordt ingezet om de verwachte uitloop zoveel mogelijk te beperken. Hierbij geldt echter wel dat de noodzakelijke aanvullende onderzoeken eerst moeten worden afgerond. Vervolgens kan op een beheerste wijze over worden gegaan tot de realisatie van dit project. Tot het moment dat de hoogwaterkering Den Oever versterkt is, voert het hoogheemraadschap het noodzakelijke beheer uit.

Vraag 19a

Hoe kan het dat er nu pas wordt geconstateerd dat de samenstelling van de bodem grilliger en zandiger is dan tot nu toe werd aangenomen bij het project Hoogwaterkering Den Oever?

Antwoord 19a

Bij het vaststellen van het voorkeursalternatief is uitgegaan van een bepaalde bodemopbouw gebaseerd op grondonderzoek uit 2010 op een beperkt aantal locaties. In 2013 is gedetailleerder grondonderzoek uitgevoerd voor de nadere uitwerking van het ontwerp. Hierbij is gebleken dat de bodem veel heterogener is dan eerder was aangenomen.

Vraag 19b

Kan het zijn dat deze problemen vaker voor zullen komen waardoor projecten één of twee jaar kunnen uitlopen?

Antwoord 19b

Het is niet uit te sluiten dat deze problemen zich bij andere projecten voordoen, maar gezien het feit dat de meeste projecten zich niet meer in de planfase bevinden acht ik de kans daarop klein. Een uitloop van de planfase van één of twee jaar is uitzonderlijk te noemen. In het project Hoogwaterkering Den Oever is de heterogeniteit (variatie in bodemopbouw) achteraf extreem te noemen.

Vraag 19c

Zo ja, wordt deze kennis gedeeld om deze problematiek zo veel mogelijk te voorkomen bij andere toekomstige projecten

Antwoord 19c

Ja, dit vindt plaats via uitwisseling tussen beheerders onder meer tijdens themadagen en vakdagen.

Vraag 20

Op welke wijze kan het risico verkleind worden dat de projectorganisatie onvoldoende is toegerust om op een beheerste wijze een project te realiseren?

Antwoord 20

De beheerders zetten zich in om de projectorganisatie kwalitatief en kwantitatief goed te bemensen om de projecten op een beheerste wijze te realiseren. Hierbij hoort het werven van mensen met de juiste expertise en het opleiden van eigen personeel. Het programma faciliteert aanvullend via het aanbieden van opleidingen, organiseren van kennisuitwisseling en -overdracht, risicomanagement en het gericht inzetten van additionele expertise.

Vraag 21

Op welke wijze wordt er – naast trainingen – zorg voor gedragen dat grote en complexe projecten tot een goed einde worden gebracht? Zijn de adviseurs vanuit het programmabureau in vaste dienst of zijn dit externe adviseurs

Antwoord 21

Zie het antwoord op vraag 20. De adviseurs van het programmabureau zijn deels in dienst bij Rijkswaterstaat, deels bij de waterschappen en een deel bestaat uit externe krachten. Op dit moment is de verhouding van adviseurs in vaste dienst en externe adviseurs binnen het programmabureau ongeveer 50%-50%.

Vraag 22

Op welke wijze wordt er zorg voor gedragen dat projecten die zich op een kritisch tijdspad bevinden, te weten Markermeerdijk Hoorn- Edam- Amsterdam, Dijkversterking Texel, Houtribdijk, Ameland Waddenzeekering, Hoogwaterkering Den Oever, Eemdijken en Zuidelijke Randmeren, Lekdijk-KIS, en Dijkversterking Hoekschewaard Zuid, worden afgerond in 2017? Is afronding na 2017 verantwoord? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 22

