32 645 Kernenergie

Nr. 66 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft op 4 april 2016 gevraagd om een reactie op recente berichtgeving in de media over de beveiliging van Nederlandse nucleaire inrichtingen.

Daarnaast is deze problematiek aan de orde gekomen bij de plenaire behandeling van het wetsontwerp Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingbescherming (Kamerstuk 34 219, d.d. 7 april 2016).

Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie voldoe ik graag aan uw verzoek.

Nucleaire inrichtingen zijn goed beveiligd

Nucleaire wet- en regelgeving, uitgewerkt in geïmplementeerde en goedgekeurde beveiligingsmaatregelen bij de nucleaire inrichtingen, in combinatie met het toepassen van actuele scenario’s met mogelijke inzet van bijvoorbeeld politionele diensten maakt dat deze objecten in Nederland goed beveiligd zijn.

De beveiliging van Nederlandse nucleaire inrichtingen is, in eerste instantie, gebaseerd op de geldende internationale afspraken en beveiligingsrichtlijnen, zoals onder meer geformuleerd en vastgesteld in 2011 door het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). De IAEA-regels zijn richtinggevend van aard en kader stellend voor de aangesloten Lidstaten. Deze internationale afspraken en beveiligingsrichtlijnen staan in de Nuclear Security Series – nr. 13.

Deze IAEA-afspraken en beveiligingsrichtlijnen hebben het karakter van aanbevelingen. De Lidstaten ontwikkelen en implementeren het nationaal nucleair beveiligingsbeleid naar eigen inzicht. Het is echter niet gebruikelijk dat een lidstaat een lager ambitieniveau aan de dag legt dan de aanbevelingen van de IAEA. Het staat een lidstaat wel vrij om de beveiligingsstructuur verder uit te breiden c.q. te verdiepen dan de IAEA in bijvoorbeeld NSS-13 aanbeveelt.

Deze IAEA-afspraken maken de kans op diefstal van nucleair materiaal of nucleaire informatie/kennis, en de kans op een radioactieve emissie, als gevolg van een terroristische aanval, zeer gering.

Nederland is zelf verantwoordelijk voor de implementatie van deze internationale afspraken en beveiligingsrichtlijnen. Het is hierbij van belang om te benadrukken dat Nederland zelf verantwoordelijk is voor opzet, inhoud en uitwerking van het nucleaire beveiligingsbeleid, inclusief het actueel houden van desbetreffende dreigingscenario’s.

Hieronder in deze brief wordt in de paragraaf «DBT’s/Referentiescenario’s nader ingegaan op de actualiteit van de dreigingscenario’s. Daarnaast wordt in deze onderstaande paragraaf geschetst op welke wijze Nederland een verdergaande ambitie heeft dan de IAEA-aanbevelingen.

Het beveiligingsniveau is gebaseerd op alle beschikbare actuele dreigingsinformatie van de Nederlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bepaalt op grond daarvan het dreigingsniveau.

In Nederland is het algemeen dreigingsniveau «substantieel», wat betekent dat de kans op een terroristische aanslag reëel is.

De kans op een aanslag tegen een kerncentrale staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau. Niettemin kunnen terroristen dreigen met of oproepen tot aanslagen op kerncentrales.

Het huidige dreigingsbeeld geeft thans geen aanleiding om op grond daarvan extra maatregelen te nemen.

Er zijn goede afspraken om snel effectief opererende gewapende beveiligingseenheden een rol te kunnen geven in de beveiliging van nucleaire inrichtingen. Als dat nodig blijkt zal daartoe dan ook onmiddellijk worden besloten. Ook is het standaard positioneren van gewapende eenheden in/bij nucleaire inrichtingen thans niet nodig gezien de kwaliteit van genoemde afspraken en van de standaardbeveiliging van nucleaire inrichtingen.

In dit kader wil ik verwijzen naar de set antwoorden op vragen van de leden Swinkels en Van Veldhoven (Handelingen II 2015/16, nr. 2340) alsmede de leden Van Klaveren/Bontes (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2338).

Verantwoordelijkheden

De beveiliging van de Nederlandse nucleaire inrichtingen is geregeld in de Ministeriële Regeling Nucleaire Inrichtingen en Splijtstoffen (Ministeriële Regeling). De uitvoering van deze Ministeriële Regeling is in lijn met de internationale aanbevelingen, zoals die van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Binnenkort zal de tekst van Regeling verder worden aangepast aan de laatste actuele inzichten ten aanzien van beveiliging van nucleaire installaties, nucleaire transporten en splijtstoffen.

Er zijn in Nederland zes nucleaire inrichtingen met een vergunning op grond van de Kernenergiewet. Ieder vergunninghouder is verantwoordelijk voor de opzet, inhoud, uitwerking en implementatie van de beveiligingsmaatregelen die zich uitstrekken over het terrein van de nucleaire inrichting zelf, de zgn. Interne Beveiligingsorganisatie (IBO). Het IBO gaat met name in op de detectie- en weerstandmaatregelen. Deze maatregelen liggen vast in een door de Minister van Infrastructuur en Milieu goedgekeurd beveiligingspakket.

