32 647 Levensbeëindiging

Nr. 19 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2013

Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 30 oktober jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 17, behandeling begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport) doe ik u hierbij, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, een brief inzake de stand van zaken van de ambtelijke werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie» toekomen.

De maatschappelijke discussie over levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt reeds decennialang gevoerd. Belangrijke waarden als zelfbeschikking en goede zorg nemen daarin een centrale positie in. Het gaat immers om zeggenschap over het eigen leven bij ondraaglijk lijden, maar ook over wat als goed handelen kan worden gezien binnen de relatie van arts en patiënt. Zelfbeschikking en goede zorg zijn bij uitstek thema’s die aan de orde komen bij de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring. Met de schriftelijke wilsverklaring kan de patiënt zijn wil kenbaar maken voor een later moment, wanneer hij of zij mogelijk niet meer wilsbekwaam is, en daarmee is de arts beter toegerust om goede en passende zorg te geven. Ik vind dit een uitermate belangrijk onderwerp.

In het voorjaar van 2013 leefde de maatschappelijke discussie over de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie sterk op. Aanleiding hiervoor was een uitzending van Zembla van 14 februari 2013, waarin de dilemma’s rond euthanasie bij dementie in beeld werden gebracht. De KNMG lichtte in de documentaire zijn standpunt toe ten aanzien van euthanasie bij wilsonbekwame patiënten. Het gaat hierbij om het volgende: »Om als behandelend arts en consulent (i.e. onafhankelijk arts) te kunnen beoordelen of aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan, is verbale of non-verbale communicatie met de patiënt zelf vanuit medisch professioneel perspectief naar de mening van de KNMG onontbeerlijk»1. Oud-Minister Borst stelde dat dit een te beperkte uitleg zou zijn van de regeling omtrent de schriftelijke wilsverklaring in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet).

In de brief van 6 maart 2013 van mij en de Minister van Veiligheid en Justitie ben ik ingegaan op de problematiek van de schriftelijke wilsverklaring.2 Ook heb ik een gesprek met mw. Borst en de KNMG gehad. Dit gesprek heeft er toe geleid dat ik een ambtelijke werkgroep heb ingesteld van VWS, Veiligheid en Justitie en KNMG.

De ambtelijke werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie» heeft als opdracht om juridische en praktische duidelijkheid te bieden omtrent de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten zoals wettelijk is verankerd in artikel 2, tweede lid, van de Euthanasiewet3.

De werkzaamheden van de werkgroep zijn in drie fasen verdeeld. De eerste fase behelst een analyse van de parlementaire geschiedenis. De totstandkoming van de wet biedt inzicht in de motivering van de keuzes die de wetgever heeft gemaakt ten aanzien van de schriftelijke wilsverklaring. Het biedt de rechter en de regionale toetsingscommissies euthanasie handvatten bij het beantwoorden van de vraag hoe de bepaling over de schriftelijke wilsverklaringen moet worden uitgelegd in een concreet geval. Deze fase is inmiddels voor een belangrijk deel afgerond. De wetsgeschiedenis is onder meer bekeken op de motieven voor de wettelijke verankering van de schriftelijke wilsverklaring, de uitdrukking van de actuele wil, vormeisen aan de schriftelijke wilsverklaring, het bespreken en actualiseren, de toepassing van de schriftelijke wilsverklaring en de schriftelijke wilsverklaring als richtsnoer voor zorg- en behandelbeslissingen.

De wetgevingsgeschiedenis laat zien dat de schriftelijke wilsverklaring steeds een belangrijke rol heeft gespeeld in het euthanasiedebat en geeft weer wat de rechtskracht ervan is. Het geeft een goed beeld van de overwegingen en afwegingen rondom de schriftelijke wilsverklaring, maar geeft zeker nog geen volledig beeld. Er is nog een nadere bestudering van jurisprudentie, parlementaire documenten, wetsevaluaties, jaarverslagen en oordelen van de regionale toetsingscommissies euthanasie nodig om het beeld te completeren. Dit zal in de tweede fase van de werkzaamheden van de werkgroep gebeuren. Daarbij hoort ook een analyse van de geschiedenis van de professionele standaard, de vakliteratuur en de tuchtspraak. In dat kader zal dementie als apart thema aan de orde komen. De tweede fase behelst een juridische analyse met daarin tevens een uitgebreidere verkenning van de onbeantwoorde rechtsvragen. De uitkomsten zullen worden besproken met de regionale toetsingscommissies euthanasie, de Inspectie voor de gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie. Ik zal u over de resultaten voor de zomer van 2014 informeren.

Na deze uitgebreide juridische analyse is het uiteraard van belang om te kijken naar de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring in de praktijk en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Bij deze derde fase worden nadrukkelijk veldpartijen, patiëntenvertegenwoordigers en anderen betrokken. Dit betreft de derde fase van de werkzaamheden van de werkgroep. Het resultaat van deze laatste fase zal een handreiking zijn voor artsen en andere zorgprofessionals, en een handreiking voor patiënten en burgers. Uiteindelijk willen we met elkaar tot een goede handreiking komen die duidelijkheid biedt voor zowel artsen, andere zorgverleners als voor patiënten en burgers. Ik ben daarom ook verheugd dat de KNMG een grote betrokkenheid bij de uitwerking van dit vraagstuk heeft.

Euthanasie op basis van een schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten is een zeer complex vraagstuk en vraagt om grote zorgvuldigheid. Het gaat immers om kwetsbare mensen die niet meer in staat zijn hun wil kenbaar te maken en daarbij afhankelijk zijn van anderen. Voor de arts geldt dat het een uitermate complexe situatie is die met grote zorgvuldigheid moet worden benaderd.

Tot slot, ik realiseer me dat dit een tijdsintensief traject is, maar acht het van belang dat zorgvuldigheid bij dit precaire en complexe onderwerp voorop staat.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

KNMG: een nadere uitleg van het standpunt Euthanasie 2003: 6 februari 2012

X Noot
2

Kamerstuk 32 647, nr. 16.

X Noot
3

Artikel 2, tweede lid, Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, luidt als volgt: «Indien de patiënt van zestien jaren of ouder niet langer in staat is zijn wil te uiten, maar voordat hij in die staat geraakte tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat werd geacht, en een schriftelijke verklaring, inhoudende een verzoek om levensbeëindiging, heeft afgelegd, dan kan de arts aan dit verzoek gevolg geven. De zorgvuldigheidseisen, bedoeld in het eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing».

Naar boven