32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 168 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 februari 2015

Hierbij stuur ik u de resultaten van het onderzoek1 naar de bijdrage van TO2 instituten aan octrooien die op naam van het bedrijfsleven staan2. In deze brief ga ik ook in op de uitkomsten van de gesprekken die ik met de TO2-instituten over de onderzoeksresultaten heb gehad. Verder ontvangt u antwoord op de schriftelijke vraag3 van uw Kamer over hoeveel octrooien elk TO2-instituut bezit.

Aanleiding onderzoek

Kennisinstellingen voor toegepast onderzoek, samenwerkend in de TO2- federatie, spelen een belangrijke rol bij de bescherming en benutting van kennis voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Bescherming van ontwikkelde kennis is juist ook nodig om de benutting ervan beter mogelijk en voor de betrokken partijen haalbaar en aantrekkelijk te maken. De bescherming van kennis kan plaats vinden via intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten) waaronder octrooien. Het is vanwege de economische betekenis ervan wenselijk inzicht te hebben in de wijze waarop TO2-instituten kennis beschermen via intellectuele eigendomsrechten. In dat verband heeft het CWTS4 in opdracht van Octrooicentrum Nederland (OCNL) onderzoek gedaan naar de aantallen aangevraagde octrooien die gerelateerd zijn aan onderzoek bij de TO2-instituten. Soortgelijk onderzoek heeft eerder door OCNL en het Rathenau Instituut plaats gevonden voor universiteiten.5

Zoals eerder beschreven6 gebruiken de instituten verschillende arrangementen voor intellectueel eigendom die afhankelijk zijn van de markt en het technologiegebied waarop het instituut actief is. Daarbij is sprake van verschillende intellectuele eigendomsrechten waaruit gekozen wordt, afhankelijk van de technologie en markt. Deze naar markten en sectoren gedifferentieerde benadering draagt bij aan een goede kenniscirculatie en daarmee aan het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Voor sommige sectoren (markt-technologie combinaties) geldt dat het verkrijgen van intellectuele eigendomsrechten een belangrijke voorwaarde is voor de industrie om over te gaan tot investeringen in (precompetitief) onderzoek. In andere sectoren daarentegen wordt terughoudend omgegaan met het aanvragen van octrooien. Juist voor de TO2-instituten, die in nauwe interactie met (top)sectoren staan, ligt het dus voor de hand dat het gebruik van intellectuele eigendomsrechten overeenstemt met hetgeen in de betrokken sector gebruikelijk is.

Resultaten onderzoek octrooifamilies TO2-instituten

Het onderzoek laat zien dat in de periode 2001 t/m 2010 in totaal 2.648 octrooifamilies7 gerelateerd zijn aan onderzoek bij TO2-instituten. Dit hoge aantal octrooifamilies illustreert het belang dat de TO2-instituten spelen bij de valorisatie van hun onderzoek. Van de aanvragen hiervoor zijn 1.181 op naam van de TO2-instituten zelf gedaan. Er zijn 1.283 octrooiaanvragen op naam van derden gedaan. Tot slot is een relatief beperkt aantal van 184 families gezamenlijk aangevraagd op naam van een TO2-instituut en op naam van derden, d.w.z. doorgaans van opdrachtgevers.

Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een uiteenlopende mate van «octrooi-intensiteit» bij de TO2-instituten. Globaal kan gesteld worden dat drie TO2-instituten bij hun kennisbescherming en – benutting een octrooi-intensieve aanpak hebben (DLO, ECN en TNO) en dat dat bij de drie andere niet of in veel mindere mate het geval is (DELTARES, MARIN en NLR).

Uit het onderzoek blijkt ook dat in verhouding tot wat bij universiteiten het geval is, betrekkelijk veel octrooiaanvragen door de TO2-instituten zelf gedaan worden en dat deze daarmee ook betrekkelijk veel octrooien in eigen beheer hebben. Waar bij universiteiten de relatie octrooiaanvragen van universiteiten ten opzichte van die van derden 1:28 is, is deze relatie bij de TO2-instituten 1 op 1. Eén van de verklaringen is dat de TO2- instituten een actief beleid hebben, gericht op een zo breed mogelijk gebruik van octrooien. De TO2-instituten beogen, als zij beheerder zijn van octrooien, bij het gebruik van intellectuele eigendom zo veel mogelijk niet-exclusieve en niet-conflicterende rechten en licenties aan meerdere partijen in meerdere sectoren te verlenen. Daarmee richten zij zich op een maximale maatschappelijke benutting van kennis. Dit dient onder marktconforme tarieven en op laagdrempelige wijze te plaats te vinden, zoals ook staat beschreven in de gedragsregels9.

Hierna zal ik in gaan op het gedifferentieerde beleid voor kennisbescherming bij de verschillende instituten.

