32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 164 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2015

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken stuur ik u een brief over de economische situatie in Twente en de sluiting van Philips Lighting Emmen. Ik ga achtereenvolgens in op het vestigingsklimaat, de verantwoordelijkheid en het beleid van Rijk en regio hieromtrent en de stand van zaken rond Philips Lighting.

Het vestigingsklimaat

Nederland scoort internationaal goed op het gebied van vestigingsklimaat. In het Global Competitiveness Report 2014 van het World Economic Forum staat Nederland op de achtste plek. Bloomberg zette Nederland in 2014 op de achtste plaats in de reeks «Best countries for business». Als sterke punten van Nederland noemen zij: de economische stabiliteit, de (digitale) infrastructuur, het belastingklimaat, een hoogopgeleide bevolking, open cultuur en meertaligheid van de beroepsbevolking. Zwakkere punten zijn: de (loon)kosten, rigiditeit van het ontslagrecht, kosten van levensonderhoud en toegang tot financiering.

Meer specifiek geldt voor het vestigingsklimaat van Oost-Nederland dat deze regio zeer aantrekkelijk is voor (buitenlandse) bedrijven om zich te vestigen. In 2014 is een einde gekomen aan de economische krimp in Twente en de Achterhoek. De Twentse economie heeft zich met 0,8 procent groei in 2014 iets sneller hersteld dan de rest van Nederland. Ook de Achterhoek groeit weer met 0,5 procent in 2014. De verwachting is dat het herstel doorzet in 2015. Deze groei is vooral gedreven door de positieve ontwikkeling van exportgerichte sectoren, zoals de maakindustrie en de chemie. Veel van de werkgelegenheid is ook te vinden in deze sectoren. Ook op het gebied van Research & Development scoort Oost-Nederland goed. Dat blijkt onder andere uit het tweejaarlijkse « Competitive Alternatives» onderzoek van KPMG. Twente ontwikkelt zich, mede dankzij goede kennisinstellingen als de Universiteit Twente, tot een innovatieve regio met veel startende hightechbedrijven. Uit onderzoek van LEI Wageningen UR naar innovatie in de Nederlandse levensmiddelenindustrie blijkt dat de regio Noordoost-Nederland, waaronder Drenthe en Overijssel, opvallend innovatief is. In deze regio zijn de meeste levensmiddelenbedrijven met productinnovaties. Aandachtspunt voor de economische ontwikkeling in Twente is dat relatief veel mensen niet actief deelnemen aan het arbeidsproces. De werkloosheid is in Twente en de Achterhoek de afgelopen jaren meer toegenomen dan in de rest van Nederland.

Naar aanleiding van recente berichtgeving hebben verschillende leden van uw Kamer vragen gesteld over zeven Twentse bedrijven die hun vestiging over de grens hebben verplaatst of daar uitbreiden. Het is geen nieuw fenomeen dat ondernemers en bedrijven in de grensstreek een vestiging over de grens overwegen en of realiseren. Ondernemers die overwegen hun bedrijf te verplaatsen, doen dat vaak op basis van voor het bedrijf specifieke locatiefactoren. Bedrijven die veel ruimte nodig hebben, zoals logistieke bedrijven, hechten waarschijnlijk aan lagere Duitse grondprijzen. Anderzijds zullen weer andere bedrijven meer waarde hechten aan locatiefactoren waar Nederland sterk in is, zoals het glasvezelnetwerk. Zo vestigen ook Duitse bedrijven, zoals Trumpf in Hengelo, zich weer in Twente. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de vestiging van bedrijven op het bedrijvenpark Bad Bentheim Gildehaus, vlak over de grens, ten koste gaat van de werkgelegenheid in Twente. Wederzijdse vestiging van ondernemingen langs de grenzen geeft een impuls aan grensoverschrijdende samenwerking en economische ontwikkeling van de grensstreken. Samenwerking van Nederlandse en Duitse bedrijven, kennisinstellingen en overheden leiden tot nieuwe (duurzame) netwerken van kennisontwikkeling en bedrijvigheid, toegang tot nieuwe afzetmarkten (in dit geval de Duitse markt) en kan werkgelegenheid en groei in de regio opleveren.

Beleid van Rijk en regio

Het Rijk werkt met verschillende instrumenten voortdurend aan het verbeteren van het vestigingsklimaat. Dit doen we met een modern industriebeleid dat gericht is op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers en bedrijven. Dit beleid bestaat o.a. uit fiscale maatregelen voor innovatie (WBSO en RDA), maatregelen voor toegankelijke financiering (o.a. BMKB en GO) en regeldrukvermindering.