De planningen van de projecten worden ieder kwartaal besproken met de beheerders, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de projecten die in of na 2017 worden opgeleverd. Waar mogelijk worden kansen benut om tot versnelde uitvoering te komen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 18 aangeef moet het afkeuren van een kering niet worden verward met een acuut veiligheidsprobleem. Voor de genoemde projecten acht ik afronding na 2017 aanvaardbaar, vanuit veiligheidsperspectief bezien. Beheerders zorgen er daarnaast voor dat er geen onverantwoorde risico’s worden genomen tijdens de uitvoering van de

dijkversterking. Bijvoorbeeld door geen risicovolle werkzaamheden te verrichten tijdens het stormseizoen en door regulier beheer en onderhoud aan de bestaande kering. Het op tijd realiseren van deze projecten zal een extra inspanning van zowel rijk als waterschappen vergen en de komende periode extra aandacht krijgen.

Vraag 23

Wordt de dijkversterking bij de Hoeksche Waard scherper in de gaten gehouden gelet op het feit dat meerdere van de Toprisico’s daar van toepassing zijn? Zo ja, hoe ziet de begeleiding van de uitvoering van dit project er precies uit?

Antwoord 23

Bij de projecten in de Hoeksche Waard zijn enkele van de toprisico’s van toepassing. Het betreffende waterschap schakelt waar nodig specialisten in voor de beheersing van deze risico’s. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met waterschappen waar vergelijkbare risico’s spelen en wordt waar nodig ook expertise vanuit het programmabureau ingezet.

Vraag 24

Wat zijn de meerkosten voor de trainingen en extra adviseurs die worden ingezet bij projectorganisaties die onvoldoende toegerust bleken te zijn om projecten goed uit te voeren? Hoe effectief zijn deze trainingen?

Antwoord 24

De kosten van extra trainingen en adviseurs worden niet separaat zichtbaar gemaakt door de beheerders. Deze kosten vormen een onderdeel van de voorbereidingskosten waarvoor de subsidieregeling kaders geeft. Op programmaniveau wordt gefaciliteerd met een opleidingsprogramma waar door de projectteams op grote schaal gebruik van wordt gemaakt. Het opleidingsprogramma is in 2014 positief gewaardeerd door de deelnemers.

Vraag 25

Waarin wordt er precies geïnvesteerd als er gesproken wordt over beter onderlegde contractbeheersteams voor begeleiding van de werkzaamheden tijdens de uitvoering en hoeveel kost dit precies?

Antwoord 25

Beheerders hebben nog relatief weinig ervaring met het opdrachtgeverschap bij geïntegreerde contracten. Hiervoor wordt veelal expertise vanuit de markt ingehuurd met als nevendoel kennis hiervan over te dragen naar de eigen medewerkers. Beheerders rapporteren niet over de specifieke kosten van een bepaalde functie (bijvoorbeeld een contractmanager).

Vraag 26

Hoe kan het dat door aannemers meerwerk geclaimd wordt, terwijl dit wordt veroorzaakt doordat de aan aannemers ter beschikking gestelde informatie onvolledig of onjuist is gebleken? Hoe vaak is dit de afgelopen vijf jaar voorgekomen? Waarom is de verwachtingswaarde van deze claims toegenomen? Wat wordt hier tegen ondernomen?

Antwoord 26

Claims van aannemers komen met regelmaat (met verschillende omvang) voor in de uitvoering van projecten, zo ook de afgelopen 5 jaar. Claims kunnen gebaseerd zijn op omissies of onduidelijkheden in het contract. De claims worden besproken door aannemer en opdrachtgever met nadruk op de contractuele verdeling van verantwoordelijkheden en eventuele (financiële) consequenties. De beheerders en het programmabureau onderhouden hier intensief contact over. Zolang de uitvoering van het project binnen de afgesproken referenties plaatsvindt wordt hier niet specifiek over gerapporteerd. De verwachtingswaarde van het risico is toegenomen omdat met het in uitvoering gaan van meer en grotere projecten er een reëlere inschatting van dit risico gemaakt kan worden. Deze risico’s worden beheerst door het kwalitatief en kwantitatief goed bemensen van de projectteams in de precontractuele en contractuele fase. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van het instrument «claimscans».

Naar boven