TNO

De gedifferentieerde benadering en uiteenlopende mate van «octrooi-intensiteit» komt ook binnen TNO tot uitdrukking. TNO voert 22 verschillende programma’s uit over het brede spectrum van bijna alle topsectoren en daar buiten. Daaronder zijn enkele programma’s, waarin helemaal geen sprake is van octrooien, terwijl twee andere programma’s een totaal van 400 families opleveren (waaronder het programma rondom het Holst Centre). Binnen dat laatste programma zijn op alle octrooien aan alle participerende bedrijven niet-exclusieve licenties verleend. Ook het grote aantal octrooien op naam van derden en van de samenwerkingspartners met wie TNO het eigendom van de octrooien deelt, toont aan dat er een actief gebruik is van octrooien gebaseerd op TNO-onderzoek. De beschermende werking van een octrooi is veelal een randvoorwaarde om kennis van een high tech start up naar de markt te kunnen brengen. TNO participeert evenals ECN in de recent door OCNL gelanceerde octrooilicentie databank.10

ECN

ECN maakt op intensieve wijze gebruik van octrooien. Dit komt doordat voor de bedrijven waar ECN mee samenwerkt bescherming door middel van octrooien een belangrijke voorwaarde is voor succesvolle vermarkting van technologie en daarom ook een belangrijke voorwaarde om te investeren in onderzoek. ECN zet daarnaast in op maximaliseren van het aantal licenties aan bedrijven. Overdracht van octrooien aan een enkel bedrijf verhoudt zich niet goed tot het doel van het octrooibeleid van ECN, namelijk het bieden van kansen voor alle relevante Nederlandse partijen. Dat er toch octrooifamilies in handen zijn van derde partijen komt volgens ECN vooral door het afstoten van bepaalde onderdelen van ECN. Hiermee zijn achterliggende octrooien onder marktconforme condities overgedragen aan bedrijven of instellingen.

DLO

DLO is gericht op co-creatie en waarde-creatie door samenwerking met gebruikers. Op die wijze probeert DLO zijn eigen octrooien te laten landen bij bedrijven. Een andere mogelijkheid die DLO hanteert is het in eigen hand houden van het aangevraagde octrooi en breed licenties uitgeven. DLO wil op deze wijze komen tot maatschappelijke maximalisering van de waarde van kennis doordat verschillende bedrijven de kennis (eventueel exclusief voor een bepaald toepassingsgebied) kunnen gebruiken. Zoals eerder opgemerkt is dit IE-beleid ook zichtbaar bij ECN en TNO.

MARIN, DELTARES en het NLR maken in veel mindere mate gebruik van octrooien als instrument ter bescherming van ontwikkelde kennis. Hoewel bescherming van kennis door octrooien niet vaak voorkomt, wil dat zoals hieronder aangegeven niet zeggen dat geen sprake is van bescherming van intellectuele eigendom.

MARIN

Zowel MARIN en DELTARES gebruiken andere vormen van intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht (bijvoorbeeld om ontwikkelde software te beschermen) en in voorkomende gevallen afspraken via tijdelijke geheimhouding. MARIN kiest er voor om geen octrooien aan te vragen en ziet technologie-ontwikkeling als de rol van het bedrijfsleven zelf. Het beleid van MARIN is er op gericht om met de kennis en faciliteiten waarover MARIN beschikt het bedrijfsleven te helpen om te innoveren. Het niet-aanvragen en niet-hebben van octrooien past bij de maritieme sector.

DELTARES

DELTARES kenmerkt zijn beleid als «dare to share». Dit betekent dat ontwikkelde software en modellen vrij toegankelijk worden waarbij DELTARES een open source benadering toepast, die erop neerkomt dat bronmateriaal voor eenieder toegankelijk is.11 In de waterbouwsector (met de overheid als dominante werkgever) waar DELTARES actief is, werkt men nauwelijks met octrooien als vorm van kennisbescherming. Dat is terug te zien in het geringe aantal octrooifamilies bij DELTARES.

NLR

Het onderzoek laat zien dat NLR in de periode tot 2010 nog niet veel octrooien aangevraagd heeft. Dit beeld wijkt echter af van de huidige praktijk. NLR voert namelijk sinds 2011 een nieuw beleid ten aanzien van octrooien. NLR kijkt nu actiever naar de mogelijkheden van kennisbescherming met behulp van octrooien. De achtergrond hiervan is dat in de luchtvaartwereld octrooien zeer belangrijk zijn, waarbij de gebruikers (een zekere mate) van exclusiviteit verlangen. Deze verandering in het beleid van NLR nog niet direct tot uitdrukking gekomen in dit onderzoek.