Tevens zijn deze maatregelen toegesneden op de Design Basis Threat’s (DBT’s, referentiescenario’s) en voorts afgestemd op de opbouw en uitwerking van de externe beveiligingsmaatregelen, de zgn. Externe Beveiligingsorganisatie (EBO). De EBO bestaat uit maatregelen die de overheid neemt, bijvoorbeeld inzet van politionele diensten, inclusief (bewapende) responsacties. De Minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor deze EBO.

De Minister van Infrastructuur en Milieu (en na inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter zake, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)) is verantwoordelijk voor de goedkeuring van de beveiligingspakketten van de nucleaire inrichtingen. De ANVS beoordeelt (in mandaat) deze beveiligingspakketten op volledigheid, doeltreffendheid en actualiteit van de IBO als ook op de aansluiting daarvan op de EBO.

Daarnaast houdt de ANVS toezicht op de goede implementatie en werking van de maatregelen zoals die beschreven zijn in het goedgekeurde beveiligingspakket. Deze beoordeling heeft bij alle nucleaire inrichtingen geleid tot een goedgekeurd beveiligingspakket.

Informatie over operationele opzet, inhoud en uitwerking van de beveiliging bij de Nederlandse nucleaire inrichtingen is gerubriceerd als staatsgeheim. Ik kan hierover daarom verder geen mededelingen doen.

In het plenaire debat over de Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (d.d. 7 april 2016) hebben enkele leden nog nadere informatie gevraagd over de beveiliging van radioactieve bronnen.

Het kader betreffende de beveiliging van specifieke radioactieve bronnen en van bepaalde categorieën te beveiligen radioactieve stoffen in ziekenhuizen, laboratoria, industrie etc. is beschreven in Hoofdstuk 6 van de Uitvoeringregeling stralingsbescherming (Stcrt. 32478, 20 november 2013). Deze Uitvoeringregeling is in 2013 vastgesteld en in 2014 door de vergunninghouders geïmplementeerd. Ongeveer 100 vergunninghouders werken met deze specifiek te beveiligen categorie stralingsbronnen.

De ANVS houdt toezicht op de beveiliging van deze stralingsbronnen. De Veiligheidsregio’s zijn geïnformeerd over deze bronnen in hun regio’s. Op deze wijze kunnen de Veiligheidsregio’s maatregelen nemen op dit specifieke vlak.

In 2017 zal deze Uitvoeringsregeling worden geëvalueerd en, indien noodzakelijk, worden aangescherpt.

IPPAS-missies

Zoals al aangegeven is de beveiliging van de Nederlandse nucleaire inrichtingen in lijn met internationale aanbevelingen, zoals deze onder meer zijn geformuleerd en vastgesteld door het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA).

Het IAEA toetst op verzoek van de nationale overheid de beveiliging in de nucleaire sector. Deze toets wordt verricht onder de titel van International Physical Protection Advisory Service (IPPAS). Internationale experts van de IAEA beoordelen de mate waarin en wijze waarop de nationale autoriteit alsmede nucleaire vergunninghouders uitvoering geven aan de IAEA-aanbevelingen op het terrein van nucleaire beveiliging.

Van de landen die bij de IAEA zijn aangesloten heeft Nederland als een van de eerste landen de complete reeks aan IPPAS-missies doorlopen.

In de periode 2005, 2008, 2009 en 2012 heeft Nederland door middel van vier bezoeken van een internationale delegatie van security-experts een complete IPPAS-missie doorlopen. Uw Kamer is op 19 september 2012 geïnformeerd over de IPPAS-conclusies (Kamerstuk 32 645, nr. 41).

In de samenvatting van de conclusies uit de laatste IPPAS-missie in 2012 wordt aangestipt dat:

  • er grote inspanningen door het bevoegd gezag en de nucleaire bedrijven zijn geleverd op het vlak van implementatie van de aanbevelingen uit vorige IPPAS-missies en dat het merendeel van deze aanbevelingen is of wordt uitgevoerd.

  • In Nederland een robuust beveiligingsbeleid wordt toegepast en dat passende beveiligingsmaatregelen worden getroffen of worden ontwikkeld bij de nucleaire inrichtingen.

  • Nederland de meest recente beveiligingsaanbevelingen van de IAEA in de nationale wet- en regelgeving gaat opnemen.

Deze aanbevelingen uit 2012 zijn in de afgelopen jaren verwerkt in de Ministeriële Regeling Nucleaire Inrichtingen en Splijtstoffen en vervolgens door de nucleaire inrichtingen in de beveiligingspakketten geïmplementeerd. Tevens is in 2014 een Design Basis Threat op het vlak van Cyber Security ontwikkeld en door de nucleaire inrichtingen geïmplementeerd.

In de Europese Safety-richtlijn is bepaald dat de landen van de Europese Unie om de 10 jaar een evaluatie uitvoeren naar de wijze waarop de veiligheid van nucleaire inrichtingen is uitgewerkt en geïmplementeerd.