Bij toenemende internationalisering en dynamiek ten gevolge van innovatie zullen de overheden adaptiever moeten zijn om snel en flexibel in te spelen op de veranderende marktsituaties. Het gaat hierbij onder andere om het invliegen van eigen personeel (bijvoorbeeld IT-specialisten) van bedrijven uit een ander land, studenten die in Nederland willen blijven en een bedrijf willen starten of het versneld neerzetten van infrastructurele projecten. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik hebben ons voorgenomen extra aandacht te besteden aan het verbeteren van dit aspect van het vestigingsklimaat. Om snel in te kunnen spelen op actuele, ook regionale, ontwikkelingen is daarom de Dutch Trade Board omgevormd tot een Dutch Trade and Investment Board (DTIB). Ter ondersteuning van de DTIB is een werkgroep Vestigingsklimaat in het leven geroepen. De taak van deze werkgroep is het verbeteren van het Nederlandse en regionale vestigingsklimaat door snel vraagstukken te signaleren, op te lossen, op te schalen en te bewaken. De werkgroep bestaat uit diverse vertegenwoordigers van de rijksoverheid, regionale overheden en Nederlandse en buitenlandse bedrijven.

Bovendien wordt momenteel een halfjaarlijkse monitor ontwikkeld met een objectieve vergelijking van de locatiefactoren in Nederland in vergelijking met concurrerende landen. Deze monitor richt zich op Nederland als geheel en spitst zich daarnaast toe op sectoren en type bedrijven (hoofdkantoren, verkoopkantoren, distributiecentra, productiebedrijven, enz.), zodat eventuele specifieke knelpunten snel kunnen worden aangepakt. De eerste resultaten van deze monitor zal ik in de eerste helft van 2015 aan uw Kamer sturen.

De regionale economische structuur is primair de verantwoordelijkheid van de regio zelf. De factor «nabijheid» speelt hierbij een belangrijke rol: regionale overheden staan dicht bij het bedrijfsleven, met name het mkb. Zij zijn het beste toegerust om snel in te spelen op de lokale economische dynamiek en actuele ontwikkelingen. De regionale bestuurders zorgen voor een aantrekkelijk regionaal en lokaal vestigingsklimaat, bijvoorbeeld als het gaat om concurrerende grondprijzen. Gemeenten en provincies hebben via onder andere de regionale ontwikkelingsmaatschappijen, zoals NV NOM en Oost NV, een arsenaal aan mogelijkheden om bedrijvigheid te stimuleren. Zo heeft de provincie Overijssel specifieke fondsen bij PPM Oost (het participatiebedrijf van Oost NV) neergelegd, waarvoor de provincie zelf de spelregels bepaalt (met inachtneming EU-steunkader). Ontwikkelingsmaatschappijen zetten zich niet alleen in voor de vestiging van bedrijven in Nederland, maar ook voor het behoud van Nederlandse groeibedrijven met eventuele verhuisplannen naar het buitenland.

Samenwerking Rijk en regio

Vanuit verschillende verantwoordelijkheden werken Rijk en regio intensief samen aan het versterken van het vestigingsklimaat. Het Rijk is actief betrokken bij (de ontwikkeling van) de verschillende Economic Boards, waarin regionale overheden met publieke en private partners samenwerken aan versterking van de economische structuur en innovatieve clusters. De samenwerking van het kabinet met het Twente Board in het kader van het Actieplan «Twente Werkt!» is hier een goed voorbeeld van.

Conform moties1 van uw Kamer ondersteunt het Rijk binnen bestaande kaders regionale initiatieven gericht op innovatie en werkgelegenheid. Het uitgangspunt is dat het Rijk zich actief en actiegericht opstelt, maar niet op de stoel van de regionale bestuurders zit. Het gaat ook niet altijd om financiële ondersteuning. De rol van het Rijk kan ook regievoering zijn, zoals er voor zorgdragen dat de juiste partijen aan tafel zitten. Voorbeelden van deze manier van samenwerken zijn de taskforce in Limburg rond VDL Nedcar in Born en de aanpak rond het Pivotpark bij Organon Oss. In het Noorden werken regio en Rijk intensief samen aan versterking van het chemiecluster in de Eemsdelta naar aanleiding van het advies van de Commissie Willems. In het kader van het Actieplan «Twente Werkt!» werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken ook actief met de regio mee. Ik heb op 12 januari jl. het rapport «Twente werkt!» in ontvangst genomen en ik heb daarbij aangegeven dat het Rijk binnen de bestaande kaders kan bijdragen aan de uitvoering van dit actieplan. Ook voor het banenplan «Vierkant voor werk» van de gemeenten Coevorden, Emmen, Hoogeveen en Hardenberg beziet het Rijk hoe zij een bijdrage kan leveren aan de uitvoering ervan.

Het kabinet zet de komende periode ook in op verdere interregionale samenwerking tussen Nederland en Duitsland. De middelen in de nieuwe Interregperiode 2014–2020 en de regionale EFRO-fondsen zijn hiervoor goede instrumenten. Het Interreg-programma streeft ernaar de barrièrewerking van de grens te verminderen. Een voorbeeld is dat er ruimte is voor investeringen in grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, waaronder investeringen om Nederlandse werklozen te helpen om in Duitsland aan de slag te gaan. Daarnaast liggen er grote kansen voor Nederlandse bedrijven in Nederlandse en Duitse initiatieven op het gebied van de Smart Industry (resp. Smart Industry actie-agenda en het Duitse programma Industry 4.0). Conform een motie2 van uw Kamer is het kabinet in gesprek met de grensprovincies om samen met de grensregio’s te bezien of en hoe ervaren belemmeringen in wet- en regelgeving voor arbeidsmarkt en economie kunnen worden opgelost.

Philips Lighting

Philips Lighting in Emmen produceert armaturen voor buitenverlichting en produceert grotendeels voor de Europese markt. Philips heeft 11 december jl. de sluiting aangekondigd van de vestiging in Emmen. Philips geeft aan dat de concurrentie in de internationale markt voor verlichtingsarmaturen steeds verder toeneemt. Als gevolg hiervan staan de marges onder druk en zal de Philips-fabriek in Emmen in de toekomst verlieslatend worden omdat concurrenten tegen lagere prijzen kunnen produceren en aanbieden. Philips Ligthing in Emmen sluit de fabriek per 1 september 2016. Hierdoor zullen 240 werknemers – 140 vaste en 100 uitzendmedewerkers van deze vestiging – hun baan verliezen.

De beslissing van Philips om de fabriek in Emmen te sluiten is een klap voor de regio, vooral voor de mensen die hun baan verliezen. Het kabinet betreurt dan ook deze beslissing. Bij het goede vestigingsklimaat in Nederland hoort echter ook dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf respecteert indien een beslissing vanwege bedrijfseconomische redenen genomen wordt. Wanneer een bedrijf bij het nemen van bedrijfsmatige keuzes tegen hindernissen aanloopt die de overheid zou kunnen wegnemen, dan kan de overheid daar een rol spelen. Het gaat hierbij om zaken als vergunningen, toegang tot financiering of verstoring van het gelijke speelveld ten opzichte van andere landen. Dat is in dit geval niet aan de orde.

De eerste en belangrijkste zorg van de overheid betreft nu de mensen die hun baan verliezen. Voor de werknemers is een goed sociaal plan van groot belang.

De verantwoordelijkheid voor de werknemers, bijvoorbeeld begeleiding van werk naar werk, ligt in eerste instantie bij het bedrijf zelf. Philips geeft ook aan de werknemers te zullen begeleiden van werk naar werk op basis van hun centraal sociaal plan. In januari volgt er een gesprek tussen Philips, de OR en de regionale bestuurders om gezamenlijk de opties te verkennen. Mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik houden hierbij actief een vinger aan de pols.

De provincie, de gemeente Emmen en het Rijk kijken daarnaast naar de impact van de bedrijfsbeslissing op de regio voor de langere termijn. In de grensregio’s kan een intensieve samenwerking met de buurlanden een positieve bijdrage leveren aan de werkgelegenheid en economische groei in de regio. Via het INTERREG-V A programma (2014–2020), in samenwerking met het lokale bestuur, wordt een impuls gegeven aan deze grensoverschrijdende samenwerking. Daarnaast kan een sectorplan in de regio helpen om de werking van de arbeidsmarkt op de langere termijn te verbeteren, bijvoorbeeld door het beter op elkaar laten aansluiten van vraag naar en aanbod van arbeid. Samenwerkende werkgevers en werknemersorganisaties, bedrijven en andere partijen in de regio kunnen in aanmerking komen voor cofinanciering van een sectorplan om mensen naar werk te begeleiden. Deze sectorplannen kunnen in het tijdvak van 15 januari tot en met 29 mei 2015 worden ingediend. Het totaal beschikbare budget voor dit tijdvak is 150 miljoen euro. De regeling sectorplannen 2015 richt zich specifiek op de cofinanciering van maatregelen die de overgang bevorderen van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk, met de mogelijkheid van brug-WW. Met brug-WW wordt beoogd om baanwisselingen, waarbij (om)scholing noodzakelijk is voor een overstap naar een andere werkgever, beter te ondersteunen. In de brug-WW ontvangt de werknemer een WW-uitkering over de uren dat hij scholing volgt, in combinatie met een baan bij een andere werkgever. Daarnaast betaalt de nieuwe werkgever salaris voor de uren waarin wordt gewerkt. Voorts is de afspraak relevant die gemaakt is in het sociaal akkoord om in de periode tot 2026 125.000 extra banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. In de Werkkamer – het bestuurlijke overlegorgaan van VNG en sociale partners – is per regio nagegaan hoeveel mensen met een arbeidsbeperking extra zouden moeten worden geplaatst tot en met 2016 om op koers te blijven om het eindtotaal te halen.3

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Motie Slob, Samsom (Kamerstuk 27 406, nr. 214); motie Samson c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 10)

X Noot
2

Motie Schouten en Mulder (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 36)

X Noot
3

Voor de arbeidsmarktregio Drenthe en Twente gaat het daarbij indicatief respectievelijk om 280 en 515 extra banen in de markt en bij de overheid.

Naar boven