Verdeling naar topsectoren

OCNL heeft niet alleen de aantallen octrooien per onderzoeksinstituut bekeken, maar ook bekeken aan welke topsector de aangevraagde octrooien kunnen worden toeberekend. Daaruit blijkt dat de aangevraagde octrooien in overwegende mate betrekking hebben op de topsectoren chemie respectievelijk high tech systems & materials. Deze verdeling is echter zeer grof en heeft slechts beperkte waarde; daarom dient deze met terughoudendheid bekeken te worden zoals ook in het rapport zelf is aangegeven. Zo kan bij voorbeeld ten aanzien van octrooiaanvragen van DLO die aan de topsector chemie worden «toeberekend» opgemerkt worden dat deze veelal betrekking hebben op activiteiten in de topsector agri & food. Deze toerekening volgt uit het gangbare systeem van octrooiclassificaties en de vertaling vanuit de octrooiclassificaties naar topsectoren.

Conclusie

De resultaten van het onderzoek geven aan dat de TO2-instituten op uiteenlopende wijze hun kennis beschermen. In mijn beleid is ruimte voor zo een gedifferentieerde benadering waarbij voorop staat dat de ontwikkelde kennis ten behoeve van het Nederlandse verdienvermogen goed moet kunnen circuleren. Daarbij is van belang dat er voor het bedrijfsleven een goede toegang is tot de ontwikkelde kennis. Over de praktijk van de kennisbescherming door de TO2-instituten wil ik daarom ook met deze belanghebbenden bij het TO2 onderzoek van gedachten wisselen.

Beantwoording vraag begrotingsbehandeling

In deze brief kom ik ook terug op de schriftelijke vraag van uw Kamer tijdens de behandeling van mijn begroting 2015, naar het aantal octrooien dat elk van de TO2-instituten bezit. Onderstaande tabel biedt hiervan een overzicht en dient in samenhang met de eerdere toelichting op het gedifferentieerde IE-beleid van de instituten te worden gezien. In onderstaande tabel staan zowel de octrooifamilies als de individuele octrooirechten weergegeven. Zoals eerder beschreven, bestaat een octrooifamilie uit een bundel van individuele octrooirechten aangevraagd in verschillende landen voor het beschermen van één enkele uitvinding. In feite staat het aantal octrooifamilies gelijk aan het aantal uitvindingen. Zo betekent dat bijvoorbeeld voor DELTARES dat er voor drie verschillende uitvindingen een octrooirecht is verleend en dat voor die drie uitvindingen in 10 gevallen in verschillende landen octrooirecht is verleend.

Tabel 1: Overzicht aantallen octrooien in bezit TO2-instituten (december 2014)

TO2-instituut

Octrooifamilies in bezit

Individuele octrooirechten in bezit

DELTARES

3

10

DLO

89

525

ECN

97

534

MARIN

-

-

NLR

7

8

TNO

884

3.798

Over de bevindingen op het gebied van dit onderdeel van de implementatie van de visie op het toegepast onderzoek zal ik binnenkort ook van gedachten wisselen met de belanghebbenden van het onderzoek waaronder het bedrijfsleven en andere departementen. Daarbij acht ik het van belang dat het gedifferentieerde beleid en de activiteiten van de TO2-instituten op het gebied van intellectueel eigendom niet alleen op papier maar ook in de praktijk bijdragen aan het Nederlandse groeivermogen van morgen en overmorgen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Aangekondigd in mijn Kamerbrief van 6 maart 2014 over de implementatie van mijn visie op het toegepast onderzoek (Kamerstuk 32 637, nr. 123).

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 8; vraag 161

X Noot
4

Centrum voor Wetenschap – en Technologiestudies van de Universiteit Leiden.

X Noot
5

Zie KNAW-rapport «Benutting van octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek» dat de KNAW namens NWO, VSNU en NFU heeft opgesteld, waarin de onderzoeken van OCNL en het Rathenau Instituut zijn weergegeven (Kamerstuk 29 338, nr. 131).

X Noot
6

Zie Kamerbrief van 6 maart 2014 (Kamerstuk 32 637, nr. 123).

X Noot
7

Een octrooifamilie is een bundel van individuele octrooirechten aangevraagd in verschillende landen voor het beschermen van één enkele uitvinding (wanneer de eerste aanvraag in een land – de prioriteitsaanvraag – wordt uitgebreid naar andere landen). «OECD science, technology and industry scoreboard: towards a knowledge-based economy», OECD Publishing, 2001, page 60.

X Noot
8

Zie KNAW-rapport «Benutting van octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek» dat de KNAW namens NWO, VSNU en NFU heeft opgesteld, waarin de onderzoeken van OCNL en het Rathenau Instituut zijn weergegeven (Kamerstuk 29 338, nr. 131).

X Noot
9

Zie kamerbrief inzake het bedrijfslevenbeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 123

X Noot
10

De databank brengt de octrooihouders in contact met ondernemers die op zoek zijn naar de nieuwste gepatenteerde technologieën. Zij kunnen vervolgens die vindingen naar de markt brengen, zodat beide partijen er geld aan kunnen verdienen.

X Noot
11

Open source betekent dat in de praktijk iedereen vrije toegang heeft tot de bronmaterialen van het eindproduct. Bij software betreft dit de bron-code.

Naar boven