Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 januari 2014
In uw brief van 19 december 2013 geeft u aan dat ik de motie van het lid Van Veldhoven
(Kamerstuk 33 750 A, nr. 35) anders moet lezen dan ik heb gedaan in mijn brief van 10 december 2013 (Kamerstuk
32 646, nr. 40).
U geeft aan dat de motie niet vraagt om te rapporteren wat het effect is van de snelheidsverhoging
op geluid en lucht op basis van de jaarlijkse monitorings-rapportages, maar dat met
de motie wordt gevraagd om op alle ringwegen, waar de maximum snelheid recent is verhoogd,
te kijken of voor geluid het begrip werkruimte juist is toegepast en of voor lucht
op een juiste wijze met metingen is omgegaan.
U vraagt met deze motie om de werkwijze met betrekking tot geluid, waar het gaat om
het gebruik van de zogenaamde werkruimte, tegen het licht te houden, gelet op de uitspraak
van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2013 over de A13. Tegen het punt van hoe
de werkruimte, volgens de rechtbank, binnen de geluidproductieplafonds dient te worden
toegepast, heb ik hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State. Dit heb ik u in mijn brief van 10 december 2013 gemeld.
In dezelfde brief heb ik tevens aangegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te zullen
nemen tegen het verkeersbesluit over de snelheidsverhoging op de A13 bij Overschie.
Deze nieuwe beslissing raakt de luchtkwaliteit. Ik wil in dat verband ook de binnenkort
te verwachten uitspraak van de rechtbank Amsterdam afwachten over de A10 West en A12
Voorburg.
Nu ik begrijp dat ik de motie nadrukkelijk moet lezen in relatie tot de hierboven
genoemde specifieke punten, die of nog onder de rechter zijn, of opnieuw worden bekeken,
wil ik uitvoering van de motie ter hand nemen afhankelijk van de uitkomsten van deze
procedures. Ik zal u daarover nader informeren.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus