De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat in grote delen van Nederland het inwonertal de komende decennia extreem zal dalen of juist sterk zal groeien;
constaterende, dat de demografische krimp niet evenredig verdeeld zal zijn over Nederland, waarbij regio's zoals Zuid-Limburg,
Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen al eerder en in ergere mate te kampen zullen krijgen met krimp;
overwegende, dat scholen in krimpregio's onder de opheffingsnorm kunnen komen en bedreigd worden met sluiting waardoor het
dorp minder aantrekkelijk wordt voor gezinnen om zich te vestigen en de leefbaarheid wordt aangetast;
constaterende, dat bij een dalend aantal leerlingen de kosten voor de scholen niet evenredig mee dalen omdat de kosten voor
salarissen en onderhoud van gebouwen vooralsnog gelijk blijven en scholen moeite zullen hebben hun begroting kloppend te maken,
ondanks de bestaande staffel in de bekostiging voor kleine scholen;
overwegende, dat over het algemeen de daling van het aantal leerlingen een transitieproces is van tien tot twaalf jaar waarna
het leerlingenniveau constant blijft;
overwegende, dat het voor de school moeilijk is, te overleven in deze overgangsfase van fors dalende inkomsten terwijl de
kosten niet gelijktijdig kunnen worden beperkt;
overwegende, dat zich in Nederland in die regio's die te maken hebben met extreme groei, zoals Flevoland, de omgekeerde problematiek
van de krimpregio voordoet;
verzoekt de regering te komen met een nader onderzoek naar de ontwikkeling van de kosten in relatie tot de omvang van de bekostiging
bij extreme toe- of afname van het aantal leerlingen en de Kamer hierover te informeren in het voorjaar van 2011,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ferrier
Dijkgraaf
Voordewind