Analoog aan de Europese richtlijn op het vlak van nucleaire veiligheid/safety streeft Nederland ernaar om iedere 10 jaar een IPPAS-missie, gericht op onze eigen nucleaire beveiliging/security, uit te nodigen.

Indien Nederland een identieke periode van 10 jaar nastreeft, dan zou de volgende IPPAS-missie, op vrijwillige basis, pas rond 2022 uitgevoerd worden.

Echter, gezien de ontwikkelingen op beveiligingsgebied streef ik ernaar om een volgende IPPAS-missie in Nederland versneld te laten organiseren, en wel in 2020.

DBT’s/Referentiescenario’s

Een van de pijlers onder het nucleair beveiligingsbeleid is de Design Basis Threat (DBT’s, referentiescenario’s).

Het DBT beschrijft de meest ernstige, maar toch nog realistische, scenario’s op het vlak van beveiligingsincidenten. Deze scenario’s variëren van extreme demonstranten, acties van insiders tot en met terroristische aanvallers.

Zoals reeds aangegeven is Nederland zelf verantwoordelijk voor opzet inhoud en uitwerking van het nucleaire beveiligingsbeleid, inclusief het actueel houden van desbetreffende dreigingscenario’s. Bij het opstellen c.q. evalueren van deze DBT’s worden veel organisaties betrokken. Het gaat om medewerkers van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) (w.o. Nationaal Cyber en Security Centrum (NCSC)), de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Nationale Politie en de Plant Security Managers van de nucleaire inrichtingen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu stelt deze DBT’s vast, in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie.

De nucleaire sector in Nederland heeft twee DBT’s: één op het vlak van fysieke beveiliging en één met betrekking tot cyberbeveiliging.

De DBT Fysieke beveiliging is opgesteld in 2010. De opzet en werking van deze DBT wordt om de vijf jaar door de betrokken publieke en private partijen geëvalueerd. Mocht op grond van actuele beveiligingsincidenten blijken dat een tussentijdse bijstelling noodzakelijk is, dan wordt deze aanpassing ook direct in deze DBT geïmplementeerd. In 2015 is deze DBT Fysieke beveiliging geëvalueerd en geactualiseerd.

De DBT Cyber Security is in 2014 opgesteld. Nederland was daarmee één van de eerste landen met een DBT Cyber Security.

De opzet en werking van de DBT Cyber Security wordt door de betrokken publieke en private partijen om de twee jaar geëvalueerd. Ook hier geldt dat, mocht op grond van actuele beveiligingsincidenten blijken dat een tussentijdse bijstelling noodzakelijk is, deze aanpassing ook direct in dit DBT wordt doorgevoerd.

Gepland is dat deze DBT in de tweede helft van 2016 wordt geëvalueerd en, indien noodzakelijk, aangepast.

Bij deze evaluatie zal ook gekeken worden naar de wijze waarop cyberaanvallen als onderdeel van een fysieke aanval, zgn. Blended Attacks, kunnen worden benut. Met het beschrijven en vaststellen van maatregelen op het vlak van Blended Attacks gaat Nederland qua inhoud van het beveiligingspakket voor de nucleaire sector verder dan de IAEA in NSS-13 adviseert.

Daarnaast heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie het wetsvoorstel «Gegevensverwerking en meldplicht cybersecurity» op 20 januari jl. aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 388). Onderdeel van dit wetsvoorstel is een verplichting voor aanbieders binnen de vitale infrastructuur, w.o. de nucleaire sector om vooraf gedefinieerde cyberincidenten te melden bij het NCSC. Op deze manier kan vanuit het NCSC o.a. geadviseerd en ondersteund worden bij de bestrijding van cyberincidenten.

Internationaal vervult Nederland een voortrekkersrol op het vlak van ontwikkeling en gebruik van DBT’s (zowel fysiek als cyber).

De DBT’s zijn gerubriceerd als staatsgeheim en worden dus niet openbaar gemaakt noch vertrouwelijk gedeeld met niet-belanghebbenden.

Aanvullend op de specifieke aandacht voor nucleaire beveiliging zoals hierboven beschreven, is de afgelopen jaren onder regie van de NCTV, in samenwerking met alle relevante partners, ingezet op het verbeteren van de beveiliging van organisaties, die in Nederland werken met hoog risicomateriaal van chemische, biologische, radiologische en/of nucleaire aard. De kernthema’s hierbij waren en zijn bewustwording, onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling.

Bewapende beveiligers

In Nederland ligt het geweldmonopolie bij de Staat. De Minister van Veiligheid en Justitie, in samenwerking met de regionale driehoek, is verantwoordelijk voor de inzet van politionele, en daarmee bewapende, diensten.

Binnen de nucleaire sector is de weerbaarheid van een inrichting afgestemd op de maximaal benodigde responstijd van politionele diensten. Deze responstijd, in samenhang met de weerbaarheid van de inrichting, wordt geregeld in de praktijk beoefend en geëvalueerd. Zoals reeds aangegeven dient het IBO naadloos aan te sluiten op het EBO. Dit is in de praktijk ook het geval bij de verschillende nucleaire inrichtingen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

I.v.m. een correctie in de aanhef.

Naar boven